Woord: aankaarten
aankaarten , aankaarte
, in het kaartspel van maat op tegenpartij spelen. Det is um aangekaard, van iemand iets aangenaams zeggen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
aankaarten , aankaarte
, kaartde aan, haet of is aangekaart , het iemand naar zijn zin maken; in gunstige zin erbij betrekken.; aankaarten Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aankaarten , ankaorten , zwak werkwoord, overgankelijk
, aankaarten, een onderwerp aansnijden Ik wil dat toch ies mit hum ankaorten (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aankaarten , [ter sprake brengen] , aankaarte
, 1. aankaarten, ter sprake brengen 2. iemand erbij betrekken Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
aankaarten , aankaarte , werkwoord
, naar de zin maken Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeƫ Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |