Woord: aaneen
aaneen , aaneen , (an-ien) , bijwoord
, In verkoopbrieven en dergelijke stukken vindt men gesproken van aaneengedamde, aaneengemaakte of aaneenverheelde stukken land, stukken land, die bij elkaar getrokken zijn door het leggen van dammen of het dempen der tussemliggende sloten. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
aaneen , [ongescheiden] , aanein
, aan elkaar. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
aaneen , an n ander , [bijwoord]
, aaneen, aan elkaar. An n ander binnen, gruien, hangen enz. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
aaneen , aneene , bijwoord
, aan elkaar vast Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
aaneen , ánén
, aan elkaar plakken Ge mot nie alles zò ánén plekke! Je moet niet alles zo aan elkaar plakken. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aaneen , aanein
, aaneen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aaneen , anien , anienen, aniene
, Ook anienen (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), aniene (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents veengebied). Verdere var. als bij. ien = aan één stuk Hij warkt anienen deur (Ruw), Buurman kan wel 10 uur anein fietsen (Pei), Het regende dagen anien, ie kunden op het laand niet weren (Hijk), Hie knupte de touwgies anien (Bui), Hij prootte wel een ure anien (Dwi), Het was een mooi stuk laand, het lag almaol anien (Sle), Het gunk anenen deur (Die) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aaneen , ônin
, na elkaar , De daog komme ônin, wanniir't hûis klaorkömt dan trèkke we'r paas in. De dagen komen na elkaar, wanneer het huis klaar is dan huizen we pas over. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
aaneen , anien , aniene, anienen , bijwoord
, 1. zonder tussenruimte 2. achtereen, zonder tussenpozen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aaneen , aonèin
, aan elkaar , Zw: Ze zitte aonéin: ze zijn aan het vechten Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
aaneen , aanein
, aaneen, aan elkaar vast Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
aaneen , aaneîn , aanein
, 1. aan elkaar 2. geregeld: zie hiët aanein get anges aân – ze heeft geregeld iets anders aan Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
aaneen , aaneîn , bijwoord
, aan elkaar Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
aaneen , aanein
, aaneen; aan elkaar Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |