Woord: krikkemik
krikkemik , krikkemik , zelfstandig naamwoord
, 1. Zwak bouwsel, kapot of gammel voorwerp. 2. Oud, gebrekkig mens, ontredderd persoon. Oorspronkelijk was een krikkemik een driepotige bok om zware voorwerpen op te krikken. Mogelijk zijn de overdrachtelijke toepassingen ontstaan onder invloed van het werkwoord kraken. Vgl. het N.E.W. onder krikkemik. Meervoud krikkemikke, in de zegswijze uit z’n krikkemikke 1. uit zijn verband, gammel, kapot, gebrekkig. | Je ragge die stoel hillegaâr uit z’n krikkemikke. 2. ontredderd | Jaap is puur uit z’n krikkemikke. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
krikkemik , krikkemikken , zelfstandig naamwoord
, mv.; rietvelden, het rietland, bij uitbreiding: de wildernis, de vrije natuur Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
krikkemik , krikkemik
, krakkemikkig, oud en rommelig Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |