elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: dagmaat

dagmaat , deimpt , onzijdig , deimpten , zekere landmaat, in den Zeevang en elders bekend; een deimpt bevat 400 rijnlandsche roeden, anderhalf deimpt is gelijk aan Beemster morgen van 600 rijnl. roeden = 85 Ned. roeden.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
dagmaat , deimat , diemat; deimt , [zelfstandig naamwoord] , mv. en. , In Sleeswijk en Holstein Deemat, Deemt. Van dei in 't Fri. en Sagelt. dag, en mad, Fri. med, het gemaaide; dus oorspronkelijk zooveel land als in één dag door één man kon gemaaid worden. Later eene landmaat die, op verschillende plaatsen, in grootte verschilde, b.v. te Godlinze = 300 roeden; te Bierum = 1 1/2 gras (dus 540 roeden). In 't Klei-Oldambt was een koopdeimt = 300 roeden en in 't Wold-Oldambt een koopdeimt = 270 roeden. 'Demath .... ist das alte friesische Maasz, so wie der Morgen das Sächsische, nämlich in den Marschen, wo Eindeichung und Abwässerung, wie ehemals in AEgypten, früh Landmaasz einführte.' Niebuhr, Nachgelassene Schriften nichtphilosophischen Inhalts (Hamburg 1842). S. 87.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
dagmaat , [landmaat] , dagmat , dagmaot , zekere maat van graslanden. In Gron. is: mat eene landmaat in de laag gelegen streken dier provincie, en nagenoeg = een half hectare. Kil. matte, madte, volgens Plantijn: een geset veldt, soo veel een mayer maeyt. Friesch med = anderhalf pondemaat = ½ HA; Zeel. gemet = ¾ HA. Eene contr. hiervan is het Gron. daimt, in geschrifte deimt, = p.m. ½ HA. Oostfr. diemath, dimt, deimt, dagmet, dagm’t = 400 Rijnl. rd, Neders. demat, diemat, Holst. deemt, deemat = ⅓ morgen; Noordfr. daimet, demeth, deimeth, deimth, Dithmars. dehmt, diehmat; Oudfr. deymath, dagmath, demat, deimat, demt, deimt, HD. Diemath. – Oudfr. dey (Eng. day), en: meta = maaien.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
dagmaat , deimt , daimt, dijmt , deimt (in geschrifte) = daimt, ook zijn er die dijmt schrijven, in ’t Oldampt en de Veenkoloniën de gewone landmaat, groot nagenoeg een half bunder. In Duurswold noemt men de grootte van bouwland bij daimten, van grasland bij matten (zie: mat). Oostfriesch diemath, dimt, deimt, dagmet, dagm’t = 400 Rijnl. roeden 450 roeden Emdermaat of Eiderl. roeden van 16 voet; Nedersaksich demat, diemat; Holsteinsch deemt, deemat; drie deemt = één morgen; Noordfriesch daimet demeth, deimeth, deimth; Ditmarssum dehmt, dichmat; Oud-Friesch deymath, dagmath, demat, deimat, demt, deimt, Hoogduitsch Diemath, Middel-Hoogduitsch tagemat, Middel-Nederlandsch dachmaet. – Oud-Friesch dey (Engelsch day) = dag, en: meta = maaien, dus deimt, daimt samengetrokken uit: dagmat = zooveel land als een man in één dag kan maaien. (v. Dale): deimt, deimat, oudtijds Nederlandsche vlaktemaat; dagmat (oudtijds), Overijselsch vlaktemaat. Middel-Nederlandsch deimt, deymt, deympt, deemt, deymd, demat, Middel-Nederduitsch dêmt, Hoogduitsch Diemat, Oud-Friesch deiemth, demitte, dimeth. Benaming van een landmaat, waarvan de oorspronkelijke vorm is dagemât; Middel-Hoogduitsch tagemât, nl. zooveel land als iemand in één dag kan afmaaien. Een deymt is groot 400 rijnlandsche vierk. roeden, of ⅔ morgen. In ons land werd vooral in Waterland (West-Friesland) bij het deimt gerekend. (Verdam art. deimt.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
dagmaat , deimt , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Zekere landmaat; oorspronkelijk zoveel lands als men op één dag maaien kan. Hetz. als mad en dagwerk; zie aldaar. Deimt is in de Zaanstreek slechts in het aan Waterland grenzende gedeelte in gebruik. || Een deimt is ⅔ Waterlandse morgen of 400 Rijnlandse roeden. Syn susters landt ... groot te boeck twee deymt, Hs. (a° 1679), archief v. Jisp. Eenige buyten-landen ..., die gelden mosten in de kosten na hare Deymten, SOETEBOOM, Vronen 229. – Ook als naam van een stuk land te O. Zaandam, aan de Zuiddijk. || ’t Halve deymske, Polderl. Oostz. I (17de e.). – Misschien ook in de naam van een stuk land te Krommenie. || ’t Rijke-deynt, Polderl. Kromm. (a° 1665), f° 54; ’t reyke deynt, ald. (a° 1680), f° 37; ’t reyke deyn, ald. (a° 1764), f° 235 r°. Alsdan zou bewezen zijn, dat deimt indertijd ook bewesten de Zaan in gebruik was, doch blijkens de verbasteringen in de 17de e. niet meer werd verstaan; rijk kan hier zijn best, vruchtbaar. – Deimt (in Friesl. deimeth) is Holl.-Fri. vorm van Ned. dagmaad; vgl. Mnl. Wdb. op dachmaet en deimt. Het woord komt, behalve in Waterland (waar men thans ook spreekt van diemt) en W.-Friesl., ook voor in Groningen. – Vgl. deimst-tal.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
dagmaat , deimt* , ook bij v. Dale.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
dagmaat , dagmaot , lengtemaat van landerijen, 75 à 80 are.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
dagmaat , daaimt , zelfstandig naamwoord onzijdig , lett. = dagmad = wat één man in één dag maait. Van ouds een stuk land, 80 tree lang en breed; nu steeds gelijk gesteld met 1/2 ha. Daaimt wordt gezegd in ‘t Oldambt, de Veenkoloniën en in ‘t Wold; ook op Westerwolde, doch daar spreekt men ook van n mud; 1 daaimt = 2 mud; 1 mud = 4 bak grond. n Spint laand (Hogeland spient) is 12 tree in ‘t vierkant, een daimt heeft dus 6400: 144 = 441/2 spint; in Haren rekent men 40 spint, in De Leek 30, te Grootegast 25. Gras hoort men in Hunzingo, Fivelgo en ‘t Westerkwartier; n gras wordt gelijkgesteld aan n daaimt. || gras; juk; mad
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
dagmaat , daaimt , deimat , halve hectare
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
dagmaat , deimt , daimt, diemt , zelfstandig naamwoord , Oude landmaat. Uit Fries deimeth, deimeit = dagmad (dagmat), samenstelling van dagen mad- (mat) = wei. Waarschijnlijk duidde de maat op de opp. die een ervaren maaier op één dag kon afmaaien. In de zeevang en elders was 1 deimt gelijk aan 400 rijnlandse roeden; 1½ deimt = 1 Beemster morgen = 600 rijnlandse roeden = 85 nederlandse roeden. Zie voor deimt (deimpt, deimat) ook: ‘De oude Nederlandse maten en gewichten’ door J. M. Verhoeff (blz. 103).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
dagmaat , dagmaot , 0 , (Zuidwest-Drenthe) = maat van hooiland Anderhalf dagmaot is een bunder (Bro), Een dagmaot is ¾ bunder en kon deur een flinke meier in een dag emeid wörden (Hav), ...is 68 are (Koe), ...is ⅔ ha (Nije), zie ook dagwark
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
dagmaat , daimt , daaimt, deimt , daimten , (Veenkoloniën). Ook daaimt, deimt (Zuidoost-Drents veengebied, Ros) = ½ ha. Het stuk grond, woor mien opa op boerde, was zeuven daimt (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
dagmaat , deimt , zelfstandig naamwoord , de; ook mv.; oppervlaktemaat van 0.5 ha, dagmaat
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
dagmaat , dammaat , dammet , oppervlaktemaat: ongeveer 5400 m2.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal