elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: Boezeroen

boezeroen , boeseroen , [zelfstandig naamwoord] , een wijd katoenen bovenkleed, met ruime mouwen, door werkende manspersonen des zomers gedragen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
boezeroen , boezeroen , zooveel als: wijd kamizool, en = overhemd; in ’t bloode boezeroen loopen = zonder jas of andere bovenkleeding. Advert. (1870). Te verkoopen: “– beddekleedengoed, dubbeldraads en regattas voor boesroenen”, enz. – “Aan het politiebureau te Groningen zijn inlichtingen te verkrijgen aangaande een blauw gestreept boezeroen.” (1873). Oostfriesch buseruntje = jak van linnen of katoen; Zuid-Nederlandsch boezeron, Fransch bergeron. Vgl. v. Dale art. boezeroen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
boezeroen , boezeroen* , bij v. Dale = korte matrozenkiel, ook door werklieden gedragen.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
boezeroen  , bazzeroel , kiel.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
boezeroen , boezeroen , bezoen; boesroen , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 boezeroen.; 2 overhemd. Hai lopt in ‘t bloot boezeroen. Oldambt en Woldstreek ook ‘t bezoen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
boezeroen , boezeroen , boezeloen , mannelijk , [le bourgeron Fr.] overhemd, kiel; boezeroen, overhemd. [Lan]
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
boezeroen , boezeroen , overhemd
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
boezeroen , boezeroen , werkhemd, gedragen onder de kiel. Uitdr.: in blote boezeroen = zonder jas.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
boezeroen , boezeroen , boeren werkhemd.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
boezeroen , boezeroen , boezeroene, besroen, bosroen , boezeroenen, boezeroens , Ook boezeroene (Zuidwest-Drenthe). Ook uitgesproken als besroen, bosroen = overhemd, vroeger zonder kraag, met alleen een boordje Hij leup alle dagen ien de boezeroene (Rui), Ik heb een donkere boezeroen, dei smeert nich zo (Bov), Jan Boezeroen was der good veur de arbeider (Ros)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
boezeroen , boezeroen , baseloen , werkkiel. ook boezeloen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
boezeroen , boezeroen , werkhemd voor mannen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
boezeroen , boezeroen , bozzeloên , zelfstandig naamwoord , overhemd, * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Frans woordenboek: bourgeron: van de stofnaam: bourge.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
boezeroen , boezeroen , boerenhemd, overhemd.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
boezeroen , bazzeloen , werkhemd , We zullen 's nô de winkel gôn want gi héd 'n nuuw bazzeloen nóddeg. We zullen eens naar de winkel gaan want jij hebt een nieuw werkhemd nodig.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
boezeroen , boezeroen , boezegroen, boezegroene, boeziegroen, boesgroen , zelfstandig naamwoord , de, et; bep. kledingstuk: bloes, overhemd (van een bep. type en stof, later vaak: overhemd in het algemeen)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
boezeroen , boezeroén , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , boezem , boezeroén vrouwenborsten boezeroén
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
boezeroen , boezeroen , boezeloen , 1. bloes; 2. sporthemd; 3. oud boerenhemd
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
boezeroen , boezeroen , zelfstandig naamwoord , (werk)overhemd.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
boezeroen , boezeloen , boezeroen, kiel, blauw werkoverhemd
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
boezeroen , bázzeroewn , boezeroen, boerenkiel
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
boezeroen , bazzeroen , boezeroen , werkoverhemd
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
boezeroen , boezeroen , boezderoen , donkergekleurd werkoverhemd.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
boezeroen , baazeroen , bazzeloen, bazzeroen , zelfstandig naamwoord , kiel, overhemd (Helmond en Peelland); bazzeloen, bazzeroen; kiel, overhemd (Tilburg en Midden-Brabant; Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
boezeroen , bazzeroen , zelfstandig naamwoord, mannelijk , bazzeroene , boezeroen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
Boezeroen , Boezeroentjie, ’t , voormalig Dordrechtsch Nieuwsblad
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
boezeroen , bazzeloen , bazzeroen, boezeroen , zelfstandig naamwoord , "boezeroen, overhemd; zie boezeroen; Een bijzondere Tilburgse variant is zie toekiel; WTT 2012 – In  Tilburg (na 1950?) valt bazzeloen / boezeroen samen met 'kiel', met name de blauwe kiel van boeren (en het hemd, gedragen tijdens de lokale carnavalsviering. In oorsprong betreft het echter twee duidelijk onderscheiden kledingstukken voor mannen, waarbij de boezeroen een onderkleed is waaroverheen nog een vest en een jas gedragen werden, terwijl de kiel juist vest en jas vervangt en het bovenkleed is van de boer of arbeidsman. In het algemeen kan gezegd worden dat het moderne woord voor bazzeloen / boezeroen 'overhemd' is, een hemd gedragen over het onderhemd en/ of de borstrok. (zie Van den Bredevoort, hieronder); – Sindreklaos ha me goed bedòcht/ dè was harstikke fèèn/ mar et bazzeroen dè was te grôot/ de sloffe vuls te klèèn... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ruilen); – ...dè mèn bazzeroen zo dartel is... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ons Wies d'r waas); – Ons moeders hèmd, jouw bazzeroen/ mèn broek... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Et begien van de kèndervekaansie); Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - …èn dan ginge wij om twaalef uur, gòn wij schòfte èn dan zètte we de zaak stil èn dan vlug, vlug in et bazzeroentje zôo mar èn en paor klumpkes aon nèt doen òf ge stond te wèrreke, gauw èfkes nòr Fonske Illese (Elissen), gauw en glòske bier drinke èn dan wir in et febriek!”; – Hattie zen èège geschoren en afgewaase dan trok ie zen overhemd aon. Dè noemde hij men bazeroen. Daor zaat ginne kraog aon. Aachter in de kraog zaat un knupsgat, waor un boordeknupke in paaste. Hattie dè bazeroen dichtgeknupt, et waar mistal un blauwwit gestript geval, dan vatte ie dieje boord, die er los bij heurde. Meej et gaotje in dieje boord naor aachteren, perbeerde ie dan dè boordeknupke in dè gaotje te krège. Dè lukte netuurluk nôot aachtermekaar. Dieje boord waar ôk zô stèèf as un plank. Mistal nao zon drie mislukte pogingen, riep ie er éne van ons. Wij moese et al hillemol op ons gevuul doen. Wij zagen nie wè we deeje, daor waren wij nog te klèèn veur. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); – Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op website ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -; – C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978): BAZZELOEN - v - boezeroen, kiel; WNT BOEZEROEN .... barzeloen, bazeloen (Leuven); A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): BAZELOEN, bezaloen, boezeroen .J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BAZELOENTJE zelfst. nw. o. - kort lijnwaden kieltje, gedragen door arbeiders bij vuil werk .WNT (1897) – Korte kiel met lange mouwen, meestal van blauw gestreept katoen of linnen; door zeelieden, sjouwers en ambachtslieden, vooral als onderkleed, gedragen. In Zuid-Nederland zijn nevens boezeroen allerlei andere vormen in zwang als boezeron, buzeron, bazeron (West-Vlaanderen), barzeloen, bazeloen (Leuven), bazeroentje (Limburg), boe(r)zelaan (Lier en Mechelen); zie SCHUERM. 33 [1865-1870], SCHUERM. 65 [1865-1870] en DE BO [1873]. Al deze vormen kunnen onstaan zijn uit het gelijkbeteekenende fr. bourgeron, over welks onzekere afleiding men LITTRÉ vergelijke.; boezeroen; Een bijzondere Tilburgse variant is zie toekiel; WNT (1897) – Korte kiel met lange mouwen, meestal van blauw gestreept katoen of linnen; door zeelieden, sjouwers en ambachtslieden, vooral als onderkleed, gedragen. In Zuid-Nederland zijn nevens boezeroen allerlei andere vormen in zwang als qboezeron, buzeron, bazeron (West-Vlaanderen), barzeloen, bazeloen (Leuven), bazeroentje (Limburg), boe(r)zelaan (Lier en Mechelen); zie SCHUERM. 33 [1865-1870], SCHUERM. 65 [1865-1870] en DE BO [1873]. Al deze vormen kunnen onstaan zijn uit het gelijkbeteekenende fr. bourgeron, over welks onzekere afleiding men LITTRÉ vergelijke . WTT 2012 – In  Tilburg (na 1950?) valt bazzeloen / boezeroen samen met 'kiel', met name de blauwe kiel van boeren (en het hemd, gedragen tijdens de lokale carnavalsviering). In oorsprong betreft het echter twee duidelijk onderscheiden kledingstukken voor mannen, waarbij de boezeroen een onderkleed is waaroverheen nog een vest en een jas gedragen werden, terwijl de kiel juist vest en jas vervangt en het bovenkleed is van de boer of arbeidsman. In het algemeen kan gezegd worden dat het moderne woord voor bazzeloen / boezeroen 'overhemd' is, een hemd gedragen over het onderhemd en/ of de borstrok .Etymologie; - Van Wijk & Franck - 1912 – Boezeroen - Wsch. uit fr. bourgeron „boezeroen"", dat of als „herdersjas"" van berger „herder"" wordt afgeleid of van een stofnaam borge .- Dr. P.A.F van Veen – Sprekende getuigen (1987) – ; Boezeroen - werd ontleend aan Noordfrans bougeron (Frans bourgeron) van de stofnaam bourre, uit Latijn burra dat 'armoedige kleding' betekent. [Noordfrans = Picardisch; ES]; - De Vries – NEW 1987 – boezeroen - bourgeron 'linnen arbeidersbuis' eerst in de 19de eeuw, afgeleid van het sedert de 14de eeuw overgeleverde waalse bourge 'soort van linnen', vgl. ook middelfrans borge 'grove wollen stof' .Tilburgse bronnen; Piet Maes – in de Kandelaar van 3 October 1926 over ‘Het arme Weverke’, doelend op de gelukzalige pater Donders: ‘'t Was maar een arm weverke in een klein huisje aan de uiterste punt van het grote dorp Tilburg. Hij zat daar aan vaders getouw in z'n gestreepte boezeroen en klabbakkerde z'n rammelende spoeltjes door het garen…’ (Uit: A.J.A.C van Delft, Spin- en weversliedjes oud en nieuw; Utrecht 1952.); Hij zaat er in z'n boezeroen, mee de zwarte zije pet op... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939); Cees Robben – En denkt aon oe boezeroen... (19570622); Wè rèmt er op gebraaide sokke/ èn wè rèmt op boezeroen ?/ Ik vèèn dè Sintreklaos die rèmkes/ vortaon zèlf mar es moes doen. (Lechim; ps. v.  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Et rèmt allemòl); Cees Robben – Mee dees [mooi] weer laot ik munne borstrok en boezeroen mar is uit (19760612); Vergelijk: Piet van Beers - 'Vurjaor 1989' –; Mar...êens dan ist kaoj weer gedaon; Dè is, waor we op hôope .Dan kunde gerust den hêelen dag; in oe Boezeroentje lôope .Wim van Boxtel - In Brabants Bont, ‘D’n örgel’ (1979): In ons sweeks boezeroentje’ [in ons doordeweekse hemd] .- Lechim (Tilburgse Koerier, ongedateerd knipsel; ca. 1970) – in een van zijn verzen ter gelegenheid van Sinterklaas: Wè rèmt 'r naa op pèkske sjèk?; En wè op boezeroen?; 'n Rèmke maoke heurt 'r bij; Mar hoe mòte dè doen?; – We droege gin boezeroen mir, mar missiezonnekes. Èn palletoo èn kooverkookes. Dè waar ammòl vur ooverdaags. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009); Jan Boezeroen = de eenvoudige werkman; WBD; WBD III.1.3:47 'boezeroen' = overhemd; WBD III.1.3:76 'boezeroentje' = boezeroen; WBD III.1.3:97 'boezeroen' = borstrok"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal