elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: Beurs

beurs , beursch , bijvoeglijk naamwoord , zacht, murw, beurschachtig; zoo noemt men overrijpe vruchten, die week worden en tot verrotting neigen. Ze zijn verbeurscht, eene beurzige peer kan nog smakelijk zijn. Van daar de spreekwijze: je bent niet rottig, al ben je wat beurzig.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
beurs , beurze , zie: buse.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
beurs , beurs , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zegsw. Sparen en vergaren maakt kleine beursjes groot. – Ook als naam van een stuk land te Assendelft. || Die beurse, Maatb. Assend (aº 1634). – In de zin van koopmansbeurs in de uitdr. beurs houden, in een groep met elkaar staan praten. || Het werkvolk hield weer beurs en voerde geen slag uit. – Zie beurzen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
beurs , beursĕ , broekzak (ouderwetsch woord).
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
beurs , beurs ,   ,   , te zacht: ’n beurse peer; zie ook murw.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
beurs , beurs , [zelfstandig naamwoord] , 1 beurs.; 2 korenbeurs. De Koornbeurs op ‘t Vismaart.; 3 de plaats in ‘t dorp, waar de liefhebbers van een praatje bijeen staan (Westerkwartier).
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
beurs , beurs , zelfstandig naamwoord , Ook: groep, samenscholing van (gezellig) pratende mensen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
beurs , beusj , vrouwelijk , beuzje , beusjke , beurs, portemonnaie.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
beurs , beurs , bijvoeglijk naamwoord , overrijp De appel bint beurs (Dal)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
beurs , beurs , 0 , beurzen , 1. handelsbeurs 2. damestasje van kralen De vrouwlu hadden vrogger een zulvern beursie. Het beugeltie was mooi bewarkt en van zulver mit een buultien der an mit mooie glazen krallegies en mit mooie blommotievies (Hol) 3. portemonnaie De beurs is leeg (Sle) 4. studiebeurs Die jong har een mooi diploma. Hij har kaans op een beurs (Dwij) 5. theemuts De theepot steeit in de beurs (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
beurs , beurs , beurs
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
beurs , béúrs , beurs , Ónzen hónd is z’n béúrs kwiit. Onze hond is zijn beurs kwijt. Onze hond is gecastreerd.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
beurs , beurs , beurze , zelfstandig naamwoord , de 1. geldbeurs 2. studiebeurs 3. koopmansbeurs 4. aandelenbeurs 5. goederenbeurs
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
beurs , bëurs , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , bëurze , bëurske , beurs , bëurs Zw: Haaw d'n bëurs mer vêrdig: je komt voor onkosten te staan. Zw: De kêns vaan mich moûjle zoe vëul es te wêls, es te mer van m'n bëurs aof blyfs. Zw: Iénliévere van de lèg bëurze: de dag na vastenavond, bronk of kermis.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
beurs , börs , onvriendelijke vrouw;
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
beurs , börs , het overrijp zijn van fruit.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
beurs , beurs , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , beurze , beurske , (Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels) beurs
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
beurs , buuërs , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , buuërze , buuërske , (Weerts (stadweerts)) beurs
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
Beurs , Beurs , Scheffersplein (sinds 1862); voorheen stond er het Beursgebouw (van 1659 tot 1837). In 1862 werd het standbeeld van de in Dordrecht geboren en opgegroeide schilder Ary Scheffer (1795-1858) onthuld. Zie het gedicht ‘Ary Scheffer is onthuld’ (A.B.C.-versjes en gedichten. Komische uitdrukkingen met betrekking tot Aai van de Beurs: Op zaterdagavond wordt de Beurs afgezet. Weet je waarom? Wel, dan moet Ary Scheffer fietsen leren. Op maandagavond moeten de mensen de was op de Beurs binnenhalen. Waarom? Wel, dan wil Ary Scheffer schone kleren aan. Op vrijdagavond moeten de lakens gespannen worden. Waarom? Wel, dan gaat Ary Scheffer in bad
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal