Home

Het verankeren van de veldnamencollectie van het Meertens Instituut in een georefererende structuur, als onderdeel van de verrijking van het kadaster van 1832

Gerald van Berkel


Over de auteur:

Gerald van Berkel (1958) studeerde Nederlands en Oudgermanistiek in Groningen en IJslands aan de universiteit van Reykjavík. Hij is co-auteur van "Het plaatsnamenboek" (in 1995 uitgegeven als "Prisma Nederlandse plaatsnamen") en van "Het nieuwste voornamenboek". Hij heeft onder andere medewerking verleend aan de Taalkalender van Onze Taal en aan een onderzoeksmethode, uitgewerkt in "Veldnamen als historische bron". Tevens is hij de auteur van diverse computerprogramma’s, waaronder " 9000 familienamen op de kaart van Nederland" en een databaseprogramma voor de Kadastrale Atlassen reeks van de provincie Utrecht. Hij is momenteel werkzaam als systeemontwerper en projectleider bij het Java Software Development and Maintenance Center van Delta Lloyd en Atos Origin.


Samenvatting:

Het lokaliseren van de veldnamen in de veldnamencollectie van het Meertens Instituut en het koppelen van de namen aan de kadastrale percelen van 1832 levert via het het kadastraal nummer en het RD-coördinatenstelsel een basis voor uitwisseling tussen verschillende geografisch georiënteerde gegevensverzamelingen. Tevens kan dit gezien worden als een verrijkingsbijdrage aan het project "De Woonomgeving" van DIVA. De toepassingsmogelijkheden van Kloekenummers blijven onveranderd gehandhaafd.


Vanuit de werkgroep variatielinguïstiek van het Meertens Instituut is door Doreen Gerritzen een subsidieaanvraag Digitaliseringsfonds bij het Bureau KNAW ingediend. De titel luidt: Veldnamen in Noord-Holland. Een pilot voor een multidisciplinaire database. De algemene doelstelling is een pilot study voor de ontwikkeling van een geografisch georiënteerde database van veldnamen. De database wordt zo opgezet dat in de toekomst uitbreidingen mogelijk zijn naar allerlei vormen van geografisch gerepresenteerde informatie (bijvoorbeeld: geologie, archeologie, dialectologie), zodat verrassende interdisciplinaire dwarsverbanden kunnen ontstaan.

De eerste concrete doelstelling is het digitaliseren van het zogenaamde historisch-toponymisch materiaal om het hiaat in de naamkundige documentatie op te vullen. Impliciet betekent dit het beschikbaar stellen van de gegevens via het web. Het Meertens Instituut heeft een verzameling van circa 240.000 veldnamen en andere microtoponiemen. Noord-Holland wordt het beste gedekt met ongeveer 75.000 veldnamen.

De tweede doelstelling is het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van een gestandaardiseerde, gedistribueerde, multidisciplinaire database voor geografisch gerelateerde informatie.

Er wordt in de aanvraag gesproken over een historisch-toponymische verzameling. De term historisch heeft bij de veldnamencollectie een beperkte betekenis: het materiaal is grotendeels in de vorige eeuw opgetekend uit de volksmond. Een goede toponiemenverzameling daarentegen, bruikbaar voor uiteenlopend naamkundig onderzoek, bevat gedateerde attestaties van gelokaliseerde toponiemen, die diachroon gestratificeerd zijn. Het digitaliseren van de veldnamencollectie van het Meertens Instituut moet dan ook worden gezien als een belangrijke stap in de opbouw van een gedigitaliseerde historisch-toponymische verzameling.

Voor wat betreft de tweede doelstelling, de multidisciplinaire database voor geografisch gerelateerde informatie, wordt het als de belangrijkste opdracht gezien een gemeenschappelijke ‘taal’ te vinden waarin de verschillende databases met elkaar kunnen communiceren over de vergelijkbaarheid van geografische locaties. De reikwijdte van die opdracht wordt echter sterk beperkt, want in de subsidieaanvraag wordt gesteld: "Er moet draagvlak gecreëerd worden voor een op de Kloekenummers gebaseerd geografisch systeem". De zogenaamde Kloekenummers zijn cijfercodes die refereren aan punten op een blinde grondkaart, gebruikt in de taalatlas van Kloeke en Grootaers. Er zijn een kleine duizend referentiepunten voor het Nederlandse taalgebied.

Een voordeel van het gebruik van Kloekenummers is, volgens de aanvraag, "dat ze een zekere mate van geografische en historische flexibiliteit toestaan: de grenzen van een Kloekegebied hoeven niet precies te worden vastgelegd". Dit is in mijn ogen eerder een nadeel: de geografische referent van de Kloekenummers is niet nauwkeurig genoeg als het gaat om het verbinden van veldnamen aan bij voorbeeld bodemgesteldheid of archeologische gegevens. Dit wil echter niet zeggen dat het gebruik van Kloekenummers moet worden afgewezen. Ik kom hier later op terug.

Het ontsluiten van gegevens via het web wordt ook door andere instellingen nagestreefd. Zo wordt onder de vlag van DIVA, de koepel voor de documentaire informatievoorziening en het archiefwezen, het project "De Woonomgeving" uitgevoerd. Dit project onder leiding van Jos Wieland maakt onderdeel uit van het overall digitaliseringsplan voor de archieven onder de naam "De Kleur van Nederland: mensen, wonen en werken 1800-1970". Met dit plan beogen de Nederlandse archieven hun informatie door middel van digitalisering te ontsluiten voor een breed publiek. Nauw betrokken bij het project "De Woonomgeving" zijn de rijksarchiefdienst, als beheerder van de basisgegevens van de kadastrale administratie uit 1832, en het kadaster, als oorspronkelijke archiefvormer. Daarnaast zijn alle historische informatiebeherende instellingen in Nederland mogelijke partners omdat zij in de gelegenheid zijn middels pilots het landelijke uniforme basismateriaal te verrijken met regionale, c.q. lokale informatie.

Het project is gestart op 1 september 2000. De lancering van de website wordt nu geagendeerd voor eind september 2003. Momenteel is een ontwikkelversie van de website te benaderen via diva.gisinternet.nl (zonder www.) Via deze site worden de historische kadastrale basisgegevens uit 1832 (Limburg 1841) ontsloten. Deze bestaan voorlopig nog uit scans van de kaarten (verzamelplans en minuutplans) en de administratieve registers, officieel genaamd Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT's).

In 1832 is in Nederland het Kadaster ingevoerd met het doel een uniforme heffing van de grondbelasting mogelijk te maken en de rechtszekerheid inzake eigendom en andere zakelijke rechten op onroerend goed te bevorderen. De basis van de kadastrale administratie werd gevormd door twee onderdelen: de minuutplans en de zogenaamde Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels. Minuutplans zijn de oudste getekende kaarten van het Kadaster, waarop alle gronden, met gebouwen, erven, wegen en wateren zijn ingetekend, meestal met een schaal van 1:2500 of 1:1250. Ieder perceel heeft een eigen nummer. Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT) zijn registers die bij de minuutplans horen. Van elk perceel staan in de OAT een aantal gegevens vermeld, zoals naam, beroep en woonplaats van de eigenaar (en evt. vruchtgebruiker), soort eigendom, oppervlakte, klassering en belastbare opbrengst.

De minuutplans en de OAT vormen de eerste volledige en betrouwbare administratie van onroerend goed in Nederland. De plans zijn vooral van belang, omdat zij de situatie weergeven van voor de ingrijpende ruimtelijke veranderingen die na circa 1850 tot stand kwamen als gevolg van sterke bevolkingsgroei, industrialisatie, ruilverkavelingen e.d. Deze bron kan gebruikt worden voor velerlei soorten onderzoek.

Om te demonstreren wat met dit materiaal allemaal mogelijk is, zijn door de verschillende Rijksarchieven, Regionale Historische Centra, gemeente-archieven, de Fryske Akademy en de Rijksuniversiteit Utrecht, initiatieven ontplooid om het basismateriaal te verrijken met allerlei interessante (historische) informatie.

Deze zogenoemde pilots zijn zeer gevarieerd in hun toepassing. Zo zijn er pilots die allerlei beeldmateriaal, tekeningen, foto's en andere historische informatie hebben gekoppeld aan de percelen en gebouwen uit 1832. Andere pilots geven het resultaat te zien van onderzoek naar de stand van zaken vóór de invoering van het Kadaster, zogenaamde prekadastrale informatie uit de 17e en 18e eeuw. Ook kan men de oudste topografische kaarten (veldminuten uit 1850), prekadastrale kaarten en RAF-luchtfoto's uit de 2e wereldoorlog bewonderen.

Het Utrechts Archief neemt ook deel met een pilot-project aan "De Woonomgeving". In Utrecht worden de kadastrale atlassen door de Stichting Kadastrale Atlas in samenwerking met lokale historische verenigingen en archiefdiensten vervaardigd. Een werkgroep van de stichting heeft daartoe een invoerprogramma voor de OAT’s ontwikkeld, dat aan de lokale werkgroepen ter beschikking wordt gesteld. De creatie van een machine-leesbaar bestand maakt on-line raadpleging mogelijk en bovendien koppeling van de verschillende gemeentelijke bestanden. Dit geeft unieke mogelijkheden voor detailonderzoek op bovenlokaal niveau. Het digitaliseren van de minuutplans wordt uitgevoerd door de Vakgroep Kartografie van de Universiteit van Utrecht, waardoor ook de kaarten machine-leesbaar zijn. Op deze wijze bouwt de Stichting Kadastrale Atlas Utrecht mee aan de basis van het project "De Woonomgeving". De scans van de kaarten, die overigens beperkte digitale mogelijkheden bieden, zullen gaandeweg worden vervangen door zogenaamde vectorkaarten, waardoor attributen op perceelniveau kunnen worden gekoppeld en inkleuring mogelijk wordt. De digitale versie van de OAT biedt onder andere via de eigenaars toegang tot de percelen op de minuutplans.

Het eerste deel in de reeks Kadastrale Atlas provincie Utrecht kwam tot stand als co-productie van de Werkgroep Kadastrale Atlas met de Historische Vereniging Oud-Renswoude. Deze vereniging heeft in het invoerprogramma ook de hen bekende veldnamen op perceelsniveau ingevoerd. Dit resulteerde in een Lijst van perceelnummers en bijbehorende veldnamen die is afgedrukt in de uitgave van de Kadastrale Atlas. Helaas hebben de andere atlassen dit initiatief niet (of nog niet) gevolgd.

Vanuit toponymisch oogpunt is er namelijk ook weinig positiefs te melden over het kadaster. Enkele vrij weergegeven citaten zullen dit verduidelijken: "Het kadaster is waardeloos met betrekking tot de toponiemen" . Het kadaster negeerde de oude namen bewust om het gebruik van de nieuwe kadastrale aanduiding te bevorderen. De veldnamen die wel op de minuutplans voorkomen, zijn vaak verhollandst en moeten gecorrigeerd worden . Bij het verhollandsen zijn namen eigendunkelijk veranderd en verknoeid .

Hier liggen dan ook mogelijkheden voor het Meertens Instituut als hoeder van het cultureel erfgoed van de veldnamen. Een belangrijke schakel in de koppeling van de veldnamen aan andere geografische gegevens is de lokalisering van de namen. Het materiaal van de veldnamencollectie is in dit opzicht echter weerbarstig: De fiches zijn op uiteenlopende wijze ingevuld. De geografische aanduidingen onder het attribuut ‘ligging’ zijn van uiteenlopende kwaliteit.

De meest toegepaste manier om een veldnaam geografisch te verankeren is door hem te koppelen aan het kadastraal nummer van een of meer percelen. Nagenoeg alle Nederlandse monografieën over veldnamen hanteren dit principe. Notariële documenten uit de periode direct na de invoering van het kadaster in 1832 geven voor percelen vaak zowel de veldnaam, de aanpalende percelen als het kadastraal nummer. Voor de aansluiting van verpondingsboeken bij het kadaster zijn deze vroeg negentiende eeuwse gegevens onontbeerlijk. Het lokaliseren van de veldnamen is echter een gigantische klus. Zelfs in de best onderzochte gemeentes lukt het niet om alle namen te lokaliseren . Voor een nauwkeurige aansluiting aan andere geografische kennis is het lokaliseren echter een conditio sine qua non. Veldnamen met aanwijzingen voor archeologische sites, zoals in Helmond d’oudehuys, kunnen zonder nadere plaatsbepaling geen bijdrage leveren. Voor de verklaring van een toponiem is het vaak onontbeerlijk te weten waar het gesitueerd moet worden. Feiten met betrekking tot hoogteligging, bodemgesteldheid, bodemkwaliteit, cultuurgebruik enz. kunnen verklaringshypotheses onderbouwen. Maar ook in het geval dat de betekenis voor de hand lijkt te liggen, is het belangrijk de inhoud van de naam aan de werkelijkheid te toetsen.

Het Meertens Instituut kan bij initiatieven als dat van de werkgroep Kadastrale Atlas aandringen op het vullen van de toponiem-component bij nieuw in te voeren gemeentes. De zo verworven lijst van toponiemen en de bijbehorende kadastrale nummers kan worden gecombineerd met de gegevens in de veldnamencollectie. Voor de provincie Noord-Holland is een databaseprogramma voor de invoer van de kadastrale gegevens van 1832 beschikbaar. Bovendien is de verwachting dat het project "De Woonomgeving" een voor Nederland uniforme invoermodule ter beschikking zal stellen. In dat geval moet het Meertens Instituut erop aandringen dat de toponymische component hierin wordt ondergebracht.

Maar het Meertens Instituut kan ook zelf meer actief het voortouw nemen en conform de werkwijze van de werkgroep Kadastrale Atlas Utrecht gaan samenwerken met plaatselijke verenigingen. De werkwijze zou als volgt kunnen zijn. Eerst zorgt het Meertens-Instituut ervoor dat de veldnamencollectie wordt gedigitaliseerd. Vervolgens kan de collectie via het web (of anderszins) ter beschikking worden gesteld aan lokale werkgroepen. Via de website van "De Woongeomgeving" hebben zij toegang tot de kadastrale gegevens. Het databaseprogramma voor Noord-Holland, of een ander invoermedium, kan gebruikt worden voor het digitaliseren van de OAT-gegevens, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het project "De Woonomgeving". Na de tijdrovende taak van het lokaliseren kunnen de werkgroepleden de veldnamen op perceelniveau eveneens registreren in deze database. Bovendien kunnen de werkgroepleden het bestand van het Meertens Instituut verrijken met nieuw gevonden namen. Het is wellicht gewenst om ondersteuning te leveren in de wijze van aanpak. Ik kan hierbij onder andere verwijzen naar een handleiding voor methodisch onderzoek getiteld "Veldnamen als historische bron".

Ik zou nog terugkomen op de gebrekkige georeferentie van de Kloeke-nummers voor de meeste aspecten van het veldnamenonderzoek. De basis voor georeferentie van het project "De Woonomgeving" is de Rijksdriehoeksmeting (RD) . Percelen worden ge-georefereerd als een gesloten vlak-object, hetgeen inkleuring mogelijk maakt. Een vlak-object bestaat uit minimaal drie RD coördinatenparen.

Kloeke-nummers beschrijven een geografisch vlak-object dat qua omvang ongeveer op het niveau van de kadastrale gemeente ligt. Detailzaken die van belang kunnen zijn voor de verklaring van veldnamen, zoals hoogteligging, bodemgesteldheid, bodemkwaliteit, cultuurgebruik enzovoort, kunnen niet eenduidig gekoppeld worden aan de relatief grote geografische ruimte die door een Kloeke-nummer wordt gedekt. Het omgekeerde geldt wel: aIs een veldnaam gekoppeld is aan een perceel of aan een groep percelen, dan kan automatisch de verbinding met een Kloeke-nummer worden gemaakt. Voor zover dit nog niet is uitgevoerd, moeten Kloeke-nummers dan wel gekoppeld worden aan gesloten vlak-objecten. Op deze wijze kan de veldnamencollectie met dialect-geografische studies worden gecombineerd.

Tot besluit:

Het Meertens Instituut kan zich opwerpen als partner van het project "De Woonomgeving". Een van de grote voordelen is dat het instituut dan wellicht gebruik kan maken van de vectorkaarten en de relatietabellen tussen kadastraal nummer, RD en een eigen te maken tabel van Kloekenummers. Ik wil ervoor pleiten de digitalisering van het veldnamenbestand autonoom, maar in aansluiting aan dit initiatief, op te zetten. Het moeizame werk van lokalisering zou, voor zover nog niet verricht, in samenwerking met plaatselijke verenigingen opgepakt kunnen worden. Een van de resultaten zal zijn, dat de percelen op de minuutplans van 1832 eindelijk hun naam terugkrijgen.

Over het fysiek vullen van de database heb ik nog een opmerking. Bestaande monografieën over veldnamen zijn een belangrijke bron die een aanvulling vormen op, of substituut kunnen zijn voor, de informatie in de veldnamencollectie. Met name op het vlak van de lokalisering is hier al veel voorwerk verricht. Bij het digitaliseren van de veldnamencollectie moeten deze bronnen dan ook zeker, of beter zelfs: in de eerste plaats, benut worden.

Literatuur:

  • Henk Beijers en Geert-Jan van Bussel, Veldnamen als historische bron. ‘s-Hertogenbosch, 1991.
  • A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland III. Geografische namen. Assen, 1969.
  • W. Cornelissen e.a. Noordbrabantse plaatsnamen 2: Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Waalre 1987.
  • Doreen Gerritzen, Veldnamen in Noord-Holland. Een pilot voor een multidisciplinaire database. Subsidieaanvraag Digitaliseringsfonds KNAW.
  • A. D. Kakebeeke, Reconstructie van de agrarisch-ambachtelijke situatie onder dorpen uit de kadastrale bescheiden van omstreeks 1830 (...). In: Brabants Heem XIX 1967:5-18.
  • J. Molemans, Het probleem van het lokaliseren van toponiemen. In: Naamkunde 1 1969:45-52.
  • Marcel Schram, Standaarden digitale bestanden ‘De Woonomgeving’. Apeldoorn, 2002.
  • Project De Woonomgeving. Plan van aanpak, versie 04, 30 november 2001.
  • Stichting Kadastrale Atlas van Noord-Holland, Kadastrale Atlas van Noord-Holland 1832. Deel 1, Uitgeest. Haarlem, 1990.
  • Werkgroep kadastrale atlas provincie Utrecht/Historische Vereniging Oud-Renswoude, Renswoude in 1832. Grondgebruik en eigendom. Utrecht, 1995.
  • Jos Wieland e.a., Website diva.gisinternet.nl, April 2003.