HomeDatabanken

Boedelinventarissen

Boedelbeschrijvingen spelen al sinds de Romeinse tijd een rol in het rechtsverkeer. Door keizer Justinianus (527-565) werd het voorrecht van inventaris (beneficium inventarii) vastgesteld, waardoor erfgenamen het recht hebben om een inventaris van de nalatenschap op te laten maken voordat ze besluiten om deze te aanvaarden of te verwerpen. Daarnaast zijn er nog tal van andere redenen om een inventaris op te laten maken: de uitvoering van een testament, een onder curatele stelling, een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden, een faillisement, een executoriale verkoop en als laatste maar niet onbelangrijkste de verdeling of het beheer van nalatenschappen waarbij minderjarigen (in het bijzonder wezen) tot de erfgenamen behoren.

In Nederland zijn boedelinventarissen pas vanaf het einde van de Middeleeuwen bewaard gebleven. De zorg voor wezen werd vanaf toen in toenemende mate als een publieke taak gezien. In de steden werden behalve weeshuizen ook weeskamers opgericht, instellingen die toezicht hielden op de voogdij over wezen. Waar weeskamers ontbraken namen de lokale overheden deze taak steeds meer op zich. Om het toezicht te vergemakkelijken waren de voogden die de nalatenschap voor de wezen beheerden, doorgaans verplicht om daarvan een inventaris op te laten maken.

Boedelbeschrijvingen worden bewaard in de provinciale rijksarchieven en in de gemeentelijke archieven. Akten uit de periode vóór 1813 vinden we zowel in weeskamerarchieven als in gerechtelijke en notariële archieven, maar ook in familie-, bedrijfs- en persoonsarchieven vindt men exemplaren (afschriften). In de Franse tijd werd overal in het land het notariaat ingevoerd en sindsdien is het opmaken van boedelinventarissen een taak van de notaris. Negentiende-eeuwse boedelinventarissen - althans de minuten - vindt men dus uitsluitend in de notariële archieven. Inventarissen van vóór 1900 zijn doorgaans vrij toegankelijk voor onderzoek.
 

Vorm en inhoud

Op het eerste gezicht lijken alle boedelinventarissen op elkaar. Ze beginnen allemaal met een inleiding waarin de naam wordt vermeld van degene aan wie de boedel toebehoort, de reden van opmaak, de datum en meer van dergelijke gegevens. Vervolgens volgt een opsomming van de zaken die tot de boedel behoren. Dit uniforme kader biedt niettemin ruimte te over voor tal van kleine en soms ook grote variaties. Het ontbreken van onroerend goed in de inventaris wil bijvoorbeeld niet altijd zeggen dat het er ook niet was. (In Engeland werd het onroerend goed zelfs standaard buiten de inventaris gehouden.) Verder kunnen de goederen per vertrek of per materiaalsoort beschreven zijn, heel gedetailleerd of juist heel globaal en ze kunnen wel of niet getaxeerd zijn. Een bibliotheek kan titel voor titel beschreven zijn, maar de beschrijving kan zich ook beperken tot de aantallen die van elk formaat aanwezig zijn, een andere inventaris geeft aan dat de boeken voor een bepaald bedrag verkocht zijn en het komt ook voor dat er verwezen wordt naar een catalogus die er van de bibliotheek zou moeten zijn.
 

Onderzoeksbron

Boedelinventarissen zijn als bron te gebruiken voor historisch onderzoek op velerlei terrein. De gegevens kunnen gebruikt worden voor onderzoek naar materiële cultuur, naar landbouw- en andere productietechnieken, naar begrafenisgebruiken, naar handelsrelaties en noem maar op. De waarde en de beperkingen van de bron zullen van onderzoek tot onderzoek verschillen, afhankelijk van de vraagstelling en de gevolgde methode. Toch valt er ook wel het één en ander in het algemeen over op te merken.

Wat men zich bij bijna elk onderzoek met behulp van boedelinventarissen dient te realiseren is dat een inventaris inzicht geeft in het bezit / gebruik van goederen op een bepaald moment en niet in het verbruik van goederen over een bepaalde periode.

Een tweede punt van aandacht is dat een inventaris werd opgemaakt om bijvoorbeeld een vermogen te beheren, om een erfenis te verdelen of om inzicht te krijgen in het vermogen van een debiteur. Het gaat eigenlijk altijd om zaken waarbij het niet zozeer om de goederen zelf draait, maar om de economische waarde van die goederen. Goederen die geen of nauwelijks economische waarde hadden komen we in boedelinventarissen doorgaans niet tegen. Glas- en aardewerk wordt bijvoorbeeld vaak niet of slechts summier beschreven, tenzij het om de luxere artikelen in deze categorie gaat. En goederen met een korte levensduur komen we daardoor eveneens niet of zelden tegen. Levensmiddelen worden niet beschreven, tenzij het om een verhandelbare hoeveelheid gaat. Almanakjes, waarvan we weten dat er enorme aantallen in omloop waren, vinden we ook bijna niet in boedelbeschrijvingen terug. Ze gaan immers maar een jaar mee en eenmaal in gebruik hebben ze hun waarde in het ruilverkeer verloren. Als ze wel genoemd worden is dat meestal vanwege de zilveren slotjes waarvan een enkeling zijn almanak had voorzien. En wat voor almanakken geldt, geldt ook voor pamfletten. Hoewel Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw een levendige pamflettencultuur kende, komen we dit actuele en goedkope drukwerk niet of nauwelijks in boedelinventarissen tegen.

Wat waard werd geacht om te beschrijven verschilt overigens van plaats tot plaats, van tijd tot tijd en zelfs van inventaris tot inventaris. Familieruzies kunnen bijvoorbeeld best een reden zijn om iets gedetailleerder te inventariseren dan strikt noodzakelijk is. Zo is immers veel gezeur in de toekomst te voorkomen. Verder is en blijft het opstellen van een inventaris mensenwerk en de ene opsteller is natuurlijk iets secuurder dan de ander. En dat geldt nog sterker voor de aangever van de boedel, degene die de opsteller door het huis en langs het huisraad leidde - meestal iemand uit het gezin of anders wel een goede bekende van de familie.

Een en ander heeft ertoe geleid dat men in boedelinventarissen geregeld constructies aantreft die voor de onderzoeker vaak moeilijk te interpreteren zijn. Posten als 'en nog enige boeken van weinig waardeí; 'enig aardewerk voor dagelijks gebruik' of 'rommeling' zijn duidelijk genoeg voor degene die min of meer bekend is met de fysieke boedel. En die bekendheid heeft de onderzoeker van nu natuurlijk niet. Iets soortgelijks zien we bij goederen die 'nagelvast' en dus één met het onroerend goed werden geacht. Eertijds bestond daar overigens ook al de nodige onenigheid over. Goudleren behang en kanarievluchten (volières) komen we een enkele keer in boedelinventarissen tegen maar in andere documenten worden ze weer tot de nagelvaste objecten gerekend.

Het karakter van de bron maakt het voor veel soorten onderzoek noodzakelijk om aanvullend bronnenmateriaal te gebruiken. Wie meer wil weten over de drijfveren en de gedachten van mensen met betrekking tot hun huisraad, zal in boedelinventarissen slechts heel af en toe aanwijzingen vinden. Hij of zij zal bijvoorbeeld op zoek moeten gaan naar egodocumenten waarin mensen uitlatingen op dit gebied doen. Ook literaire fictie of visuele bronnen kunnen hierbij een belangrijke bijdrage leveren.
 

Literatuur

Er bestaat een flinke hoeveelheid literatuur over boedelinventarissen. Een groot aantal titels is opgenomen in een literatuurlijst.