Introductiepagina

Naamlijst van tuin- en veldgereedschappen

Door J.H. Knoop (1752)

De hiernavolgende lijst met tuin- en landbouwgereedschappen is afkomstig uit: J.H. Knoop, De beknopte huishoudelyke hovenier, deel I (Leeuwarden 1752), p. 424-438. De lijst is onderverdeeld in:

tuingereedschappen

gereedschap van de akkerbouwer

gereedschap van de 'boterboer'

 

TUIN-GEREEDSCHAPPEN

*1 Leppen, synde geheel van Hout gemaakt, en beneden 6 â 7 Vinger breed met yser beslagen, en van onder iets puntig.

*2 Spadens, synde geheel van Yser, met een houten Steel, en beneden niet puntig maar regt. Dienende beyde (No 1. 2.) tot roeringe en omspitting der Aarde &c. dog met dat onderscheid, dat dese Spadens (No 2.) in losse Gronden, maar de eerste in vaste styve gebruikt worden, waarin de Spadens ligt breeken. Deselve moeten beyde niet alte groot, plomp, en swaar gemaakt syn, want hoe ligter ’t Gereedschap is, hoe beter en meer een goede Werkman daarmede uytvoeren kan; mits dat se evenwel sterk genoeg syn; ’t welk mede van allerley andere Hand-gereedschappen aldus te verstaan is: De steelen moeten van taay Hout syn, dat niet ligt breekt, als B.V. van Esschen- of Ypenhout, &c.

*3. Schoppen; dese syn ook tweerley, als geheel van Yser met houten Steelen, of van Hout en beneden 6 â 7 vinger-breed met yser beslagen; synde voorts ’t yser benedenwaarts iets krom om hoog gebogen; dienende hooftsakelyk tot opneming van Aarde, en andre dingen, &c.

*4. Een kleyne Yseren Spaa of Schop met een korte steel van 1 a 1 1/2 voet lengte, om Planten en Bloem-bollen uyt de grond te neemen, en tot meer andere dingen.

* 5. Een Truffel, van deselfde gedaante als een Truffel die de Metselaars gebruiken, dog een weinig langer; welke seer dienstig is tot opneeming en verplanting van allerley kleine Planten, &c

*6. Mest-Vorken, met drie ronde Tanden, dienende om lange strooagtige Mest en andere ruige dingen te verarbeiden.

7. Een Gryp, of Riek, synde een Vork met drie platte Tanden, en dienende om korte Mest en andere korte Ruigte te verarbeiden; synde ook seer dienstig tot omspitting van Bedden waarin Bomen en andere Planten staan, om haare Wortels by de roering des gronds te spaaren.

*8. Schoffels, tot afschoffeling van het Onkruid in Paden en elders.

*9. Een Schoffel-Wagen, synde een Machine die op Rollen loopt, agter 2 en voor een, met een scherp Schoffel-yser overdwars, van circa 3 voeten lengte en 4 Vinger breete, dat aan ’t agtereind vast is, en hoger of lager kan gestelt worden, naar dat de grond min of meer diep sal geroert worden; wordende van den Werkman by stuiten voor sig weggestoten. Dit is eene seer nuttige Machine op groote plaatsen om de grond te schoffelen en schoon te maaken, dewyl een Man daarmede meer uytvoeren kan als 4 â 6 andere met de kleine gewonelyke Schoffels; dog kan aleen gebruikt worden in Sand-, Veen-, en andere losse gronden, of die met Sand of Turf-mot overstroit syn,

*10. Klauwen of Harkens; syn van verscheiden Soorten, als van hout met ysere tanden, en andere geheel van Yser behalven de Steel; dese laatste dienen om ’t afgeschoffelde Onkruid, Bladen, en andere dingen te samen en weg te klauwen: Vorders heeft men ysere Klauwen met langer, wyder van een staende, en iets binnen waarts omgebogene tanden; dienende dese tot ’t onderhakken van ’t Saad der besaaite Bedden en Akkers en tot Klein-breeking der Kluiten, insonderheid in swaare Kley-gronden: Deselve syn ook dienstig in swaare gronden tot afhaling van ’t ruigste afgeschoffelde Onkruid om ’t vervolgends met eene fyne Klauw verder aftehalen.

11. Eene kleyne Egge, tot breeking der grove kluiten Aarde in geschoffelde Paden, en andere grove dingen; worden door een Paard, of door twee Werk-Mannen getrokken.

*12. Een Kool-hak, of Hak, tot aan-aarding van Kool, Boem kool, Veene-kool, Selderie, Andivie, Erten, Boonen, &c. is ook seer dienstig tot losmaking van het Onkruid in vaste gronden, die met de Schoffel niet kunnen bearbeid en geschoffelt worden; insgelyks tusschen digt by samen staande Planten &c.

*13. Een Croisant of Halve Maan; dienende tot opslaging der Heggen, die niet te harthoutig syn, als Ypen, Linden, &c. Men dient 'er verscheidene te hebben, met korte en met lange Steelen, naar dat de Heggen lager of hooger syn.

14. Een Slag-Swaard; dienende tot ’t selfde gebruik als de Croisant of halve Maan.

*15. Haag-Scheeren; tot knipping van allerley Heggen: Dog worden meest alleen gebruikt tot de hart houtige Heggen, als van Haag boek, Taxus, &c. en tot andere cierlyke beknipt wordende Figuuren van Gewassen; insgelyks tot knipping van de laage Palm in Parterres en elders, dewyl men de week-houtige wel 6 maal rasser met de halve Maan of met ’t Slag-swaard korten kan; en dit derhalven profytelyker voor de Eygenaars is.

16 Een Vliegende Scheer; synde eene kleine Haag-Scheer op een lange Stok vast gemaakt, om daarmede dese en geene Takken in de hoogde, door middel van een Touw, af te knippen.

*17 Een Rups-Yser; synde aan ’t boveneinde als een Beitel, hebbende daarnaast ter syden een omgebogen haak, op de wyse als een snoej-Mes, en synde vast aan een lange Steel; dienende om daarmede de Toppen der Boomen van Rups-Nesten te suiveren, en dorre Top-einden aftehalen, &c.

*18 Snoej Messen, grote en kleine, tot ’t Boom snoejen en veelerley andere dingen; sonder ’t welk geen Hovenier behoort te weesen, en ’t selve wel moet weten te gebruiken.

19. Snoej- of Boom-beitels, van verschillende groote en breete, en met korter en langer Steelen, tot ’t afslaan van dikke en dunner Takken; moetende de Steel aan ’t einde met eene ysere Ring voorsien syn, om niet opte kloven. Dese Beitels syn tot ’t gemelte werk veel dienstiger als een Saag, dewyl men hier mede so gemakkelyk niet overal bykomen kan als met de Beitel, nog ook met de Saag de Wonde so glad en sonder nadeel word; Tot dese Beitels is verder nodig.

20. Een Houten swaare Hammer, tot doordryving der Beitels.

*21. Boom-saag; om te gebruiken daar men sig van de Beitel niet kan bedienen, moetende de Saag niet alte breet, maar wat stevig, en wel scherp weesen.

*22. Eene Hout-Saag.

*23. Hakmes, tot kapping van Takken en allerley andere dingen.

*24. Een kleyn Byl, tot veelerley dingen.

25. Eene Aks of of swaar Byl, tot Hout-kloving, &c.

26. Ysere Wiggen, tot ’t Hout-kloven.

27. Een grote houten Slegge of Beuker, tot inslaging der Wiggen.

*28. Een Kleine Ent-saag.

*29. Ent-Beideltjes, regte en kromme, om de klove daarmede open te doen.

*30. Booren, van verscheiden groote.

*31. Een Spyker-Hammer.

*32 Een Nyp Tang.

*33. Spykers. Groote en kleine.

*34. Een Seysen tot ’t Gras maajen, met syn Toebehoor als Wetsteen, Koker, en Hammer tot ’t scherpen der Seysen.

35. Een sware steene of ysere Rolle tot ’t Gras rollen.

36. Palm planters, synde van twederhande Soorten, als 1, een rond Hout van een groote duim dik, dat beneden-waarts plat en scherp is, en van boven een Hand-greep heeft. 2 Een dun yser van een Voet lang, boven met een houten greep, en onder wat dikker synde met een rond-uytgeholte onscherpe kloof, waarmet de Palm, nadat van te voren met dit yser een gat in de grond gemaakt is, daar ingedrukt word, ’t einde der Wortel tusschen de ronde kloof vattende.

*37. Een Plant- of Poot-hout, synde een rond Hout van een groote Voet lang en een groote duim dik, dat beneden toe gescherpt is, en boven een Handgeep of ronde knop heeft; tot verplanting van allerley Bloem- en Keuken-gewassen. Dit Hout kan beneden met yser beslagen worden om langer te duuren.

38. Een Meloen-Boor, van wit yser of van koper-blik, tot verplanting van Meloenen en andere tedere Gewassen met de aarde om de Wortel.

39. Een swaar Paal-yser tot ’t maken van gaaten om Palen by Bomen &c. te setten, en tot andere dingen.

40. Kruiwagens, tot velerley gebruiken.

41. Eene Drag-berrie, tot verdraging veelerley dingen.

*42 Gieters, grote en kleine van wit yser of beter van Koper-blik, met doorgate knopen, moetende de gaten heel fyn syn, om dat ’t water anders de jonge planten ter neer slaat en dus bederft.

43. Water-Emmers, en een Jok met ysere Ketens daaraan, tot draging der Emmers.

44. Eene Water-Tobbe, waaraan twee Ysere Haaken syn, met twee taaje drag-stokken; om ’t water tot gietinge na verre plaatsen te draagen, ’t welk alsdan voordeliger is als ’t selve met Emmers of Gieters te halen.

45. Een Hoos-Vat, synde een lang smal, na vooren wat om hoog gebogen gootje van 3 a 3 1/2 voeten lengte, met een steel van dezelfde lengte daaraan, te samen uyt een stuk ligt Hout gemaakt, waarmede men ’t water uyt Sloten, Gragten, Vyvers &c. heel ver (30 a 40 Voeten ver) smyten kan, dienende tot besproejing der Gras-kanten, en andere dingen die omtrent ’t Water syn. N.B. Dese Hoos-vatten worden insonderheid van de Bleekers gebruikt tot natmaking van ’t linnen.

*46. Ladders, van verscheiden lengte.

*47. Een Dubbelde Ladder, dese is seer bequaam, tot ’t plukken der Vrugten van niet alte hoge Bomen, en tot ’t snoejen der Bomen, &c. Edog tot ’t snoejen dient beter een dubbelde Trep, om dat men ’t staan op de scherpe kanten van eene Ladder niet lang goed maken kan.

48. Een Bank, tot ’t Haag en Boom snoejen.

49. Een Scheer-wagen, synde een hoge Bank die op 4 rollen onder de vier voeten kan voortgerolt worden; dienende tot snoejing van hooge Heggen en Boomen, en is doorgaans in twee of meer verdiepingen, naar dat die hoog is, onderscheiden.

50. Een Wan, tot ’t Saad swenken en schoon maken.

*51. Houten Schotels, tot ’t Saad schoon maken; Vrugten en andere dingen in te doen.

52. Seeften en Teemsen, van verscheiden wyte.

[53 ontbreekt]

54. Een Zeil-doek, tot ’t Saad uytkloppen, suiveren, drogen &c.

*55. Saad-sakjes, Saad-Kasjes en Doosjes.

56. Een besondere Saad-Kamer is op grote plaatsen seer nodig, tot ’t ordentelyk bewaren van ’t Saad, welke overal wel digt moet syn voor de Muisen.

*57. Muise- en Molle-vallen.

*58. Manden en Korven, grote en kleine, grove en fyne, tot veelerley dingen.

*59. Bloem-stokken, grote en kleine.

*60. Moscovische Mat, tot opbinding van Bloemen en andere dingen.

*61. Meet-Stokken.

*62. Tuin-Linien, tot regtplanting van veelerley Gewassen; tot regtmaking der Kanten van de Bedden, Akkers &c.

*63. Touwen, dikke, en dunne, tot veelerley gebruik.

*64. Bloem-Potten; houten Tobben, en Bakken, grote en kleine.

65. Losse Broei-bakken met haare toebehorige Glasen.

66. Glase Klokken en Lantaarns.

67. Riet-Matten en hairen Kleeden, tot dekking der Broejbakken voor koude en Reegen. Verder.

68. Paarde, Wagen, en Karre op grote Buitenplaatsen.

69. Een klein Schuit, als de Buiten-plaats naast een vaarbaar water legt.

70. Een Gereedschaps-plaats, daar de Hand-gereedschappen ordentelyk by malkander kunen bewaart worden; behorende deselve na ’t gebruikt t’ elkens weer van de Bruiker wel schoon gemaakt; want ’t is een oud bekent spreekwoord, goed Gereedschap verligt den Arbeid.

Nota. De Gereedschappen welke in kleine en middelmatig grote Tuinen ’t nodigst syn heeft men met een Sterretje onderscheiden.

Terug naar begin van de pagina

GEREEDSCHAPPEN VAN DE BOUW-BOER

1. Ploeg, en

2. Egge, tot roering en bearbeiding der Bouw-landen.

3. Wagen, en

4. Paarde, ten minsten vier met syn toebehoor, tot ploeging en invoering van Granen, Hooj &c. In plaats van Paarden worden in veele Landen Stieren gebruikt.

5. Een Aard-Karre, tot vervoering van Aarde, Mest, &c.

6. Eene sware houten Rolle, om ’t Land te rollen.

7. Sigters; tot afslaging van de Graan-Gewassen.

8. Seisens, met syn toebehoor, sie No. 34 in vorige Lyst.

9. Vorkens, tot oplading der Graan-gewassen, Hooj, &c.

10. Dorsch-Vlegels.

11. Houten Gavels, tot opneming en uytschudding van het uytgetorschte Stroo.

12. Een goede vaste en effene Dorsch-Vloer, in de Schuur.

13. Houten Werp-Schop.

14. Houten Graan-Schop.

15. Eene Graan-winde, tot ’t schoon maken van het Graan.

16. Eene Rasp, tot ’t selfde gebruik.

17. Seeften.

18. Een Wan om het Graan te wannen, en tot ander gebruiken.

19. Graan-Maten, grote en kleine.

20. Graan-Sakken.

21. Leppen en Schoppen.

22. Mest-Vorken.

23. Kruiwagens.

24. Drag-Berrie.

25. Bylen en Axen, tot ’t hout hakken en veel andere dingen.

26. Ysere Wiggen, en

27. Een houten Beuker, tot ’t hout kloven.

28. Een Hak-mes.

29. Een Saag, en

30. Hammer.

31. Nyp-tang.

32. Boor, van verscheiden groote.

33. Spykers, van verscheiden groote.

34. Beitels.

35. Ladders, grote en kleine.

36. Touwen, grote en kleine.

37. Korven, grote en kleine.

38. Een Sny bank, tot ’t snyden van Hexel voor de Paarden.

39. Een Trek- en Schuif-Slede, om in de Winter te gebruiken.

Een Knegt en een Meid, daar en booven nog Arbeiders, tot ’t in oogsten, dorschen, &c.

 

Terug naar begin van de pagina

GEREEDSCHAPPEN VAN DE BOTER-BOER

1. Melk-Emers, welke doorgaans van Koper syn.

2. Houten Water-Emmers.

3. Een Jok, tot draging der Emmers.

4. Melk-Mouten, om ‘er de Melk in te doen tot Room-geving.

5. Melk-Tobben, tot ’t selfde en andere gebruiken.

6. Vaten, tot Kerne-Melk, &c.

7. Melk Teems.

8. Een Kerne-Vat, en op groote plaatsen

9. Een Kerne-Molen, die door een Paard bewogen word, om de Boter te maken.

10. Boter-vaten, van verschillige groote.

11. Een Kopere Kaas-Ketel, tot Kaasmaking.

12. Een Kopere Hand-Ketel.

13. Een Kaas-Doek, tot Kaasmaking.

14. Een Kaas-Parsje.

15. Een Kaas Vat.

16. Schrobbers en

17. Boenders, om de Melkvaten &c. te suiveren.

18. Seisens, tot ’t Gras maajen.

19. Harkens, tot ’t Hooj sweelen.

20. Hooi Vorken.

21. Wagen, en

22. Paarde, met syn toebehoor.

23. Een sware houten Rolle, om het Weiland in het Voorjaar te rollen.

24. Een Sleep-Karre, tot Aarde en Mest vervoering.

25. Een Sleep-Trog, om met een Paard te sleepen, tot vervoering van allerley ruige dingen.

26. Krui-Wagens.

27. Een Mest-schop.

28. Een Mest-schoffel, tot opneming van de Mest in de Stallen.

29. Een Grype, met drie Platte tanden.

30. Schop en Lep.

31. Een Sny-seisen tot afsnyding van ’t Riet en andere dingen in de Sloten.

32. Een Sloot-Heekel, tot suivering der Slooten; Voorts

33. Korven, grote en kleine.

34. Saag, Hammer, Byl &c. gelyk de Bouw-Boer.

35. Ladders, Touwen, &c.

36. Een Klein Schuitje, so de Plaats aan een Water legt.

Een Knegt en Meid, daarenboven nog Arbeiders tot ’t Hooy maajen, sweelen, invoeren &c.

Terug naar begin van de pagina