Zoekresultaten: 781 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met H)
Gebruikte filters:
A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
|
Toon op een tijdslijn
|
-
▾ ha
[uitroep van blijdschap]
-
▾ Negerhollands
hā
[uitroep van blijdschap]
-
▾ Negerhollands
hā
[uitroep van blijdschap]
-
▾ haag
[heg]
-
▾ Negerhollands
haschee
[heg, (be)schutting, afscheiding, tralie]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: ook: transchee, maar kan de vorm niet verklaren
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
haschee
[heg, (be)schutting, afscheiding, tralie]
-
▾ haagbeuk
[plantensoort]
-
▾ Deens
avnbøg
[plantensoort]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: omdannet af *hav(e)nbøg efter avne, efter nedertysk hagenboke dannet af hagen, hage 'hæk' (besl.m. sb. have) + boke 'bøg'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
agnbøk
[plantensoort]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: aus mnd. hagebôke ; NROi: nty. hagenboke; 1. ledd besl. med hage innhegning
bron: Falk 1910-1911 NROi (FuT; NROi)
-
▾ Zweeds
avenbok
[plantensoort]
datering: 1741 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1741; trol. via da. av lågty. hagenboke med samma bet.; till hage och 2bok
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
avnbøg
[plantensoort]
-
▾ haagdoorn
[witte meidoorn, een heestergeslacht dat veel gebruikt wordt als heg]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
cakèdô, picadô
(dialect)
[heggenroos (eveneens veel gebruikt als heg)]
status: ontlening onzeker ; verbastering
etymologie: bij de ontlening zijn weissdorn en heckenrose verwisseld. De begin-h is gewijzigd o.i.v. de -k- in de 1e vorm; de 2de is beinvloed door piquer
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
cakèdô, picadô
(dialect)
[heggenroos (eveneens veel gebruikt als heg)]
-
▾ haai
[kraakbeenvis; vinnig iemand]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1445-1455;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hai
[kraakbeenvis]
-
▾ Deens
haj
[kraakbeenvis; vissersboot; hebberig iemand]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: være haj efter noget=ergens goed in zijn, begerig zijn naar
etymologie: fra nederlandsk haai ¯ oldislandsk h¤r 'haj', egl. 'åretold, pløk, gren' ¯ fællesgermansk *´an´- ¯ indoeuropæisk *kank- 'gren, pind, pløk'; direkte fra fællesnordisk svarende til oldislandsk hr 'haj' har man også dialektalt dansk hå 'haj' . Oorspronkelijk Scandinavisch woord, teruggeleend van Nederlands. Jessen: Laan af holl haai(e) DDO: oldnordisk hár (se havkal), oprindelig vist af há 'åretold, hage' efter hajens rygfinne; den nuværende form er lånt fra nederlandsk haai, der igen er lånt fra nordisk
bron: (PNOE, EO, OOD, Jessen, DDO, Törnqvist, Saabys, Hammerich 45)
-
▾ Duits
Hai, Haifisch
[kraakbeenvis]
datering: 1651-1700
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden: altnord.-isländ.-niederl.; der; -[e]s, -e. Kluge: Entlehnt aus nndl. haai, das aus nisl. hai entlehnt ist. Anord. hár bedeutet außer "Hai" auch "Pfahl" und später "Kesselhaken", und ist deshalb wohl letztlich verwandt mit hängen. Der Fisch ist dem entsprechend am ehesten nach der hakenförmigen Rückenflosse benannt. Bartz: Entlehnung aus niederländ. haai, mittelniederländ. hay, engl. dialektal hoe für Hai-Arten, norw. hai, schwed. haj, altnord. hár "Ruderklamp, Dolle, Hai, urspr. Pfahl", auch isländ. hár, norw haa "Kesselhaken" entweder wegen der hakenförmigen Rückenflosse oder der ähnlich geformten Zähne., Bluhme: Lehnwort: nl. < skand. (isl.)
bron: Bartz 2007 Duden Fremd 1990 Kluge 2002 (Duden Fremd, Kluge, Van der Sijs 1998, Bartz, Bluhme)
-
▾ Engels
haye
†verouderd
[kraakbeenvis]
datering: 1613 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. Du. haai, pl. -en, WFlem. haaie, in Kilian 1599 haeye, whence also Sw. haj, mod.Ger. hai (in 1711 häye), all = shark; cf. ON. hçr, hçrr `dog-fish', and hç- in comb. marking fish of the shark kind, as hçkarl shark, etc.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Ests
hai
[kraakbeenvis]
-
▾ Fins
hai(kala)
[kraakbeenvis]
<via Zweeds>
-
▾ Frans
haye
(dialect)
[kraakbeenvis]
-
▾ Fries
haai
[kraakbeenvis]
-
▾ Negerhollands
hāi
[kraakbeenvis]
-
▾ Noors
hai
[kraakbeenvis]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: nederl haai; FuT: von holl. haai, das wieder nors. lehnwort ist, siehe hå (haa), nahme für die grossen nordischen haiarten..
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
haj
[kraakbeenvis; onbeschaamd persoon]
datering: 1667 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hajart (haaisoort); Hajfena (haaienvin); hajfisk (haaivis); hajkrok (haak gebruikt voor het vissen naar haaien); hajlevertran (haaienlevertraan); hajlots (vissoort die altijd bij haaien zwemt); hajskinn (haaienhuid); hajsläkte (familie der haaien); hajtand (haaientand); hajtran (traan dat van de lever van sommige haaiensoorten gemaakt wordt)
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1667; av nederl. haai med samma bet.; identiskt med sv. dial. hå 'haj'; trol. samma ord som isl. hár 'årtull'. Törnqvist"aus ndl. haai. vgl. mnld. haey, dän, hai. Nordischer Herkunft, vgl. isl. hár, schwed. dial. hå - Etymol. unklar
bron: NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hai
[kraakbeenvis]
-
▾ haaibaai
[kijfzieke vrouw; (verouderd) drukte, gewoel]
-
▾ Frans
oubouye
(dialect)
[het gemeenschappelijk lezen van aren (gepaard gaand met veel drukte)]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wenn ein getreidefeld abgeräumt wird, stehen die ährenleser in grosser zahl bereit und stür- zen sich auf ein signal gemeinsam auf die suche nach den ähren.
bron: Wartburg 1928 (FEW hoiboi)
-
▾ Frans
oubouye
(dialect)
[het gemeenschappelijk lezen van aren (gepaard gaand met veel drukte)]
-
▾ haak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
-
▾ Ambons-Maleis
hak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
-
▾ Azeri
gak
[ijzeren haak]
<via Russisch>
-
▾ Baskisch
kako
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
<via Frans>
datering: 1745 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kakodun (1930) ‘met een haak’, kakotu (1745) ‘buigen, krommen’, (1930) ‘vasthaken’
etymologie: Lh (consequent khako) beschouwt dit als algemeen gebruikt in het Noord-Baskisch, zonder indicatie of het om een uitheemse term zou kunnen gaan. Azk 1 geeft kako uitsluitend voor het Zuid-Baskisch, de geaspireerde variant khako voor het Souletijns. Sar 6 geeft voor kako geen regionale specificatie. Een synoniem van kako is gako (1571), dat in het Noord-Baskisch ook ‘sleutel’ betekent.
bron: Azkue 1969 Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Azk 1, Sar 6)
-
▾ Berbice-Nederlands
haki
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
-
▾ Deens
hag
[(vaak binnen scheepvaart) gebogen voorwerp om iets vast te houden, op te hangen e.d.]
status: ontlening onzeker
etymologie: muligvis paavirket fra holl. haak
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Jysk Ordbog)
-
▾ Frans
hake
†verouderd
(dialect)
[haakbus]
-
▾ Frans
harengs à la haque
†verouderd
[gezouten haringen, klaargemaakt om aan de vishaak gestoken te worden voor de makreelvangst]
datering: 1869 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Dieser ausdruck wurde zu ESCA gestellt, was das -h nicht erklärt. Dupire Molinet will daher von ndl. haak 'haken, angel' (älter haeck) ausgehen. Dem widerspricht wiederum das geslecht des subst. Zugrunde liegt wohl eine ablt. von aeskier, die durch berührung mit ndl. haak ein h- erhalten hat.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Indonesisch
hak
[haakje dat in een oogje wordt gestoken om kleding bij elkaar te houden]
-
▾ Jakartaans-Maleis
hak
[haaknaald]
-
▾ Japans
hakka
†verouderd
[boothaak]
-
▾ Javaans
hak; kak
[haak (en oog, als sluiting); haaknaald]
-
▾ Keiëes
hak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden, gesp]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: inhak = loshagen, losmaken
bron: Geurtjens 1921 (Geurtjens)
-
▾ Kupang-Maleis
hak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hak gardèn, hak koi = gordijnenhaak
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Madoerees
ēgga', ēhha'
[haak in de vorm van een liggende acht]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bangkalan, Pamēkasan: ga', Sumēnēp: ha'
bron: Kiliaan 1904 (PH, KIL)
-
▾ Makassaars
jârung-há
[haakpen]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: jârung = naald
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
hakye
[kledinghaakje]
-
▾ Menadonees
hak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hak gardèn, hak koi = gordijnenhaak
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Negerhollands
huk
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
-
▾ Oekraïens
gak
[ijzeren haak]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
hak (ouder: haak)
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p. 35
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Pools
hak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
datering: 1388 (1351-1400)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: nm.haken, śr.-g.-nm.hake, hol.haak "narzędzie"
bron: Bańkowski 2000 (A.Bańkowski)
-
▾ Russisch
gak
[ijzeren haak; maat voor een stuk land (in de Oostzee-provincies)]
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. haak, s. Meulen 73. VdMeulen 1909: Haak. IJzeren voorwerp van bekenden vorm , voor verschillende doeleinden in het tuig gebruikt. T. De haken worden in het algemeen gebruikt, om een blok of end touw aan een zeker aanbrengingspunt te bevestigen. P. M. blz. 93. Russ. gak, croc.
bron: Černych 1993 Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909, Cernych)
-
▾ Singalees
hak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
-
▾ Soendanees
hak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
-
▾ Sranantongo
aka (ouder: hakka)
[gebogen voorwerp om iets vast te houden; ophangen (aan een haak)]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo, SR)
-
▾ Surinaams-Javaans
akah
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
<via Sranantongo>
-
▾ Ternataans-Maleis
hak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hak gardèn, hak koi = gordijnenhaak
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ambons-Maleis
hak
[gebogen voorwerp om iets vast te houden]
-
▾ haakblok
[blok of katrol met een haak]
-
▾ Russisch
gakblók
†verouderd
[blok of katrol met een haak]
status: ontlening onzeker
etymologie: Haakblok of hakeblok. Blok met een haak voorzien, v. L., z. P. M. blz. 88. Russ. gakhlók .., 1)., de laatste geeft op blok ook gakablok d. i. IIoll. hakeblok. Gewoner is wel in het Russ. de omschrijving blok s gá kom , blok met een haak, poulie a croc.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
gakblók
†verouderd
[blok of katrol met een haak]
-
▾ haakbus
[oud handvuurwapen]
-
▾ Akvambu
akjørbu
[oud handvuurwapen]
- ▾ Arabisch (Marokko) kabus [pistool, revolver] <via Frans>
-
▾ Baskisch
arkhabuza
[oud handvuurwapen]
<via Frans>
datering: 1551-1600
status: ontlening onzeker
etymologie: Lh vermeldt naast arkhabuza (van uitheemse herkomst) nog alkabuza voor het Labourdijns, de niet regionaal gespecificeerde (maar wel Noord-Baskische) vorm arkabos en voor het Souletijns arkabüsa, alle ook met de betekenis ‘geweer’. Sar 1 geeft alkabuz als ‘haakbus’ en attesteert de betekenis ‘geweer’ in1847.
bron: Blanker 2005 Lhande 1926 (Lh, Sr 1)
-
▾ Bretons
akebut
[oud handvuurwapen]
<via Frans>
-
▾ Deens
hagebøsse
[oud handvuurwapen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. hake(l)busse; jf. III. Hage, Haandbøsse; foræld
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
arkebuse
[oude vuurwapen]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra fr. arquebuse, ældre fr. haquebute, af ældre holl. hakebus under påvirkning af ital. archibuso, arcobugio, til ital. arco, bue; hist.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Duits
Arkebuse
[handvuurwapen uit de 15e en 16e eeuw]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: niederl.-fr.; 'Hakenbüchse'; die; -, -n.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Engels
harquebus, arquebus; hackbut, hagbut; hackbush, hagbush
[oud handvuurwapen]
<via Frans>
datering: 1484 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: So (h)a:rquebusier. xvi. -F. (h)arquebusier; earlier equivs. were hackbushier, hackbutter, -buteer.
etymologie: -F. (h)arquebuse, ult.-MLG.hakebusse(mod. haakbus) or MHG. hake(n)büse (mod.hakenbüchse), which in the F.form +haquebusche was adopted in Eng.as hakbush xv; f.hake(n) hook+bus(se) fire-arm(a hook being orig.cast on the gun). a. 15-16th c. F. haquebut, -bute (hacque-, aque-, harqbute), ad. MDu. hakebus, or MLG. hakebusse: see hackbush. Later in the 16th c., this F. form passed (under influence of It. archibuso) through the intermediate harquebute, to harquebuse, arquebuse, whence the corresponding English forms: see harquebus.
bron: Onions 1983 (ODEE, OED2 harquebus, hackbut, hackbush)
-
▾ Esperanto
arkebuzo
[oud handvuurwapen]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Fr arquebuse met ondersteuning van Du Arkebuse. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 2)
-
▾ Frans
arquebuse; haquebute, hacquebute
[oud handvuurwapen]
datering: 1473 (1451-1500)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: arquebusade, arquebusier
etymologie: PR 1990: var. hacquebute; moyen. haut. all. hâkenbühse, canon (bühse) à crochets (hâken), avec infl. de l'it; PR 1993: altér. par arc de haquebuse, du néerl. hakebusse, littéralt. `canon (busse) à crochet (hake)'.FEW: geeft een uitgebreid overzicht van alle vormen, afgeleid van ndl. hakebusse (alleen bovenstaande vorm komt nog voor in het 'gewone' woordenboek). Zie FEW trefwoord 'hakebusse'.
bron: Bloch 1975 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff p. 250; Bloch/Von Wartburg, FEW, Walter 2)
-
▾ Fries
haakbos
[oud handvuurwapen]
-
▾ Grieks
arkebouzio, arkimpouzi, arkompouzi /arkewuzi/
[oud handvuurwapen]
<via Italiaans>
-
▾ Italiaans
archibugio
[oud handvuurwapen]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: Oland. hakebus, medio alto ted. Hakenbüchse, propriam. 'schioppo (Büchse) a uncino (Haken)', avvicinato ad arco e a bugio 'bucato'.
bron: Bolelli 1989 (Bolelli)
-
▾ Litouws
arkebūza
[15e-eeuws handvuurwapen met een haak]
<via Frans>
-
▾ Portugees
arcabuz
[ouderwets draagbaar vuurwapen, soort donderbus]
<via Frans>
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: arcabuzaço | -asso (1638); arcabuzada (xvi); arcabuzaria (xvi); arcabuzeiro (xvi)
etymologie: Do fr. arquebuse, deriv. do m. a. al. ha<^>kenbüse (al. Hakenbüchse), m. neerl. haecbus(se), hakebus(se).
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Spaans
arcabuz
[oud handvuurwapen]
<via Frans>
datering: 1550 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: arcabucear, 1604; arcabucero, 1535; arcabucería, 1604; arcabuzazo (1604)
etymologie: Del fr. arquebuse íd., y éste del neerl. med. hakebus (hoy haakbus, alem. hakenbüchse íd.), alterado por influjo del fr. arbalète `ballesta'; hakebus es compuesto de bus `caja', `canuto hueco' y hake `gancho', por el que servía para fijar el cañón del arcabuz.
bron: Corominas 1983 (corominas)
-
▾ Zweeds
hakebössa
[oud handvuurwapen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. haka byssa; av lågty. hakebusse med samma bet.; till hake; jfr arkebusera
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Akvambu
akjørbu
[oud handvuurwapen]
-
▾ haakdoorn
[doornstruik]
-
▾ Engels
hackthorn, haakdoring
[Zuid-Afrikaanse doornstruik]
<via Afrikaans>
datering: 1863 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. haakdoorn, hook-thorn.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Engels
hackthorn, haakdoring
[Zuid-Afrikaanse doornstruik]
<via Afrikaans>
-
▾ haakje
[insluitingsteken in geschrift]
-
▾ Papiaments
haki
†verouderd
[insluitingsteken in geschrift]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 41
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Papiaments
haki
†verouderd
[insluitingsteken in geschrift]
-
▾ haaklas
[soort houtverbinding]
-
▾ Deens
lask
[verbinding tussen twee stukken hout]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk lasche egentlig '(afrevet) strimmel', af uvis oprindelse
bron: Beckmann 1969 (DDO, Beckmann)
-
▾ Duits
Haklas
(dialect)
[haakvormige verbinding tussen twee stukken hout]
-
▾ Zweeds
haklask
[soort verbindingsstuk]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: SAOB; efter holl. haaklasch l. t. hakenlaschung
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
lask
[verbinding tussen twee stukken hout]
-
▾ haakpen
[aan het eind omgebogen naald voor haakwerk]
-
▾ Papiaments
hakpèn
[aan het eind omgebogen naald voor haakwerk]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
hakpèn
[aan het eind omgebogen naald voor haakwerk]
-
▾ haal
[(veouderd) droog, dor]
-
▾ Frans
hâler
[(verouderd) verdorren door de zon of de wind; bruinen van de huid]
datering: 1170 (1151-1200)
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: V. 1240, intrans., « devenir sec »; halé, v. 1170, « sec, desséché »; var. harler, haller, et hasler au moyen âge; orig. incert., p.-ê. d'un lat. pop. *assulare, du lat. class. assare « rôtir », croisé avec le néerl. hael « desséché ».
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Frans
hâler
[(verouderd) verdorren door de zon of de wind; bruinen van de huid]
-
▾ haal op
[uitroep als men een vis gevangen heeft: til het net op!]
-
▾ Frans
hallope
†verouderd
(dialect)
[groot (zee)visnet dat men over de bodem trekt]
datering: 1803 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Behrens will hallope von ndd. hal up 'ziehe auf' (kommandoruf beim fischfang) herleiten, BarbierProc von gleichbedeutendem e. haul up. Letzteres ist wegen der widergabe des e. vokals -au- durch -a- unwahrscheinlich, ersteres ist aus geographischen gründen viel weniger wahr- scheinlich als der zwar in wörterbüchern nicht belegte, aber durchaus mögliche ndl. kommando- ruf.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
hallope
†verouderd
(dialect)
[groot (zee)visnet dat men over de bodem trekt]
-
▾ haalbier
[bier dat in een kleine maat in een winkel werd gehaald]
-
▾ Frans
halbi
(dialect)
[bier van gegiste appels en peren]
datering: 1771 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: néerl. haalbier `petite bière'; FEW: omdat soms de gist van appels en peren fifty-fifty verdeeld waren, heeft men wel gedacht aan dt. halb, maar nl. haalbier `dun bier' is veel wrschijnlijker
bron: Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, FEW, Van der Sijs 1998)
-
▾ Frans
halbi
(dialect)
[bier van gegiste appels en peren]
-
▾ haam
[houten halsband voor paard]
-
▾ Engels
hame
[houten halsband voor paard]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: - MDu. hame (Du. haam), corr.to MHG. ham(e) 'fishing-rod', of unkn.origin.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Frans
hames
(dialect)
[deel van een ploeg]
-
▾ Schots
haim, hame, hem
[de twee gebogen stukjes hout of metaal die het gareel van een trekpaard vormen of bedekken]
datering: 1351-1400 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hae (or pit) the ~s on (someone) '(iemand) in toom houden 20-
etymologie: ME, MDu, MHighGer hame
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Engels
hame
[houten halsband voor paard]
-
▾ haam
[(verouderd) zakvormig visnet]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1573;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche -
▾ haan
[mannetje bij hoenderachtigen; trekker aan vuurwapens; (verouderd) tapkraan]
-
▾ Berbice-Nederlands
han
[mannetje bij hoenderachtigen]
-
▾ Negerhollands
haan
[mannetje bij hoenderachtigen; trekker aan vuurwapens; (water)kraan]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: haan (old 1776), hunduhān (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
han
[mannetje bij hoenderachtigen]
-
▾ haanrei
[(verouderd) hoorndrager, bedrogen echtgenoot]
-
▾ Deens
hanrej
[hoorndrager, bedrogen echtgenoot]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hanerei vist omdannet af *hanerê, egl. 'hanerådyr' af hane 'hane' + rê 'rådyr'; egl. betegnelse for en kapun el. kastreret hane, som tidligere fik sine sporer og kam skåret af og derefter fik sporerne anbragt på kammens plads som 'horn' el. 'hjortetakker'; derpå forhånende om den bedragne ægtemand som 'kastreret' gennem konens utroskab. WNT noemt ook de Deense en Zweedse vorm.
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe, wnt)
-
▾ Noors
hanrei
[hoorndrager, bedrogen echtgenoot]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: von mnd. hanerei; NROi: Etym.: mnty. hanerei , visstn. eg. 'hanerådyr', om kastrert hane (kapun) hvis sporer er skåret av og festet i kammen hvor de er vokst fast og minner om ho
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (BO; FuT; NROi)
-
▾ Zweeds
hanrej
[hoorndrager, bedrogen echtgenoot]
datering: 1624 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1624; av lågty. hanerei med samma bet., eg. 'kapun', till hane 'tupp'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hanrej
[hoorndrager, bedrogen echtgenoot]
-
▾ haar
[buigzame vezels die op huid van zoogdieren groeien]
-
▾ Berbice-Nederlands
hari
[buigzame vezels die op huid van zoogdieren groeien]
datering: 1794 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: torro hari (1794, wimper)
etymologie: 1794 hari
bron: Kouwenberg 1993 Robertson 1994 (Kouwenberg 1993:610; Robertson 1994)
-
▾ Fries
haar
[buigzame vezels die op huid van zoogdieren groeien]
-
▾ Negerhollands
haar, hā, har, haer
[buigzame vezels die op huid van zoogdieren groeien]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: haar (old 1776), haer (Hesseling 1905), hā (djdj 1926), har (Robertson 1989). Hesseling 1905, p.35: dat zal nog wel eens weer gebeuren (zegswijze) = da no eenmael volk kan snie haer, haer sa gruj weeran = (letterlijk): een mens kan zijn haar niet maar eens laten knippen, 't haar groeit opnieuw.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
har
[buigzame vezels die op huid van zoogdieren groeien]
-
▾ Berbice-Nederlands
hari
[buigzame vezels die op huid van zoogdieren groeien]
-
▾ haar
[bezittelijk voornaamwoord]
-
▾ Chinees-Maleis
har
[bezittelijk voornaamwoord]
-
▾ Chinees-Maleis
har
[bezittelijk voornaamwoord]
-
▾ haar
[(verouderd) droge, schrale wind]
-
▾ Engels
haar
[vochtige nevel of mist]
datering: 1662 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. MDu. hare (Du. haere) keen cold wind.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Schots
haar, haur
[koude oostenwind; koude mist (vanuit de oostkust)]
datering: 1751-1800 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ~y: 1.(wind) koud, snijdend 19-; 2.mistig, nevelig 19-trefw. haar 3, haar-frost `rijp', 20-: ? by confusion of HAAR 1 w HAIR adj
etymologie: LowGer, MDu hare 'biting cold wind'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Engels
haar
[vochtige nevel of mist]
-
▾ haar
[bijwoord van richting: links (bij voerlieden)]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
haar
†verouderd
[bijwoord van richting: links (bij voerlieden)]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
haar
†verouderd
[bijwoord van richting: links (bij voerlieden)]
-
▾ haard
[stookplaats; (verouderd) stenen vloer in leerlooierij]
-
▾ Fries
haard
[stenen vloer in leerlooierij]
-
▾ Fries
haard
[stenen vloer in leerlooierij]
-
▾ haarklover
[muggenzifter]
-
▾ Deens
hårkløver
[muggenzifter]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hârklôver fordrejet af hârklûver 'en som samler på og studerer hår' dannet af hâr 'hår' + en afledning af klûven 'samle på småting, håndtere småting med fingerspidserne'; derimod betyder nedertysk klôven 'kløve, spalte'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
hårklø(y)ver
[muggenzifter]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT; von mnd. hârklôver (holl. haarklover).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
hårkløver
[muggenzifter]
-
▾ haarlemmerolie
[kwakzalversmiddel]
-
▾ Deens
harlemmerolie, haarlemmerolie
(dialect)
[kwakzalversmiddel]
status: ontlening onzeker
etymologie: < hollandsk haarlemmerolie, jf. stedn. Haarlem; former med å skyldes muligvis analogi med dansk ortografi mens aa på hollandsk udtales som langt a
bron: Jysk ordbog 1999 (Jysk Ordbog)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
haarlemmer olie, haarlemmer oil
[kwakzalversmiddel]
<via Afrikaans>
datering: 1937 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: tevens: haarlemmer drops, haarlemmer druppels
etymologie: Afk., named for Haarlem the Dutch town in which the medicine was first formulated in 1672 + adj .-forming suffix -er.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Deens
harlemmerolie, haarlemmerolie
(dialect)
[kwakzalversmiddel]
-
▾ haarnaald
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Indonesisch
arnal, arnél
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Jakartaans-Maleis
harnèl, arnèl
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Madoerees
arnal
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Minangkabaus
arnal
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Singalees
harenal, arnal-katou
†verouderd
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Indonesisch
arnal, arnél
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ haarnet
[netje om kapsel in vorm te houden]
-
▾ Indonesisch
harnét
[netje om kapsel in vorm te houden]
-
▾ Madoerees
harnet
[netje om kapsel in vorm te houden]
-
▾ Indonesisch
harnét
[netje om kapsel in vorm te houden]
-
▾ haarscheerder
[barbier]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
haarscheerder
[spinnensoort, die naar verluidt in de nacht in mensenharen klimt en deze afsnijdt]
<via Afrikaans>
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. (earlier S. Afr. Du. haarscheerder), haar hair + skeerder cutter.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
haarscheerder
[spinnensoort, die naar verluidt in de nacht in mensenharen klimt en deze afsnijdt]
<via Afrikaans>
-
▾ haarspeld
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Ambons-Maleis
harspèl
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Jakartaans-Maleis
aspèl
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Kupang-Maleis
harspèl
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Menadonees
harspèl
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Papiaments
harspèl, hárspèlt, árspè
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Ternataans-Maleis
harspèl
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ Ambons-Maleis
harspèl
[speld als hoofdtooisel]
-
▾ haas
[haasachtige]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
has
[haasachtige]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Frans
hase
[het vrouwtje van een haas]
datering: 1556 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: PR: all. Hase `lièvre'
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 (PRobert, Valkhoff)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hasie
[haasachtige]
<via Afrikaans>
datering: 1948 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. haas hare + -IE.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
has
[haasachtige]
-
▾ haas
[malse, magere spier bij slachtdieren, filet]
-
▾ Deens
has, hase
[knieholte, malse, magere spier bij slachtdieren]
status: ontlening onzeker
etymologie: 1. enten (a) fra nederlandsk haas 'hase' (b) el. af urnordisk *h¤hasinw@ 'hase'; begge af fællesgermansk *´an´asenw@ af *´an´a 'hæl' + senw@ 'sene' (jf. sene) 2. fra nedertysk hase, hose 'bukser' (jf. hose) . Van Nederlands of Oudnoords. DDO: fra nederlandsk haas 'hase', muligvis identisk med oldnordisk hásin, sammensætning af há 'hæl' og sin 'sene'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, DDO)
-
▾ Indonesisch
haas, has
[runderfilet]
-
▾ Jakartaans-Maleis
has, daging has
[filet, lendenstuk]
-
▾ Menadonees
as
[malse, magere spier bij slachtdieren]
-
▾ Noors
hase
[pees van hoefdieren; kniepees bij de mens]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: fra nederl, jf. norr hásin', f 'hælsene'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
has, hase
[knieholte, malse, magere spier bij slachtdieren]
-
▾ haast
[spoed]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
gas
[snel]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Deens
hast
[spoed]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: i huj og hast = in vliegende vaart
etymologie: PNOE: fra nedertysk hast ¯ oldfransk haste ¯ fællesgermansk *´aifsti, Kluge: Aus dem Niederdeutschen aufgenommen, wohin es aus dem Niederländischen gelangt ist. Dorthin ist es entlehnt aus afrz. haste (frz. hâte), das seinerseits aus dem Germanischen entlehnt ist: auf ein *haifsti- "Streit, Anstrengung" führen gt. haifsts, ahd. heifti "heftig, sehr" und ae. häst(e) "heftig". Hast ist also ursprünglich "Anstrengung". DU: Hast, die; - [aus dem Niederd. < mniederd. ha(e)st < niederl. haast < afrz. haste = Hast, Eile, aus dem Germ.]: große, überstürzte Eile; (oft von innerer Unruhe od. der Angst, nicht rechtzeitig fertig zu werden, verursachtes) planloses, aufgeregtes Handeln: in großer H.; mit rasender H.; ohne H., voller H. fortgehen. Bach: Hast (<nl. haast < afranz. haste). Smet 04=Hast? Bluhme: Lehnwort: nl. < frz. < ger.
bron: Bach 1965 Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Kluge 2002 Smet 2004 Arnesen (PNOE, OOD, Arnesen, Kluge, Duden Universal, Bach, Smet 04, Bluhme)
-
▾ Duits
Hast
[spoed]
<via Nederduits>
datering: 1551-1600
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Aus dem Niederdeutschen aufgenommen, wohin es aus dem Niederländischen gelangt ist. Dorthin ist es entlehnt aus afrz. haste (frz. hâte), das seinerseits aus dem Germanischen entlehnt ist: auf ein *haifsti- "Streit, Anstrengung" führen gt. haifsts, ahd. heifti "heftig, sehr" und ae. häst(e) "heftig". Hast ist also ursprünglich "Anstrengung". DU: Hast, die; - [aus dem Niederd. < mniederd. ha(e)st < niederl. haast < afrz. haste = Hast, Eile, aus dem Germ.]: große, überstürzte Eile; (oft von innerer Unruhe od. der Angst, nicht rechtzeitig fertig zu werden, verursachtes) planloses, aufgeregtes Handeln: in großer H.; mit rasender H.; ohne H., voller H. fortgehen. Bach: Hast (<nl. haast < afranz. haste). Smet 04=Hast? Bluhme: Lehnwort: nl. < frz. < ger.
bron: Bach 1965 Kluge 2002 Smet 2004 (Kluge, Duden Universal, Bach, Smet 04, Bluhme)
-
▾ Negerhollands
hast
[spoed]
-
▾ Noors
hast
[spoed]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty, gj. gfr fra germ; FuT: entlehnt dem mnd. hast, 'eile, eifer' 9holl. haast).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Sranantongo
hâsti
[spoed]
-
▾ Zweeds
hast
[spoed]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hast; av lågty. hast med samma bet.; av fornfra. haste med samma bet.; av germ. urspr., besl. med häftig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
gas
[snel]
-
▾ haast
[bijwoord van hoedanigheid: bijna, weldra]
-
▾ Fries
hast
[bijwoord van hoedanigheid: bijna, weldra]
-
▾ Fries
hast
[bijwoord van hoedanigheid: bijna, weldra]
-
▾ haasten
[voortmaken]
-
▾ Deens
haste
[haast hebben]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk hasten ¯ afl. af nedertysk sb. hast 'hast', zie ook Duits
bron: Becker-Christensen 2005 Duden Universal 2003 (PNOE, Duden Universal)
-
▾ Duits
hasten
[haast hebben]
<via Nederduits>
status: ontlening onzeker
etymologie: DU: aus dem Niederd. < mniederd. hasten < mniederl. haesten, zu Has
bron: Duden Universal 2003 (Duden Universal)
-
▾ Esperanto
hasti
[voortmaken]
<via Duits>
status: ontlening onzeker ; afleiding
afleidingen en samenstellingen: hastema ‘gehaast, gejaagd’
etymologie: geleend via Du Hast en als verbale wortel overgenomen. De uitgang -i is standaard voor infinitieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Noors
haste
[haast hebben]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. avl.; ○hast
bron: NROi (BO; NROi)
-
▾ Sranantongo
hâsti
[voortmaken; jakkeren]
-
▾ Deens
haste
[haast hebben]
-
▾ haastig
[snel, vol haast; (verouderd) driftig]
-
▾ Ambons-Maleis
hastik
[zeer boos]
status: ontlening onzeker
etymologie: Men hoort dit woord veel op Batoemerah en Lariki bezigen.Dit woord heeft dus de oudere Nederlandse betekenis bewaard, als het van ons 'haastig' komt.
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Berbice-Nederlands
hasti
[snel, vol haast]
-
▾ Deens
hastig
[snel, vol haast]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk hastich ¯ nedertysk hast 'hast', Duden Universal; aus dem Niederd. < mniederd. hastich < mniederl. haestich
bron: Becker-Christensen 2005 Duden Universal 2003 (PNOE, Duden Universal)
-
▾ Duits
hastig
[snel, vol haast]
<via Nederduits>
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden Universal; aus dem Niederd. < mniederd. hastich < mniederl. haestich
bron: Duden Universal 2003 (Duden Universal)
-
▾ Negerhollands
hastig, hāsti
[vol haast, prikkelbaar]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hastig (old 1776), hāsti (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Noors
hastig
[snel, vol haast]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; NROi: mnty. avl.; ○hast
bron: NROi (BO; NROi)
-
▾ Ambons-Maleis
hastik
[zeer boos]
-
▾ haastigheid
[driftig of onstuimig ongeduld, te grote spoed]
-
▾ Negerhollands
hastigheit
[driftig of onstuimig ongeduld]
-
▾ Negerhollands
hastigheit
[driftig of onstuimig ongeduld]
-
▾ haat
[diepe afkeer]
-
▾ Negerhollands
haet
[diepe afkeer]
-
▾ Papiaments
haat
†verouderd
[diepe afkeer]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p. 42
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
haat
[afkeer jegens een bevolkingsgroep]
<via Afrikaans>
datering: 1972 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: boerehaat, engelsehaat etc.
etymologie: Afk.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Negerhollands
haet
[diepe afkeer]
-
▾ haatdragend
[haat koesterend]
-
▾ Fries
haatdragend
[haat koesterend]
-
▾ Fries
haatdragend
[haat koesterend]
-
▾ haatzaai(-artikelen)
[(Indisch-Nederlands) rechtsterm voor publicaties die de koloniale regering onwelgevallig waren]
-
▾ Indonesisch
haatzaai
[(juridisch) haatverspreiding]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: haatzaai artikelen = haatzaaiende artikelen (in de pers)
bron: Sijs 2006a (S&S-T2004, Van der Sijs 2006)
-
▾ Indonesisch
haatzaai
[(juridisch) haatverspreiding]
-
▾ habijt
[geestelijk gewaad]
-
▾ Papiaments
habeit
[geestelijk gewaad]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
habeit
[geestelijk gewaad]
-
▾ habitat
[natuurlijk woongebied]
-
▾ Indonesisch
habitat
[natuurlijk woongebied]
-
▾ Indonesisch
habitat
[natuurlijk woongebied]
-
▾ habitus
[uiterlijke gedaante]
-
▾ Indonesisch
habitus
[uiterlijke gedaante]
-
▾ Indonesisch
habitus
[uiterlijke gedaante]
-
▾ hachee
[gerecht met vlees en kruiden]
-
▾ Indonesisch
asé
[gerecht met vlees en kruiden]
-
▾ Javaans
asé
[gerecht met vlees en kruiden]
-
▾ Soendanees
aseh
[gerecht met vlees en kruiden]
-
▾ Indonesisch
asé
[gerecht met vlees en kruiden]
-
▾ hachelijk
[gevaarlijk]
-
▾ Duits
hachelk
(dialect)
[gevaarlijk, onaangenaam, moeilijk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Im krh. noch bekannt, aber nicht häufig gebraucht. Teilweise auch in der Emsstrecke und im Overledingerland bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
hachelk
(dialect)
[gevaarlijk, onaangenaam, moeilijk]
-
▾ hachje
[vermetele knaap]
-
▾ Duits
Hachje, Hachtje
(dialect)
[vermetele knaap]
status: ontlening onzeker
etymologie: Heute im westlichen Ostfriesland ziemlich bekannt; meistens licht Hachtje
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Hachje, Hachtje
(dialect)
[vermetele knaap]
-
▾ hachje
[leven]
-
▾ Duits
Hachje
†verouderd
(dialect)
[leven, moet]
-
▾ Duits
Hachje
†verouderd
(dialect)
[leven, moet]
-
▾ hacht, hachje
[stuk vlees of spek]
-
▾ Duits
Hachje
(dialect)
[stuk vlees, vleesgerecht, goed hapje]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hagjetage=dagen waarop het volk vlees krijgt
etymologie: Im westl. Ostfrsl. bei der älteren Generation allgemein bekannt. (…) Als Wort der Schiffersprache und Walfischfängerei ausch sonst enlehnt, vgl. Kluge, Seem 346 f.
bron: Foerste 1938 (Foerste, Kluge See)
-
▾ Duits
Hachje
(dialect)
[stuk vlees, vleesgerecht, goed hapje]
-
▾ hachtjesdag
[aan boord de dagen waarop men spek of vlees krijgt, dag waarop men iets lekkers krijgt, smuldag ]
-
▾ Duits
Hachjedag
†verouderd
(dialect)
[vleesdag, dag van het goede leven]
-
▾ Duits
Hachjedag
†verouderd
(dialect)
[vleesdag, dag van het goede leven]
-
▾ hagedis
[hagedisachtige, reptiel]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1301-1400;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
kakates
†verouderd
[hagedisachtige, reptiel]
<via Negerhollands>
-
▾ Duits
Artisse, Atisse, Atüsche, Ertisse
(dialect)
[hagedisachtige]
status: ontlening onzeker
etymologie: Berlin/Brandenburg. Wiese: Mit ndl. Siedlern aus den südl. Niederlanden in die Mark gelangt. Teuchert: Mit seinem Wortausgang -tísse steht das märk. Ertisse, Artisse f. Eideche im nd. Raum für sich da, seine Verwandten sind in den südlichen Niederlanden daheim, während der Norden und die Rheinlande -d- im Stamm afweisen. Von aftisse der Haarlemmer Glossen über Kilians flandr. aketisse führt eine ununterbrochene Kette zum westfläm. haketisse (DeBo, Schuermans), zu artisse in Waas, artits, artise in Brabant, astis im Haspengau und Hageland, oaketise in Nordbeveland; im Anlaut weicht das südostflandr. leek,- likketisse ab.
bron: Smet 1983 Teuchert 1972 Wiese 1996 (Teuchert, Wiese, Smet 83, Bischoff)
-
▾ Frans
dizi
(dialect)
[hazelworm]
-
▾ Fries
hagedis
[hagedisachtige, reptiel]
-
▾ Negerhollands
kakatės, kakketis
[hagedisachtige, reptiel]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: kakketis (Hesseling 1905), kakatės (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
lagadisa
[hagedisachtige]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
akkedis
[hagedisachtige]
<via Afrikaans>
datering: 1864 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., uit ZAfr. Nl. akadijs, verbastering van Nl. hagedis
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zweeds
agadis
†verouderd
[hagedisachtige]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB: [tillfälligt lån från holl.; jfr holl. hagedis, f., motsv. t. eidechse, ödla]
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
kakates
†verouderd
[hagedisachtige, reptiel]
<via Negerhollands>
-
▾ hagel
[ijskorrels als neerslag; hagel om mee te schieten]
-
▾ Ambons-Maleis
hagel
[hagel om mee te schieten]
-
▾ Berbice-Nederlands
hagli
[hagel om mee te schieten]
-
▾ Ga
haglè
[hagel om mee te schieten]
datering: 1828 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Deens ; ontlening onzeker
bron: Bakker (Bakker p.c.)
-
▾ Kupang-Maleis
hagèl
[hagel om mee te schieten]
-
▾ Makassaars
âgelé
[kogeltjes van kogellager]
status: ontlening onzeker
etymologie: men gebruikt ook: pinâburú
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
hagèl
[hagel om mee te schieten]
-
▾ Muna
hagele
[kogellager]
-
▾ Negerhollands
hagel
[ijskorrels als neerslag; hagel om mee te schieten]
-
▾ Papiaments
hagel
[ijskorrels als neerslag; loden balletjes om mee te schieten]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: skopèt di hagel (windbuks die per keer een kleine, ronde kogel afschiet)
etymologie: skopèt di Uit Ewijk p.42 ; Uit Putman p. 127
bron: (Joubert PN, Ewijk, Putman1859)
-
▾ Saramakkaans
hága, ága
[hagel om mee te schieten]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
agra
[ijskorrels als neerslag; jachthagel]
-
▾ Surinaams-Javaans
agrah
[kogel]
<via Sranantongo>
-
▾ Ternataans-Maleis
hagèl
[hagel om mee te schieten]
-
▾ Ambons-Maleis
hagel
[hagel om mee te schieten]
-
▾ hak
[houweel, landbouwwerktuig]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1301-1350;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Bretons
hach
[bijl]
<via Frans>
datering: 1499 (1451-1500)
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: O Fr. hace, var. of hache. Fr. haceau
bron: Deshayes 2003 (DEB)
-
▾ Deens
hakke
[houweel, landbouwwerktuig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: hakk+e ¯ vist nedertysk, afl. af verb. hacken (jf. hakke)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Engels
hack
[(pik)houweel]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
etymologie: Partly - MLG. hakke; partly f.the vb. to hack
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Fins
hakku
[houweel]
<via Zweeds>
-
▾ Frans
a haques et maques, de haches et de maches
(dialect)
[met alle wapens (strijden)]
datering: 1414 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: niet uit rhein. hackemack, want dat is uit het fr. gelend, net als mnl. hac comt immer an sijn gemac 'gelijk en gelijk komen graag samen'. De populariteit dankt het aan het rijm met maque (een fr. woord) 'massa wapens', en het is een gemengde uitdrukking fr./vl.
bron: Wartburg 1928 (FEW hack)
-
▾ Frans
hache
[bijl]
datering: 1138 (1101-1150)
status: ontlening onzeker
etymologie: du francique *hâppia, même sens.
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Noors
hakke
[houweel, landbouwwerktuig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
hacka
[houweel, landbouwwerktuig]
datering: 1538 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: flåhacka, handhacka
etymologie: sedan 1538; av lågty. hacke med samma bet.; till 1hacka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Bretons
hach
[bijl]
<via Frans>
-
▾ hak
[slag, houw, het hakken]
-
▾ Frans
taper 'ne hake
(dialect)
[iemand een hak zetten]
-
▾ Frans
taper 'ne hake
(dialect)
[iemand een hak zetten]
-
▾ hak
[hiel; schoenhak]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1444-1450;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
hak
[schoenhak]
-
▾ Jakartaans-Maleis
hak
[schoenhak]
-
▾ Kupang-Maleis
hak
[schoenhak]
-
▾ Sranantongo
hak
[schoenhak]
-
▾ Surinaams-Javaans
hag
[schoenhak]
-
▾ Zweeds
hack
[hiel]
datering: 1747 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1747; av lågty. hacke 'häl'; trol. besl. med hake
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Indonesisch
hak
[schoenhak]
-
▾ hakbord
[houten plank om groente of vlees op te hakken]
-
▾ Deens
hakkebræt
[houten plank om groente of vlees op te hakken; de bovenste kant van de spiegel van een houten schip]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: fra mnt. hackebret, ty. hackbrett i bet. 3 laant fra ty. † hackbrett, hvis første led egl. er sa. ord som heck, spejl, hæk, se Hæk)
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
hakkebrett
[houten plank om groente of vlees op te hakken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: zie NL hakkeboord
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
hakkebræt
[houten plank om groente of vlees op te hakken; de bovenste kant van de spiegel van een houten schip]
-
▾ haken
[vasthaken; een weefsel maken met behulp van haaknaalden]
-
▾ Duits
haken
(dialect)
[met een schop de aarde verplaatsen bij de dijkbouw]
-
▾ Indonesisch
haken
[een weefsel maken met behulp van haaknaalden]
-
▾ Kupang-Maleis
hak
[een weefsel maken met behulp van haaknaalden]
-
▾ Noors
hekle
[een weefsel maken met behulp van haaknaalden]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, av Haken, 'hake'; FuT: ist dem nhd. häkeln entlehnt, eigentlich 'mit einem haken greifen'. vgl. holl. haken, 'häkeln'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
hak (ouder: haak)
[vasthaken; een weefsel maken met behulp van haaknaalden]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.2.
bron: Putte 2008 (Ewijk, Putte PN)
-
▾ Sranantongo
aka (ouder: hakka)
[vasthaken, pootje lichten]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Duits
haken
(dialect)
[met een schop de aarde verplaatsen bij de dijkbouw]
-
▾ hakjes
[gepekelde varkenspootjes]
-
▾ Amerikaans-Engels
hockies, hockeys
†verouderd
(dialect)
[gepekelde varkenspootjes]
datering: 1801-1900 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Dutch hakjes (dim.), pasterns, hocks. Hudson Valley
bron: Carpenter 1908-1909 (Carpenter)
-
▾ Amerikaans-Engels
hockies, hockeys
†verouderd
(dialect)
[gepekelde varkenspootjes]
-
▾ hakkebord
[slaginstrument]
-
▾ Deens
hakkebræt
[slaginstrument; snijplank]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. hackebret, ty. hackbrett
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, DDO)
-
▾ Fries
hakkeboerd
[slaginstrument]
-
▾ Noors
hakkebrett
[slaginstrument]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: von einem primitiven klavier, von mnd. hackebret 'fleischhackbrett, musikalisches instrument, dessen saiten mit holzstöcken geschlagen werden = mhd. hackbret (nhd. hackbrett); vgl. holl. hakbord in ders. bed. Auf entstellung beruht hakkebrett, 'heckbord', vgl. d. Heckbrett (Hackbord) in ders. bed.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hackbräde
[slaginstrument]
datering: 1640 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1640; trol. av lågty. hackebrett med samma bet., till hacken i bet. 'hamra, slå'; jfr 1hacka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hakkebræt
[slaginstrument; snijplank]
-
▾ hakkebord
[het met snijwerk versierde bovendeel van de spiegel; versierde bovenlijst van het achterschip]
-
▾ Fries
hakkeboerd
[het met snijwerk versierde bovendeel van de spiegel; versierde bovenlijst van het achterschip]
-
▾ Russisch
gakabórt, gakbord
†verouderd
[het met snijwerk versierde bovendeel van de spiegel; versierde bovenlijst van het achterschip]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hakkebord. Ken bord daar iets op gehakt of uitgehouden staat en in het besonder het bord agfcer op mastligters, smalscheepen en ') Komt voor op de bovenvermelde lijst, mij door den heer SMIUXOY toegezonden. 2) Dit plur. tantum is naar analogie der talrijke Russ. benamingen v.ior de vele verseliillende soorten van broeken, die steeds plur. tantum zijn: hrjnkl (uit lloll. broek), ijolhindcy (d.i. Hollanders, z. Holland en atleidi n gen), panlalóny, ši anti, .vo'oivu'//, {•ikï'iry , enz. diergelijk klein vaartuig, booven het stuur, waaraan ieder sijn eigen schip kennen en onderscheiden kan. WINSCII. Bovenste vak van den spiegel oi' het hek van een schip, tusschen een paar lijsten besloten en hij onze oorlogsschepen veelal het Nederlandsch wapen voerende. T. Bij ... hl/. 80 leest men: boven op 't hackebort, daer men over leent, maekt men of een cierlijk booghjen of een gehouwen dolphijn en leeuwen of iets diergclijcks. Kuss. //akaódr/, couronnement, bij ,). ook //aköord.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Fries
hakkeboerd
[het met snijwerk versierde bovendeel van de spiegel; versierde bovenlijst van het achterschip]
-
▾ hakken
[houwen]
-
▾ Deens
hakke
[houwen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: vist fra nedertysk hacken
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fins
hakata
[houwen]
<via Zweeds>
datering: 1550 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
bron: Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 (KHN, SSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
haguier; héquer, haiquer
(dialect)
[(fijn)hakken; omhakken]
datering: 1344; aflandr. hecquer 1418 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: aquie 'gehakt stro' (Mons); etc.; haique, ékeu de bois, etc.
etymologie: Geht nicht, wie Foerster gemeint hat, auf nhd. hacken zurück, sondern auf dessen mndl. ent- sprechung. Der wechsel zwischen -k- und -g- im stammauslaut der norm. formen erklärt sich wohl daraus, dass dieser bei den wörtern wechselt, die an dieser stelle etymologisch einen stimm- haften konsonanten haben (grant:grandir). S. noch HICKEN.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Noors
hakke
[houwen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: von mnd. hacken (holl. hakken).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hacka
[houwen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hakka; trol. av lågty. hacken med samma bet.; ev. besl. med hake
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hakke
[houwen]
-
▾ hakketenen
[dans waarbij men van de hakken op de tenen springt]
-
▾ Ambons-Maleis
(h)akketincis
[Europese gezelschapsdans]
-
▾ Ambons-Maleis
(h)akketincis
[Europese gezelschapsdans]
-
▾ hakking
[het hakken]
-
▾ Unami-Delaware
hakink
[(op het) land (van), eigenlijk: land waarvan de struiken e.d. zijn weggehakt om het te kunnen bebouwen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: veel gebruikt in samengestelde plaatsnamen, bv. Chiskhakink (Land that has been Cleared - Cheesequake, NJ), Kanshihakink (Elegant Land - Conshohocken, PA)
etymologie: plaatsnaam Hoboken in NJ: De plaatsnaam is al bekend sinds de zeventiende eeuw, maar de gelijkenis met de vroegere Belgische plaats Hoboken bij Antwerpen (sinds 1983 een district van Antwerpen) is te danken aan volksetymologie die heeft plaatsgevonden in de negentiende eeuw. Oorspronkelijk noemden de Nederlanders de plaats in de zeventiende eeuw Hobocan Hackingh of Hopoghan Hackingh; Hobocan ging terug op een Algonkinwoord dat ‘tabakspijp’ betekende, en hackingh was een afleiding van het Nederlandse werkwoord hacken, hakken, omdat de indianen op die plaats pijpen hakten uit de aanwezige stenen. De Nederlanders noemden de plaats ook wel Hoebuck of Hoboquin, maar nooit Hoboken (wat ook niet voor de hand lag, want er waren nauwelijks Vlamingen onder de Nederlandse kolonisten). Tijdens de Engelse periode gebruikte men in officiële documenten Hoebuck of Hoboquin. In de negentiende eeuw, toen dankzij Belgische immigranten de Antwerpse plaatsnaam meer bekendheid kreeg, is de naam gewijzigd en is de link gelegd met de Belgische plaatsnaam, met name in het tweedelige History of New Netherland van E. B. O’Callaghan uit 1846-1849. 7
bron: Sijs 2009a (www.talk-Lenape.org; Van der Sijs 2009)
-
▾ Unami-Delaware
hakink
[(op het) land (van), eigenlijk: land waarvan de struiken e.d. zijn weggehakt om het te kunnen bebouwen]
-
▾ haksel
[gehakt stro, hooi of groenvoer voor huisdieren]
-
▾ Ests
heksel
[gehakt stro, hooi of groenvoer voor huisdieren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
bron: Kokla 2001 (Soome-eesti suursõnaraamat)
-
▾ Frans
acsèl
(dialect)
[gehakt stro dat men aan de paarden voert]
datering: 1671 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: haksèleu 'gehakt stro' (div.dial.)
etymologie: Acsèl usw. ist aus fläm. haksel entlehnt.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Zweeds
hackelse
[gehakt stro, hooi of groenvoer voor huisdieren]
datering: 1544 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hackelsemaskin
etymologie: sedan 1544; av lågty. hackelse med samma bet.; till 1hacka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ests
heksel
[gehakt stro, hooi of groenvoer voor huisdieren]
-
▾ hal
[ruimte]
-
▾ Esperanto
halo
[markthal]
<via Frans>
datering: 1889 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: foirhalo ‘beurshal’
etymologie: In deze betekenis (War: halo1) geleend via Fr halle met ondersteuning van o.a. Du Halle. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 2)
-
▾ Frans
halle
[markthal]
datering: 1213 (1201-1250)
status: frankisch ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: langage des halles 'grove taal, die men in de 'Halles' spreekt' 1674, etc.; hallier 'handelaar op een dergelijke markt' 1723; etc.
etymologie: PR: frq. *halla, cf. hall; FEW: Anfrk. *HALLA kann aus ahd. asächs. halla, ags. heall, anord. hǫll erschlossen werden. Es bezeichnet einen weiten, gedeckten, aber auf einer oder mehreren seiten offenstehenden raum. Eine solche halle war wohl ein wesentlicher bestandteil des fränk. hauses, daher oben afr. hale usw. In Frankreich hat es sich dann später vom norden auch nach süden ausgebreitet, im gask. mit falscher umsetzung des h- > f-. Aus dem fr. entlehnt it. alla 'halle' (selten, doch im ortsnamen Ala), kat. halla 'kornhalle'. Während grundwort und abl. in Nordfrankreich verschiedene schuppenartige gebaüde, auch mit landwirtschaftlicher zweckbestimmung, bezeich- nen, und in den flandrischen städten das stadthaus halle genannt wird, wird die bed. in Paris auf 'offene markthalle' spezialisiert. So auch mndl. halle. Nfr. hall und music-hall sind aus dem e. entlehnt.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Larousse, FEW)
-
▾ Kupang-Maleis
hol
[aula, zaal]
-
▾ Negerhollands
hal
[zaal]
-
▾ Papiaments
hal
†verouderd
[vleeshal]
-
▾ Esperanto
halo
[markthal]
<via Frans>
-
▾ halen
[(bij zich) brengen, bemachtigen]
-
▾ Aucaans
ali
[(bij zich) brengen, bemachtigen]
-
▾ Baskisch
alatu
[trekken aan een touw, naar zich toe trekken, binnenhalen]
<via Spaans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: aladore (lokaal Biskaais) ‘visser die de beug binnenhaalt’
etymologie: Geleend via het Spaanse halar, waarmee alatu meer overeenkomst vertoont dan met het Franse haler.
bron: AH 1998 Barrutia 2000 (Arrantza Hiztegia [Visserijwoordenboek] (1998), Vitoria., Barr)
-
▾ Deens
hale, hale an, hale dør, hale tot
[(vaak over schepen en touwen) slepen; trekken tot het touw strak staat]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Törnqvist: aus nd. oder ndl. halen, OOD: laant fra (m)nt. halen (oht. halon, kalde, hente, Saabys: Nederlands of Nederduits, Hammerich 45 p. 354: Nederlands of Nederduits, BO: fra lty; FuT: entlehnt dem mnd. halen 'ziehen'. dass. wort ist as. halônm, 'rufen, bringen, holen'(holl. halen), sjøu., nty. anhalen ell. holl. aanhalen, Bang: hale tot (holl) hale et tov, til det bliver stramt
bron: Alnæs 1902 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Hammerich 1945 Moberg-Bakker 1973 NROi Bang 1976 (OOD, Törnqvist, Saabys, Alnæs,, Hammerich 45, FuT, NROi, Bang, Moberg)
-
▾ Frans
haler
[(maritiem) trekken aan, (een boot) trekken vanaf de kust of oever door middel van een koord; het waaien van de wind in één richting]
datering: 1150 (1101-1150)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: haleur, euse
etymologie: GR: V. 1138; germanique occidental halon « amener, aller chercher ».PR: a. néerl. halen, ou bas all. *halon.FEW: Fr. haler wird von Diez 181, Mackel 46, ML 3997 auf ein anord. hala 'das tau anziehen' zurückgeführt. Das würde semantisch und geogra- phisch trefflich passen. Nun ist aber dieses anord. hala, soviel ich sehe, gar nicht belegt. Es gibt nur schwed. hala 'ziehen (als nautischer ausdruck)', norw. hale. Diese werden denn auch von Falk-Torp Norw 373 auf ndd. halen 'ziehen' zurückgeführt. Wir haben also im ndd. den ausgangspunkt des verbums auch für die andern sprachen zu sehen. Hier lebt es denn auch auf breitester semantischer basis; vgl. mndl. ndl. halen 'holen; ziehen, usw.'. Nord- östlich nach Skandinavien wie südwestlich nach Frankreich ist dieses andd. *halon nur in der nautischen bed. gelangt, infolge der verkehrs- beziehungen der niederdeutschen seefahrer. Davon oben I1 (d.w.z. de hier boven gegeven betekenissen (P.K.)). - Sekundär, in neuerer zeit, ist dann die bed. in die Normandie und ihren grenzgebieten, über die nautische sphäre hinaus erweitert worden, zu 'ziehen (im allge- meinen)'; oben I2. In den ablt. wirken oft I 1 und I 2 durcheinander, so z.b. bei haloter sub I 1 (vormen en betekenissen van deze afl. alleen gegeven voor afr., mfr. en dialekten (P.K.)).
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, FEW)
-
▾ Italiaans
alare
[(maritiem) trekken aan, (een boot) trekken vanaf de kust]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: Fr. haler, dall'oland. halen 'tirare'.
bron: Bolelli 1989 Zingarelli 1999 (Bolelli, Zingarelli)
-
▾ Negerhollands
haal, hael, hāl
[trekken, weghalen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: haal (old 1776), hael (Hesseling 1905), hāl (djdj 1926). djdj 1926: hāl af = ophouden. hāl a = ophalen, aanhalen. old 1776: haal af = ophouden
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noors
hale
[slepen, trekken, met lange, krachtige grepen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: entlehnt dem mnd. halen 'ziehen'. dass. wort ist as. halônm, 'rufen, bringen, holen'(holl. halen).
bron: Alnæs 1902 BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT; Alnæs)
-
▾ Soendanees
ala
[bemachtigen, nemen, inoogsten, afhalen]
-
▾ Spaans
halar
[aan een touw trekken]
<via Frans>
datering: 1537 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: Del fr. haler `tirar de algo por medio de un cabo' y éste del germ. *halôn `tirar de algo, atraer', comp. el alto y bajo alem. ant. halôn, alem. holen. También pronunciado jalar.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Sranantongo
(h)ari (ouder: hali)
[trekken, rukken]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Zweeds
hala
[iets naar zich toe trekken; neerstrijken]
datering: 1765 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1765; av lågty., nederl. halen med samma bet.; av ovisst urspr.; jfr förhala, överhalning. Törnqvist: aus nd. oder ndl. halen
bron: Moberg-Bakker 1973 NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist, Moberg)
-
▾ Aucaans
ali
[(bij zich) brengen, bemachtigen]
-
▾ half
[telwoord: de helft]
-
▾ Aucaans
aloefoe
[telwoord: de helft]
<via Sranantongo>
-
▾ Berbice-Nederlands
halfu
[telwoord: de helft]
-
▾ Negerhollands
half, halǝf
[telwoord: de helft]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: half (old 1776), halǝf (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Saramakkaans
háfu, áfu
[telwoord: de helft, een deel]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
afu
†verouderd
[telwoord: de helft; halveren]
-
▾ Aucaans
aloefoe
[telwoord: de helft]
<via Sranantongo>
-
▾ half
[middenvelder]
-
▾ Makassaars
há, hap
[halflinie bij het voetbalspel]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Makassaars
há, hap
[halflinie bij het voetbalspel]
-
▾ half twee
[een half uur na een]
-
▾ Amerikaans-Engels
half two
(dialect)
[een half uur na een]
-
▾ Amerikaans-Engels
half two
(dialect)
[een half uur na een]
-
▾ half-en-half
[gedeeltelijk]
-
▾ Frans
halî-halof
(dialect)
[gedeeltelijk, tamelijk]
-
▾ Frans
halî-halof
(dialect)
[gedeeltelijk, tamelijk]
-
▾ halfachternoen
[maaltijd om vier uur]
-
▾ Duits
Halbachter, Halfachter, Halfachten
(dialect)
[namiddageten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wiese: Das Wort ist verkürzt aus südndl. halfachternoen "Vieruhrmahlzeit". Teuchert p. 285: Die Wortbildung des märk. Halfachter n. Vesperbort, Nachmittagessen und halfachtern das Vesperbrot essen habe ich Teuth. 1, 60 beschrieben. Danach ist das Wort aus dem südndl. halfachternoen f. Vieruhrmahlzeit verkürzt.
bron: Smet 1983 Teuchert 1972 Wiese 1996 (Wiese, Teuchert, Smet 83)
-
▾ Duits
Halbachter, Halfachter, Halfachten
(dialect)
[namiddageten]
-
▾ halfanker
[oude inhoudsmaat]
-
▾ Munsee-Delaware
halpánkal
[ton]
-
▾ Unami-Delaware
halpankël
[ton]
-
▾ Munsee-Delaware
halpánkal
[ton]
-
▾ halfdek
[achterste gedeelte van het opperdek (achter de grote mast)]
-
▾ Russisch
galfdek
†verouderd
[achterste gedeelte van het opperdek (achter de grote mast)]
status: ontlening onzeker
etymologie: Halfdek. Achterhelft van het opperdek. 'l. liet achterste gedeelte van het opperdek t. wr. van den grooten mast tot aan het hek ; op de vroegere kampanjeschepcn : liet gedeelte van bet opperdek tusschen den grooten mast en de kampagne. Ned. Wdb. Kuss. f/alj'dek V. verouderd. De Kuss. woordenboeken geven voor het halfdek als tegenwoordige benaming .skdur// d. i. Jioll. xcI/au-sa/, z. Schans; daarnaast komt voor Russ. knuierdvk uit Ihig. qaarferdeck.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
galfdek
†verouderd
[achterste gedeelte van het opperdek (achter de grote mast)]
-
▾ halfmens
[iets dat lijkt op een mens]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
halfmens, half-man
[soort woestijnplant]
<via Afrikaans>
datering: 1911 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: (tr.) Afk., half half + mens person
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
halfmens, half-man
[soort woestijnplant]
<via Afrikaans>
-
▾ halfuur, halfuurtje
[dertig minuten]
-
▾ Duits
Halfüürtje
(dialect)
[dertige minuten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Foerste: Jetzt nur im Reiderl. gebräuchlich, Schlüter: Vreden
bron: Foerste 1938 (Foerste, Schlüter)
-
▾ Duits
Halfüürtje
(dialect)
[dertige minuten]
-
▾ halfvat
[vat, ton met als inhoud de helft van een vat]
-
▾ Papiaments
halefá (Arubaans halifat)
[tonnetje met inhoud van anderhalf petroleumblik]
status: ontlening onzeker
bron: Brenneker 1978 Klooster 2003 (PBduizend; Klooster, Olga van der & Michel Bakker, Bouwen op de Wind. Architectuur en cultuur van Aruba, Bloemendaal 2007.)
-
▾ Papiaments
halefá (Arubaans halifat)
[tonnetje met inhoud van anderhalf petroleumblik]
-
▾ halfwassen
[half volwassen]
-
▾ Papiaments
alfashi
[halfvolwassen geit of schaap]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: buní alfashi (soort tonijn: tunnus albacares)
bron: (Joubert PN, Martinus1997)
-
▾ Papiaments
alfashi
[halfvolwassen geit of schaap]
-
▾ halfwind
[wind die van opzij komt]
-
▾ Pools
halfwind
[wind die van opzij komt]
status: ontlening onzeker
etymologie: hol. dosł. "pólwiatr" met halve wind
bron: (Wladyslaw Kopalinski; http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
gálfvind
[wind die van opzij komt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Halfwind. De wind dwars of dwarsschoeps inkomende. .., vgl. ... biz. .201 : de zeilen worden bijzonderlijcker wijze gestelt, naer dat de wint wait. Op halfwint of noch scherper als halfwint worden de zeilen naer de achtersteven toe getrocken, over die zijde daer de wint heen waeit; en men viert ze een weinig na vooren toe, aen die zijde daer de wint van daen komt, opdat dus de wint scheefhoekig op 't zeil vallende, het schil) doe dracien tegen wint op, na de wijze der molenwieken. Kuss. ijd/fciud. V. geeft daarnaast den vorm (ldlflad, traversier, vent par Ie travers.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Pools
halfwind
[wind die van opzij komt]
-
▾ halleluja
[tussenwerpsel: lofkreet]
-
▾ Indonesisch
haléluya
[tussenwerpsel: lofkreet]
-
▾ Indonesisch
haléluya
[tussenwerpsel: lofkreet]
-
▾ hallo
[uitroep en groet]
-
▾ Fins
haloo
[uitroep en groet]
<via Zweeds>
-
▾ Indonesisch
halo
[tussenwerpsel: wordt geroepen bij opnemen van de telefoon]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berhalo-halo = telefoneren
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Minangkabaus
halo
[tussenwerpsel: wordt gezegd bij het telefoneren]
-
▾ Papiaments
haló
[tussenwerpsel: wordt geroepen bij opnemen van de telefoon]
status: Ambigu: Nederlands of Spaans ; ontlening onzeker
etymologie: In Venezuela zegt men bij het opnemen van de telefoon: "Aló!"
bron: (Joubert PN)
-
▾ Russisch
aló
[uitroep om de opmerkzaamheid te trekken]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hallo. Uitroep om iemands opmerkzaamheid te wekken. Ned. Wdb. ...... op schepen gebruikelijk, zooals de voorbeelden in het Ned. Wdb. bewijzen: de schipper riep hallo! tegen den brugwachter, het hallo van den schipper werd níet gehoord, zijne hallo's waren door den storm onhoorbaar. Ik geloof, dat hiervandaan de uitsluitend bij het praaien gebruikelijke Kuss. scheepsmep a/d is. waarvoor V. als lr. en Bug. equivalenten geeft: ..! IJoa! lloav! I ..! Ship ahov!, vgl. J. a/o kriral, mota mot: crier: liola! ..! De laatste voegt er aan toe: a/o n'est pas russe dans Ie sens de: Ho! Hola!. . . . a/o interjection est saus doute un renversement de Hola! Wat het gebruik van Kuss. a/d betreft, liet is volgens .. : oklik prochodjascago mimo iii stojašcago vozle súdna, ctobv obrátit na, sebja ego vnímanie (het aanroepen van een voorbijgaand of langszij zich bevindend schip, ten einde de opmerkzaamheid van het laatste op zich te vestigen). -). vertaalt: heler quolqu'un, héler un navire. y<)lgens I). is a/d meer gebruikelijk als antwoord van het aangeroepen schip. In elk geval is Kuss. a/d evenals IIoll. hallo bij het praaien in zwang. Men praait door middel van een roeper, vandaar dat J. als synoniem van Russ. aio kricat geeft: hieat v r ...., crier dans le porte-voix, héler (Russ. rupar uit Moll, roeper, z. ald.). Tn W. lich ik gezocht, of daar ook hallo in een dergelijk gebruik voorkwam, ik vond daar op blz. 369 : als den eenen den anderen toeroept: holla, van waer 't schip? zal den anderen roepen van N. en zal de eerste dan weder antwoorden van N., vgl. biz 366: ende in gevalle den eenen den anderen quame te verspreken (d. i. praaien, z. W. op prej . .), ende toe te roepen, hola, van waer't schip, zal het eerste woordt zijn N., en den anderen daerop antwoorden N. Naast holla, hola zal hallo ook wel geroepen zijn. Men zou bij Russ. aló ook nog kunnen denken aan Eng. I/alloo; wat mij echter naar het lloll. hallo doet overhellen , is het feit, dat ook een andere scheepsroep door de Russen letterlijk van de Hollanders is overgenomen , n.1. Russ. giizé kricát, Moll. hoezee roepen, z. ald.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
hallå
[uitroep als groet]
datering: 1815 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1815; av lågty. hallo med samma bet.; ljudhärmande; som modernt ord, telefonsvar m.m., av eng. hallo
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
haloo
[uitroep en groet]
<via Zweeds>
-
▾ hallucinatie
[zinsbegoocheling]
-
▾ Indonesisch
halusinasi
[zinsbegoocheling]
-
▾ Indonesisch
halusinasi
[zinsbegoocheling]
-
▾ halm
[stengel; (verouderd) overdracht van vermogen, gesymboliseerd door het wegwerpen van een stengel]
-
▾ halma
[bordspel]
-
▾ Indonesisch
halma
[bordspel]
-
▾ Indonesisch
halma
[bordspel]
-
▾ Halma
[de achternaam van de 17e-eeuwse samensteller van een bekend Frans-Nederlands woordenboek]
-
▾ halo
[lichtende kring om zon of maan, nimbus]
-
▾ Indonesisch
halo
[lichtende kring om zon of maan, nimbus]
-
▾ Indonesisch
halo
[lichtende kring om zon of maan, nimbus]
-
▾ halogeen
[chemisch element van de 7e groep]
-
▾ Indonesisch
halogén
[chemisch element van de 7e groep]
-
▾ Japans
harogen
[chemisch element van de 7e groep]
-
▾ Indonesisch
halogén
[chemisch element van de 7e groep]
-
▾ hals
[keel; touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1201-1250;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Azeri
gals
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
<via Russisch>
-
▾ Bulgaars
gals
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
<via Russisch>
-
▾ Deens
hals
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
bron: (Hammerich, Arnesen, Törnqvist, Hammerich 45)
-
▾ Fins
halssi
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
<via Zweeds>
-
▾ Lets
halze
[richting van een schip tegen de wind]
-
▾ Litouws
halsas
[richting van een schip tegen de wind]
-
▾ Negerhollands
hals
[keel]
-
▾ Noors
hals
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
-
▾ Oekraïens
gals
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
<via Russisch>
-
▾ Pools
hals, halsować
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
status: ontlening onzeker
etymologie: nm. Halsem "halsować"
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Russisch
gals
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
datering: 1720 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. hals, dass., s. Meulen 75, El. Meyer, Zeitschr. 5,143. VdMeulen 1909:Hals. Jij u of touw, dat de onderloefpunt van eenig zeil neerhoudt. .., vgl. P. M. biz. 352 over de halzen der onderzenen: dc halzen en schoten dienen om de onderlijken van deze zeilen op het schil) uit te spannen; de eerste worden altijd naar voren te loevert en de schoten naar achteren aan lij uitgehaald. Russ. gals, amure. De halzen heeten naar de zeilen, waaraan zij varen: fokhehals, Russ. Jokagals, groole hals, Russ. grotagals, hezaanshals, Russ. hlzaiigals, enz.; de halzen van de lijzeilen noemt men lijzeiihals, Russ. lise l gals, die van de stagzeileu: stag zeilli als, Russ. stakselgals, waaronder die van den kluiver: kltiiverhals, Russ. klioergals. Ook vermeldt Y. nog Russ. brifokgals d. i. Moll, breefohkehals. Daar de halzen steeds aan den kant vanwaar de wind komt (te loevert, aan loef) worden uitgehaald, zoo is Russ. gals ook gaan beteekenen de koers van een schip, wanneer het bij den wind zeilt, in het Moll. : gang of slag (de weg, dien een schip aflegt over denzelfdeu kant, wanneer het laveert, v. L.), Fr. bordée (course que fait uu navire au plus pres du vent; cette course est laite les voiles étant orientees d'un coté (d'un bord) du navire, .'est a dirc a tribord ou a bilbord. ..) Komt de wind aan stuurboord in, dan vaart het schip leoym gdlsom d. i. met den linker hals, indien aan bakboord pravým (plisom d. i. met den rechter hals; vandaar ook, dat Russ. de lat gdlsy (letterl. halzen maken), coulir des hordees, synoniem is met Russ. lavírovat, Moll, laveeren. Bij Russ. (pds een adj. gdlsooyj
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
hals
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: aus nd. oder ndl. hals
bron: Törnqvist 1977 (Törnqvist)
-
▾ Azeri
gals
[touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
<via Russisch>
-
▾ halsband
[band om de hals]
-
▾ Frans
asbane
(dialect)
[band over de schouders om een kruiwagen te tillen]
-
▾ Frans
asbane
(dialect)
[band over de schouders om een kruiwagen te tillen]
-
▾ halsberg
[(verouderd) wat de hals verbergt of beschermt]
-
▾ Frans
haubert
[maliënkolder]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: hauberc v. 1100; frq. *halsberg `iets wat de nek beschermt'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Frans
haubert
[maliënkolder]
-
▾ halsblok
[blok of katrol aan de hals van een zeil, waarin de schoot loopt]
-
▾ Russisch
galsblok
†verouderd
[blok of katrol aan de hals van een zeil, waarin de schoot loopt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Halsblok. Blok, waar de hals door vaart. Bij .. komt voor Russ. galshlok, poulie d'amure.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
galsblok
†verouderd
[blok of katrol aan de hals van een zeil, waarin de schoot loopt]
-
▾ halsdoek
[doek die men draagt om de hals]
-
▾ Azeri
galstuk
[stropdas; rode doek die scholieren om de hals droegen in de voormalige Sovjet-Unie]
<via Russisch>
-
▾ Indonesisch
alesduk, halsduk
[doek die men draagt om de hals]
-
▾ Javaans
alesduk; halsduk
[doek die men draagt om de hals]
status: ontlening onzeker
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Pigeaud; Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Menadonees
halsduk
[doek die men draagt om de hals]
-
▾ Oekraïens
gálstuk
[stropdas]
<via Russisch>
-
▾ Russisch
gálstuk
[stropdas; das van pioniertjes; (Bargoens) strop]
datering: 1705 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Vasmer: gálstuch (Puškin) ook volkst. gálstuk. Das zunächst entlehnte ndl. halsdoek 'Halstuch' wurde augenscheinlich verdrängt durch nhd. Halstuch, s. Smirnov 79, Preobr. 1,118. UIt VdMeulen:Halsdoek. Russ. gálstuk, het gewone woord voor: das. Terecht wordt in het Akad. Wdb. 1, 772 de vorm gálstuch, die later waarschijnlijk onder invloed van hd. halstuch is opgekomen, minder juist geacht, aangezien de afleidingen van het woord с hebben zoals men bij k op het eind en niet ä zoals men bij ch op het eind zou verwachten. In gálstuk is de t blijkbaar ontstaan onder invloed van de voorafgaande scherpe s. In het ndl. spreekt men gewoonlijk omgekeerd de s als z uit onder invloed van de volgende zachte d. In de tijd van Peter de Grote luidde het woord dan ook galzduk, aan welks ndl. oorsprong niet te twijfelenc valt, ja in het Lexikon vokabulam novym d.i. Lexicon van nieuwe woorden (Smirnov 79 en 367) vindt men daarnaast zelfs een vorm gáuzduk, waarin de harde of zware (dikke Rotterdamse) l in и is overgegaan г): Gáuzduk-gálzduk, ili polotenco, kotorym seju obvivajut i ukrašajut (halsdoek of doek waarmede men de hals omwikkelt en uitdost). In een brief van 23 october 1705 (P. і В. Petra Vel. 3, 473) schrijft Peter aan generaal Repnin, ter gelegenheid van een bezoek van de koning van Polen aan Grodno, van de soldaten: ëtob plat'e propravili, galzduki vymali i protčee, ěto trebuet pokazat', učinili (dat zij hun kledij in orde brengen, hun halsdoeken te voorschijn halen en het overige, wat getoond behoort te worden, ten uitvoer brengen) *). In Torg. Morsk. Ust. Tarif 32 van 1724 (Smirnov 79) leest men: Ženskie galzduki (Vrouwenhalsdoeken), vgl. Sewel (a°. 1717): ženskoi galzduk, Ш polotenco okolo sei {vrouwenhalsdoek, of doek om de hals) . .. neerstik. Doch reeds omstreeks dezelfde tijd treft men daarnaast de vorm galstuk aan, b.v. in Poln. Sobr. Zak. 6 (a°. 1720-22), n°. 3937: Všem vyšepisannym v god . . . po 2 galstuka pestredinnych (Aan alle bovenvermelden jaarlijks . . . 2 bontgestreepte halsdoeken). Het is dus onjuist galstuk uit hd. halstuch te verklaren zoals de russ. woordenboeken doen. Ook het zw. kent halsduk (het de. heeft halsklud), dat evenwel hier minder in aanmerking komt.
bron: Šanskij 1963 Sijs 2006a (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1959, Van der Sijs 2006, Dovholopyj p.c.)
-
▾ Wit-Russisch
gál'štuk
[stropdas; das van pioniertjes]
<via Russisch>
-
▾ Azeri
galstuk
[stropdas; rode doek die scholieren om de hals droegen in de voormalige Sovjet-Unie]
<via Russisch>
-
▾ halsklamp
[klamp waar de halstalie van een zeil op wordt uitgehaald]
-
▾ Russisch
galsklámp, galskljámpa
†verouderd
[klamp waar de halstalie van een zeil op wordt uitgehaald]
status: ontlening onzeker
etymologie: Halsklamp. Een klamp buiten boord, daer de hals deur vaert, deze is zo m t ij ts verciert en besneden. W., vgl. v. L. Iluss. gahkhhiip, dogue d'aniure. I). heeft bier galskljámpa.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
galsklámp, galskljámpa
†verouderd
[klamp waar de halstalie van een zeil op wordt uitgehaald]
-
▾ halskleed
[schouderbedekking]
-
▾ Bretons
halakred
[harnas]
<via Frans>
-
▾ Frans
halecret
[harnas]
datering: 1489 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: moy.néerl. halskleedt, all. mod. HalskragenFEW: DG und ML 4011 hatten halecret von mhd. halskragen (oder mndl. halskraghe) abgeleitet. BarbierProc 2, 46 und 4, 194 macht wahrschein- lich, dass es eher aus mndl. halskleedt entlehnt worden ist, dessen zweites l zu r dissimiliert wurde.
bron: Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff, FEW)
-
▾ Bretons
halakred
[harnas]
<via Frans>
-
▾ halskoot
[(verouderd) jas of bescherming rond de nek en schouders]
-
▾ Frans
hausse-col
†verouderd
[nekkraag als onderdeel van het harnas; uniformversiering van leer of verguld zilver (tot 19e eeuw)]
datering: 1460 (1451-1500)
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: GR: 1671; haussecol, v. 1468; houscot, v. 1460; hauscol, 1447; hochecol, 1419; housecol, du moyen néerl. halskote « vêtement de cou », altéré par attract. de hausse, et de col (alors que hals signifie « cou »).; PR 1993: houscot, altér. du moy.néerl. halskote `vêtement de cou', d'apr. hausser et col; PR 1990: altér. de houscot (moy. néerl halskote etc.) etc.FEW: Dass hausse-col durch volksetymologische interpretation entstanden ist, hat zuerst ThomasR 24, 268 ausgesprochen. Er führt es auf ein d. *halskutte zurück. Dieses ist ebenso- wenig belegt, wie ein mndl. *halskote, das 'kleid, überwurf für den hals' bedeutet hätte. Doch können beide wohl bestanden haben. Auffallend ist allerdings der geslechtswandel; doch kann derselbe nach afr. sorcot eingetreten sein. Die ältesten belege stammen alle aus Flandern und sprechen für herkunft aus dem mndl. Eine herleitung aus dem anfrk. wird durch die chronologie der belege völlig ausgeschlos- sen. Eine umbildung aus hausberc anzunehmen, ist wegen der völligen verschiedenheit des zweiten wortteils kaum möglich.
bron: Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff s.v. halecret, FEW)
-
▾ Frans
hausse-col
†verouderd
[nekkraag als onderdeel van het harnas; uniformversiering van leer of verguld zilver (tot 19e eeuw)]
-
▾ halstalie
[talie voor het stijf neerhalen van het voorlijk]
-
▾ Russisch
galstáli
†verouderd
[talie voor het stijf neerhalen van het voorlijk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Halstalie. een talie om in 't zeil te zetten bij de hals als het stijf waait Een talie om in het zeil te zetten. . . . bij de hals, als het stijf waeit en oock als men de hals niet wel toekrijgen kan, of als men de schoot beter inbinden wil. W., vgl. l. M. biz. 352: om den grooten hals toe te zetten gebruikt men .... halstalie over en weder, die gepikt wordt in de leuver boven den schoothoorn, en blz. 372, waar de halstalie van een gatfelzeil voorkomtRuss. gal stáli, pal a n d'amiuv. V. vermeldt nog Hiiss. fokagalstali, palan d'aniure de niisaine, IIoll. fokkel/alstalie, een talie om den fokkehals toe te zetten.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
galstáli
†verouderd
[talie voor het stijf neerhalen van het voorlijk]
-
▾ halster
[leidsel aan de hals]
-
▾ Frans
hatrê, atria, atrô
(dialect)
[hals, keel]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hatrelee, atriyote
etymologie: Diez 613 führt diese wortfamilie auf ahd. hals- âdara 'ader am hals, nacken' zurück. Das hohe alter würde eher auf die entsprechende anfrk. form hinweisen, vgl. mndl. halsadere 'halsmuskel'. Das ist aber lautlich unwahr- scheinlich, wegen der zu erwartenden vokalisierung des l und wegen des -t- statt -d-. Auch ahd. harst genügt nicht, ebensowenig HASTA, weil die echte form haterel ist, und das s von hasterel erst sekundär durch irrtum in die schreibweise aufgenommen worden ist. Brüch sieht in haterel eine ablt. von einem anfrk. *hăt 'hut', vgl. e. hat, anord. hattr. Diese erklärung stösst aber auf die schwierigkeit, dass im fränkischen und allgemeiner im deutschen bereich nicht die geringsten spur eines solchen wortes zu finden ist. Haust sieht in haterel eine ablt. von d. fläm. halter 'halfter', das mit -el suffigiert worden wäre, und dessen erstes l dann durch dissim. ge- schwunden wäre. Dieses ist die entsprechung von d. halfter, mndl. id., halter, halchter, halfster. Diese erklärung leuchtet am meisten ein; die bed. entw. hat eine parallele u.a. in *CANNABULA (> apik. canole 'licou', afr. chenole 'kehle').
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
hatrê, atria, atrô
(dialect)
[hals, keel]
-
▾ halster, halfster
[oude inhoudsmaat]
-
▾ Frans
halstre
†verouderd
(dialect)
[inhoudsmaat]
-
▾ Frans
halstre
†verouderd
(dialect)
[inhoudsmaat]
-
▾ halt
[tussenwerpsel: stop!]
-
▾ Japans
haruto, haru
†verouderd
[tussenwerpsel: stop!]
status: ontlening onzeker
etymologie: In his 'Gairaigo no hanashi', p.189, Shinmura Izuru relates that in the military drills at the middle-schools of Shizuoka around 1890 Dutch terms were used, e.g. 'haruto'. In this case, however, (considering the period concerned) the word may also be of G. derivation.
bron: Vos 1963 (Vos 1963)
-
▾ Sranantongo
halt
[tussenwerpsel: stop!]
-
▾ Japans
haruto, haru
†verouderd
[tussenwerpsel: stop!]
-
▾ halte
[stopplaats voor openbaar vervoer]
-
▾ Indonesisch
halte
[stopplaats voor openbaar vervoer]
-
▾ Jakartaans-Maleis
halté
[bushalte]
-
▾ Menadonees
halte
[stopplaats voor openbaar vervoer]
-
▾ Sranantongo
halte
[stopplaats voor openbaar vervoer]
-
▾ Indonesisch
halte
[stopplaats voor openbaar vervoer]
-
▾ halter
[staaf met kogels of schijven aan uiteinden]
-
▾ Sranantongo
halte
[staaf met kogels of schijven aan uiteinden]
-
▾ Sranantongo
halte
[staaf met kogels of schijven aan uiteinden]
-
▾ halveren
[in twee gelijke stukken verdelen]
-
▾ Deens
halvere
[in twee gelijke stukken verdelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk halv•ren ¯ afl. af nedertysk halv 'halv'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
halvere
[in twee gelijke stukken verdelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: von mnd. halvêren (holl. halveeren).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
halvere
[in twee gelijke stukken verdelen]
-
▾ halverwege
[midden op, midden in wat men aan het doen is, de helft van de weg afgelegd hebbend]
-
▾ Negerhollands
halfwē
[midden op, midden in wat men aan het doen is, de helft van de weg afgelegd hebbend]
-
▾ Negerhollands
halfwē
[midden op, midden in wat men aan het doen is, de helft van de weg afgelegd hebbend]
-
▾ halvezolen
[(een schoen) voorzien van een halvezool]
-
▾ Papiaments
hafesol, halfesol, halfusol
[(een schoen) voorzien van een halvezool]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
hafesol, halfesol, halfusol
[(een schoen) voorzien van een halvezool]
-
▾ halvezool
[nieuwe of extra zool onder de voorste helft van een schoen]
-
▾ Papiaments
hafesol, halfesol, halfusol
[nieuwe of extra zool onder de voorste helft van een schoen; halvezolen (werkwoord)]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
hafesol, halfesol, halfusol
[nieuwe of extra zool onder de voorste helft van een schoen; halvezolen (werkwoord)]
-
▾ ham
[achterbout van varken]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1301-1400;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
ham
[achterbout van varken]
-
▾ Indonesisch
ham
[achterbout van varken]
-
▾ Japans
hamu
[achterbout van varken]
-
▾ Kupang-Maleis
ham
[achterbout van varken]
-
▾ Madoerees
ēhham
[soort varkensvlees]
-
▾ Menadonees
ham
[achterbout van varken]
-
▾ Negerhollands
ham
[achterbout van varken]
-
▾ Papiaments
ham
[achterbout van varken]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ham humá (gerookte ham)
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Ternataans-Maleis
ham
[achterbout van varken]
-
▾ Ambons-Maleis
ham
[achterbout van varken]
-
▾ ham
[aangeslibd land, stuk land]
-
▾ Engels
hamlet
[klein dorp]
<via Frans>
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: -AN.hamelet(t)e,OF.hamelet (in AL. hameletta xiii),f.hamel(mod.hameau), dim.f.ham (found esp.in place-names of N.France) -MLG. MDu.ham HAM2; see -LET.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Frans
han
(dialect)
[stal]
-
▾ Engels
hamlet
[klein dorp]
<via Frans>
-
▾ hamel
[gecastreerde ram]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1376-1400;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Engels
hamel
[gecastreerde ram]
<via Afrikaans>
datering: 1835 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afrikaans = Du. hamel, G. hammel castrated ram.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Frans
beste ameline
†verouderd
(dialect)
[castraat]
-
▾ Engels
hamel
[gecastreerde ram]
<via Afrikaans>
-
▾ hamer
[werktuig]
zelfstandig naamwoord ; datering: 801-850;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Aucaans
ambaa
[werktuig]
<via Sranantongo>
-
▾ Berbice-Nederlands
hambru
[werktuig]
-
▾ Ests
haamer
[werktuig]
-
▾ Javaans
amer
[werktuig]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngameri = met een hamer slaan (op), timmeren
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Kupang-Maleis
hamer
[werktuig]
-
▾ Menadonees
hamer
[werktuig]
-
▾ Munsee-Delaware
hámǝl
[werktuig]
-
▾ Negerhollands
hammer, hāmbu, hambu
[werktuig]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hammer (old 1776), hāmbu (djdj 1926), hambu (Robertson 1989)
bron: Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Pools
hamer
†verouderd
[werktuig]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: nm.Hammer, śr.-g.-nm.hammer,hol.hamer "młot"
bron: Bańkowski 2000 (Wladyslaw Kopalinski, A.Bańkowski)
-
▾ Saramakkaans
hám, áma
[werktuig]
<via Sranantongo>
-
▾ Sarnami
hameri
[werktuig]
-
▾ Shona
humuro
[werktuig]
-
▾ Sranantongo
amra
[werktuig]
-
▾ Surinaams-Javaans
amer, hamer
[werktuig]
-
▾ Aucaans
ambaa
[werktuig]
<via Sranantongo>
-
▾ hamerkop
[dier waarvan de kop lijkt op een hamer]
-
▾ Engels
ham(m)erkop, ham(m)erhead
[ooievaarachtige]
<via Afrikaans>
datering: 1834 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: (tr.) Afrikaans hamer hammer + kop head.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Engels
ham(m)erkop, ham(m)erhead
[ooievaarachtige]
<via Afrikaans>
-
▾ hamerslag
[het recht om op de grond van zijn buurman te komen om reparaties aan eigen woning te kunnen uitvoeren]
-
▾ Duits
Hammerschlag
(dialect)
[gebied of district om een sluis]
-
▾ Duits
Hammerschlag
(dialect)
[gebied of district om een sluis]
-
▾ hamster
[knaagdier]
-
▾ Papiaments
hamster
[knaagdier]
-
▾ Papiaments
hamster
[knaagdier]
-
▾ hand
[lichaamsdeel aan uiteinde van arm]
zelfstandig naamwoord ; datering: 701-800;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Aucaans
anoe
[lichaamsdeel aan uiteinde van arm]
<via Sranantongo>
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
han
[lichaamsdeel aan uiteinde van arm, arm]
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: ook: Valls 1981: bananas growing together form a han. several hans form a bunch. ech banana is a finger.
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Frans
han'diclitche
(dialect)
[slechte arbeider (met linkerhanden)]
-
▾ Negerhollands
hand, han, hant
[lichaamsdeel aan uiteinde van arm]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996 (p.67): meervoudsvorm: handen
etymologie: hand (old 1776), han (djdj 1926), hant (Hesseling 1905, Robertson 1989). old 1776: een handtekening zetten = set joe hand na onder
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Sarnami
háñth
[lichaamsdeel aan uiteinde van arm]
-
▾ Skepi-Nederlands
hant
[lichaamsdeel aan uiteinde van arm]
-
▾ Sranantongo
(h)anu (ouder: han)
[lichaamsdeel aan uiteinde van arm]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Aucaans
anoe
[lichaamsdeel aan uiteinde van arm]
<via Sranantongo>
-
▾ handbak
[wastafel, wasbak]
-
▾ Negerhollands
hanbak
[waskom]
-
▾ Negerhollands
hanbak
[waskom]
-
▾ handbijl
[lichte bijl]
-
▾ Sranantongo
ambeiri
[lichte bijl]
-
▾ Surinaams-Javaans
ambéri
[lichte bijl, dissel]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
ambeiri
[lichte bijl]
-
▾ handdoek
[afdroogdoek]
-
▾ Ambons-Maleis
handuk
[afdroogdoek]
-
▾ Balinees
anduk
[afdroogdoek]
-
▾ Boeginees
hândú
[afdroogdoek]
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
andóku
[afdroogdoek]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Hancock, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Indonesisch
anduk
[afdroogdoek]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: menganduk = met een doek afdrogen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
andhuk
[afdroogdoek, servet]
-
▾ Keiëes
handuk
[afdroogdoek]
-
▾ Kupang-Maleis
handuk
[afdroogdoek]
-
▾ Madoerees
andhūk
[afdroogdoek]
-
▾ Makassaars
hândú
[afdroogdoek]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
handuk
[afdroogdoek]
-
▾ Minangkabaus
anduak
[afdroogdoek]
-
▾ Muna
handu
[afdroogdoek]
-
▾ Sasaks
anduk
[afdroogdoek]
-
▾ Soendanees
anduk
[afdroogdoek]
-
▾ Surinaams-Javaans
andhuk, handhuk
[afdroogdoek]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: nganḍuki = afdrogen, anḍukan = zich afdrogen
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Ternataans-Maleis
handuk
[afdroogdoek]
-
▾ Ambons-Maleis
handuk
[afdroogdoek]
-
▾ handel
[kopen en verkopen]
-
▾ Deens
handel
[kopen en verkopen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk handel, verb.sb. til handelen 'handle'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Frans
handèle
(dialect)
[slechte handel, zwendel]
-
▾ Indonesisch
handel
[kopen en verkopen]
-
▾ Litouws
andlius
[kopen en verkopen]
<via Pools>
status: ontlening onzeker
etymologie: zapož. z pol. handel, -dlu
bron: Smoczyński 2007 (W. Smoczyński)
-
▾ Negerhollands
handel
[kopen en verkopen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Old 1776: beledigen = handel tegen
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Noors
handel
[kopen en verkopen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: ty, lty; FuT: entlehnt dem d. Handel, ein wort das erst im späterem mhd. und mnd. als neubildung zum vb. ahd. hantalôn , 'mit den händen berühren, behandeln, bearbeiten' auftritt.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Pools
handel
[kopen en verkopen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
bron: Bańkowski 2000 (Bańkowski, A. (2000), Etymologiczny słownik języka polskiego, Warszawa.)
-
▾ Sranantongo
handel
[zaak, ding]
-
▾ Surinaams-Javaans
andel
[kopen en verkopen]
-
▾ Deens
handel
[kopen en verkopen]
-
▾ handelaar
[koopman]
-
▾ Amerikaans-Engels
handler
†verouderd
[koopman]
datering: 1697 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. handelaar, 'trader'.; CITAAT: 1697 Ordered the sheriffe to goe throw the handlers, and require them to rebuild the house; 1754 We, the traders (or handlers) to Oswego, most humbly beg leave to remonstrate to your Honor the many hazards and difficulties we are subject to.
bron: Craigie 1938-1944 Sijs 2009a (Craigie, Neumann, Van der Sijs 2009)
-
▾ Indonesisch
handelar
[koopman]
-
▾ Amerikaans-Engels
handler
†verouderd
[koopman]
-
▾ handelen
[doen, behandelen; handel drijven]
-
▾ Deens
handle
[doen; handel drijven, boodschappen doen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk handelen 'købe og sælge varer', egl. 'berøre med hånden, håndtere' ¯ fællesgermansk *´andul@n (jf. handle1)
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Frans
hand'ler
(dialect)
[handelen in rommel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hand'leû etc.
bron: Wartburg 1928 (FEW handeln)
-
▾ Negerhollands
handel
[behandelen]
-
▾ Noors
handle
[actief zijn; boodschappen doen, handel drijven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Pools
handlować
[handel drijven]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Sranantongo
handel
[drugs verkopen]
-
▾ Surinaams-Javaans
andel
[handel drijven]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngandel = handelen (in iets), verhandelen
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Zweeds
handla
[doen, behandelen; handel drijven, boodschappen doen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. handla; av lågty. handelen, ty. handeln med samma bet., urspr. 'hantera, handskas med'; bildn. till hand
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
handle
[doen; handel drijven, boodschappen doen]
-
▾ handelmaatschappij
[vennootschap van koophandel]
-
▾ Indonesisch
handelmaatschappij
[vennootschap van koophandel]
-
▾ Indonesisch
handelmaatschappij
[vennootschap van koophandel]
-
▾ handgeld
[geld dat men iemand op de hand geeft bij het aangaan van een overeenkomst]
-
▾ Indonesisch
angkél
[geld dat aan een nieuwe rekruut wordt gegeven; een contract vernieuwen]
-
▾ Madoerees
angkel
[premie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngangkel = zich als soldaat laten aanwerven om elders te dienen
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Indonesisch
angkél
[geld dat aan een nieuwe rekruut wordt gegeven; een contract vernieuwen]
-
▾ handgemeen
[onenigheid waarbij de partijen elkaar met de handen te lijf gaan]
-
▾ handhaven
[in stand houden]
-
▾ Deens
håndhæve
[in stand houden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: af ældre håndhævde som er en sammenblanding af hævde og forældet håndhave 'håndhæve' ¯ efter nedertysk hanthaven 'håndhæve lov og ret'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Fries
hanthavenje
[in stand houden]
-
▾ Noors
håndheve, handheve
[in stand houden, controleren of een wet wordt nagevolgd]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter lty hanthaven, opph fra lat. manu tenere 'holde med hånden'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
håndhæve
[in stand houden]
-
▾ handhouder
[(verouderd) stadsmagistraat]
-
▾ Frans
handhouder
†verouderd
(dialect)
[stadsmagistraat]
-
▾ Frans
handhouder
†verouderd
(dialect)
[stadsmagistraat]
-
▾ handig
[behendig]
-
▾ handlanger
[die een ander bijstaat bij verboden handelingen]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1787-1789;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
handlanger
[helper]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
handlanger
[helper]
<via Afrikaans>
-
▾ handmolen
[molen die met de hand in beweging wordt gebracht]
-
▾ Frans
mainmole
†verouderd
(dialect)
[molen die met de hand in beweging wordt gebracht]
-
▾ Frans
mainmole
†verouderd
(dialect)
[molen die met de hand in beweging wordt gebracht]
-
▾ handpomp
[verplaatsbare pomp aan boord]
-
▾ Russisch
gandspómpa, ganspompa
†verouderd
[verplaatsbare pomp aan boord]
status: ontlening onzeker
etymologie: Handpomp. Verplaatst bare pomp aan boord van schepen. Ned. Wdb. Voedingsponip om niet de hand bewogen te worden, als men geen stoom heeft om eene stoom voedingsponip te doen werken. T. Iluss. gandspompa V., ......... J., pompe a tiitailJes, smali handpunip. Het woord ziet er uit, of het overgenomen is uit een Holl. * handspomp, wanneer de # niet door de Russen zelf is ingevoegd, z. hetzelfde verschijnsel op Kettingponip.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
gandspómpa, ganspompa
†verouderd
[verplaatsbare pomp aan boord]
-
▾ hands
[uitroep als iemand de bal met zijn hand raakt (voetbal)]
-
▾ Indonesisch
héng
[uitroep als iemand de bal met zijn hand raakt (voetbal)]
-
▾ Indonesisch
héng
[uitroep als iemand de bal met zijn hand raakt (voetbal)]
-
▾ handschoen
[kledingstuk voor de hand]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
hanscoon, handschoen
[kledingstuk voor de hand]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
askúng, ascu
[kledingstuk voor de hand]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Hancock, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Deens
handske
[kledingstuk voor de hand]
status: ontlening onzeker
etymologie: PNOE: hand+ske ¯ fællesnordisk ¯ oldnedertysk handsk@h
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 (PNOE, FuT)
-
▾ Fins
hansikas
[kledingstuk voor de hand]
<via Zweeds>
datering: 1729 als hanska (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Bentlin: kan ook Nederduits zijn
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (KH, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Negerhollands
hansko, hantskuen
[kledingstuk voor de hand]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: hantskuen (djdj 1926), hansko (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noors
hanske
[kledingstuk voor de hand]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ly, eg. 'handsko'; FuT: entlehnt dem mnd. han(t)sche
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
hanskun (ouder: handschoen)
[kledingstuk voor de hand]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: 'kasa ku handschoen' - trouwen bij volmacht
etymologie: Uit Putman1859: p.29
bron: (Joubert PN, Putman1859, Marugg)
-
▾ Zweeds
handske
[kledingstuk voor de hand]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: arbetshandske, boxhandske, ridhandske
etymologie: före 1520; fornsv. handske; av lågty. hantscho, hantsche med samma bet.; bildn. till hand och 1sko
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
hanscoon, handschoen
[kledingstuk voor de hand]
-
▾ handschroef
[schroef die met de hand wordt aangedraaid]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
hand-scrof
[schroef die met de hand wordt aangedraaid]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
hand-scrof
[schroef die met de hand wordt aangedraaid]
-
▾ handspaak
[hefboom]
-
▾ Bulgaars
anšpug
[hefboom om handmatig wagons mee in beweging te brengen]
<via Russisch>
-
▾ Deens
håndspage
†verouderd
[hefboom]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hammerich 45 p. 346.
bron: (Hammerich 45)
-
▾ Engels
handspike
[hefboom]
datering: 1615 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: handspike-end, -man; handspike-ring (Artill.), the thimble on the trail transom of a gun, for the handspike by which it is manœuvred.
etymologie: ad. early mod. Du. handspaecke, mod. Du. handspaak, in same sense (f. spaak, MDu. spake pole, rod). In Eng. app. assimilated to spike (or in quot. 1615 to pike).
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Esperanto
handspeko
[hefboom]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Eng handspike met ondersteuning van Fr anspect en Ru anšpug die alle op Nl teruggaan. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
anspect
[grote hefboom]
datering: 1687 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: GR: handspeek, XVIe; mot néerl. de hand «main», et speek «bâton».L: néerl. handspecke, épieu à main.FEW: Die form handspeek ist im 16.jh. belegt, nndl. handspaak. Sie ist als bestandteil der marineterminologie ins fr. übergegangen. Dass nicht e. handspike, das selber aus dem ndl. entlehnt ist, sondern das ndl. wort direkt durch das gallorom. entlehnt worden ist, ergibt sich vor allem aus der lautung.
bron: Dubois 1979 Robert 2005 Walter 1991 Wartburg 1928 (Walter 2, GRobert, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Papiaments
hanspak
[hefboom]
-
▾ Portugees
espeque
[hendel; stuk hout waarmee je een of ander voorwerp ondersteunt]
<via Frans>
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: especar 1881
etymologie: Do fr. anspect, deriv. do neerl. ant. handspaecke (hoje handspaak).
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Russisch
anšpúg
[hefboom]
status: ontlening onzeker
etymologie: Olon. (Kulik.). Aus ndl. handspaak, nhd. Handspake 'Hebel', s. Matzenauer 97, Meulen 76. Uit VdMeulen: H a n d s p a a k , houten hefboom die met de handen bewogen wordt. Russ. gándšpug, gánšpug, ánšpug, gánšpig, zie Zee- en Scheepst. 76. Hier volgt een citaat uit Gonöarov 7, 94: Togda B. Š. vzjal gandšpug (eto, pöcti v ruku tolščinoj, derevjannyj kol, kotorym voročajut puški) i votknul ej (akule) v past'; gándšpug ušel tuda čut' ne ves' (Toen nam B. Š. een handspaak (dat is een houten paal van bijna een arm dik, waarmee men kanonnen omzet) en stak die hem (de haai) in zijn bek; de handspaak ging daarin bijna helemaal weg). In Peters tijd nog in de meer oorspronkelijke vorm ganšpak (Morsk. Ust. 819, 902, 940) naast ganšpag (Morsk. Ust. 364), zie Smirnov 80: K každoi puške (postaviť) po dva ganšpaga (Bij ieder kanon twee handspaken (te plaatsen)). Šiškov (a°. 1795) geeft de thans nog geijkte vorm ganšpug. VdMeulen 1909: Handspaak. Een hout, niet ongelijck aen een ijzere koevoet, daer men iets mede omzet, wint ofte verzet. VV. Een spaak, die met de handen bewoogen en waarnieedc het braadspit opgewonden werd. WINSCII. Esschenhouten hefboom bij de verwerking van hout en de bediening van geschut gebruikelijk. T. Iluss. ...-spug, átiépt/g, levier, ansjiect. V. en A. hebben ook nog gámlspttg; .), vermeldt een vorm gá/i-špig naast gá/ispug en ámpug. Op blz. 819, 902, 940 van het Zcere^lement van IV.TEI; DEN (ÍROOTK, staat de Gen. Plur. gampah'oc (Nom. Sing, gauspafr), de onverbasterde vorm van het tegenwoordige ......, gauêpag, gándspitg, gá/dpig.
bron: Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Bulgaars
anšpug
[hefboom om handmatig wagons mee in beweging te brengen]
<via Russisch>
-
▾ handspade
[kleine spade]
-
▾ Ga
hanspa
[kleine spade]
-
▾ Ga
hanspa
[kleine spade]
-
▾ handstoffer
[stoffer met korte steel]
-
▾ Duits
Handstoffer
(dialect)
[stoffer met korte steel]
-
▾ Duits
Handstoffer
(dialect)
[stoffer met korte steel]
-
▾ handtekening
[ondertekening]
-
▾ Surinaams-Javaans
hantèken
[ondertekening]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngantèken, ngehantèken = een handtekening zetten, ondertekenen
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Surinaams-Javaans
hantèken
[ondertekening]
-
▾ handwerk
[arbeid die met de handen verricht is]
-
▾ Deens
håndværk
[arbeid die met de handen verricht is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hantwerk, egl. 'håndens værk', sammensat af hant (jf. hånd) + werk (jf. værk); sammenfaldet med nedertysk antwerk 'maskine, værktøj, arbejde med værktøj'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
håndverk, handverk
[arbeid die met de handen verricht is; ambacht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: ist in de älteren bedeutung "werk der hände" das mnd. hantwerk. Die neuere bedeutung 'hantierrung, profession' stammt von nhd. Handwerk (holl. handwerk).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
hantwèrk
[arbeid die met de handen verricht is]
-
▾ Zweeds
handtvärk, handverk
[arbeid die met de handen verricht is]
datering: 1526 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: handverkslärning, konsthandverk, småhandverk
etymologie: SAOB; liksom ä. d. hand(t)verk o. d. av nt. handwark, mnt. hantwerk (mnl. hantwere, holl. handwerk), mht. hantwere, t. handwerk, urspr.: med händerna utfört arbete, från medeltidens slut i bet.: handtvärk samma ord som HANDA-VÄRK formerna hand-, handavärk o. d. bero liksom d. haandværk (jfr fd., Skånelagen, handverkes folk, "handtvärksfolk") på inflytande från HANDA-VÄRK. NEO: sedan 1526; av lågty. hantwerk eller ty. Handwerk med samma bet.; till hand och verk
bron: SAOB 1898 (SAOB, NEO)
-
▾ Deens
håndværk
[arbeid die met de handen verricht is]
-
▾ hanekok, kokhaan
[(Vlaams) soort eetbare zeeslak]
-
▾ Frans
hanekoke
†verouderd
(dialect)
[soort eetbare zeeslak]
-
▾ Frans
hanekoke
†verouderd
(dialect)
[soort eetbare zeeslak]
-
▾ hanenbalk
[draagbalk]
-
▾ Frans
hèn'ba
(dialect)
[draagbalk]
-
▾ Papiaments
hanebalk
†verouderd
[draagbalk]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.42
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Zweeds
hanbjälke
[draagbalk]
datering: 1672 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1672; efter lågty. hanebalken med samma bet., till hane 'tupp'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
hèn'ba
(dialect)
[draagbalk]
-
▾ hanenkam
[vlezige uitwas op de kop van hoendervogels; plant in de vorm daarvan]
-
▾ Fries
hanekam
[plant]
-
▾ Papiaments
kam
[vlezige uitwas op de kop van hoendervogels]
status: ontlening onzeker
etymologie: kam di gai (hanenkam; soort sierplantje met een op hanenkam lijkende bloem 'Celosia cristata'; soort venerische ziekte.
bron: (Joubert PN)
-
▾ Fries
hanekam
[plant]
-
▾ hanenpoot
[poot van een haan of iets dat daarop lijkt; naam voor verschillende planten]
-
▾ Deens
hanefod
[eind touw met een ring in het midden die door een ander touw opgehouden wordt]
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1700; efter nederl. hanepoot med samma bet. (på grund av likheten med en tuppfot), OOD alleen betekenis
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Engels
hanepoot, honeypot
[muskaatdruif; muskaatwijn]
datering: 1798 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: (verbastering van) Afrikaans, f. Du. haan cock + poot foot.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Russisch
gánaput, gánaput'
[eind touw met een ring in het midden die door een ander touw opgehouden wordt]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. hanepoot, dass., eigentl. 'Hahnenfuss', s. Meulen 76ff., unrichtig Matzenauer 164; VBdMeulen: anepoot. Ilanepoten, zes, acht of th ie n smalle touwetjens, die van elkandre gescheiden, en door blocks gestoken werden, genaenit doodtmansoogen; dit geschiedt tot pronck, men voeght ze aen de braiiizeilsstengen en bezaensstagh, oock op de bezaensroe en onder de mars. W. Bij de seelui beteekend een haanepoot een ige kleine tou wetjes, hebbende de gedaante van een haanepoot ... . dit werd ook een doodniansoog genaamd ... . WINSCII. RUSS. gájiapát, bij V. ook á/iaput, araignee. Bij .. vindt men op araignée de volgende verklaring: une nioque tixée a un etai, et des trous de laqnelle sort un certain nonibre de cordons tendus (pii vont s'attacher au contour anterieur d'nnc hune, a recu le nom daraignée. Eigenlijk is araignée wat W. noemt het doodtmansoog, dat echter ook door WINSOU. gelijk gesteld wordt met hanepoot; de hanepooten zijn evenwel de touwtjes, die door het doodmansoog gestoken worden, liet Ned. Wdb. heeft dan ook als Fr. vertaling van hanepoot in de genoemde beteekenis: niartieles, vgl. J.: les cordons on pattes de 1'araignée sont appeles branches d'araignee et niartieles. Precies dezelfde definitie als V. geeft van het doel der Uuss. gánapint, die hij noemt een: rjad verevok (rij touwtjes), heeft .. op araignée: on etablit des araignees ponr empècher qne les huniers et Ie perroquet de fougue ne se prennent sous les hun e s et ne s'y dechirent. In de hier vermelde opvatting ecliter zijn zoowel het lloll. hanepoot als liet Russ. gánapnt, ánapiit verouderd, liet Ned. Wdb. geeft als tweede beteekenis van den scheepsterm hanepoot: end touw, welks beide einden op eenigen afstand van elkander op een stuk hout, enz. zijn vastgestoken en dat in de bocht door een ander touw wordt opgehouden; het geheel dient om een rondhout, een zeil, enz. op te lichten, op te hijschen, te steunen, Pvenzoo is de Uuss. gánaput thans: 1. tonkaja snast, podtjagivajuscaja rubašku (sredinu parusa) grota i foka (dun touw, dat het midden van het grootzeil en de fok ophaalt). 2. takaja že snast, podbirajušcnja tent (net zoo'n touw7, dat de tent ophoudt). In de eerste dezer beteekenissen luidt de Pr. vertaling: cargue a vue, waarvan J. zegt: une cargue qu'on frappe quelquefois sur Ie fond d'une basse voile pour en relever un pen la toile, de telle sorte qu'on puisse voir 1'avaut du navire, quand on est sur Ie gaillard d'arrière, recoit Ie nom de cargue a vue. V. vermeldt in zijn werk ook Russ. fokaganaput d.i. lloll. fokkehanepoot., de hanepoot van de fok. Voor de tweede opvatting vgl. v. L.: de zoniieteiit hangt aan een hanepoot onder 't bezaansstag. In het Zeereglement van PETER »EN GROOT. vindt men op blz. 890 den ouderen vorm van Russ. (jánaput, n. ..: ganapot, vgl. aid. biz. 892: gamipoü .. .., hanepooten tot d' aep.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
hanfot
[eind touw met een ring in het midden die door een ander touw opgehouden wordt]
datering: 1700 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1700; efter nederl. hanepoot med samma bet. (på grund av likheten med en tuppfot)
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hanefod
[eind touw met een ring in het midden die door een ander touw opgehouden wordt]
-
▾ hanenvoet
[plantengeslacht]
-
▾ Frans
anofod
(dialect)
[plantengeslacht]
-
▾ Frans
anofod
(dialect)
[plantengeslacht]
-
▾ hangar
[overdekte bergplaats]
-
▾ Indonesisch
anggár
[overdekte bergplaats; kade, werf]
-
▾ Indonesisch
anggár
[overdekte bergplaats; kade, werf]
-
▾ hangen
[aan bovenkant bevestigd door eigen zwaarte neerwaarts gehouden worden]
-
▾ Berbice-Nederlands
hanggi
[aan bovenkant bevestigd door eigen zwaarte neerwaarts gehouden worden]
-
▾ Frans
hanker
†verouderd
(dialect)
[aan bovenkant bevestigd door eigen zwaarte neerwaarts gehouden worden]
-
▾ Negerhollands
hang, han
[aan bovenkant bevestigd door eigen zwaarte neerwaarts gehouden worden]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hang (old 1776), han (djdj 1926). de n van han heeft een puntje en wordt een ŋ
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
anga (ouder: hengi, hanga)
[aan bovenkant bevestigd door eigen zwaarte neerwaarts gehouden worden; ophangen (telefoon, aan galg)]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: anga-anga (hangerig)
bron: Blanker 2005 Focke 1855 Stichting 1995 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo, SR)
-
▾ Berbice-Nederlands
hanggi
[aan bovenkant bevestigd door eigen zwaarte neerwaarts gehouden worden]
-
▾ hanger
[datgene waaraan of waarin iets hangt, klerenhanger, kettingreep dienend om een laadboom aan te hangen]
-
▾ Ambons-Maleis
hanger
[klerenhanger]
-
▾ Deens
hanger
[stevig touw; bovendeel van een spant]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: (fra nt. holl. hanger, ty. hänger; til holl., ty. hangen, se hænge)
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (OOD, FuT)
-
▾ Menadonees
hanger
[plaats om kleren aan op te hangen]
-
▾ Noors
hanger
[scheepstouw om talies in te kunnen hoeken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty, nederl, av henge; FuT: ist. nd. hanger, eigentlich herabhängendes tau.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Ambons-Maleis
hanger
[klerenhanger]
-
▾ hangerblok
[blok (katrol) waardoor een hanger loopt]
-
▾ Russisch
gángersblók
†verouderd
[blok (katrol) waardoor een hanger loopt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hangerblok. De hanger- of topblokken voor de marsedraairecpen zijn twee enkele blokken, op metaal en met twee neuten; zij zijn elk in eenen korten goed gekleeden strop (terzelfder dikte van de draaireepen) ingebonden. P. M. blz. 183, vgl. blz. 209; ald. op blz. 379 Avorden de hangerblokken van lijzeilvallen genoemd. Puss. tlthigersblok V. verouderd.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
gángersblók
†verouderd
[blok (katrol) waardoor een hanger loopt]
-
▾ hangkast
[kast om kleding in op te hangen]
-
▾ Madoerees
lomare gāntong
[meubel]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: lomare = kast, gāntong = hangen
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Madoerees
lomare gāntong
[meubel]
-
▾ hangman
[beul]
-
▾ Negerhollands
hangman
[beul]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hesseling 1905, p.35: wie aan de galg moet, verdrinkt niet (spreekwoord) = hangman no sa verloor sie regt = (letterlijk): de beul zal zijn recht niet verliezen.
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
hangman
[beul]
-
▾ hangmat
[hangend net om in te liggen]
-
▾ Deens
hængekøje
[hangend net om in te liggen]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Bartz: Das Fremdwort wurde im 17. Jarh. unter dem Einfluss von niederländ. hangen, dt. hängen zu niederländ. hangmak, hangmat, dt. hengmatten (1627) umgebildet, schwed. hängmatta, norw. nachgebildet hengekøje. In anderen Sprachen blieb die Entlehnung unbeeinflusst erhalten, engl. hammock, französ. haymac.
bron: Bartz 2007 Dahlerup 1919-1956 (Bartz, OOD, DDO)
-
▾ Deens
hængemåtte, hængemat
†verouderd
[scheepskooi]
datering: 1733 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: sv. hängmatta, ty. häng(e)matte; efter holl. hangmat; omdannet (m. tilknytning til hænge og Maatte) af eng. hammock, fr. hamac, sp. hamaca, egl. et vestindisk ord m. bet.: “sovenet”; især , nu l. br., Törnqvist: Hängematte, dän. hengematte; aus ndl. hangmat (ä. ndl. hangmac). - Eine volksetymol. Umformung von span. hamaca (aus karibisch hamaca, Schlafsack). Vgl. frz. hamac, ital. amaca, engl. hammock Bartz: Das Fremdwort wurde im 17. Jarh. unter dem Einfluss von niederländ. hangen, dt. hängen zu niederländ. hangmak, hangmat, dt. hengmatten (1627) umgebildet, schwed. hängmatta, norw. nachgebildet hengekøje. In anderen Sprachen blieb die Entlehnung unbeeinflusst erhalten, engl. hammock, französ. haymac.
bron: (OOD, Törnqvist, Bartz, Marcussen, Sabys, Hammerich 45)
-
▾ Duits
Hängematte
[hangend net om in te liggen]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: Schon Kolumbus lernt auf Haiti die Schlafnetze der Eingeborenen kennen, die diese mit einem karibischen Wort als hamáka bezeichneten. Die Sache wird weithin bekannt und dient zunächst als Vorbild für die Schlafstellen der Matrosen. Das Wort wird zunächst als Exotismus entlehnt und erscheint im Deutschen als Hamaco (zuerst 1529 in einer Reisebeschreibung), Hamach u.ä., dann (wohl in Anlehnung an die Umgestaltung in nndl. hangmak und dann hangmat) sekundär motiviert als Hängematte (niederländisch bei Montanus 1671, dann in dessen Übersetzung ins Deutsche durch Dapper 1673). Goedel: Bei der Übernahme ins Niederländische begann die volksetymologische Anlehnung an vorhandene Begriffe; die hamac hing; also ward eine hangmak daraus. Der deutsche Seemann hinwiederum konnte sich unter hangmak nichts Rechtes vorstellen und gestatte sich abermals eine kleine Andeutung an einen ihm geläufigen Begriff und machte unser Hängematte daraus. Bartz: Das Fremdwort wurde im 17. Jarh. unter dem Einfluss von niederländ. hangen, dt. hängen zu niederländ. hangmak, hangmat, dt. hengmatten (1627) umgebildet, schwed. hängmatta, norw. nachgebildet hengekøje. In anderen Sprachen blieb die Entlehnung unbeeinflusst erhalten, engl. hammock, französ. haymac.
bron: Bartz 2007 Foerste 1938 Goedel 1902 Kluge 2002 Smet 2004 (Kluge, Duden Universal, Goedel, Bartz, Smet 04, Foerste)
-
▾ Fins
hängmatto
[slaapplaats op een schip van zeildoek aan touw, dat aan twee kanten ergens vastgemaakt is]
<via Zweeds>
-
▾ Zweeds
hängmatta
[hangend net om in te liggen]
datering: 1679 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1679; via spa. hamaca, fra. hamac av nederl. hangmat med samma bet.; urspr. av karibiska amaca 'svävande sovnät'; jfr hammock. Törnqvist: Hängematte, dän. hengematte; aus ndl. hangmat (ä. ndl. hangmac). - Eine volksetymol. Umformung von span. hamaca (aus karibisch hamaca, Schlafsack). Vgl. frz. hamac, ital. amaca, engl. hammock.
bron: NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist)
-
▾ Deens
hængekøje
[hangend net om in te liggen]
-
▾ hannemeiske
[janhen, sukkel]
-
▾ Fries
hannemeiske
[janhen, sukkel]
-
▾ Fries
hannemeiske
[janhen, sukkel]
-
▾ Hansje
[jongensnaam, ook gebruikt in namen voor kinderspelletjes]
-
▾ Frans
hanequin, hakin
†verouderd
(dialect)
[soort kaartspel; bediende]
-
▾ Frans
hanequin, hakin
†verouderd
(dialect)
[soort kaartspel; bediende]
-
▾ hansop
[wijd kledingstuk, m.n. als nachtkleding]
-
▾ Indonesisch
hansop
[wijd kledingstuk met korte mouwen en pijpen voor jongens en meisjes]
-
▾ Indonesisch
hansop
[wijd kledingstuk met korte mouwen en pijpen voor jongens en meisjes]
-
▾ hanteren
[omgaan met, (werktuig) gebruiken]
-
▾ Deens
håndtere
[omgaan met, (werktuig) gebruiken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: omdannet efter hånd af yngre middeldanskhandtere ¯ nedertysk hantêren 'besøge ofte, drive handel' ¯ oldfransk hanter 'bo i, besøge ofte' ¯ oldengelsk h¤metan 'huse, give herberg' (besl.m. hente), Arnesen: Det tyske ord er avledet av de nl. (Frank-Wijk) Duden: fr.-niederl. Kluge: Aus mndd. hanteren (noch älter mndl. antieren), das seinerseits aus frz. hanter "hin- und herziehen, oft besuchen" als Terminus der Kaufleute (in der Bedeutung stark beeinflußt von handeln) entlehnt ist. Im Neuhochdeutschen wird das Wort mit Hand verknüpft und seine Bedeutung daran angepaßt; die Schreibung bleibt, wohl wegen der fremden Endung, von Hand getrennt. Schirmer: im 14.-17. Jhdt. in der Bed. "Handel treiben": zuerst holl. im 13. Jhdt (aus afranz. hanter "aufsuchen") von da aus ins mndd. und dann ins obd. gedrungen. Dazu Hantierung "Handel", DU: sw.V.; hat> [spätmhd. hantieren, mniederd. hanteren= Kaufhandel treiben; handeln, verrichten, tun < mniederl. hanteren, hantieren= mit jmdm. umgehen, Handel treiben < afrz. hanter= mit jmdm. umgehen, jmdn. häufig besuchen, H.u
bron: Becker-Christensen 2005 Duden Universal 2003 Duden Fremd 1990 Kluge 2002 Arnesen (PNOE, Arnesen, Duden Fremd, Kluge, Schirmer, Duden Universal)
-
▾ Duits
hantieren
[(met een voorwerp in de hand) zichtbaar, hoorbaar bezig zijn, handel drijven]
datering: 1351-1400
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden: fr.-niederl. Kluge: Aus mndd. hanteren (noch älter mndl. antieren), das seinerseits aus frz. hanter "hin- und herziehen, oft besuchen" als Terminus der Kaufleute (in der Bedeutung stark beeinflußt von handeln) entlehnt ist. Im Neuhochdeutschen wird das Wort mit Hand verknüpft und seine Bedeutung daran angepaßt; die Schreibung bleibt, wohl wegen der fremden Endung, von Hand getrennt. Schirmer: im 14.-17. Jhdt. in der Bed. "Handel treiben": zuerst holl. im 13. Jhdt (aus afranz. hanter "aufsuchen") von da aus ins mndd. und dann ins obd. gedrungen. Dazu Hantierung "Handel", DU: sw.V.; hat> [spätmhd. hantieren, mniederd. hanteren= Kaufhandel treiben; handeln, verrichten, tun < mniederl. hanteren, hantieren= mit jmdm. umgehen, Handel treiben < afrz. hanter= mit jmdm. umgehen, jmdn. häufig besuchen, H.u
bron: Duden Universal 2003 Duden Fremd 1990 Kluge 2002 (Duden Fremd, Kluge, Schirmer, Duden Universal)
-
▾ Fries
hantearje
[omgaan met, (werktuig) gebruiken]
-
▾ Hongaars
hantíroz
[omgaan met, (werktuig) gebruiken]
<via Duits>
-
▾ Indonesisch
hantir
[omgaan met, (werktuig) gebruiken]
-
▾ Noors
håndtere, handtere
[omgaan met, behandelen, (werktuig) gebruiken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: gj lty fra ft haner 'besøke, 'utføre', etter hvert knyttet til hånd; FuT: ist in der älteren bedeutung 'handel treiben' dem mnd. hantêren , 'oft besuchen, handel treiben, verichten'= mhd. hantieren entlehnt. Zugrunde liegt frz. hanter 'häufig besuchen'(engl. haunt 'heimsuchen'). Die heutige bedeutung 'behandeln' stammt von nhd. hantieren, ebenso wie das subst håndtering von nhd. Hantierung.; vgl. holl. hanteren 'hantieren, mit der hand arbeiten'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Zweeds
hantera
[omgaan met, gebruiken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hantera; av lågty. hanteren 'ofta besöka i affärer; behandla'; av fra. hanter 'ofta besöka', äldre även 'utföra, utöva'; besl. med hämta
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
håndtere
[omgaan met, (werktuig) gebruiken]
-
▾ Hanze
[koopmansgilde]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1233;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fins
hansa
[koopmansgilde]
<via Zweeds>
-
▾ Lets
hanza
[koopmansgilde]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: viduslejasv., vidusaugšv. hanse tirgotāju biedrība < senaugšv. hansa karadraudze
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
Hanza
[koopmansgilde]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: vok. Hanse
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Pools
Hanza
[koopmansgilde]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: nm.Hanse "gromada", handel
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Zweeds
hansa
[koopmansgilde]
datering: 1523 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hansedag, hanseförbundet, hansestad
etymologie: sedan 1523; av lågty. hanse, ty. Hanse 'köpmansgille', äldre 'följe; krigarskara'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
hansa
[koopmansgilde]
<via Zweeds>
-
▾ hap
[beet, mondvol]
-
▾ Menadonees
hap
[een hap (eten)]
-
▾ Papiaments
hap
[beet]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hap
[mondvol]
<via Afrikaans>
-
▾ Menadonees
hap
[een hap (eten)]
-
▾ haperen
[blijven steken]
-
▾ Deens
hapre
†verouderd
[ontbreken]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: Stefan p.c. OOD: fra ty. hapern
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Duits
hapern
[ontbreken, niet goed werken]
datering: 1651-1700
status: ontlening onzeker
etymologie: Übernommen von mndl. hap(e)ren "stottern, stocken", dann bildlich übertragen auf das Stocken in einem Verlauf u.ä. Das niederländische Wort geht wohl auf eine Lautgebärde für "schnappen" zurück (vgl. nach Luft schnappen u.ä.). DU: aus dem Niederd. < mniederl. haperen= stottern, H.u, Bluhme: Nederlands
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Bluhme)
-
▾ Deens
hapre
†verouderd
[ontbreken]
<via Duits>
-
▾ haplologie
[weglating van een lettergreep]
-
▾ Indonesisch
haplologi
[weglating van een lettergreep]
-
▾ Indonesisch
haplologi
[weglating van een lettergreep]
-
▾ happen
[bijten; (verouderd) schielijk grijpen]
-
▾ Engels
hap
†verouderd
[grijpen]
<via Frans>
datering: 1574 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. F. happer to seize suddenly, a. Du. happen to snatch, seize.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Frans
happer
[bruusk iets grijpen]
datering: 1151-1200 (1151-1200)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: happe (1268), happement (1330), happelourde (1532); happe-chair 1578
etymologie: L: onom. d'origine germ. (néerl. happen, mordre)
bron: Dubois 1979 (Larousse, Valkhoff)
-
▾ Papiaments
hap
[bijten]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Engels
hap
†verouderd
[grijpen]
<via Frans>
-
▾ happig
[gretig]
-
▾ Duits
happig
[begerig]
<via Nederduits>
status: ontlening onzeker
etymologie: AdjAdjektiv std.Standardwortschatz stil.stilistisch (18. Jh.)Stammwort. Zu (ndd.) happen "schnappen" (Happen) gehört ndd. happig "gierig" und und zu Happen ondd. happig "derb, grob" (eigentlich "in großen Happen"). In der Hochsprache meist für "ein starkes Stück". deutsch d
bron: Kluge 2002 Philippa 2003-2009 (Kluge, EWN)
-
▾ Duits
happig
[begerig]
<via Nederduits>
-
▾ happy
[gelukkig]
-
▾ Kupang-Maleis
hepi
[gelukkig]
-
▾ Kupang-Maleis
hepi
[gelukkig]
-
▾ har
[scharnier]
-
▾ Duits
Harre
(dialect)
[scharnier]
-
▾ Duits
Harre
(dialect)
[scharnier]
-
▾ hard
[moeilijk samen te drukken, te verbrijzelen, te buigen; luid; meedogenloos]
-
▾ Bretons
hardiz
[dapper]
<via Frans>
datering: 1499 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: Fr. hardi, subjective case hardiz in O Fr. hardizhat 'to dare' C.B. formation. hardizdet 'boldness' C, hardiztet Cb. B. formation of pattern of O Fr. hardiete.
bron: Piette 1973 (FLMB)
-
▾ Frans
âr, hard
(dialect)
[hard, gehard]
-
▾ Negerhollands
hart, hād
[goed hoorbaar, overluid, onaangenaam voor gehoor; meedogenloos (volgens de regels), strikt, streng]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hart (old 1776), hād (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Bretons
hardiz
[dapper]
<via Frans>
-
▾ harden
[hard worden]
-
▾ Frans
hardi
[gehard]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: xi;p.p. d'un a.fr. hardir `rendre, devenir dur'; frq. *hardjan, cf. all. härten `durcir'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Frans
hardi
[gehard]
-
▾ hardepeer
[boomsoort, vrucht hiervan]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hardepeer, hard pear
[boomsoort, vrucht hiervan]
datering: 1801 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: (tr.) Afk. (earlier S. Afr. Du. hardepeer)
bron: OED2 1989 Silva 1996 (DSAE, OED2)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hardepeer, hard pear
[boomsoort, vrucht hiervan]
-
▾ harder
[beenvis]
-
▾ Duits
Harder
[beenvis]
<via Nederduits>
-
▾ Papiaments
Aldu, haldu
[soort vis (Mugil sp.)]
datering: 1978 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, PBduizend)
-
▾ Sranantongo
ardri
[soort vis]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
harder
[baarsachtige]
<via Afrikaans>
datering: 1731 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. Afrikaans harder, Du., LG. harder, OE. heardhara, heardra.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Duits
Harder
[beenvis]
<via Nederduits>
-
▾ hardheid
[het hard zijn, de eigenschap of hoedanigheid van hard]
-
▾ Negerhollands
hardheid
[het hard zijn, de eigenschap of hoedanigheid van hard]
-
▾ Negerhollands
hardheid
[het hard zijn, de eigenschap of hoedanigheid van hard]
-
▾ hardigheid
[de hardheid]
-
▾ Negerhollands
hardigheid
[de hardheid]
-
▾ Negerhollands
hardigheid
[de hardheid]
-
▾ hardloper
[iets dat of iemand die snel gaat]
-
▾ Deens
hartloper, hartløber
[snel vaartuig]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra holl. hardlooper, hurtigløber, af hard, haard; nu l. br., Alnæs p. 5
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Alnæs)
-
▾ Noors
hartloper
[snel vaartuig]
-
▾ Deens
hartloper, hartløber
[snel vaartuig]
-
▾ hardvochtig
[ongevoelig]
-
▾ hardvochtigheid
[gevoelloosheid]
-
▾ Duits
Hartfuchtigkeit
(dialect)
[gevoelloosheid]
status: ontlening onzeker
etymologie: Jetzt nur im Reiderl. gebräuchlich.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Hartfuchtigkeit
(dialect)
[gevoelloosheid]
-
▾ harem
[vrouwenverblijf; vrouwen en bijzitten van een moslim]
-
▾ Indonesisch
harem
[vrouwenverblijf; vrouwen en bijzitten van een moslim]
-
▾ Indonesisch
harem
[vrouwenverblijf; vrouwen en bijzitten van een moslim]
-
▾ haring
[beenvis]
-
▾ Bretons
harenk
[beenvis]
-
▾ Ests
heeringas
[beenvis]
-
▾ Frans
hareng
[beenvis]
datering: 1101-1200 (1101-1150)
status: frankisch ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: harengaison, harengère, harenguet, harenguier/harengueux
etymologie: PR 1993: frq. *haring; PR 1990: frq. *hâring; CITAAT: hareng salé ou saur; hareng guai; harengs en caque; filets de hareng; harengs frais; hareng mariné
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Valkhoff, Larousse)
-
▾ Indonesisch
haring
[beenvis]
-
▾ Kroatisch
haringa
[beenvis]
-
▾ Macedonisch
charinga
[beenvis]
-
▾ Negerhollands
herin
[beenvis]
datering: 1926 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: de n heeft een puntje en wordt een ŋ
bron: Josselin 1926 (djdj 1926)
-
▾ Papiaments
hering
[draadharing]
-
▾ Sarnami
eleng
[beenvis]
-
▾ Sranantongo
elen
[beenvis]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: iets grotere soort dan de Nederlandse
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Turks
ringa
[beenvis]
-
▾ Bretons
harenk
[beenvis]
-
▾ haringbuis
[schip voor haringvangst]
-
▾ Deens
sildebyse, sildebuyse, sildebøjse
†verouderd
[schip voor haringvangst]
status: ontlening onzeker
etymologie: sidste led ogs. m. holl. form -buyse, -bøjse). (efter ty. heringsbüse, holl. haringbuis; jf. -jæger)
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Engels
herring-buss
†verouderd
[schip voor haringvangst]
datering: 1615 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. Du. haring-buis: see buss n.1
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Zweeds
sillböjs
[schip voor haringvangst]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB: jfr dan. o. nor. sildebyse, t. heringsbäse, eng. herringbuss; efter holl. haringbuis
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
sildebyse, sildebuyse, sildebøjse
†verouderd
[schip voor haringvangst]
-
▾ haringjager
[snelvarend schip dat haring van de vangstplek naar de haven brengt]
-
▾ Deens
sildejæger
[snelvarend schip dat haring van de vangstplek naar de haven brengt]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; jfr t. heringsjager; efter holl. haringjager
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Zweeds
silljagare, silljägare
[snelvarend schip dat haring van de vangstplek naar de haven brengt]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: SAOB; jfr t. heringsjager; efter holl. haringjager
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
sildejæger
[snelvarend schip dat haring van de vangstplek naar de haven brengt]
-
▾ haringsop
[(Vlaams) pekel voor haringen]
-
▾ Frans
harincsop
†verouderd
(dialect)
[pekel voor haringen]
-
▾ Frans
harincsop
†verouderd
(dialect)
[pekel voor haringen]
-
▾ hark
[tuingereedschap]
-
▾ Ests
hark
[(hooi)vork]
-
▾ Frans
harke, ark
(dialect)
[tuingereedschap]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: harquette etc. etc.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Fries
harke
[tuingereedschap]
-
▾ Noord-Sotho
haraka
[tuingereedschap]
<via Afrikaans>
-
▾ Papiaments
harka (ouder: hark)
[tuingereedschap]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Saramakkaans
hálíki
[tuingereedschap]
-
▾ Sarnami
harhári
[tuingereedschap]
-
▾ Shona
hara
[tuingereedschap]
<via Afrikaans>
-
▾ Sranantongo
ar'ari, har'hari
[tuingereedschap]
-
▾ Surinaams-Javaans
ari-ari
[tuingereedschap]
<via Sranantongo>
-
▾ Surinaams-Javaans
hareg
[tuingereedschap]
-
▾ Tswana
haraka
[tuingereedschap]
<via Afrikaans>
-
▾ Xhosa
hariki
[tuingereedschap]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Sotho
haraka
[tuingereedschap]
<via Afrikaans>
-
▾ Ests
hark
[(hooi)vork]
-
▾ harken
[met een hark bijeenbrengen]
-
▾ Papiaments
harka
[met een hark bijeenbrengen]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
ar'ari, har'hari
[met een hark bijeenbrengen]
-
▾ Surinaams-Javaans
ari-ari
[met een hark bijeenbrengen]
<via Sranantongo>
-
▾ Papiaments
harka
[met een hark bijeenbrengen]
-
▾ harmonica
[toetsinstrument]
-
▾ Ambons-Maleis
harmonik
[toetsinstrument]
status: ontlening onzeker
etymologie: Prick 1906: Het instrument wordt reeds in bijna alle inlandse huizen gevonden.
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Boeginees
haremonîka
[toetsinstrument]
-
▾ Indonesisch
harmonika
[westers blaasinstrument met toetsen en balg; trekzak]
-
▾ Javaans
èrmoni, èrmonikah
[trekharmonica]
-
▾ Kupang-Maleis
harmonik
[toetsinstrument]
-
▾ Madoerees
armunika, armunikah
[toetsinstrument]
-
▾ Makassaars
haramanîka, haramonîka
[toetsinstrument]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: haramanîka-tângang = trekharmonica, haramanîka-mûl, haramanîka-mûlú = mondharmonica, áharamanîka = harmonica spelen, paharamanîka = harmonicaspeler
etymologie: tangang = hand, mûl, mûlú = mond
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
harmonik
[toetsinstrument]
-
▾ Ternataans-Maleis
harmonik
[toetsinstrument]
-
▾ Ambons-Maleis
harmonik
[toetsinstrument]
-
▾ harmonie
[eendracht]
-
▾ Indonesisch
harmoni
[eendracht]
-
▾ Indonesisch
harmoni
[eendracht]
-
▾ harmonisatie
[het harmoniseren]
-
▾ Indonesisch
harmonisasi
[het harmoniseren]
-
▾ Indonesisch
harmonisasi
[het harmoniseren]
-
▾ harmonisch
[in harmonie]
-
▾ Indonesisch
harmonis
[in harmonie]
-
▾ Kupang-Maleis
harnois
[in harmonie]
-
▾ Madoerees
harmonis
[in harmonie]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: bijvoegelijk gemaakte vorm van 'harmonie', mogelijk afkomstig van Bahasa Indonesia: 'harmonis'
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Menadonees
harmonis
[in harmonie]
status: ontlening onzeker
etymologie: bijvoegelijk gemaakte vorm van 'harmonie', mogelijk afkomstig van Bahasa Indonesia: 'harmonis'
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Indonesisch
harmonis
[in harmonie]
-
▾ harmonium
[toetsinstrument]
-
▾ Indonesisch
harmonium
[huisorgel met tongwerk]
-
▾ Sarnami
harmuniyá
[toetsinstrument]
-
▾ Indonesisch
harmonium
[huisorgel met tongwerk]
-
▾ harnas
[wapenuitrusting]
-
▾ Deens
harnisk
[wapenuitrusting]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk harnisch, harnasch ¯ oldfransk harnas dannet af fællesnordisk *herrnest af herr 'hær' + nest 'udrustning'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Fins
haarniska
[wapenuitrusting]
<via Zweeds>
datering: 1550 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Fries
harnas
[wapenuitrusting]
-
▾ Noors
harnisk
[wapenuitrusting]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: anord. harneskja, herneskja = mnd. harnach (holl. harnas)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT:)
-
▾ Papiaments
harnas
†verouderd
[paardentuig]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 80
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Zweeds
harnesk
[wapenuitrusting]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bröstharnesk
etymologie: före 1520; fornsv. harnisk, harnesk; av lågty. harnesch med samma bet.; av fornfra. harnas 'rustning; utrustning'; ev. av keltiskt eller nord. urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
harnisk
[wapenuitrusting]
-
▾ harp
[snaarinstrument]
-
▾ Baskisch
harpa
[snaarinstrument]
<via Frans>
datering: 1571 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: harpalari (1873) ‘harpspeler’
etymologie: Volgens Lh algemeen Noord-Baskisch (van uitheemse herkomst), maar Sar 4 geeft geen regionale beperking.
bron: Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Sar 4)
-
▾ Boeginees
arapâ
[snaarinstrument]
-
▾ Frans
harpe
[snaarinstrument]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: germ. *harpa
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Indonesisch
harpa
[snaarinstrument]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: harpis = harpist
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Baskisch
harpa
[snaarinstrument]
<via Frans>
-
▾ harpoen
[geweerhaakt werptuig]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1287;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Arowaks
harpona
[geweerhaakt werptuig]
-
▾ Azeri
harpun
[metalen speer gebruikt bij jacht op grote zeedieren]
<via Russisch>
-
▾ Bulgaars
charpun
[metalen speer gebruikt bij jacht op grote zeedieren; ijzeren haak voor het vastzetten van twee muren; gereedschap voor het lossen van hooi]
-
▾ Deens
harpun
[geweerhaakt werptuig voor het vangen van vis]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nederlandsk harpoen ¯ fransk harpon ¯ enten (a) afl. af oldnedertysk harpa 'klo, hage' ¯ fællesgermansk *´arp@ 'noget krumt el. kroget' (jf. harpe 'musikinstrument') (b) el. af latin akkusativ harpag@nem 'fangstkrog' ¯ afl. af græsk hárpagos 'krog, høstsegl' ¯ afl. af indoeuropæisk *sarp- 'skære med segl, skære skarpt' . OOD: gennem ty. harpune, holl. harpoen fra fr. harpon (jf. eng. harpoon), til oldfr. harpe, ital. arpa, klo, hage, vist egl. germ. og sa. ord som I. Harpe. Volgens OOD: geleend via Duits. Jessen, van Nederduits (of Nederlands). Törnqvist: Harpune, dän harpun aus ndl. harpoen, Duden: germ.-fr.-niederl.; die; -, -n. Kluge: Entlehnt aus nndl. harpoen, dieses aus frz. harpon m. (eigentlich "Eisenklammer"), entweder Augmentativum zu afrz. harpe "Kralle" oder Nomen instrumenti zu afrz. harper "ankrallen". Die Herkunft des französischen Wortes ist umstritten, man rechnet mit awfrk. *harpOn "zupfen". - Verb: harpunieren. DU: niederl. harpoen < frz. harpon, eigtl.= Eisenklammer, zu: harpe= Klaue, Kralle, aus dem Germ.: zum Fang von Wassertieren benutzter Wurfspeer od. pfeilartiges Geschoss aus Eisen mit Widerhaken u. Halteleine. Bartz: Entlehnung aus niederländ. harpoen, dies aus mittelfranz. harpon.
bron: Bartz 2007 Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Duden Universal 2003 Duden Fremd 1990 Foerste 1938 Hammerich 1945 Kluge 2002 Nielsen 1989 Arnesen (PNOE, OOD, EO, Törnqvist, Foerste, Arnesen, Duden Fremd, Kluge, Duden Universal, Bartz, Hammerich 45)
-
▾ Duits
Harpune
[bij de (wal)visvangst gebruikte werpspeer of geschut met een soort pijl met weerhaken en een lijn; hulpmiddel aan weefgetouwen voor het inweven van de dwarsgarens (textieltechniek)]
datering: 1651-1700
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden: germ.-fr.-niederl.; die; -, -n. Kluge: Entlehnt aus nndl. harpoen, dieses aus frz. harpon m. (eigentlich "Eisenklammer"), entweder Augmentativum zu afrz. harpe "Kralle" oder Nomen instrumenti zu afrz. harper "ankrallen". Die Herkunft des französischen Wortes ist umstritten, man rechnet mit awfrk. *harpOn "zupfen". - Verb: harpunieren. DU: niederl. harpoen < frz. harpon, eigtl.= Eisenklammer, zu: harpe= Klaue, Kralle, aus dem Germ.: zum Fang von Wassertieren benutzter Wurfspeer od. pfeilartiges Geschoss aus Eisen mit Widerhaken u. Halteleine. Bartz: Entlehnung aus niederländ. harpoen, dies aus mittelfranz. harpon.
bron: Bartz 2007 Duden Universal 2003 Duden Fremd 1990 Foerste 1938 Kluge 2002 (Duden Fremd, Kluge, Duden Universal, Bartz, Foerste)
-
▾ Engels
harpoon
[geweerhaakt werptuig]
datering: 17e eeuw (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: huidige spelling o.i.v. Nl.; ouder ook harpon
bron: Barnhart 1988 (Barnhart)
-
▾ Esperanto
harpuno
[geweerhaakt werptuig]
<via Duits>
datering: 1902 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Du Harpune met ondersteuning van Eng harpoon. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 2)
-
▾ Ests
harpuun
[geweerhaakt werptuig]
-
▾ Fins
harppuuna
[geweerhaakt werptuig]
<via Zweeds>
datering: 1862 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Ginneken 1913-1914 Häkkinen 2004 Nurmi 1998 (KH, Stjerncreutz, JvG; NSSK, SKP, TN)
-
▾ Indonesisch
harpun
[geweerhaakt werptuig]
-
▾ Kroatisch
harpun
[bij de (wal)visvangst gebruikte werpspeer]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: harpunar, harpunirati
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Lets
harpūna
[geweerhaakt werptuig]
-
▾ Litouws
harpūnas
[metalen speer gebruikt bij jacht op grote zeedieren]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
etymologie: ol. harpoen, angl. harpoon
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Negerhollands
harpoen
[geweerhaakt werptuig]
- ▾ Noors harpun [geweerhaakt werptuig]
-
▾ Oekraïens
chrápovoe kolesó
[schuifrad, palrad]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
harpun, arpun
[geweerhaakt werptuig]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Pools
harpun
[geweerhaakt werptuig]
datering: 1861 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: ang.harpoon, fr.harpon,hol.harpoen "chwytać pazurami"
bron: Bańkowski 2000 (A.Bańkowski)
-
▾ Russisch
chrapún, garpún
[geweerhaakt werptuig]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: chrápovoe kolesó (schuif-, palrad) (Gehört zu chrap 'Sperrhaken, Bremse', auch chrapún 'Schiffshaken, Harpune', letzteres über ndl. harpoen bzw. nhd. Harpune oder direkt aus frz. harpon 'Schiffshaken', s.Gorjajev EW.401, Dop.1,53, Meulen 77 ff., Kluge-Götze EW.233.)
etymologie: S. chrápovoe kolesó, VdMeulen 1909:Harpoen. Dat ijsere werktuig, hetwrelk in gebruik is, om daar meede de walvissen te schieten en geschooten hebbende door behulp van een lijn n aa sig toe te haaien. WIN se u. Bij W. blz. 281 komen onder de losse werktuigen te scheep (van andere kleinigheden) voor: 2 harpoenen. Russ. garpíin, harpon, met een afgeleid subst. garpnmeik, harponnicr, of zooals WINSOII. zegt: een harpoender, die sig op het harpoenen verhuurd.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Servisch
harpun
[speer gebruik bij jacht onder water]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: harpunaža, harpunar, harpunirati
bron: Klajn 2006 (Klajn)
-
▾ Sloveens
harpuna
[speer met metalen punt voor jacht op grote zeedieren]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: harpunar, harpunarica
bron: Tavzes 2002 (Tavzes)
-
▾ Zweeds
harpun
[geweerhaakt werptuig]
<via Duits>
datering: 1674 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1674; via ty. av nederl. harpoen; av fra. harpon, diminutiv till harpe 'klo'; av omdiskuterat urspr. Törnqvist: Harpune, dän harpun aus ndl. harpoen
bron: NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist)
-
▾ Arowaks
harpona
[geweerhaakt werptuig]
-
▾ harpoeneren
[met harpoen raken of werken]
-
▾ Duits
harpunieren
[met harpoen raken of werken]
status: ontlening onzeker
etymologie: niederl. harpoeneren
bron: Duden Universal 2003 (Duden Universal)
-
▾ Duits
harpunieren
[met harpoen raken of werken]
-
▾ harpoenier
[iemand die een harpoen gebruikt]
-
▾ Deens
harpunerer
[iemand die een harpoen gebruikt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Møller heeft hier wel een vraagteken staan. Duden Universal: niederl. harpoenier, vorm uit OOD, maar zonder etymologie
bron: Dahlerup 1919-1956 Møller 1927 (Møller p. 188, Duden Universal, OOD)
-
▾ Duits
Harpunier
[iemand die een harpoen gebruikt]
status: ontlening onzeker
etymologie: niederl. harpoenier
bron: Duden Universal 2003 (Duden Universal)
-
▾ Deens
harpunerer
[iemand die een harpoen gebruikt]
-
▾ harpuis
[mengsel tegen houtworm]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1276-1300;
thema: scheepvaart
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
harpiks
[hars]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Törnqvist: Aus nd. harpois oder ndl. harpuis. Vgl. mnld. harpois, afrz. harpois - Etymol. dunkel; viell. eine Mischform aus ahd. harz, Harz, bitumen und frz. poix, Pech (aus lat. pix). OOD: gennem mnt. harpois, blanding af beg, tjære og harpiks, fra oldfr. harpois, vist af osax. hart (ty. harz, se Harts) og fr. poix, beg (af lat. pix, som maaske har paavirket den da. form; jf. Beg), Kluge: ein nd. nl. Wort
bron: Dahlerup 1919-1956 Jysk ordbog 1999 Kluge 2002 Törnqvist 1977 (OOD, Törnqvist, Jysk Ordbog, Kluge)
-
▾ Duits
Harpus, Harpens
[mengsel van hars, teer en pek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Kluge: ein nd. nl. Wort (…) Lehnwort aus altfranz. harpois (germ. hart "Harz" und lat. pix "Pech"), woraus mnl. mnd. harpois
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Indonesisch
arpus, harpus
[hars (voor strijkinstrumenten); houtlijm]
-
▾ Javaans
arpuwis
[mengsel tegen houtworm]
-
▾ Russisch
gárpius
[vioolhars; harsige massa waarmee de scheepsromp ingewreven wordt]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. harpuis, s. Meulen 78, Matzenauer 387. VdMeulen 1909:Harpuis. Werck om de scheepsreten mede te vullen, dit werdt van out en versieeten touw veeltijdts berijdt, 't geen ontwonden , en gekookt werdt, waerna liet in de zon ged mögt moet zijn, bol en los oingesponncn tot de dickte van een menschenarm. W. Kenig harsagtige stoi om de huiden der scheepen te bestrijken tcegen het gewormte, ons. Wissen. RUSS. garpius. Hierbij de adj. garpii/sovgj, g á ... as ugj.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Soendanees
arpus, karpus
[mengsel tegen houtworm]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
harpuis, arpuse
[mengsel tegen houtworm]
datering: 1815 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: harpuisbossie
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zweeds
harpojs
[mengsel van hars, teer en pek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Aus nd. harpois oder ndl. harpuis. Vgl. mnld. harpois, afrz. harpois - Etymol. dunkel; viell. eine Mischform aus aus ahd. harz, Harz, bitumen und frz. poix, Pech (aus lat. pix), SEO: från mlty. harpois, blandning av beck, tjära o. harts = ty. harpeus, harpiise, från ffra. harpois; väl av fsax. hart (se harts) o. fra. poix, beck, av lat. pix
bron: Hellquist 1980 Törnqvist 1977 (Törnqvist, SEO)
-
▾ Deens
harpiks
[hars]
-
▾ harpuisbos
[heester die veel hars bevat]
-
▾ Engels
harpuisbos
[groenblijvende heestersoort]
<via Afrikaans>
datering: 1793 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afrikaans, f. harpuis resin + bos bush.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Engels
harpuisbos
[groenblijvende heestersoort]
<via Afrikaans>
-
▾ hart
[spier die bloedsomloop regelt]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
hert, hart, hat, hāt
[spier die bloedsomloop regelt]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hert (old 1776), hart, hat, hāt (djdj 1926), hart (Magens 1770, Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Saramakkaans
(h)áti
[hart; buik; gemoed; merg van een boom]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
ati
[spier die bloedsomloop regelt]
-
▾ Negerhollands
hert, hart, hat, hāt
[spier die bloedsomloop regelt]
-
▾ hartelijk
[aardig, gastvrij]
-
▾ Negerhollands
hertlik, hertelijk
[aardig, gastvrij]
datering: 1753 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hertlik (old 1776), hertelijk (Rossem 1996: 83). Old 1776: hartelijk = van hert
bron: Rossem 1996 (old 1776, Rossem 1996: 83)
-
▾ Negerhollands
hertlik, hertelijk
[aardig, gastvrij]
-
▾ harteloos
[hardvochtig]
-
▾ Fries
herteleas, hertleas
[hardvochtig]
-
▾ Fries
herteleas, hertleas
[hardvochtig]
-
▾ harteloosheid
[het harteloos-zijn]
-
▾ Fries
herteleasheid
[het harteloos-zijn]
-
▾ Fries
herteleasheid
[het harteloos-zijn]
-
▾ harten
[naam van een speelkaart]
-
▾ Indonesisch
hart
[naam van een speelkaart]
-
▾ Muna
arataa
[naam van een speelkaart]
-
▾ Singalees
hārata
[naam van een speelkaart]
-
▾ Sranantongo
arter
[naam van een speelkaart]
-
▾ Tamil
āṭattan̠
(dialect)
[naam van een speelkaart]
-
▾ Unami-Delaware
halet
[naam van een speelkaart]
-
▾ Indonesisch
hart
[naam van een speelkaart]
-
▾ hartenlust, naar
[maar wat graag]
-
▾ Fries
nei hertenlust
[maar wat graag]
-
▾ Fries
nei hertenlust
[maar wat graag]
-
▾ hartig
[pittig, stevig]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
ártei
[sterk, robuust]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
ártei
[sterk, robuust]
-
▾ hartigheid
[pittigheid]
-
▾ Negerhollands
hartigheit
[pittigheid]
-
▾ Negerhollands
hartigheit
[pittigheid]
-
▾ hartje
[broche]
-
▾ Singalees
hartchi
†verouderd
[broche]
-
▾ Singalees
hartchi
†verouderd
[broche]
-
▾ hartlieven
[(verouderd) van harte, met het hart liefhebben]
-
▾ Negerhollands
hartlive
[van harte, met het hart liefhebben]
-
▾ Negerhollands
hartlive
[van harte, met het hart liefhebben]
-
▾ hartstikke
[bijwoord van hoedanigheid]
-
▾ Fries
hartstikke, hartstikkene
[bijwoord van hoedanigheid]
-
▾ Fries
hartstikke, hartstikkene
[bijwoord van hoedanigheid]
-
▾ hartstocht
[passie]
-
▾ Duits
Hartstocht
†verouderd
(dialect)
[passie]
-
▾ Duits
Hartstocht
†verouderd
(dialect)
[passie]
-
▾ hartzeer
[innig verdriet]
-
▾ Negerhollands
hertseer
[innig verdriet]
-
▾ Negerhollands
hertseer
[innig verdriet]
-
▾ hasjiesj
[bedwelmend genotmiddel]
-
▾ Sranantongo
asisi
[bedwelmend genotmiddel]
-
▾ Sranantongo
asisi
[bedwelmend genotmiddel]
-
▾ haspel
[toestel om garen op te winden]
-
▾ Ests
haspel
[toestel om garen op te winden]
-
▾ Fins
haspeli
[toestel om garen op te winden]
<via Zweeds>
-
▾ Noors
hespe, hespel
[toestel om garen op te winden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hesple (haspelen)
etymologie: BO: jf. lty hespeln 'hespe garn'; FuT: garnwinde, garnbündel, anord hespa 'fitze', mnd. haspe, 'garnwinde, fitze'. Die grundbedeutung ist 'garnwinde', und 'fitze'ist eigentlich soviel garn, wie auf eine solche geht. Eine ableitung ist norw. hespel, 'garnwinde, garnbündel, schw. haspel = ahd. haspil (nhd. Haspel), mnd. haspel 'garnwinde, haspel, fitze (holl. haspel); die endung -el hat hier instrumentale bedeutung.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
haspel
[toestel om garen op te winden]
datering: 1832 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1832; av lågty. haspel, ty. Haspel med samma bet.; trol. samhörigt med hasp
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ests
haspel
[toestel om garen op te winden]
-
▾ hatelijk
[(Surinaams-Nederlands) grof, weerzinwekkend]
-
▾ Sranantongo
hâtelijk
[grof, weerzinwekkend]
-
▾ Sranantongo
hâtelijk
[grof, weerzinwekkend]
-
▾ haten
[sterke afkeer voelen]
-
▾ Frans
haïr
[verafschuwen]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: frq. *hatjan
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Negerhollands
hat
[sterke afkeer voelen]
-
▾ Frans
haïr
[verafschuwen]
-
▾ hatsjie
[tussenwerpsel: geluid van het niezen]
-
▾ Berbice-Nederlands
hetjé
[tussenwerpsel: geluid van het niezen]
-
▾ Sranantongo
hetsyei; hadsyei
[tussenwerpsel: geluid van het niezen]
-
▾ Berbice-Nederlands
hetjé
[tussenwerpsel: geluid van het niezen]
-
▾ have
[bezit]
-
▾ haven
[ligplaats voor schepen]
-
▾ Baskisch
habre
[estuarium]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: Volgens Lh in het Souletijns voorkomend en afkomstig van het Franse havre.
bron: Lhande 1926 (Lh)
-
▾ Baskisch
abra
[als zeehaven bruikbare inham, baai; open, winderige plek]
<via Spaans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: abraize ‘noordenwind, zeewind’
etymologie: Volgens Azk 1 alleen in het zuidelijke Biskaais voorkomend en van uitheemse herkomst. Kint geeft de betekenis ‘als zeehaven bruikbare inham, baai’
bron: Azkue 1969 Kintana 1984 (Azk 1, Kint)
-
▾ Bretons
havr
[ligplaats voor schepen]
<via Frans>
-
▾ Frans
havre
[zeehaven; (verouderd) kleine beschutte haven; schuilplaats]
datering: 1140 (1101-1150)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: moy.néerl. havene.FEW: Dem d. (ndd.) hafen entsprechen ags. haefen, me. havene, mndl. havene, haven. Die vorstehenden gallorom wörter sind sicher daraus entlehnt. Hingegen ist man nicht einig, welche der germ. sprachen das wort vermittelt hat. Die formen mit -v- finden sich zuerst im pik. Die auffassung von Gam, dass das wort aus dem ndl. entlehnt sei, ist daher gültig. Die form havre erhält im 16.jh. eine mächtige stütze durch die gründung von Le Havre de Grâce an der Seine- mündung und wird dann auch von den fachwörter- büchern seit Fourn 1643 als offizielle form eingeführt. Aus dem fr. sind entlehnt bret. aber, sp. pg. abra.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Oekraïens
gávan'
[ligplaats voor schepen]
<via Russisch>
-
▾ Oost-Jiddisch
haafns, haawns
[ligplaats voor schepen]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: Šapiro 1984 Weinreich 1968 (RES, Weinreich)
-
▾ Papiaments
haf (ouder: haaf)
[ligplaats voor schepen]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Servisio di Haf i Lots (Dienst Haven- en Loodswezen)
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Portugees
abra
[baai met ankerplaats voor schepen]
<via Frans>
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. havre, deriv. do m.neerl. havene 'porto'.
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Russisch
gávan'
[ligplaats voor schepen]
datering: 1697 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl., ndd. haven, dass., woher nhd. Hafen, s. Meulen 78, Preobr. 1,113, Matzenauer 165. VdMeulen 1909:aven. Een veilige en beslooten plaats voor de scheepen. Wissen., vgl. W. biz. 477—-4SI. Russ. t pum ií'', port, ook bekend als naam van een der buitenwijken van St. Petersburg (op Va.sil'evskij ostrov). bijbehoorend adject. is gavauxki/ '), bij 1). ook giivanngj. In het Lexicon van nieuwe woorden staat: /parm', pristan' (landingsplaats, haven).
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1909)
-
▾ Spaans
abra
[baai, inham]
<via Frans>
datering: 1478 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: Del fr. havre m. `puerto de mar', `puerto que queda en seco a la bajamar', y éste del neerl. med. havene `puerto' (=ingl. haven, alem. hafen). En América abra tomó por comparación el sentido de `abertura entre dos montañas', med. S. xvi.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Wit-Russisch
gávan'
[ligplaats voor schepen]
<via Russisch>
-
▾ Baskisch
habre
[estuarium]
<via Frans>
-
▾ havenen
[beschadigen; (verouderd) zuiveren, schoonmaken]
-
▾ Frans
haver
†verouderd
(dialect)
[bewerken]
-
▾ Frans
haver
†verouderd
(dialect)
[bewerken]
-
▾ havenmeester
[iemand die voor de orde en veiligheid in een haven zorgt]
-
▾ Russisch
gavan'méjster, gavenmejster
[iemand die voor de orde en veiligheid in een haven zorgt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Havenmeester. Een havenmeester, een opsiender van een haaven , wiens werk het is sorg te d magen , dat de haaven behoorlijk gediept, het paalwerk, en kaajen wel versorgd en de scheepen behoorlijk opgekort werden, ens. Wissen. Russ. gavari iixjx/er, maitre de port, J. schrijft gave nm ej s/er, maitre (h; port, gardien d'un port, d'im quai. A. en 1). hebben voor dit woord het modernere gávanMeik, een afleiding van gavau''.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
gavan'méjster, gavenmejster
[iemand die voor de orde en veiligheid in een haven zorgt]
-
▾ haver
[korensoort]
-
▾ Papiaments
haver
[korensoort]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
haver
[korensoort]
-
▾ haveres
[(verouderd) lijsterbes]
-
▾ Frans
havèrna
(dialect)
[lijsterbes]
status: ontlening onzeker
etymologie: Havreneche komt al in 1250 voor als plaatsnaam en Havernast al in 1136 in Picardië
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
havèrna
(dialect)
[lijsterbes]
-
▾ haverine
[plant: duizendguldenkruid]
-
▾ Fries
haverine
[plant: duizendguldenkruid]
-
▾ Fries
haverine
[plant: duizendguldenkruid]
-
▾ haverklap, om de
[ieder ogenblik, bij de geringste aanleiding]
-
▾ Fries
om 'e haverklap
[ieder ogenblik, bij de geringste aanleiding]
-
▾ Fries
om 'e haverklap
[ieder ogenblik, bij de geringste aanleiding]
-
▾ havermout
[pap van gedroogde, gepelde en gebroken haver]
-
▾ Fries
havermout
[pap van gedroogde, gepelde en gebroken haver]
-
▾ Indonesisch
apermut, hapermot
[pap van gedroogde, gepelde en gebroken haver]
-
▾ Fries
havermout
[pap van gedroogde, gepelde en gebroken haver]
-
▾ haverzak
[zak gevuld met haver]
-
▾ Frans
havresac
[zak met uitrusting van de infanterist die gedragen werd op de rug met behulp van bretels]
datering: 1672 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: GR: 1680; var. habresac, 1694, Ménage, forme encore vivante dans les patois (→ ci-dessous, cit. 2); all. Habersack, proprt « sac (sack) à avoine (Haber) », introduit par les soldats lors de la guerre de Trente Ans; PR: var. habresac; all. Habersack `sac à avoine'.FEW: voert dit woord terug op Duits 'Habersack'. Zie onder dit trefwoord.
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff, Walter tekst, FEW)
-
▾ Frans
havresac
[zak met uitrusting van de infanterist die gedragen werd op de rug met behulp van bretels]
-
▾ havot
[(Vlaams) inhoudsmaat]
-
▾ Frans
havot
†verouderd
(dialect)
[maat voor graan]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: havotee
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
havot
†verouderd
(dialect)
[maat voor graan]
-
▾ hazard
[kans, geluk]
-
▾ Surinaams-Javaans
Ngajat
[plaatsnaam]
-
▾ Surinaams-Javaans
Ngajat
[plaatsnaam]
-
▾ hazenlip
[aangeboren misvorming waarbij de bovenlip gespleten is]
-
▾ Engels
harelip
[aangeboren misvorming waarbij de bovenlip gespleten is]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: xvi (Harman, Sh.).perh.immed.-(with accomodation) Du.hazenlip,tr.L.labium leporinum;cf.OE.haersc<>eard 'hare-cleft'(see SHARD),OFris.hasskerde(adj.),G.hasenscharte,Da.hareskaar; F. bec-de-lièvre.
bron: Onions 1983 (ODEE hare)
-
▾ Engels
harelip
[aangeboren misvorming waarbij de bovenlip gespleten is]
-
▾ hbs
[hogereburgerschool]
-
▾ Javaans
HBS
†verouderd
[hogereburgerschool]
status: ontlening onzeker
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Javaans
HBS
†verouderd
[hogereburgerschool]
-
▾ hè, hé, hei
[tussenwerpsel: uitroep om aandacht of bevestiging te krijgen]
-
▾ Fins
hei
[tussenwerpsel, informele groet]
<via Zweeds>
-
▾ Indonesisch
hé
[tussenwerpsel: uitroep om aandacht of bevestiging te krijgen]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
heit(a)
[tussenwerpsel, informele groet]
<via Afrikaans>
datering: 1963 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: vermoedelijk van (Afr.) Ned. 'hei daar'.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zweeds
hej
[tussenwerpsel, informele groet]
datering: 1541 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1541; trol. av lågty. eller ty. hei med liknande användning
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
hei
[tussenwerpsel, informele groet]
<via Zweeds>
-
▾ hebben
[bezitten, hulpwerkwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
ha, habu
[bezitten, hulpwerkwoord]
-
▾ Javindo
geef
[bezitten]
status: ontlening onzeker
etymologie: afkomstig van de verbogen vorm 'heeft'
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
ha, hā, a, hab
[bezitten, hulpwerkwoord]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: ha, hab (old 1776), ha, hā, a (djdj 1926), hab, ha (Hesseling 1905). old 1776: lief hebben = ha lief
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905)
-
▾ Berbice-Nederlands
ha, habu
[bezitten, hulpwerkwoord]
-
▾ hebzuchtig
[hebberig]
-
▾ Sranantongo
hepsyeu
[hebberig]
-
▾ Sranantongo
hepsyeu
[hebberig]
-
▾ hecht
[stevig]
-
▾ Duits
hecht
[(scheepvaart) dicht, vastgemaakt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: eigtl. ein nl. fries. Schifferausdruck für "dicht, festgefügt".
bron: Foerste 1938 (Kluge See, Foerste)
-
▾ Duits
hecht
[(scheepvaart) dicht, vastgemaakt]
-
▾ hechten
[bevestigen; (verouderd) gevangen nemen]
-
▾ Deens
hægte
[bevestigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk vb. hechten 'hæfte, hægte' (jf. vb. hæfte)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Duits
Gelof hechten an
†verouderd
(dialect)
[geloof hechten aan]
-
▾ Noors
hekte
[vasthaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; NROi: mnty. avl.; ○hekte II
bron: NROi (BO; NROi)
-
▾ Papiaments
hèftu (ouder: heftá)
[bevestigen]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Putman1859: p.82: "Vast naaijen - heftá".
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Zweeds
häkta
[vastmaken, arresteren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. häkta 'fästa; fängsla'; av lågty. hechten, sidoform till heften 'binda; fängsla' urspr. samma ord som häfta
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hægte
[bevestigen]
-
▾ hectare
[vlaktemaat: 10.000 m2]
-
▾ Boeginees
hetâre
[vlaktemaat: 10.000 m2]
-
▾ Indonesisch
héktar
[vlaktemaat: 10.000 m2]
-
▾ Jakartaans-Maleis
hèktar
[vlaktemaat: 10.000 m2]
-
▾ Madoerees
hèktar
[vlaktemaat: 10.000 m2]
-
▾ Makassaars
hetâre
[vlaktemaat: 10.000 m2 (bunder)]
-
▾ Muna
heto
[vlaktemaat: 10.000 m2]
-
▾ Papiaments
hèktar
[vlaktemaat: 10.000 m2]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Surinaams-Javaans
èktar
[vlaktemaat: 10.000 m2]
-
▾ Boeginees
hetâre
[vlaktemaat: 10.000 m2]
-
▾ hectogram
[100 gram]
-
▾ Boeginees
hetogærâmæ
[100 gram]
-
▾ Indonesisch
héktogram
[100 gram]
-
▾ Makassaars
hetogarâma
[100 gram]
-
▾ Boeginees
hetogærâmæ
[100 gram]
-
▾ hectoliter
[100 liter]
-
▾ Boeginees
hetolîteræ
[100 liter]
-
▾ Indonesisch
héktoliter
[100 liter]
-
▾ Makassaars
hetolîteré
[100 liter (mud, vat)]
-
▾ Boeginees
hetolîteræ
[100 liter]
-
▾ hectometer
[lengtemaat: 100 meter]
-
▾ Boeginees
hetomêteræ
[lengtemaat: 100 meter]
-
▾ Indonesisch
héktométer
[lengtemaat: 100 meter]
-
▾ Makassaars
hetomêteré
[lengtemaat: 100 meter]
-
▾ Boeginees
hetomêteræ
[lengtemaat: 100 meter]
-
▾ heden
[bijwoord van tijd: vandaag]
-
▾ Duits
hêden
†verouderd
(dialect)
[bijwoord van tijd: vandaag]
status: ontlening onzeker
etymologie: Es ist alten Krummhörnern und Borkumern noch bekannt, wird aber jetzt nicht mehr gebraucht. Es wurde im Krh. im Gegensatz zu walleer gebraucht.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Fries
heden
[bijwoord van tijd: vandaag]
-
▾ Duits
hêden
†verouderd
(dialect)
[bijwoord van tijd: vandaag]
-
▾ heden
[tussenwerpsel: uitroep van verwondering of schrik]
-
▾ Duits
hêden
(dialect)
[tussenwerpsel: uitroep van verwondering of schrik]
status: ontlening onzeker
etymologie: Ist nur im Reiderl. bekannt (…) Die Interjektion könnte durchaus in Ostfrsl. autochtohn sein; weil sie aber auf Reiderl. beschränkt ist, halte ich Entlehnung aus dem Nl. für wahrscheinlich
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
hêden
(dialect)
[tussenwerpsel: uitroep van verwondering of schrik]
-
▾ hedendaags
[tot de tegenwoordige tijd behorende]
-
▾ Duits
hedendaags, hedendages
†verouderd
(dialect)
[tot de tegenwoordige tijd behorende]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter: Gronau, Vreden
bron: Kremer 1998 Schlüter 1952 (Kremer 98, Schlüter)
-
▾ Duits
hedendaags, hedendages
†verouderd
(dialect)
[tot de tegenwoordige tijd behorende]
-
▾ hederik
[bepaalde plant]
-
▾ Frans
huricle
†verouderd
(dialect)
[bepaalde plant]
-
▾ Frans
huricle
†verouderd
(dialect)
[bepaalde plant]
-
▾ hedonisme
[leer dat genot het hoogste goed is]
-
▾ Indonesisch
hédonisme
[leer dat genot het hoogste goed is]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hédonis = hedonist; hédonistis = hedonistisch
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
hédonisme
[leer dat genot het hoogste goed is]
-
▾ heel
[ongeschonden; geheel; zeer]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1220-1240;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Berbice-Nederlands
hele
[ongeschonden; volledig]
-
▾ Negerhollands
heel, hēlǝ, hēlē, hel(l)e
[volledig, geheel; zeer]
datering: 1751 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: allemaal = (heelheel), helemaal niet = (geheel niet), niets = (geheel niemetal). old 1776: ik ben er helemaal klaar mee = mi ben/ka heel klaar mee die. Hesseling 1905: geheel = heel heel. Magens 1770: heel veel = heel heel
etymologie: heel (old 1776), hēlǝ, hēlē, hele (djdj 1926), hel(l)e (Rossem 1996: 82)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 Rossem 1996 (old 1776, djdj 1926, Rossem 1996: 82, Hesseling 1905, Robertson 1989)
-
▾ Saramakkaans
híi
[geheel]
-
▾ Skepi-Nederlands
helwel
[zeer]
-
▾ Sranantongo
eri, heri (ouder: he(e)le), herheri
[volledig, geheel]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Blanker 2005 Focke 1855 (Woordenlijst S-N, Schu, Fo, Prisma S-N 2005)
-
▾ Berbice-Nederlands
hele
[ongeschonden; volledig]
-
▾ heelhuids
[zonder letsel]
-
▾ Fries
heelhûds
[zonder letsel]
-
▾ Fries
heelhûds
[zonder letsel]
-
▾ heemgaard
[(verouderd) omheining van een gehucht, omheind gehucht]
-
▾ Esperanto
hangaro
[hangar, loods]
<via Frans>
datering: 1954 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Fr hangar met ondersteunende bronwoorden Du Hangar en Eng hangar. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
hangar
[loods, schuur]
datering: 1338 (1301-1350)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: frq. *haimgard, de *haim `gehucht' en *gard `omheining'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Koerdisch
hangar
[loods, schuur]
<via Frans>
-
▾ Maltees
ħangar
[loods, schuur]
<via Frans>
-
▾ Esperanto
hangaro
[hangar, loods]
<via Frans>
-
▾ heemraad
[college van raadslieden]
-
▾ Duits
Heemrider, Heymrider, Heimreiter
†verouderd
(dialect)
[college van dijkgraven]
status: ontlening onzeker
etymologie: Oostnederduits, Oostfries Nederduits
bron: Beckmann 1969 Bischoff 1967 Smet 1983 Smet 1992 (Smet 92, Smet 83, Bisschof, Beckmann)
-
▾ Engels
heemrad
[rechtscollege]
<via Afrikaans>
datering: 1801 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du., f. heem village, home + raad council. (Obs. exc. hist.)
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Indonesisch
émbrat
[oude naam van de kampong in Batavia]
-
▾ Duits
Heemrider, Heymrider, Heimreiter
†verouderd
(dialect)
[college van dijkgraven]
-
▾ heen
[bijwoord van plaats: weg]
-
▾ Deens
hen
[bijwoord van plaats: weg]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sammenfald af to ord: heden 'bort herfra' (jf. heden) og nedertysk hen 'bort herfra' af fællesgermansk *´ina 'bort herfra' . Ontstaan uit combinatie van het Deens "heden" + hen.
bron: Becker-Christensen 2005 (Pnoe)
-
▾ Negerhollands
hen
[bijwoord van plaats: weg]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Old 1776: heen en weer = hen en weer
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Noors
hen
[bijwoord van plaats: weg]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty; FuT: ist eine vermischung von nord. heden und mnd. hen (holl. heen).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hän
[bijwoord van plaats: weg]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hänvändelse
etymologie: före 1520; fornsv. hen; dels sammandragning av hädan, dels av lågty. hen 'bort'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hen
[bijwoord van plaats: weg]
-
▾ heenlopen
[weggaan, vertrekken]
-
▾ Negerhollands
loop heen
[weggaan, vertrekken]
-
▾ Negerhollands
loop heen
[weggaan, vertrekken]
-
▾ heer
[speelkaart: koning]
-
▾ Atjehnees
hè
[speelkaart: koning]
-
▾ Muna
hiri
[speelkaart: koning]
-
▾ Singalees
hērā
[speelkaart: koning]
-
▾ Tamil
ēr
(dialect)
[speelkaart: koning]
-
▾ Atjehnees
hè
[speelkaart: koning]
-
▾ heer
[naam en titel van mannelijk persoon]
-
▾ Fins
herra
[naam en titel van mannelijke persoon]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Bentlin: of Zweeds; vgl. vrouw
bron: Bentlin 2008 (Bentlin)
-
▾ Negerhollands
heer, here
[Heer (God); meneer]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: heer (old 1776, Hesseling 1905), here (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Papiaments
her
†verouderd
[naam en titel van mannelijk persoon]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, Marugg)
-
▾ Schots
here; her
†verouderd
[meneer; man van hogere rang; meester]
datering: 1351-1400 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
etymologie: nME here, OFris hêra, MLowGer, MDu hêre
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
heer, here, yirra
[naam en titel van mannelijk persoon, tussenwerpsel]
-
▾ Fins
herra
[naam en titel van mannelijke persoon]
-
▾ heerd
[(Vlaams) vlasstengel]
-
▾ Duits
Herl, Härl, Harl, Hardel
(dialect)
[vlasstengel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Teuchert: lange uitleg op p. 63-65 (hangt samen met Westvlaamse herel, heerl): Das märkische Vorkommen beruht sich auf ndl. Einfuhr; die Heimat hat nur die eine der beiden Bedeutungen abgegeben. Der formale Abstand zwischen Herl, Härl, Harl und dem Grundwort "herde" wird durch die From "Hardel" überbrückt.
bron: Smet 1983 Teuchert 1972 (Smet 83, Teuchert)
-
▾ Duits
Herl, Härl, Harl, Hardel
(dialect)
[vlasstengel]
-
▾ heergewaad
[uitrusting geschonken door leenheer aan leenman]
-
▾ Frans
hergheweede
†verouderd
(dialect)
[oorlogsuitrusting]
-
▾ Frans
hergheweede
†verouderd
(dialect)
[oorlogsuitrusting]
-
▾ heerlijk
[prachtig, aangenaam]
-
▾ Deens
herlig
[aangenaam]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk h•rlik afl. af h•r ' fornem' ¯ fællesgermansk *´aira- 'fornem, stolt, ophøjet' (jf. herre)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Frans
harlige
†verouderd
(dialect)
[nobel]
-
▾ Negerhollands
heerlik
[prachtig, aangenaam]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Old 1776: verheerlijken = maak heerlik
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Noors
herlig
[prachtig, aangenaam]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, lty, av her 'fornem', besl m herre; FuT: von nhd. herrlich; diese wieder ist das ahd. hêrlîch 'vornehm, ausgezeichnet, prächtig' (as. hêrlik, holl. heerlijk), das an Herr angelehnt ist.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
härlig
[prachtig, aangenaam]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. härliker; av lågty. herlik eller ty. herrlich med samma bet., bildn. till ty. hehr 'förnäm; hög'; jfr herre
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
herlig
[aangenaam]
-
▾ heerlijkheid
[gelukzaligheid]
-
▾ Negerhollands
heerlikheit, heerligheid
[gelukzaligheid]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: heerlikheit (old 1776), heerligheid (Hesseling 1905:194)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 194)
-
▾ Negerhollands
heerlikheit, heerligheid
[gelukzaligheid]
-
▾ heermoes
[plant uit de paardenstaartfamilie]
-
▾ Duits
Haermuos
(dialect)
[plant uit de paardenstaartfamilie]
-
▾ Duits
Haermuos
(dialect)
[plant uit de paardenstaartfamilie]
-
▾ heerschaar
[legergroep]
-
▾ Fries
heerskaar
[legergroep]
-
▾ Fries
heerskaar
[legergroep]
-
▾ heerschap
[(verouderd) persoon bij wie men dient, belangrijk persoon]
-
▾ Deens
herskab
[voorname familie, voornaam gezelschap]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk h•rschap, h•rschop afl. af h•r 'fornem'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
heerskap
[voorname familie]
-
▾ Noors
herskap
[heer en vrouw des huizes, persoon bij wie men dient]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, av her 'fornem'; FuT: von mnd. herschop (holl. heerschap).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
herskab
[voorname familie, voornaam gezelschap]
-
▾ heersen
[regeren]
-
▾ Deens
herse
[commanderen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk herschen
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Deens
herske
[regeren]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk h•rschen afl. af h•r 'fornem'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
herske
[heerschappij voeren; algemeen voorkomen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, besl m herre; FuT: von mnd. hêrschen (holl. heersen)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
härska
[regeren]
datering: 1620 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan ca 1620; av lågty. herschen med samma bet.; till ty. hehr 'förnäm; hög'; jfr herre, härlig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
herse
[commanderen]
-
▾ heerwout
[(verouderd) hoofd van een leger]
-
▾ Frans
héraut
[bode, heraut]
datering: 1176-1181 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: GR: Déb. xiiie; hiraut, v. 1175; du francique *hariwald, *heriwald, proprt « chef d'armée ».; PR: hirauz déb. xiii (PR 1990: xii); frq. *hariwald, *heriwald `hoofd van een leger'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Frans
héraut
[bode, heraut]
-
▾ hees
[schor]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Papiaments
hers (ouder: heers)
[schor]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.46; Uit Ewijk p. 91
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Papiaments
hers (ouder: heers)
[schor]
-
▾ heester
[struik]
-
▾ Frans
hêtre
[struik]
datering: 1210 (1201-1250)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: a éliminé l'a.fr. fou; frq. *haistr, de *haisi `fourré (struikgewas)'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Valkhoff, Larousse)
-
▾ Frans
hêtre
[struik]
-
▾ heet
[zeer warm]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Berbice-Nederlands
hete
[zeer warm]
-
▾ Negerhollands
heet, hēt
[zeer warm]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770: heel heet = heet heet.
etymologie: heet (old 1776, Hesseling 1905), hēt (djdj 1926). Old 1776: opwarmen = maak heet
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
hete
[zeer warm]
-
▾ heffen
[omhoog brengen; innen; invorderen]
-
▾ Fries
heffe
[omhoog brengen; innen; invorderen; meerderen bij breien]
-
▾ Fries
heffe
[omhoog brengen; innen; invorderen; meerderen bij breien]
-
▾ heft, hecht
[handvat]
-
▾ Frans
hec(e), hé
(dialect)
[haak]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: héquion
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
hec(e), hé
(dialect)
[haak]
-
▾ heftig
[onstuimig, hevig]
-
▾ Deens
heftig
[onstuimig, hevig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk heftig ¯ den germanske stamme i fx gotisk haifsts 'strid'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
heftig
[intens; hevig; opvliegend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ty, lty, jf. norr heipt 'fiendskap'; FuT: von nhd. heftig = mnd. heftich (holl. heftig 'hitzig, aufbrausend'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
häftig
[onstuimig, hevig]
datering: 1584 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1584; av lågty., ty. heftig med samma bet.; besläktat med hast
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
heftig
[onstuimig, hevig]
-
▾ heg
[haag]
-
▾ Frans
haie
[haag]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: frq. *hagja
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Noors
hekk
[haag]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: ty; FuT: von nhd. Hecke, vielleicht in der form beeinflusst von nd. heck, 'gitter, stakett'. Das ahd. hecka, hegga entspricht mnd. hege (holl. heg und hegge).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Frans
haie
[haag]
-
▾ hegemonie
[overwicht van een staat]
-
▾ Indonesisch
hégémoni
[overwicht van een staat]
-
▾ Indonesisch
hégémoni
[overwicht van een staat]
-
▾ hegen
[(verouderd) bewaken]
-
▾ Deens
hæge
[bewaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hegen 'beskytte'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Deens
hæge
[bewaken]
-
▾ heiblok
[stamper van straatmakers]
-
▾ Frans
hie
[stamper van straatmakers]
datering: 1190 (1151-1200)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: L: hiement (1549)
etymologie: PR: moy.néerl. heie.FEW: Dieses wort ist wohl, wie das folgende (heien/hier - P.K.), durch die ndl. wasserbau- techniker nach Frankreich gebracht worden. Es ist direkt aus dem ndl. entlehnt, während afr. hie 'coup, etc.' als verbalsubst. von hier im fr. entstanden ist.
bron: Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert Walter 2, Valkhoff, FEW)
-
▾ Frans
hie
[stamper van straatmakers]
-
▾ heide
[plant, grond met heideplant begroeid]
-
▾ Negerhollands
heide
[plant, grond met heideplant begroeid]
-
▾ Negerhollands
heide
[plant, grond met heideplant begroeid]
-
▾ heiden
[ongelovige]
-
▾ Engels
hoyden
[(verouderd) lomperik; ongemanierd meisje, wildebras]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: +rude fellow, boor xvi (Nashe); boisterous girl xvii. prob. -(M)Du. heiden HEATHEN, gipsy.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Negerhollands
heiden
[ongelovige]
datering: 1742 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mv. heydenen, heidens
etymologie: heydenen, heiden (Rossem 1996), heiden(s) (Hesseling 1905: 187)
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (Rossem 1996: 51, 207, Hesseling 1905: 187)
-
▾ Engels
hoyden
[(verouderd) lomperik; ongemanierd meisje, wildebras]
-
▾ heidendom
[heidens geloof; de heidense volkeren]
-
▾ Negerhollands
heidendom
[heidens geloof; de heidense volkeren]
-
▾ Negerhollands
heidendom
[heidens geloof; de heidense volkeren]
-
▾ heidens
[ongelovig]
-
▾ Deens
hedensk
[ongelovig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: dannet efter nedertysk heidensch af det ældre middeldanske adj. heden 'hedensk' afl. af hede1 i den opr. betydning 'ubeboet landstrøg' ¯ efter latin p¤g¤nus af p¤gus 'ubeboet land'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
hedensk
[ongelovig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: trol. fra lty, jf. hedning; FuT: anord. heidnekr = ags. haethenisc, mhd. heidenisch (nhd. heidnisch), holl. heidens.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
hedensk
[ongelovig]
-
▾ heien
[in de grond stampen]
-
▾ Duits
hajen
(dialect)
[in de grond stampen]
-
▾ Fins
haininki
[op en neer bewegen van het schip aan het anker of bij min of meer windstilte]
<via Zweeds>
-
▾ Frans
hier
[met een grote houten hamer slaan]
datering: 1125 (1101-1150)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: FEW: hiement 'het heien' (1549), 'het geluid van machines die een last heffen' (1694)
etymologie: L: moyen néerl. heien, enfoncer.FEW: S. HEIE (d.w.z. hei/hie (P.K.)). Der vokal der fr. wörter erklärt sich wohl in analogie zu dem ablaut, der in preier:prie vorliegt.
bron: Wartburg 1928 (Larousse, Valkhoff, FEW)
-
▾ Papiaments
hei
†verouderd
[in de grond stampen]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.61
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Zweeds
hajning
†verouderd
[op en neer bewegen van beide uiteinden van een schip; deining die in havens ontstaat door zeegang]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; till holl. haaien, heien, av mnl. heien, slå, stampa, motsv. t. heien, slå, stöta, av ovisst urspr. (jfr HEJARE
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Duits
hajen
(dialect)
[in de grond stampen]
-
▾ heier
[heimachine]
-
▾ heil
[welzijn, redding]
-
▾ Frans
bonne heel
(dialect)
[gezondheid (wens)]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: heler etc. etc.
etymologie: het gaat om een oud gebruik om op een bepaalde dag, vooral nieuwjaarsdag en op driekoningen of de dag hiervoor rond te gaan en geluk te wensen, waarvoor men een geschenk krijgt. Het is logisch dat daarvoor in een grotendeels tweetalig land de vlaamse uitdr. gebruikt werd, die huiselijker en minder officieel klonk
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
bonne heel
(dialect)
[gezondheid (wens)]
-
▾ Heiland
[Zaligmaker]
-
▾ Negerhollands
heiland
[Zaligmaker]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (old 1776, Hesseling 1905, Rossem 1996: 59)
-
▾ Negerhollands
heiland
[Zaligmaker]
-
▾ heilbot
[beenvis]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1476-1500;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
elbot
(dialect)
[beenvis]
datering: 1563 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: helbot; du néerl. heilbot même sens; cf. angl. hallibut et all. Heibutt.FEW: geen etymologie gegeven, wel de nfr. vorm hellebut (1781).
bron: Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff hellebut, ook élibote, FEW)
-
▾ Frans
elbot
(dialect)
[beenvis]
-
▾ heilig
[verheven]
-
▾ Negerhollands
heilig
[verheven]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hesseling 1905: 190: heilige Geest = heilig Geest
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 190)
-
▾ Negerhollands
heilig
[verheven]
-
▾ heiligdom
[heilige, gewijde plaats]
-
▾ Negerhollands
heiligdom
[heilige, gewijde plaats]
-
▾ Negerhollands
heiligdom
[heilige, gewijde plaats]
-
▾ heiligmaking
[het heilig maken of doen, inwijding, heiligheid]
-
▾ Negerhollands
heiligmaking
[het heilig maken of doen, inwijding, heiligheid]
-
▾ Negerhollands
heiligmaking
[het heilig maken of doen, inwijding, heiligheid]
-
▾ heimelijk
[geheim, verborgen]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1220-1240;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
hemmelig
[geheim, verborgen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hêmelik, heimelik afl. af heim 'hjem'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
hemmelig
[geheim]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty he(i)mlik, 'som hører hjemmet til'; FuT: von mnd. he(i)melîk, 'zum hause gehörig, vetraulich, heimlich' (holl. heimelijk).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
hemmelig
[geheim, verborgen]
-
▾ heimwee
[verlangen naar geboortegrond]
-
▾ Fries
heimwee
[verlangen naar geboortegrond]
-
▾ Papiaments
heimwé
[verlangen naar geboortegrond]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Fries
heimwee
[verlangen naar geboortegrond]
-
▾ heining
[schutting]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1401-1500;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Duits
Heinunge, Heininge, Heninge, Heinicht
(dialect)
[omheind of afgesloten veld]
status: ontlening onzeker
etymologie: FrL: Brandenburg, Teuchert: Märkisch, p. 195, 196.
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Teuchert)
-
▾ Negerhollands
heining
[schutting]
-
▾ Duits
Heinunge, Heininge, Heninge, Heinicht
(dialect)
[omheind of afgesloten veld]
-
▾ heitse
[(Vlaams) fakkel]
-
▾ Frans
hache
†verouderd
(dialect)
[fakkel]
-
▾ Frans
hache
†verouderd
(dialect)
[fakkel]
-
▾ hek
[rastering]
-
▾ Ambons-Maleis
hèk
[rastering]
-
▾ Deens
hæk
[hek op een schip; achterkant van een auto; rastering]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hek 'markled, dør, vognfjæl' ¯ fællesgermansk *´akia- ¯ indoeuropæisk *kogio- 'pind, krog, knage' . Törnqvist: aus nd. oder ndl. hek
bron: (PNOE, Törnqvist, Arnesen, Hammerich 45, EWN)
-
▾ Duits
Heck
[bovenkant van het achterste deel van een schip]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: SnSubstantiv Neutrum "Oberteil des Hinterschiffs" erw.erweiterter Standardwortschatz fach.fachsprachlich (18. Jh.)Stammwort. Aus mndd. heck "Umzäunung", ndd. Heck "Gattertür, Koppel", weil der dort befindliche Platz des Steuermanns eingehegt war. Hag.
bron: Kluge 2002 Philippa 2003-2009 (Kluge, EWN)
-
▾ Ests
hekk
[hek op een schip]
-
▾ Fins
häkki
[hok, kooi]
<via Zweeds>
datering: 1550 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
bron: Ginneken 1913-1914 Häkkinen 2004 Nurmi 1998 Bentlin 2008 (KH, JvG, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Frans
hec
(dialect)
[traliewerk]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hecque(t) etc. etc.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Indonesisch
hék
[rastering]
-
▾ Jakartaans-Maleis
pintu hèk
[poortdeur]
-
▾ Javaans
èk, hèg, hèk
[(ijzeren) rastering]
-
▾ Kupang-Maleis
hèk
[rastering]
-
▾ Madoerees
hek
[rastering]
-
▾ Menadonees
hèk
[rastering]
-
▾ Negerhollands
hek, hekn, hekǝn
[rastering]
datering: 1776 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: hek (old 1776), hekn, hekǝn (djdj 1926). het MiddelNederlands (hecken) en het Belgisch (hekken) gebruiken allebei de meervoudsvorm voor 'hek'
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Noors
hekk
[boven-achterzijde van een schip; achterste deel van een auto]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: von nd. holl. hek, 'lattenzaun, gitter, schiffsdeck'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Papiaments
hèkchi (ouder: hekketsje)
[rastering]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 43
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Soendanees
hek
[rastering]
-
▾ Ternataans-Maleis
hèk
[rastering]
-
▾ Zuid-Sotho
heke
[rastering]
<via Afrikaans>
-
▾ Zweeds
häck
[achterreling van een schip; krat, kistje]
datering: 1691 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1691; av nederl. hek med samma bet.; se häck4, Törnqvist: aus nd. oder ndl. hek
bron: NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist)
-
▾ Ambons-Maleis
hèk
[rastering]
-
▾ hekbalk
[balk die de basis vormt van het hek]
-
▾ Russisch
gekbálk
†verouderd
[balk die de basis vormt van het hek]
status: ontlening onzeker
etymologie: Een gedeelte van den wand, dat de beide zijden van het schip verbindt, aan hek en wulf tot grondslag strekt, en waarop de enden der buitenboordsplanken bevestigd worden, v. L. Lij W. komt de heckbalk voor op blz. 5S, 73, 147 en op blz. 209 heet het: de heckbalck dient om de rantzoenhouten te stijven en bijgevolg het geheele schip t'zamen te houden. Vgl. nog Wissen. : te scheep werd het hek genaamd het slot van het agterschip, waarvan de deelen genaamd werden: hekbalk, hekstuk, hekstut, bekrib. Russ. gekbiUk, zadnij bims iii zadnjaja halka na sudno (achterste dekbalk op een schip) V., verouderd en verdrongen door Russ. vin/ra nee uit líng. ioi/tg/rausom.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
gekbálk
†verouderd
[balk die de basis vormt van het hek]
-
▾ hekboot
[de kleinste boot aan boord, die aan het hek opgehesen wordt; schip met de (vierkante) achtersteven van een pinas]
-
▾ Duits
Heckboot
[de kleinste boot aan boord, die aan het hek opgehesen wordt]
-
▾ Frans
hecbot
[de kleinste boot aan boord, die aan het hek opgehesen wordt]
-
▾ Russisch
gékbot
[schip met de (vierkante) achtersteven van een pinas]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hekboot, soort van schip met de (vierkante) achtersteven van een pinas (Ndl. Wdb. 6, 491), vgl. Witsen 168b: Hekbooten zijn Schepen, die onder als een Fluit, en boven als een Pynas zijn gemaeckt; alsmede Winsch. 82: Hekboot . . . : een soort van Pluitscheepen, voor en agter breed met een kleine Spiegel, die om datse veel last kunnen voeren, heedendaags veel in gebruik sijn; en verder ald.: een Hekboot, dat een lomp maaksel is, en geen sieraad van Galderijen, of een groote Spiegel heeft. Russ. gekbot, trechmačtovyja suda s 6 puškami, prežde upotrebljavšijasja na Kaspijskom more (driemastschepen met 6 kanonnen, vroeger in gebruik op de Kaspische zee). Slechts bij Michel'son en sedert lang verouderd. Smirnov 84 geeft een oude bewijsplaats uit Peters tijd van 1722: Sdělat' v Kazani 30tï botov takich, čtob možno bylo stavit' na palube gekbotov (In Kazan 30 boten maken, die op het dek der hekboten geplaatst kunnen worden). Vgl. Scheltema 4, 188: de binnenlandsche schepen mogten niet meer naar de oude manier getimmerd worden; de stroegen, dossenekken, korbassen, lodkies verminderden allengskens, en men las weldra van tjalken, smakken, damloopers, hekbooten, torenschuiten, enz. Zie ook Zee- en Scheepst. 53, noot 2.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Duits
Heckboot
[de kleinste boot aan boord, die aan het hek opgehesen wordt]
-
▾ hekel
[vlaskam]
-
▾ Deens
hegle
[vlaskam]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hekele ¯ fællesgermansk *´akil@- afl. af *´akjan 'stikke' af *´akan- 'hage, krog' (jf. sb. hage 'krog')
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Fins
häkilä
[vlaskam]
<via Zweeds>
status: ontlening onzeker
etymologie: Bentlin: of Nederduits
bron: Köykkä 1991 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (ZwFi, NSSK, Bentlin)
-
▾ Noors
hekle
[vlaskam]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: von mnd. hekele (holl. hekel)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
häckla
[vlaskam]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. häkla; av lågty. hekele med samma bet. (ty. Hechel); besl. med hake
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hegle
[vlaskam]
-
▾ hekel
[afkeer, weerzin]
-
▾ Duits
Hekel
(dialect)
[afkeer, weerzin]
status: ontlening onzeker
etymologie: Foerste: Die Redensart ist jetzt nur im Reiderl. bekannt (…) Auf Borkum kommt sie in einem alten Tanzlied vor, das sicher nl. Ursprungs ist. Schlüter: Anholt, Vreden
bron: Foerste 1938 (Foerste, Schlüter)
-
▾ Duits
Hekel
(dialect)
[afkeer, weerzin]
-
▾ hekelen
[over de hekel halen; berispen]
-
▾ Deens
hegle
[over de hekel halen, uitkafferen, door de mangel halen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hekelen afl. af sb. hekele 'hegle'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
hekle
[reinigen met een hekel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, av Haken, 'hake'; BO:
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
häckla
[over de hekel halen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. häckla; av lågty. hekelen, ty. hecheln med samma bet.; till 2häckla
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hegle
[over de hekel halen, uitkafferen, door de mangel halen]
-
▾ heks
[tovenares]
-
▾ Papiaments
hèks
[tovenares]
datering: 1999 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
hèks
[tovenares]
-
▾ hekwerk
[latwerk, palen, e.d. waaruit een hek bestaat]
-
▾ Papiaments
hèkwèrk
[latwerk, palen, e.d. waaruit een hek bestaat]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
hèkwèrk
[latwerk, palen, e.d. waaruit een hek bestaat]
-
▾ hel
[onderwereld]
-
▾ Frans
helle
†verouderd
(dialect)
[(fig.) lawaaiige bijeenkomst]
-
▾ Negerhollands
hel, hei
[onderwereld]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hel (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 212), hei (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 212)
-
▾ Sranantongo
hèl
[onderwereld; hels]
-
▾ Frans
helle
†verouderd
(dialect)
[(fig.) lawaaiige bijeenkomst]
-
▾ held
[dapper iemand]
-
▾ Deens
helt
[dapper iemand]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk helt 'helt' ¯ fællesgermansk *´ali¬- 'tapper mand, fri mand' ¯ indoeuropæisk *kalut- afl. af *kalu-, *kal- 'smuk, sund'; besl.m. græsk kalós 'smuk', (jf. kalejdoskop) kállos 'skønhed', (jf. kalligrafi)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
helt
[dapper iemand]
-
▾ Noors
helt
[dapper iemand]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty; FuT: von mnd. held = holl. held
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
helt
[dapper iemand]
-
▾ helder
[klaar, licht, duidelijk]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1573;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
helder
[klaar, duidelijk]
-
▾ Negerhollands
helter
[klaar, licht, duidelijk]
-
▾ Papiaments
helder
†verouderd
[klaar]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hèlderwichi (mogelijk combinatie van "helderziende" en ENG "witch" (heks). ) (niet verouderd)
etymologie: Uit: Putman1859 p.43
bron: Brenneker 1978 Putman 1859 (PBduizend, Putman1859)
-
▾ Fries
helder
[klaar, duidelijk]
-
▾ hele zool
[complete schoenzool]
-
▾ Papiaments
helesol
[complete schoenzool; van volledige schoenzool voorzien]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
helesol
[complete schoenzool; van volledige schoenzool voorzien]
-
▾ helemaal
[geheel en al]
-
▾ Berbice-Nederlands
helemali
[geheel en al]
-
▾ Berbice-Nederlands
helemali
[geheel en al]
-
▾ helen
[verbergen (ook van gestolen goed)]
-
▾ Noors
hele
[verbergen, kopen van gestolen goed]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty'skjule'; FuT: entlehnt dem mnd. helen (holl. helen).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (Bo; FuT)
-
▾ Noors
hele
[verbergen, kopen van gestolen goed]
-
▾ helft
[elk der beide gelijke delen waarin iets verdeeld is]
-
▾ Fries
helft
[elk der beide gelijke delen waarin iets verdeeld is]
-
▾ Negerhollands
half
[elk der beide gelijke delen waarin iets verdeeld is]
-
▾ Zweeds
hälft
[elk der beide gelijke delen waarin iets verdeeld is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hälft; av lågty. helft(e); bildn. till halv
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fries
helft
[elk der beide gelijke delen waarin iets verdeeld is]
-
▾ helikopter
[hefschroefvliegtuig]
-
▾ Indonesisch
hélikopter
[hefschroefvliegtuig]
-
▾ Indonesisch
hélikopter
[hefschroefvliegtuig]
-
▾ heliocentrisch
[met de zon als middelpunt]
-
▾ Indonesisch
hélioséntris
[met de zon als middelpunt]
-
▾ Indonesisch
hélioséntris
[met de zon als middelpunt]
-
▾ heliotroop
[plantengeslacht]
-
▾ Indonesisch
héliotrop
[plantengeslacht]
-
▾ Indonesisch
héliotrop
[plantengeslacht]
-
▾ helium
[chemisch element]
-
▾ Indonesisch
hélium
[chemisch element]
-
▾ Indonesisch
hélium
[chemisch element]
-
▾ hellebaard
[lang middeleeuws wapen]
-
▾ Deens
hellebard
[lang middeleeuws wapen]
status: ontlening onzeker
etymologie: OPRINDELSE: af gammelt holl. hellebaerde, helmbaerde, ældre ty. helmbarte (helm skaft + barte, barde håndøkse, i slægt med bart skæg), heraf ty. Hellebarde, fr. hallebarde, eng. halberd, halbert, it. alabarda
bron: Hårbøl 2004 (Fremmed2)
-
▾ Frans
hallebarde
[lang middeleeuws wapen]
datering: 1333 (1301-1350)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hallebardier
etymologie: GR: 1448; alabarde en 1333, cf. ital. alabarda; moy. haut all. helmbarte, littéralt « hache (barte) à poignée (helme, halm) »; cf. all. HellebardePR: 1448; alabarde (PR 1990: labarde) 1333; it. alabarda; moy. haut all. helmbarte `hache (barte) à poignée (helme)'
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 (PRobert, Valkhoff)
-
▾ Litouws
alebarda
[lang middeleeuws wapen]
<via Frans>
-
▾ Noors
hellebard
[lang middeleeuws wapen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: von mnd. hellebarde (holl. hellebaard).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hillebard
[lang middeleeuws wapen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hillebard; av lågty. hellebarde med samma bet., till barde, trol. 'stridsyxa'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hellebard
[lang middeleeuws wapen]
-
▾ hellen
[schuin aflopen]
-
▾ Duits
hellen
(dialect)
[naar één kant hangen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Menke 97: Eiderstedter Niederdeutsch, gebaseerd op Heinrich Carstens (1901) "Idiotismen aus Eiderstedt und Stapelholm in Schlewig"
bron: Mensinga 1880 (Menke 97, Mensinga)
-
▾ Lets
eliņš
[schuin aflopen]
-
▾ Duits
hellen
(dialect)
[naar één kant hangen]
-
▾ helling
[schuin aflopende scheepswerf waar schepen gebouwd of gerepareerd worden]
-
▾ Deens
hælding
[schuin aflopende scheepswerf waar schepen gebouwd of gerepareerd worden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra mnt., holl. (ty.) helling; til mnt. helden
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Duits
Helling
[schuin aflopende scheepswerf waar schepen gebouwd of gerepareerd worden]
-
▾ Litouws
elingas
[schuin aflopende scheepswerf waar schepen gebouwd of gerepareerd worden]
-
▾ Oekraïens
èling
[schuin aflopende scheepswerf waar schepen gebouwd of gerepareerd worden]
<via Russisch>
-
▾ Pools
eling, helling, heling
[schuin schuin aflopende scheepswerf waar schepen gebouwd of gerepareerd worden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: hol. helling "stocznia"
bron: (Wladyslaw Kopalinski; http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
èling, èlin
[schuin aflopende scheepswerf waar schepen gebouwd of gerepareerd worden]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. helling, ndd. helling dass., s. Meulen 78 ff., Matzenauer 152. Uit VdMeulen: Helling, scheepsterm: de plaats op de werf voor een schip in aanbouw. Russ. éling, zie Zee- en Scheepst. 78. Bij Dal' 4, 1534 en Ušakov 4, 1418 vindt men daarnaast ook de vorm élling. In Peters tijd wordt ook de vorm elenk aangetroffen, zie Sborn, russk. ist. obšč. 2, 413 (Smirnov 349): V tom meste budet zdelan dlja taskanija sudov elenk (Op die plaats zal voor het van stapel lopen van schepen een helling worden gemaakt). Šiškov (a°. 1795) heeft eling. Men bezigt het woord thans ook als term in het vliegwezen, zie Ušakov 4, 1418: pomeščenie dlja stojanki dirižablej i aerostatov (gebouw tot standplaats van luchtschepen en luchtballons) met het voorbeeld: pričaľnaja mačta pri ellinge (de mast bij de hal waaraan deze worden vastgelegd). VdMeulen 1909:Helling. Timmerwerf. W. Een timmenverf, dewelke omdat sij voorover held, dat is: naa het wa.ater schuins afgaande is, een a) Dit adj. komt o. a. voor in de schertsenderwijs gebezigde uitdrukking ./........ sigartj (het accent op de eerste lettergreep): sigaren, die door de arme bevolking van genoemde buitenwijk in Petersburg gerookt worden m. a. w. slechte sigaren, tegenover l/avtimkija siyari/ (het accent op de tweede lettergreep): Mavannasigaren. helling genaamd werd. WINSÍIH. De helling is de plaats of liet deel van de werf, waarop het schip, gebouwd wordende, staat. T. Russ. elïng, cale de construction. Ontbreekt in 1).
bron: Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
hælding
[schuin aflopende scheepswerf waar schepen gebouwd of gerepareerd worden]
-
▾ helm
[hoofddeksel]
-
▾ Bretons
helm
[hoofddeksel]
<via Frans>
datering: 1732 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: OFr. heaume
bron: Piette 1973 (FLMB)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
helum
[hoofddeksel]
-
▾ Frans
am'lète
†verouderd
(dialect)
[vlies over het hoofd van een baby]
status: ontlening onzeker
etymologie: Es liegt nahe, diese wallon. wörter mit HELM zu verbinden, umsomehr als man im fläm. von einem solchen kind sagt, es sei 'met de helm' geboren. Solche kinder haben später, nach einem ndl. wallon. aberglauben, die fähigkeit, die zukunft vorauszusehen. Der wandel e>a ist durch das folgende l bedingt. Diese auffassung über- zeugt mehr als eine, der an hame 'hülle' an- knüpfen will. Die einwände von Herbillon sind kaum durchschlagend, schon auch weil hamelète 'bout du toit' nicht hierhergehört.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
heaume
[hoofddeksel]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: GR: xiie; helme, healme, 1080, Chanson de Roland; kelmus, viiie; du francique *helm « casque ».;PR: helme 1080 (PR 1990: helmus xiii); frq. *helm `helm'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Indonesisch
hélm, hélem
[hoofddeksel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hélmisasi = de invoering van motorhelmen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Menadonees
hèlem
[hoofddeksel]
-
▾ Minangkabaus
helem
[hoofddeksel]
-
▾ Muna
helemu
[hoofddeksel]
-
▾ Papiaments
hèlmu
[hoofddeksel]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Bretons
helm
[hoofddeksel]
<via Frans>
-
▾ helm
[duinplant]
-
▾ Deens
hjælme
[duinplant]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: vist af nedertysk helm 'håndtag'. Ook WNT ziet verband tussen het Deens en het Nederlandse woord "helm".
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, WNT)
-
▾ Deens
hjælme
[duinplant]
-
▾ helm
[(verouderd) staaf waarmee het scheepsroer bewogen wordt, scheepsroer]
-
▾ Frans
jaumière
[hennengat, ronde opening in de scheepshuid waardoor de roerschacht steekt]
datering: 1667 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR 1990: var. de heaumière, 1573; de heaulme `barre du gouvernail', 1552; moy. néerl. helm; PR 1993: de heaumière, de heaulme `barre du gouvernail; moy. néerl. helm.FEW: Mndl. helm entspricht d. helm 'stiel, handhabe', ags. helma m. 'ruderspinne', e. helm, anord. hjálm- f. Es ist, wie seine zuss. helmstok, infolge des ndl. einflusses auf die fr. schiffahrt aufgenommen worden. Die vokali- sierung des l weist auch hier auf frühe aufnahme; vielleicht hat es lange zeit nur in den nördlichsten gegenden gelebt. Rätselhaft ist afr. hel, mfr. hiaux pl. (Rouen 1383-1494) 'ruderstock', das durch sein alter und durch seine beschränktheit auf das norm. agn. auf das anord. hinzuweisen scheint, was aber lautlich unerklärt ist. Mit helm 'helm' ist die ganze sippe nicht verwandt
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Larousse, FEW)
-
▾ Frans
jaumière
[hennengat, ronde opening in de scheepshuid waardoor de roerschacht steekt]
-
▾ helmdraad
[steel van een meeldraad]
-
▾ Chinees
huasi
[steel van een meeldraad]
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: Van Jap. kashi
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Japans
kashi
[steel van een meeldraad, lett. bloemdraad]
-
▾ Chinees
huasi
[steel van een meeldraad]
-
▾ helmstok
[stok die het roer beweegt]
-
▾ helpen
[bijstaan]
-
▾ Berbice-Nederlands
helpu
[bijstaan]
-
▾ Javindo
helpen
[bijstaan]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: helpeni = iemand helpen
bron: Gruiter 1990 (VE)
-
▾ Negerhollands
help
[bijstaan]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776: doorbrengen, doorheen helpen = help door, help over. Hesseling 1905, p.35: dat is zo zijn manier van doen (zegswijze) = hem no kan help, da sie hou sik die bin = (letterlijk): hij kan 't niet helpen, dat is zijn oude kwaal.
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
hèlpi, yepi
[bijstaan]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
hèlep, ngèlep
[bijstaan]
-
▾ Berbice-Nederlands
helpu
[bijstaan]
-
▾ helper
[assistent, hulp]
-
▾ Javaans
èlper
[helper, hulp(beambte)]
-
▾ Negerhollands
helper
[assistent]
-
▾ Javaans
èlper
[helper, hulp(beambte)]
-
▾ hels
[hevig, heftig]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
helse
[hevig, heftig, uiterst]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
helse
[hevig, heftig, uiterst]
<via Afrikaans>
-
▾ helse steen
[in staafjes gegoten zilvernitraat]
-
▾ Japans
jigokuseki
[in staafjes gegoten zilvernitraat, lapis infernalis, lett. helsteen]
-
▾ Japans
jigokuseki
[in staafjes gegoten zilvernitraat, lapis infernalis, lett. helsteen]
-
▾ hem
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Chinees-Maleis
hèm
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
ahm, am
[persoonlijk voornaamwoord mannelijk enkelvoud, onzijdig meervoud]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: ahm (valls1981), am (valls1990)
bron: Valls 1981 Valls 1990 (Valls 1981, Valls 1990)
-
▾ Javindo
gem
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Negerhollands
em, am, an, ham, him, hem
[hij, zij, hem, haar, zich]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: em (old 1776), am, an, ham (djdj 1926), an, ham (Robertson 1989), him, hem (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Robertson 1989 (old1776, Hesseling 1905, djdj1926; Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
em
[persoonlijk voornaamwoord: hij, zij, het]
-
▾ Sranantongo
en, hem
[hij, zij, het, haar, zijn, hem]
-
▾ Chinees-Maleis
hèm
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ hem
[buitendijks land]
-
▾ Frans
hemme
(dialect)
[terrein omgeven door dijken of heggen]
-
▾ Frans
hemme
(dialect)
[terrein omgeven door dijken of heggen]
-
▾ hemd
[(onder)kledingstuk]
-
▾ Arowaks
hemede
[kledingstuk]
-
▾ Aucaans
impi
[overhemd]
-
▾ Berbice-Nederlands
hemdu
[kledingstuk]
-
▾ Indonesisch
hém
[(westers) bovenkledingstuk]
-
▾ Jakartaans-Maleis
hèm
[onderkledingstuk]
-
▾ Javaans
hèm
[kledingstuk]
-
▾ Karaïbisch
empi
[(onder)kledingstuk]
<via Sranantongo>
-
▾ Madoerees
ēhhem, hem
[onderkledingstuk]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngēheme = een hemd dragen
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Mahican
hámed
[(onder)kledingstuk]
-
▾ Menadonees
hèm
[onderkledingstuk]
-
▾ Munsee-Delaware
hé:mpǝt
[(onder)kledingstuk]
-
▾ Negerhollands
hemmede, hemmete, hemete
[kledingstuk]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hemmede (old 1776), hemmete (Hesseling 1905), hemete (djdj 1926, Roberston 1989)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Saramakkaans
hémpi
[(onder)kledingstuk]
<via Sranantongo>
-
▾ Shona
hembe
[kledingstuk]
<via Afrikaans>
-
▾ Skepi-Nederlands
hemde
[kledingstuk]
-
▾ Sranantongo
empi, hempi
[onderkledingstuk, overhemd]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: wroko-empi (werkhemd)
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
èmpi
[onderjurk, overhemd]
<via Sranantongo>
-
▾ Unami-Delaware
hémpës
[(onder)kledingstuk, jurk]
status: ontlening onzeker
bron: Bakker 1995 Goddard 1975 lenape (Bakker 1995, Goddard 1975, www.talk-lenape.org)
-
▾ Xhosa
hempe
[kledingstuk]
<via Afrikaans>
status: ontlening onzeker
etymologie: i van Afrikaanse lidwoord die
bron: Sijs 2006a (Van der Sijs 2006)
-
▾ Arowaks
hemede
[kledingstuk]
-
▾ hemel
[firmament; baldakijn van een ledikant]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
perhémel
[baldakijn van een ledikant]
status: ontlening onzeker
etymologie: 'Tendah' wordt slechts zelden gebezigd.
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Chinees-Maleis
hèmel
[hemel (christendom)]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hemel
†verouderd
[firmament]
<via Negerhollands>
-
▾ Menadonees
fòrhémel
[baldakijn van een ledikant]
-
▾ Negerhollands
hemel, himun, himul
[firmament]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hemel (old 1776), himun, himul (djdj 1926). old 1776: morgenrood = die hemel ben rooi
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
heimel
[firmament]
-
▾ Ambons-Maleis
perhémel
[baldakijn van een ledikant]
-
▾ hemellijk
[(verouderd) hemels]
-
▾ Negerhollands
hemlik
[hemels]
-
▾ Negerhollands
hemlik
[hemels]
-
▾ hemelrijk
[de hemel, het verblijf van de engelen en de gelukzaligen]
-
▾ Negerhollands
hemelriek, hemelrik
[de hemel, het verblijf van de engelen en de gelukzaligen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 270)
-
▾ Negerhollands
hemelriek, hemelrik
[de hemel, het verblijf van de engelen en de gelukzaligen]
-
▾ hemels
[verrukkelijk, zich in de hemel bevindend]
-
▾ Negerhollands
hemelsch
[verrukkelijk, zich in de hemel bevindend]
-
▾ Negerhollands
hemelsch
[verrukkelijk, zich in de hemel bevindend]
-
▾ hemelvaart
[het ten hemel stijgen (van Jezus)]
-
▾ Negerhollands
hemelvaart
[het ten hemel stijgen (van Jezus)]
-
▾ Papiaments
hemelvaart
†verouderd
[het ten hemel stijgen (van Jezus)]
-
▾ Negerhollands
hemelvaart
[het ten hemel stijgen (van Jezus)]
-
▾ hemisfeer
[halve bol]
-
▾ Indonesisch
hémisfér
[halve bol]
-
▾ Indonesisch
hémisfér
[halve bol]
-
▾ hemofilie
[bloederziekte]
-
▾ Indonesisch
hémofilia
[bloederziekte]
-
▾ Indonesisch
hémofilia
[bloederziekte]
-
▾ hemoglobine
[kleurstof in de rode bloedcellen]
-
▾ Indonesisch
hémoglobin
[kleurstof in de rode bloedcellen]
-
▾ Indonesisch
hémoglobin
[kleurstof in de rode bloedcellen]
-
▾ hemorragie
[bloeding]
-
▾ Indonesisch
hémoragi
[bloeding]
-
▾ Indonesisch
hémoragi
[bloeding]
-
▾ hemzelf
[(hij) in eigen persoon]
-
▾ Negerhollands
amsėl
[hijzelf, zijzelf, hemzelf, haarzelf, zichzelf]
-
▾ Negerhollands
amsėl
[hijzelf, zijzelf, hemzelf, haarzelf, zichzelf]
-
▾ hen
[hoendervogel]
-
▾ Deens
hennin
[hoog, kegelvormig hoofddeksel met sluier voor de middeleeuwse vrouw (lijkend op de kam van een hen)]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: fr., holl. henninck "hane". Frans heeft dit ook van Nederlands, dus niet ambigu Frans-Nederlands zoals Fremmedordbogen aangeeft, maar geleend via Frans.
bron: Brüel 1993 (Fremmedordbog)
-
▾ Duits
Hinne
(dialect)
[hoendervogel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Teuchert p. 351: Hinne stammt aus dem Ndl., ist dort als überweigende Lautform schon in mndl. Zeit belegt und heute im Gesamtgebiet außer Südholland, Utrecht und Westflandern üblich.
bron: Teuchert 1972 (Teuchert)
-
▾ Frans
hennin
[kegelvormig, hoog en stijf kapsel van een middeleeuwse vrouw (lijkend op de kam van een hen)]
datering: 1428 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: néerl. henninck `coq'.FEW: Der vergleichspunkt liegt wahrscheinlich im kamm des hahnes. Immerhin ist henninck erst viel später belegt, als fr. hennin.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Deens
hennin
[hoog, kegelvormig hoofddeksel met sluier voor de middeleeuwse vrouw (lijkend op de kam van een hen)]
<via Frans>
-
▾ Hendrika
[eigennaam]
-
▾ Kupang-Maleis
Rika, Ribka
[eigennaam]
-
▾ Kupang-Maleis
Rika, Ribka
[eigennaam]
-
▾ hengel
[vistuig; (gewestelijk) hengsel]
-
▾ Frans
linguet (ouder: hinhuet)
[korte ijzeren, beweegbare stang rond een pen om een tros tegen te houden; draaiende haak die een beweegbaar stuk tegenhoudt]
datering: 1634 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: moyen néerl. hengel, crochet, qui a donné l'anc. fr. hinguet, de même sensGR: 1634; hinguet et linguet pour l'inguet; du moy. néerl. hengel `crochet', ou encore aphérèse de élinguer, de élingue.FEW: Hinguet, linguet wurde früher mit LINGUA verbunden, was Barbier mit guten gründen ablehnt. Er stellt es mit recht mit mndl. hengel zusammen. Dieses ist bereits früher in der übertragenen bed. 'eingeweide', die im mndl. nicht belegt ist, wohl aber für das ety- mologisch identische me. henge (die bed. über- tragung erklärt sich aus der gewundenen form der därme) ins pik. aufgenommen worden. Hinguet/linguet passt lautlich und semantisch so gut zu mndl. hengel, hingel, dass an der entlehnung aus diesem kaum gezweifelt werden kann. Allerdings heisst der betreffende schiffsbestandteil im ndl. pal. Wahrscheinlich hatte er daneben in einem südniederländischen hafen die bezeichnung hengel. Der anlaut l-, él- erklärt sich durch agglutination des artikels, g- vielleicht durch den einfluss des verbums ginguer 'ruer', der semantisch durch die plötzlichen, ruckweisen bewegungen gerecht- fertigt wäre, die man mit dem pall ausführt.
bron: Wartburg 1928 (Larousse, GRobert, FEW)
-
▾ Frans
hẽg; hingle
(dialect)
[steel van een zeis; stok om een sloot over te springen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: éhangni 'waar de steel is gebroken'
etymologie: Barbier führt die norm. formen auf mndl. hingene zurück, die poit. auf eine alte entsprechung von fläm. hinkel 'kreis zum hinkespiel'. Doch kann das poit. wort sehr wohl durch übertragung aus der bed. 'sensenstiel' entstanden sein. Jedenfalls ist es sehr künn, darin ein lexikalisches relikt des gothischen stammes der Taifalen sehen zu wollen. Mit den westfr. wörtern hängt wohl auch zusammen bret. inglad 'instrument pour couper le chaume'.
bron: Wartburg 1928 (FEW hingene)
-
▾ Frans
linguet (ouder: hinhuet)
[korte ijzeren, beweegbare stang rond een pen om een tros tegen te houden; draaiende haak die een beweegbaar stuk tegenhoudt]
-
▾ hengsel
[beugel, scharnier]
-
▾ Ambons-Maleis
hèngsèl
[beugel, scharnier]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
ansel
[beugel, scharnier]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Frans
hanzin
(dialect)
[vishaak]
datering: 1581 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hanziner
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Gimán
hensel
[beugel, scharnier]
-
▾ Indonesisch
éngsél, éngsel
[beugel, scharnier; wissel (in railsysteem)]
-
▾ Jakartaans-Maleis
èngsèl
[beugel, scharnier]
-
▾ Javaans
èngsèl, èsèl
[scharnier]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: èngsèl dim=duimscharnier
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Kupang-Maleis
hèngsèl
[beugel, scharnier]
-
▾ Madoerees
engsel
[beugel, scharnier]
-
▾ Makassaars
êngselé
[beugel, scharnier (van deur)]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
hèngsèl
[beugel, scharnier]
-
▾ Minangkabaus
anse, ense
[beugel, scharnier]
-
▾ Sasaks
engsel
[scharnier]
-
▾ Soendanees
engsel
[beugel, scharnier]
-
▾ Sranantongo
ensri (ouder: hensri)
[beugel, scharnier]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
èngsèl
[beugel, scharnier]
-
▾ Ternataans-Maleis
hèngsèl
[beugel, scharnier]
-
▾ Ambons-Maleis
hèngsèl
[beugel, scharnier]
-
▾ hengst
[mannelijk paard]
-
▾ Deens
hingst
[mannelijk paard]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. hingest, hinxt, hengest (ty. hengst, oeng. heng(e)st); besl. m. Hest, PNOE: fra nedertysk hingest ¯ fællesgermansk *´angistaz 'hingst' afl. af *´an´istaz 'hest' (jf. hest)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Negerhollands
hengǝs
[mannelijk paard]
-
▾ Noors
hingst
[mannelijk paard]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: entlehnt von mnd. hengest, hengst, hingest, 'pferd, hengst' (holl. hengst)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hingst
[mannelijk paard]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: arabhingst, unghingst
etymologie: före 1520; fornsv. hingist; av lågty. hingest med samma bet.; jfr häst
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hingst
[mannelijk paard]
-
▾ hennengat
[gat voor roerschacht]
-
▾ Russisch
genegát
†verouderd
[eivormige opening boven de achtersteven om de kop van het roer doorheen te brengen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hennegat. eivormige opening, boven den achtersteven, om er den kop van 't roer doorheen te brengen liet gat, daer de roerpen door in 't schip gaet: bier is een kraeg van zeildoek omgespijkert, om het water te weeren. W., vgl. WiNscn. Eivormige opening, boven den achtersteven gemaakt, om er den kop van 't roer doorheen te brengen, v. L. Russ. genegat V., verouderd en verdrongen door lluss. gélmjior/ uit bing. helmport. Het Zeeregl. biz. 898 spelt genecliat.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
genegát
†verouderd
[eivormige opening boven de achtersteven om de kop van het roer doorheen te brengen]
-
▾ hepatitis
[geelzucht]
-
▾ Indonesisch
hépatitis
[geelzucht]
-
▾ Indonesisch
hépatitis
[geelzucht]
-
▾ her
[bijwoord van plaats: hierheen]
-
▾ Frans
haro
[uitroep]
datering: 1180 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: de hare, v. harasser. Onder harasser: 1527; a.fr. harace `poursuite', de hare `cri pour exciter les chiens', interj. d'o. frq.
bron: Robert 1993 (Larousse, Probert, Rey)
-
▾ Frans
haro
[uitroep]
-
▾ her-
[voorvoegsel ter uitdrukking van herhaling]
-
▾ Fries
her-
[voorvoegsel ter uitdrukking van herhaling]
-
▾ Fries
her-
[voorvoegsel ter uitdrukking van herhaling]
-
▾ herba thee
[theestruik; aftreksel van bladeren]
-
▾ Litouws
arbata
[theestruik; aftreksel van bladeren]
<via Pools>
-
▾ Pools
herbata
[theestruik; aftreksel van bladeren]
status: ontlening onzeker
etymologie: van Latijn herba = kruid en Nederlands thee, vervangen door de vrouwelijke uitgang -a; in Nederlandse teksten was ook wel sprake van herba thea, herba te, herba the(e) = het kruid thee; in Pools wellicht via modern Latijnse vorm herba thea geleend. In oude Italiaasne teksten kwam ook erba tè voor
bron: Meulen 1959 (Van der Meulen 1942)
-
▾ Wit-Russisch
gerbata
[theestruik; aftreksel van bladeren]
<via Pools>
-
▾ Litouws
arbata
[theestruik; aftreksel van bladeren]
<via Pools>
-
▾ herbarium
[verzameling gedroogde planten]
-
▾ Indonesisch
hérbarium
[verzameling gedroogde planten]
-
▾ Indonesisch
hérbarium
[verzameling gedroogde planten]
-
▾ herberg
[logement]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1220-1240;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Bretons
herberc'h
[logement]
datering: 1464 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: Of certainly direct Gmc. origin; cannot represent OFr. herberge.
bron: Piette 1973 (FLMB)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
herberg
[logement]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Frans
héberge
[logement]
datering: 1050 (1001-1050)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: V. 1208, Villehardouin; herberge, v. 1050; déverbal de héberger.
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Negerhollands
herberg
[logement]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Bretons
herberc'h
[logement]
-
▾ herbergen
[onderdak verschaffen]
-
▾ Bretons
herberchiañ
[onderdak verschaffen]
-
▾ Frans
héberger
[onderdak verschaffen]
datering: 1050 (1001-1050)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: GR: V. 1190; herberger, v. 1050; francique *heribergôn « loger », cf. arberjier, v. 980; de *heri, *hari « armée », et *bergan « protéger ».; PR 1993: frq. *heribergôn `(een leger) onderbrengen'; PR 1990: v. héberge, waar staat: 1050; frq. haribergon `donner un gîte' (PR 1993 zegt: héberge v. héberger)
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Negerhollands
herbergeer
[onderdak verschaffen]
-
▾ Bretons
herberchiañ
[onderdak verschaffen]
-
▾ herbergier
[waard]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1451-1500;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Duits
Herbergier
(dialect)
[waard]
status: ontlening onzeker
etymologie: Herbergier Geld-Schravelen m.: Wirt; < ndl. herbergier.
bron: RhWB 1928-1971 (RhWB)
-
▾ Duits
Herbergier
(dialect)
[waard]
-
▾ herbicide
[onkruidverdelgend middel]
-
▾ Indonesisch
hérbisida
[onkruidverdelgend middel]
-
▾ Indonesisch
hérbisida
[onkruidverdelgend middel]
-
▾ herbivoor
[planteneter]
-
▾ Indonesisch
hérbivor(a)
[planteneter]
-
▾ Indonesisch
hérbivor(a)
[planteneter]
-
▾ hercontrole
[nieuwe controle]
-
▾ Fries
herkontrôle
[nieuwe controle]
-
▾ Fries
herkontrôle
[nieuwe controle]
-
▾ herder
[hoeder van een kudde]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1240;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Jakartaans-Maleis
hèrder
[bewaker, bodyguard]
-
▾ Negerhollands
herder
[hoeder van een kudde]
datering: 1800 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hesseling 1905: 205: herders = herders
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (Rossem 1996: 183, Hesseling1905: 249)
-
▾ Papiaments
herder
[hoeder van een kudde]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Jakartaans-Maleis
hèrder
[bewaker, bodyguard]
-
▾ herder, herdershond
[hondensoort]
-
▾ Indonesisch
hérder
[hondensoort]
-
▾ Jakartaans-Maleis
hèrder
[hondensoort]
-
▾ Kupang-Maleis
herder
[hondensoort]
-
▾ Menadonees
hèrder
[hondensoort]
-
▾ Papiaments
herder
[hondensoort]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
hérder
[hondensoort]
-
▾ hereditair
[erfelijk]
-
▾ Indonesisch
hériditér, héréditér
[erfelijk]
-
▾ Indonesisch
hériditér, héréditér
[erfelijk]
-
▾ Heren Staten
[vertegenwoordigers van de standen in de Staten-Generaal]
-
▾ Deens
herren-stater, herrerstater
[vertegenwoordigers van de standen in de Nederlandse Staten-Generaal]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra holl. de heeren staten; nu næppe br.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
herren-stater, herrerstater
[vertegenwoordigers van de standen in de Nederlandse Staten-Generaal]
-
▾ herendienst
[onbetaald werk voor heer of gouvernement]
-
▾ Indonesisch
hérdines
[onbetaald werk voor heer of gouvernement]
-
▾ Javaans
èrdhines
†verouderd
[voor herendienst uitkomende; hoofdgeld (afkoop van herendienst)]
-
▾ Muna
harendesi
[ten behoeve van het gouvernement te verrichten onbetaalde arbeid door de mannelijke inlandse bevolking]
-
▾ Soendanees
herdinĕs
[onbetaald werk voor heer of gouvernement]
-
▾ Indonesisch
hérdines
[onbetaald werk voor heer of gouvernement]
-
▾ heresie
[ketterij]
-
▾ Duits
Häresie
[ketterij]
status: ontlening onzeker
etymologie: dankzij Hendrik van Veldeke
bron: Sijs 2005a (Van der Sijs 2005; Kluge)
-
▾ Duits
Häresie
[ketterij]
-
▾ herexamen, her
[nieuw examen]
-
▾ Fries
hereksamen
[nieuw examen]
-
▾ Menadonees
hèr
[een examen herkansen]
-
▾ Fries
hereksamen
[nieuw examen]
-
▾ herfst
[najaar]
-
▾ Papiaments
hèrfst (ouder: herfst)
[najaar]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.126
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Papiaments
hèrfst (ouder: herfst)
[najaar]
-
▾ hergeboorte
[wedergeboorte]
-
▾ Fries
herberte
[wedergeboorte]
-
▾ Fries
herberte
[wedergeboorte]
-
▾ herhalen
[nogmaals gebeuren; zeggen]
-
▾ Duits
herhalen
(dialect)
[nogmaals gebeuren; zeggen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Im Reiderl. nur wenig von Alten gebraucht, auf Borkum nur bei Kapitänen, die für holl. Rechnung fahren.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Fries
herhelje
[nogmaals gebeuren; zeggen; (zich) herstellen]
-
▾ Duits
herhalen
(dialect)
[nogmaals gebeuren; zeggen]
-
▾ herhaling
[het herhalen; dat wat herhaald wordt]
-
▾ Fries
herhelling
[het herhalen; dat wat herhaald wordt]
-
▾ Fries
herhelling
[het herhalen; dat wat herhaald wordt]
-
▾ herhalingsoefening
[oefening bij wijze van herhaling]
-
▾ Fries
herhellingsoefening
[oefening bij wijze van herhaling]
-
▾ Fries
herhellingsoefening
[oefening bij wijze van herhaling]
-
▾ herinneren
[doen terugdenken aan]
-
▾ herinnering
[het herinneren, aandenken]
-
▾ herkennen
[weer kennen, terugkennen]
-
▾ Fries
herkenne
[weer kennen, terugkennen]
-
▾ Fries
herkenne
[weer kennen, terugkennen]
-
▾ herkenning
[het herkennen]
-
▾ Fries
herkenning
[het herkennen]
-
▾ Fries
herkenning
[het herkennen]
-
▾ herkenningsteken
[teken van herkenning]
-
▾ Fries
herkenningsteken
[teken van herkenning]
-
▾ Fries
herkenningsteken
[teken van herkenning]
-
▾ herkomst
[oorsprong, afstamming]
-
▾ Deens
herkomst
[oorsprong, afstamming]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk herkomst afl. af herkommen 'komme hid, stamme fra' sammensat af her 'hid, herhen' + kommen 'komme' , OOD: efter ty. herkunft, jf. dog holl. herkomst ell. mnt. herkomst, herkumpst, vedtægt, sædvane(ret); sml. herkommen; egl. vbs. til ty. herkommen, hvis første led er III. her; især ) oprindelse; udspring., DOFF: Duits, Nederlands of Nederduits
bron: Becker-Christensen 2005 Dahl 1907-1914 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, DOFF)
-
▾ Noors
herkomst
[oorsprong]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter ty, lty, av herkommen, 'stamme fra'; FuT: von nhd. Herkunft nach analogie von ankomst = nhd. Ankunft. Mnd. herkumpst, herkomst weicht in der bedeutung ("herkommen, sitte und brauch") ab; herkomst heisst mnd. ankumpst, holl. aankomst (und afkomst). Das präfix her ist ahd. hera 'hierher', as. her (holl. her); vgl. got. hiri "komm her" (ablautsform zu her).
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
härkomst
[oorsprong, afstamming]
datering: 1635 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1635; av lågty. herkumst med samma bet.; till 2komma
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
herkomst
[oorsprong, afstamming]
-
▾ hermaaien
[(verouderd) afmaaien]
-
▾ Frans
hermier
†verouderd
(dialect)
[gras dat de rivieroevers verspert wegmaaien en uittrekken]
-
▾ Frans
hermier
†verouderd
(dialect)
[gras dat de rivieroevers verspert wegmaaien en uittrekken]
-
▾ hermafrodiet
[tweeslachtig wezen]
-
▾ Indonesisch
hérmafrodit
[tweeslachtig wezen]
-
▾ Indonesisch
hérmafrodit
[tweeslachtig wezen]
-
▾ hermandad
[politie]
-
▾ Indonesisch
hérmandad
†verouderd
[politie]
-
▾ Indonesisch
hérmandad
†verouderd
[politie]
-
▾ hermelijn
[marterachtige]
-
▾ Deens
hermelin
[marterachtige]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hermelin diminutiv af hermel 'væsel, hermelin' ¯ evt. latin Armenius (m[s) 'en (mus) fra Armenien'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
hermelin
[marterachtige]
-
▾ hermeneutiek
[theorie van de exegese]
-
▾ Indonesisch
hérméneutik(a)
[theorie van de exegese]
-
▾ Indonesisch
hérméneutik(a)
[theorie van de exegese]
-
▾ hermetisch
[volkomen dicht]
-
▾ Indonesisch
hérmétis
[volkomen dicht]
-
▾ Indonesisch
hérmétis
[volkomen dicht]
-
▾ hermoes, heermoes
[akkerpaardenstaart]
-
▾ Duits
Härenmuos
(dialect)
[veldpaardenstaart]
-
▾ Duits
Härenmuos
(dialect)
[veldpaardenstaart]
-
▾ hernhutter
[Moravische Broedergemeenschap]
-
▾ Sranantongo
Anitri
[Moravische Broedergemeenschap]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Sranantongo
Anitri
[Moravische Broedergemeenschap]
-
▾ hernia
[uitstulping van tussenwervelschijf, ingewandsbreuk]
-
▾ Indonesisch
hérnia
[uitstulping van tussenwervelschijf, ingewandsbreuk]
-
▾ Minangkabaus
hernia
[uitstulping van tussenwervelschijf, ingewandsbreuk]
-
▾ Indonesisch
hérnia
[uitstulping van tussenwervelschijf, ingewandsbreuk]
-
▾ heroïek
[heldhaftig(heid)]
-
▾ Indonesisch
héroik
[heldhaftig(heid)]
-
▾ Indonesisch
héroik
[heldhaftig(heid)]
-
▾ heroïne
[bedwelmende stof]
-
▾ Indonesisch
héroin
[bedwelmende stof]
-
▾ Indonesisch
héroin
[bedwelmende stof]
-
▾ heropening
[het weer beginnen of openen]
-
▾ Fries
heriepening
[het weer beginnen of openen]
-
▾ Fries
heriepening
[het weer beginnen of openen]
-
▾ herordening
[vernieuwde regelmatige schikking]
-
▾ Indonesisch
hérordening
[vernieuwde regelmatige schikking]
-
▾ Indonesisch
hérordening
[vernieuwde regelmatige schikking]
-
▾ heroriëntatie
[het zich opnieuw oriënteren]
-
▾ Indonesisch
héroriéntasi
[het zich opnieuw oriënteren]
-
▾ Indonesisch
héroriéntasi
[het zich opnieuw oriënteren]
-
▾ herpetologie
[leer der reptielen]
-
▾ Indonesisch
hérpétologi
[leer der reptielen]
-
▾ Indonesisch
hérpétologi
[leer der reptielen]
-
▾ herregistratie
[het opnieuw registreren]
-
▾ Indonesisch
hérrégistrasi
[het opnieuw registreren]
-
▾ Indonesisch
hérrégistrasi
[het opnieuw registreren]
-
▾ herrie
[lawaai; ruzie]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1806;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
herje, herry
[lawaai, drukte; twist; gerechtelijke veroordeling]
-
▾ Menadonees
hèri
[ruzie]
-
▾ Petjoh
herrie
[onenigheid, ruzie, trammelant]
-
▾ Fries
herje, herry
[lawaai, drukte; twist; gerechtelijke veroordeling]
-
▾ herrijzen
[weder opstaan]
-
▾ Fries
herrize
[weder opstaan]
-
▾ Fries
herrize
[weder opstaan]
-
▾ herrijzenis
[wederopstanding]
-
▾ Fries
herrizenis
[wederopstanding]
-
▾ Fries
herrizenis
[wederopstanding]
-
▾ herscheppen
[opnieuw scheppen, een nieuwe vorm geven]
-
▾ Fries
herskeppe
[opnieuw scheppen, een nieuwe vorm geven]
-
▾ Fries
herskeppe
[opnieuw scheppen, een nieuwe vorm geven]
-
▾ herscholing
[het opnieuw scholen]
-
▾ Fries
herskoalling
[het opnieuw scholen]
-
▾ Indonesisch
hérscholing
[het opnieuw scholen]
-
▾ Fries
herskoalling
[het opnieuw scholen]
-
▾ hersenbloeding
[beroerte]
-
▾ Papiaments
hersenbloeding
[beroerte]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
hersenbloeding
[beroerte]
-
▾ hersenen
[deel van centrale zenuwstelsel]
-
▾ Duits
Hassens, Hassen, Härssens, Hassels
(dialect)
[deel van centrale zenuwstelsel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Das Wort ist besonders in Emden bekannt, aber auch im Krh. und Reiderl. (…) Borkum. Schlüter: selten und familiär, in Bocholt hörte nur: Föör de Hassels schloon
bron: Foerste 1938 (Foerste, Schlüter)
-
▾ Duits
Hassens, Hassen, Härssens, Hassels
(dialect)
[deel van centrale zenuwstelsel]
-
▾ hersenschudding
[aandoening van de hersenen veroorzaakt door een schok]
-
▾ Papiaments
hersenschudding
[aandoening van de hersenen veroorzaakt door een schok]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
hersenschudding
[aandoening van de hersenen veroorzaakt door een schok]
-
▾ hersenvlies
[vlies rond de hersenen]
-
▾ herstel
[het herstellen]
-
▾ Fries
herstel
[het herstellen]
-
▾ Fries
herstel
[het herstellen]
-
▾ herstellen
[weer in oorspronkelijke staat brengen]
-
▾ Fries
herstelle
[weer in oorspronkelijke staat brengen]
-
▾ Fries
herstelle
[weer in oorspronkelijke staat brengen]
-
▾ herstemmen
[opnieuw stemmen]
-
▾ Fries
herstimme
[opnieuw stemmen]
-
▾ Fries
herstimme
[opnieuw stemmen]
-
▾ herstemming
[het herstemmen]
-
▾ Fries
herstimming
[het herstemmen]
-
▾ Fries
herstimming
[het herstemmen]
-
▾ hert
[herkauwer]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
hère
[jong hert van meer dan zes maanden]
datering: 1750 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: néerl. hert `cerf'.FEW: Nicht ganz gesichert; es müssten noch der abfall des -t erklärt und analoge fälle von entlehnungen von jagdausdrücken aus dem modernen ndl. nachgewiesen werden.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Frans
hère
[jong hert van meer dan zes maanden]
-
▾ hertenbeest
[hert; Zuid-Afrikaanse antilopesoort, hartebeest]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1652-1662;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Berbice-Nederlands
hatibesi
[hert]
- ▾ Deens hartebeest [Zuid-Afrikaanse antilopesoort]
-
▾ Duits
Hartebeest
[Zuid-Afrikaanse antilopesoort]
<via Afrikaans>
status: ontlening onzeker
etymologie: niederl.-Afrikaans; das; -s, -e u. -er.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Engels
hartebeest, hartbeest
[Zuid-Afrikaanse antilopesoort]
<via Afrikaans>
datering: 1786 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: attrib., as hartebeest house, hut, `a frail structure of "wattle and daub", so called, apparently, because a similar primitive structure was often erected by the earlier hunters' (Pettman); also hartebeeste house.
etymologie: S. Afr. Du., f. Du. hert hart + beest beast.
bron: Carpenter 1908-1909 Onions 1983 (OED2, ODEE, Carpenter)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hartebeest
[antilopesoort]
datering: 1786 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Afr. Du., fr. Du. hart (var. hert) hart + linking phoneme -e- + beest beast, animal; see quot. 1786.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zweeds
hartbest
[Zuid-Afrikaanse antilopesoort]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; av holl. hartebeest, eg.: hjortdjur, av hart, biform till hert, hjort (se HJORT), o. beest (se BEST); benämningen beror på att djuret i någon mån liknar hjorten
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Berbice-Nederlands
hatibesi
[hert]
-
▾ hertog
[adellijke titel]
-
▾ Deens
hertug
[adellijke titel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hertoch, hertoge, hertich ¯ oldnedertysk heritogo sammensat af heri 'hær' + en afledning af *tugan 'føre' ¯ dannet efter græsk strat•gós 'hærfører', som kommer af stratós 'hær' + en afledning af ágein 'føre'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Fins
herttua
[adellijke titel]
<via Zweeds>
datering: 1593 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (KH, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Zweeds
hertig
[adellijke titel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. härtogher; av lågty. hertoch med samma bet., eg. 'härförare'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hertug
[adellijke titel]
-
▾ hervatten
[weer opvatten, opnieuw beginnen]
-
▾ Fries
herfetsje
[weer opvatten, opnieuw beginnen]
-
▾ Fries
herfetsje
[weer opvatten, opnieuw beginnen]
-
▾ hervatting
[het weer beginnen]
-
▾ Fries
herfetting
[het weer beginnen]
-
▾ Fries
herfetting
[het weer beginnen]
-
▾ herverzekering
[het herverzekeren of overeenkomst waarbij dat gebeurt]
-
▾ Fries
herfersekering
[het herverzekeren of overeenkomst waarbij dat gebeurt]
-
▾ Fries
herfersekering
[het herverzekeren of overeenkomst waarbij dat gebeurt]
-
▾ hervormd
[protestant]
-
▾ Duits
hervormd, herformeert, härfaormt
(dialect)
[gereformeerd]
status: ontlening onzeker
etymologie: Foerste: Jetzt ausgestorben. Alte Emder und Krummhörner erinnern sich aber noch, daß es früher gesagt wurde. Ist auch in anderen reformierten Gegenden entlehnt. In der Grafschaft Bentheim: herformeert. Schlüter: Belegt in Gronau, das lang nl. Gottesdienst hatte. - Auch in anderen reformierten Gegenden enlehnt.
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 (Kremer 98, Foerste)
-
▾ Fries
herfoarme
[protestant]
-
▾ Duits
hervormd, herformeert, härfaormt
(dialect)
[gereformeerd]
-
▾ hervormen
[een nieuwe vorm geven]
-
▾ Fries
herfoarmje
[een nieuwe vorm geven]
-
▾ Fries
herfoarmje
[een nieuwe vorm geven]
-
▾ hervormer
[iemand die hervormt]
-
▾ Fries
herfoarmer
[iemand die hervormt]
-
▾ Fries
herfoarmer
[iemand die hervormt]
-
▾ hervorming
[het hervormen; reformatie]
-
▾ Fries
herfoarming
[het hervormen; reformatie]
-
▾ Fries
herfoarming
[het hervormen; reformatie]
-
▾ herwaarts
[zeer lang geleden]
-
▾ Fries
herwaarts
[zeer lang geleden]
-
▾ Fries
herwaarts
[zeer lang geleden]
-
▾ herzien
[opnieuw bekijken, om fouten te herstellen]
-
▾ Fries
hersjen
[opnieuw bekijken, om fouten te herstellen]
-
▾ Fries
hersjen
[opnieuw bekijken, om fouten te herstellen]
-
▾ hesp
[(hieltje van een) ham]
-
▾ Duits
Hespe
(dialect)
[(hieltje van een) ham]
status: ontlening onzeker
etymologie: Oostnederduits
bron: Smet 1992 Teuchert 1972 (Smet 92, Teuchert)
-
▾ Duits
Hespe
(dialect)
[(hieltje van een) ham]
-
▾ hete wegge, heetwegge
[(gewestelijk) warm wittebroodje]
-
▾ Zweeds
hetvägg
†verouderd
[gevuld broodje met warme melk]
datering: 1736 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1736; av lågty. heetweggen, plur., till het och wegge, wigge 'kil' (bullen var ursprungl. kilformad el. försedd med uddar); jfr 2vigg
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
hetvägg
†verouderd
[gevuld broodje met warme melk]
-
▾ heten
[de naam dragen]
-
▾ Negerhollands
hiet
[de naam dragen]
-
▾ Negerhollands
hiet
[de naam dragen]
-
▾ heterodox
[niet rechtzinnig]
-
▾ Indonesisch
hétérodoks
[niet rechtzinnig]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hétérodoksi = heterodoxie
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
hétérodoks
[niet rechtzinnig]
-
▾ heterofiel
[seksueel op het andere geslacht gericht]
-
▾ Indonesisch
hétérofil, hétéro
[seksueel op het andere geslacht gericht]
-
▾ Indonesisch
hétérofil, hétéro
[seksueel op het andere geslacht gericht]
-
▾ heterogeen
[ongelijksoortig]
-
▾ Indonesisch
hétérogén
[ongelijksoortig]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hétérogénitas, hétérogénitét = heterogeniteit
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
hétérogén
[ongelijksoortig]
-
▾ heteroseksueel
[seksueel op het andere geslacht gericht]
-
▾ Indonesisch
hétéroséksuil
[seksueel op het andere geslacht gericht]
-
▾ Indonesisch
hétéroséksuil
[seksueel op het andere geslacht gericht]
-
▾ hetje
[(Gronings) ogenblikje]
-
▾ Duits
Hettje
(dialect)
[ogenblikje]
status: ontlening onzeker
etymologie: Ich hörte es nur noch in Hinte (Krh.), wo es noch allgemein bekannt ist. Die Etym. ist unsicher.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Hettje
(dialect)
[ogenblikje]
-
▾ heu
[type binnenschip]
-
▾ Deens
hoy
†verouderd
[type binnenschip]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; av eng. hoy, av ä. holl. heu, heude, mnl. hoede, hoei m. m.; jfr ä. d. hoy, ä. t. heu, ävensom mnl. hoedescip, hoedenaer, hoj (i bet. 1); av ovisst urspr.]. Stefan: vorm komt on-Deens over.
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Duits
Heu
[vaartuig dat veel voorkomt in Holland, Frankrijk en Engeland]
status: ontlening onzeker
etymologie: HEU, m. fahrzeug mit einem mittelmäszigen hochbord, das in England, Holland und Frankreich sehr gebräuchlich ist. Jacobsson 2, 256b. der name ist aus dem holländischen übernommen.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Engels
hoy
[sloepgetuigde kustvaarder; (verouderd) lomperik]
datering: 1495 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: app. ad. MDu. hoei, pl. hoeyen (Verwijs and Verdam), var. of hoede, heude, huede, mod.Du. heude, heu, whence also obs. F. heu (Jal). Ulterior origin unknown.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE hoy 2)
-
▾ Frans
heu
[kustvaarder van de Noordzee]
datering: 1476-1500 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: FEW: heuillot
etymologie: GR: néerl. heu, heude.
bron: Wartburg 1928 (GRobert, Valkhoff, FEW)
-
▾ Zweeds
hoj
[Noordzeeschip; afgedankt vaartuig dat bijvoorbeeld gebruikt wordt als magazijn; oude, slechte schepen in het algemeen]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
etymologie: SAOB; av eng. hoy, av ä. holl. heu, heude, mnl. hoede, hoei m. m.; jfr ä. d. hoy, ä. t. heu, ävensom mnl. hoedescip, hoedenaer, hoj (i bet. 1); av ovisst urspr.]
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
hoy
†verouderd
[type binnenschip]
-
▾ heuker
[(verouderd) kramer, venter]
-
▾ Deens
høker
[kramer, venter]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk höker, muligvis besl.m. huken 'sidde foroverbøjet', OOD: fra mnt. hoker, nt. höker (ty. höker, holl. heuker, eng. hawker); af omstridt oprindelse, Jessen: Laan af plt. Hooker (öö); holl. heuker fra Plt.
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Jessen 1883 (PNOE, OOD, Jessen)
-
▾ Engels
hawker
[marskramer, straatventer; paard van een marskramer]
datering: 1510 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hawker v. intr., to act as a hawker; whence hawkering ppl. a.
etymologie: app. a. MLG. hoker, in LG. and Ger. höker, Du. heuker, higgler, hawker, huckster, costermonger. The LG. word is usually referred to hocken to take upon the back, to carry pick-a-back, also, to squat, keep sitting in the same place; and has been variously explained as one that carries a pack or load on his back, and one that sits at a stall.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Noors
høker
[kramer, venter]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty; FuT: entlehnt aus mnd. hoker 'krämer' (neund. höker, holl. heuker).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hökare
[kruidenier, kramer]
datering: 1640 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1640; av lågty. höker med samma bet.; av omdiskuterat urspr; ev. besl. med fornsv. huka 'mångla'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
høker
[kramer, venter]
-
▾ heumig
[(gewestelijk) vuns]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1401-1425;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Soendanees
heumeug
[muf, vies, vuns]
-
▾ Soendanees
heumeug
[muf, vies, vuns]
-
▾ heup
[gewricht tussen bovenbeen en romp]
-
▾ Duits
Häöp
(dialect)
[gewricht tussen bovenbeen en romp]
status: ontlening onzeker
etymologie: p. 162: Es ist Rest eines auf mnl. hope, hoepe, heupe, nl. heup "Hüfte" zurückgehenden Siedlerwortes. Das Mittelniederdeutsche kannte das Wort nicht, es hatte huf. Teuchert p. 321
bron: Teuchert 1972 (Bischoff, Teuchert)
-
▾ Negerhollands
hep, heep
[lende]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hep (old 1776), heep (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Papiaments
hep (ouder: heep)
[gewricht tussen bovenbeen en romp]
datering: 1875 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 44
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Duits
Häöp
(dialect)
[gewricht tussen bovenbeen en romp]
-
▾ heus
[werkelijk]
-
▾ heuselijk
[(verouderd) netjes, welgemanierd]
-
▾ heuvel
[verheffing van aardbodem]
-
▾ Duits
Huelle, Hull, Hüll, Hülle
(dialect)
[lage, begroeide heuvel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Smet 92: Oostnederduits, FrL: Hull, Hüll(e) bewachsene, niederige Erhebung ist ingwäonisch einschließlich Bremen-Holstein, doch niederländisch in Ostholstein-Eutin wie in der Mark. Volgens Bischoff niet zeker, p. 135
bron: Frings 1966 Smet 1983 Smet 1992 (Smet 92, FrL, Smet 83, Bischoff)
-
▾ Duits
Höwel, Hübel, Hewen, Häwl, Häul, Häl
(dialect)
[verheffing van aardbodem]
status: ontlening onzeker
etymologie: FrL: Höwel/Hübel "Hügel" ist auch mitteldeutsch und oberdeutsch-alemannisch, hat aber seinen Schwerpunkt im Nordwesten, in den Niederlanden (heuvel), am Rhein, in Westfalen; aus den Niederlanden haben es Bremen und die Marschen. Bischoff p. 136: Es stammt von mnl. hovel, hoevel, huevel, huevel, hevel ab.
bron: Frings 1966 Smet 1983 Smet 1992 Teuchert 1972 (Smet 92, Teuchert, Smet 83, FrL, Bischoff)
-
▾ Engels
hovel
[knobbel op de kop van een walvis]
datering: 1694 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. heuvel, MDu. hÜvel, in Kilian hovel `hill', also `hump, boss, knob'.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Frans
houel, hoveau, hoviau, houvieu; huvel
(dialect)
[hoop(je) graan, in één slag afgemaaide hoeveelheid gras; hoop, stapel]
datering: 1407 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hauveler, ahoveler, etc.
etymologie: Im mndl stehen neben hoveldie formen hoevel, huevel. Beide formen, mit o und mit oe sind, wohl durch jüngere zuwanderung, in die Pikardie und die östl. Normandie eingeschleppt worden (daher 1, 2). S. noch hover.(i.e. een mhd. woord, dus niet opgenomen in dit bestand (P.K.))
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
heuweltjie
[oud termietennest als vruchtbare verhevenheid]
<via Afrikaans>
datering: 1857 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. (earlier S. Afr. du.), fr. Du. heuveltje hillock.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Duits
Huelle, Hull, Hüll, Hülle
(dialect)
[lage, begroeide heuvel]
-
▾ hevea
[plantengeslacht]
-
▾ Indonesisch
hévéa
[rubberboom]
-
▾ Indonesisch
hévéa
[rubberboom]
-
▾ hevel
[gebogen buis om vloeistoffen over te tappen; hefboom]
-
▾ Deens
hævel
[hefboom]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: efter ty. hebel (afl. af heben, se hæve), holl. hevel;
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Frans
hèvel
(dialect)
[sifon]
-
▾ Zweeds
hävert
[gebogen buis om vloeistoffen over te tappen]
datering: 1765 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: sughävert
etymologie: sedan 1756; efter lågty. hever med samma bet.; bildn. till häva
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hævel
[hefboom]
-
▾ hevig
[sterk, erg]
-
▾ hevigheid
[het hevig zijn]
-
▾ Fries
hevigens, hevichheid
[het hevig zijn]
-
▾ Fries
hevigens, hevichheid
[het hevig zijn]
-
▾ hexachlorofeen
[bacteriedodende stof in zeep]
-
▾ Indonesisch
héksaklorofén
[bacteriedodende stof in zeep]
-
▾ Indonesisch
héksaklorofén
[bacteriedodende stof in zeep]
-
▾ hexameter
[versvoet]
-
▾ Indonesisch
héksaméter
[versvoet]
-
▾ Indonesisch
héksaméter
[versvoet]
-
▾ hiaat
[leemte]
-
▾ Indonesisch
hiat, hiatus
[leemte]
-
▾ Indonesisch
hiat, hiatus
[leemte]
-
▾ hibiscus
[plantengeslacht]
-
▾ Indonesisch
hibiskus
[plantengeslacht]
-
▾ Indonesisch
hibiskus
[plantengeslacht]
-
▾ hiel
[achterste deel van voet]
-
▾ Duits
Hiel
(dialect)
[achterste deel van voet]
-
▾ Duits
Hiel
(dialect)
[achterste deel van voet]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: up de Hielen
etymologie: Gronau
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Fries
hyl
[achterste deel van voet]
-
▾ Negerhollands
hiel, houe, hil
[achterste deel van voet]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hiel, houe (old 1776), hil (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Papiaments
hilchi (ouder: hieltje)
[achterste deel van voet; hak]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.124 "Waar worden de koten van gemaakt? O, wat vraag je toch, een koot is een neentje uit de hiel van een varken of eene koe. - Di kiko hende ta traha koot? O, kiko bo ta poentra toch, oen koot ta oen wesoe foor di hieltsje di poorko ó baka.
bron: (Joubert PN; Putman1859; Noordegraaf, Jan (2015), ‘Lexicografie op Curaçao. Abraham Jesurun en zijn woordenlijst van het Papiaments (1898)’, in: Trefwoord 2015, http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord.)
-
▾ Sranantongo
iri
[achterste deel van voet]
-
▾ Duits
Hiel
(dialect)
[achterste deel van voet]
-
▾ hiep, heep
[(gewestelijk) hakmes]
-
▾ Frans
hèpe
(dialect)
[klein mes]
-
▾ Frans
hèpe
(dialect)
[klein mes]
-
▾ hiep, hiep, hoera
[tussenwerpsel: uitroep bij verjaardag]
-
▾ Indonesisch
hip-hip hura!
[tussenwerpsel: uitroep bij verjaardag]
-
▾ Indonesisch
hip-hip hura!
[tussenwerpsel: uitroep bij verjaardag]
-
▾ hier
[bijwoord van plaats]
-
▾ Berbice-Nederlands
hiri
[bijwoord van plaats]
-
▾ Negerhollands
hier, hie, hi, hieso(o), hiso
[bijwoord van plaats]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770: hierheen = na hie
etymologie: hieso, hier, hie (old 1776), hi, hiso (djdj 1926), hieso(o) (Hesseling 1905, Robertson 1989), hie (Magens 1770). Old 1776: laat ons hier niet langer wachten = no laatstaan ons bliev langer hier. hieso en hiso zijn waarschijnlijk afkomstig van 'hierzo'. volgens djdj 1926 heeft 'hiso' ook meer nadruk ('hier' met nadruk)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
hisə
[bijwoord van plaats]
-
▾ Berbice-Nederlands
hiri
[bijwoord van plaats]
-
▾ hier, jij!
[uitroep: kom hier!]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hierjy
[waardeloze persoon (die deze onbeschaafde uitroep gebruikt), waardeloze zaak; waardeloos]
<via Afrikaans>
datering: 1975 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., fr. the exclamation hier, jy 'here, you', prob. because this is seen as a phrase typical of uncouth people.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hierjy
[waardeloze persoon (die deze onbeschaafde uitroep gebruikt), waardeloze zaak; waardeloos]
<via Afrikaans>
-
▾ hiërarchie
[rangorde]
-
▾ Indonesisch
hiérarki, hirarki
[rangorde]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hirarkis = hiërarchisch
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
hiérarki, hirarki
[rangorde]
-
▾ hiervan
[van het genoemde]
-
▾ Negerhollands
van hie
[van het genoemde]
-
▾ Negerhollands
van hie
[van het genoemde]
-
▾ hierzo
[hier]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hiso
†verouderd
[hier]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Valls 1981: today heard as 'yaso' = here so.
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Negerhollands
hieso
[hier]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Magens 1770: hier en daar = hieso daeso. Hierheen = na hieso
bron: Magens 1770 (Magens 1770)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hiso
†verouderd
[hier]
<via Negerhollands>
-
▾ hij
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Chinees-Maleis
hèy
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Javaans
hèy
†verouderd
(dialect)
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Javindo
hij, gij
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ Chinees-Maleis
hèy
[persoonlijk voornaamwoord]
-
▾ hijgen
[kort ademhalen]
-
▾ Papiaments
hyg
†verouderd
[kort ademhalen]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 45
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Papiaments
hyg
†verouderd
[kort ademhalen]
-
▾ hijs
[daad van hijsen]
-
▾ Fries
hijs
[daad van hijsen]
-
▾ Fries
hijs
[daad van hijsen]
-
▾ hijsen
[naar boven trekken]
-
▾ Berbice-Nederlands
hesi
[naar boven trekken]
-
▾ Deens
hejse
[naar boven trekken]
status: ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nederlandsk hijsen, OOD: ligesom no. heise laant fra holl. hijschen. EO: lån fra holl. hijschen, hvorfra også eng. hoist, æ. hoise, et sømandsord; sa. ord som hisse. DDO: fra nederlandsk hijsen, oprindelig søfartsudtryk om bevægelse opad
bron: (PNOE, OOD, EO, Jessen, DDO, Arnesen, EWN, Hammerich 45)
-
▾ Duits
heißen, hissen
[naar boven trekken]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mit Übernahme der Ausspr. von gleichbed. niederl. hijsen Bartz: Mittelniederdt. hissen, -länd. hijsen, engl. to hoise, to hoist, französ. hisser, italien. issare, span. izar geht wohl lautmalerisch auf das zischen Geräusch eines laufenden Taus zurück., Bluhme: Lehnwort: nl. nd.
bron: Bartz 2007 Smet 2004 (Duden Universal, Bartz, Smet 04, Bluhme)
-
▾ Engels
hoise
†verouderd
[naar boven trekken]
datering: 1450 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hoised ppl. a., hoising vbl. n. and ppl. a., hoiser, one who or that which hoises. Also hoise n., a lift, hoist 1.
etymologie: In 15–16th c. hysse, hyce, which corresponds with Icel. hisa, Norw., Sw. hissa, Da. hisse, LG. hiesen, hissen (Chyträus 1582, whence Ger. hissen), Du. hijschen (het zeyl ophijsen to hoise the sail, Hexham 1678); also F. hisser (16th c. hinser, inser, 1611 Cotgr. yser), It. issare (Diez), Sp. izar (1599 Minsheu hiçar), Pg. içar. It is not yet known in which language this nautical word arose; the English examples are earlier than any cited elsewhere. The <beta> forms hoighce, hoisse, hoise, appear to arise from a broad pronunciation of hyce, hysse, hyse (the mod. repr. of which appears to be the northern heeze); they are earlier than the interchange of oi, <imac>, in oil, <imac>le, boil, b<imac>le, etc. Otherwise, Engl. oi, oy, is usually of foreign origin, French or Dutch: cf. rejoice, boil, toy, etc. It is to be noticed that the word appears early as an interjection, being the actual cry of sailors in hauling: Eng. hissa (c 1450), Sc. heisau (Compl. of Scot. 1549), Sp. hiza (Minsheu 1599), now iza, Pg. iça, F. inse! inse! (Rabelais c<ts>1530). These Romanic forms have the appearance of the imperative of the vb. hizar, içar, inser; but whether this is historically so, or whether the vb. was subseq. formed from the cry, is not clear.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE hoist)
-
▾ Esperanto
hisi
[naar boven trekken]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hisilo ‘hijswerktuig’
etymologie: geleend via Fr hisser met ondersteunend bronwoord Du hissen. De uitgang -i is standaard voor infinitieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Fins
hissata
[naar boven trekken]
<via Zweeds>
datering: 1862 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Ginneken 1913-1914 Nurmi 1998 (Stjerncreutz, JvG, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
hisser
[met een touw omhoog trekken; met kracht omhoog trekken]
datering: 1552 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hisse! FEW: hisson, rehisser
etymologie: W: du néerlandais hischenPR: bas all. hissenFEW: Ndd. hissen ist seit 1542 belegt, dazu mndl. hischen, hijschen (der ndd. ursprung des wortes verrät sich auch in dem kommandoruf issop 1736). Daraus entlehnt ausser fr. hisser (> vann. hinsein, kat. issar, sp. izar) auch d. hissen, schwed. hissa. Im ndd. ndl. ist das verbum wohl durch lautnachahmung des surrenden geräusches der hochfahrenden flagge entstanden. Die nasalierung in hinser soll wohl das surren der schnur wiedergeben.
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (Walter, Valkhoff, PRobert, FEW)
-
▾ Noors
heise
[naar boven trekken]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: BO: komme i heisen (etter gammel straffemetode til sjøs der en ble heist opp i råa med en stropp under armene) komme ille opp i det, ofte på grunn av forgåelse, forsømmelse e l; FuT: være i heisen (= übel daran sein) stammt gewiss von der alten strafe her, mit einer strippe unter den armen unter die raa heraufgehisst zu werden.
etymologie: BO: fra nederl; FuT: ist dem holl. hijsen entlehnt, wovon auch engl. hoist.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Papiaments
hisa (ouder: hizá)
[naar boven trekken]
datering: 1875 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Spaans ; ontlening onzeker
etymologie: Martinus beschouwt dit in "The Kiss of a slave" als nederlandse ontlening van voor de diftongverlaging, maar beargumenteert niet waarom het spaanse `izar´ niet als eventuele verklaring voldoet.
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Pools
hysować, hisować
[de zeilen omhooghijsen, naar boven trekken]
datering: 1599 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: nm.hissen, ang.hoiss, hol.ophijsen "podnosić źagle"
bron: Bańkowski 2000 (A.Bańkowski, Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Portugees
içar
[naar boven trekken]
<via Frans>
datering: 1701-1800 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: içamento xx
etymologie: Do fr. hisser e, este, do neerl. hijsen, ou do baixo al. hissen.
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Sarnami
hice
[naar boven trekken]
-
▾ Schots
heeze, heise, hese; hease, hyse, hize
[naar boven trekken; (fig.) verheffen; iemand voortjagen; dansen op een levendige manier; pret maken; (van prijzen) stijgen; snel reizen, haasten; wemelen, vol zijn (van)]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: z.n.: 1.hijstakel 2.a.rijzing b.hulp, aanmoediging 3.een schommel, het schommelen 4.stoeipartij, plagerij; heezie 1.= z.n. 2a (ook fig.) 18- 2. 'ruwe behandeling, pak slaag' 18-e19; (h)eezie-(h)ozie 'een spel waarin twee spelers met de rug tegen elkaar staan, de armen ineengestrengeld, en elkaar beurtelings moeten optillen' 19-; heyser 'een kleding-attribuut' 20-; ~ (up) one's heart 'de moed nemen of geven om, juichen' la16-
etymologie: LowGer hissen, MDu hiesen, Du hijschen 'raise, lift' > HOISE, Eng hoist; cf HEIST
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Spaans
izar
[(op)hijsen]
<via Frans>
datering: 1539 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: Parace tomado del fr. hisser íd., 1538, donde significaba `azuzar' en la Edad Media (fr. ant. hicier, 1180, picardo hicher), y desde donde el vocablo debió de pasar a los idiomas germánicos y a los demás románicos. En francés es probable que sea onomatopeya puesta primero en boca del cazador que anima al perro y luego del oficial que anima a los marineros a levantar algo tirando de una cuerda.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Sranantongo
(h)èisi
[naar boven trekken]
-
▾ Zweeds
hissa
[naar boven trekken]
datering: 1521 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1521; av lågty. hissen, urspr. en sjöterm; ev. ljudhärmande
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Berbice-Nederlands
hesi
[naar boven trekken]
-
▾ hijstakel
[touw voor het ophijsen van lasten]
-
▾ Frans
itague
[koord dat met een van de uiteinden aan een willekeurig object vastzit en met het andere uiteinde aan een takel zit om het object omhoog te hijsen]
datering: 1138 (1101-1150)
status: ontlening onzeker
etymologie: GR: orig. incert., p.-ê. de l'anc. scandinave *útstag, composé (selon Kolb) de út «hors de», et stag «étai d'avant»; la multiplicité des variantes (aussi étagle, étague, itacle, itaque, utacque...) s'expliquerait en partie par le contact des différentes langues des marins.
bron: Robert 2005 Valkhoff 1949 (GRobert, Valkhoff)
-
▾ Frans
itague
[koord dat met een van de uiteinden aan een willekeurig object vastzit en met het andere uiteinde aan een takel zit om het object omhoog te hijsen]
-
▾ hik
[samentrekking van het middenrif]
-
▾ Ambons-Maleis
hik
[samentrekking van het middenrif]
-
▾ Papiaments
hik
[samentrekking van het middenrif]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hikmentu (het hikken)
etymologie: Uit: Putman1859 p. 33
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Ambons-Maleis
hik
[samentrekking van het middenrif]
-
▾ hikken
[de hik hebben]
-
▾ Papiaments
hik
[de hik hebben]
-
▾ Papiaments
hik
[de hik hebben]
-
▾ hil
[(gewestelijk) heuvel]
-
▾ Duits
Hülle, Hille
(dialect)
[dichtbegroeide kleine gazonheuvel, aardappelplant]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wiese: - Ndl. Siedlerwort, vgl. ndl. hil, hille(n) m. "aufgeworfener Hügel, Erhebung", hul m. "Büschel".
bron: Wiese 1996 (Wiese)
-
▾ Duits
Hülle, Hille
(dialect)
[dichtbegroeide kleine gazonheuvel, aardappelplant]
-
▾ hilariteit
[vrolijkheid]
-
▾ Papiaments
hilariteit
[vrolijkheid]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
hilariteit
[vrolijkheid]
-
▾ Hilversum
[plaats in Noord-Holland]
-
▾ Frans
hilvarsum
†verouderd
[soort tapijt]
datering: 1849 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Benannt nach der niederländischen stadt Hilversum, wo diese teppiche hergestellt werden.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
hilvarsum
†verouderd
[soort tapijt]
-
▾ hinder
[overlast]
-
▾ Sranantongo
(h)endri
[overlast]
-
▾ Sranantongo
(h)endri
[overlast]
-
▾ hinderen
[hinder veroorzaken, verhinderen, beletten]
-
▾ Negerhollands
hinder, hindu
[hinder veroorzaken, verhinderen, beletten]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hinder (old 1776, hesseling 1905: 232), hindu (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 232)
-
▾ Sranantongo
endri, hendri
[hinder veroorzaken]
-
▾ Negerhollands
hinder, hindu
[hinder veroorzaken, verhinderen, beletten]
-
▾ hindering
[het beletten, de belemmering]
-
▾ Negerhollands
hindering
[het beletten, de belemmering]
-
▾ Negerhollands
hindering
[het beletten, de belemmering]
-
▾ hinderlaag
[overval vanuit verdekte opstelling]
-
▾ Fries
hinderlaach
[overval vanuit verdekte opstelling]
-
▾ Fries
hinderlaach
[overval vanuit verdekte opstelling]
-
▾ hinderordonnantie
[hinderwet (koloniale tijd)]
-
▾ Indonesisch
hinderordonansi
†verouderd
[hinderwet (koloniale tijd)]
-
▾ Indonesisch
hinderordonansi
†verouderd
[hinderwet (koloniale tijd)]
-
▾ hindoeïstisch
[betrekking hebbend op hindoes of het hindoeïsme]
-
▾ Indonesisch
hinduistis
[betrekking hebbend op hindoes of het hindoeïsme]
-
▾ Indonesisch
hinduistis
[betrekking hebbend op hindoes of het hindoeïsme]
-
▾ Hindoestaan
[aanhanger van de hindoeïstische godsdienst]
-
▾ Sranantongo
Hindustani
[aanhanger van de hindoeïstische godsdienst]
-
▾ Surinaams-Javaans
Hindustan, Industan
[aanhanger van de hindoeïstische godsdienst]
-
▾ Sranantongo
Hindustani
[aanhanger van de hindoeïstische godsdienst]
-
▾ Hindoestani
[taal, vorm van Hindi]
-
▾ Surinaams-Javaans
Hindustani, Industani
[taal, vorm van Hindi]
-
▾ Surinaams-Javaans
Hindustani, Industani
[taal, vorm van Hindi]
-
▾ hinken
[mank gaan]
-
▾ Javindo
hing
[mank gaan]
-
▾ Javindo
hing
[mank gaan]
-
▾ hinkepink
[spotnaam voor iemand die hinkt]
-
▾ Frans
hink et pink, hinképink
(dialect)
[strompelend, mank]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: Aus rhein. ndl. hinkepink 'spottname für einen hinkenden'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
hink et pink, hinképink
(dialect)
[strompelend, mank]
-
▾ hip
[behorend bij de stijl van een hippie]
-
▾ Indonesisch
hipis
[behorend bij de stijl van een hippie]
-
▾ Indonesisch
hipis
[behorend bij de stijl van een hippie]
-
▾ hippen
[springen]
-
▾ Fries
hippe
[springen]
-
▾ Fries
hippe
[springen]
-
▾ HIS
[Hollands-Indische School]
-
▾ Indonesisch
H.I.S.
†verouderd
[lagere school voor Indonesische kinderen met Nederlands als voertaal]
-
▾ Javaans
HIS
[Hollands-Indische School]
status: ontlening onzeker
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Indonesisch
H.I.S.
†verouderd
[lagere school voor Indonesische kinderen met Nederlands als voertaal]
-
▾ historicus
[geschiedkundige]
-
▾ Indonesisch
historikus
[geschiedkundige]
-
▾ Indonesisch
historikus
[geschiedkundige]
-
▾ historie
[verhaal, geschiedverhaal]
-
▾ Ambons-Maleis
istòri, stori
[spreken, praten]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: istori bekin panas hati = iemand kwaad maken (dialect Banda: istori tusu-tusu)
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
historiaal
[vertelling]
-
▾ Indonesisch
histori
[verhaal, geschiedverhaal]
-
▾ Jakartaans-Maleis
setori
[ruzie]
-
▾ Madoerees
stori
[historie, geval, ruzie]
-
▾ Makassaars
sitôri
[herrie, praatjes, complimenten]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
stori
[lawaai, ruzie, leven]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: jangan bekin stori = zoek geen twist
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Negerhollands
storie
[historie, geschiedenis, verhaal]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: ofwel een afkorting van het Nederlandse woord 'historie', ofwel ontleend aan het Engelse woord 'story'
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Soendanees
istori
[vals aanklagen, een historie ergens van maken]
-
▾ Ambons-Maleis
istòri, stori
[spreken, praten]
-
▾ historiografie
[geschiedschrijving]
-
▾ Indonesisch
historiografi
[geschiedschrijving]
-
▾ Indonesisch
historiografi
[geschiedschrijving]
-
▾ historisch
[geschiedkundig]
-
▾ Indonesisch
historis
[geschiedkundig]
-
▾ Indonesisch
historis
[geschiedkundig]
-
▾ hitsen
[opjagen]
-
▾ Deens
hidse
[opjagen]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: enten ¯ tysk hitzen 'ophede' ¯ afl. af Hitze hede' (a) el. ¯ nedertysk hissen 'drive frem' ¯ tysk hetzen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Duits
hitsen
(dialect)
[opjagen]
datering: 1474 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: Brandenburg, volgens FrL uit de Sachsenspiegel, Teuchert p. 83: Hissen ist ndl., ripuarisch, westfälisch, ostfälisch, altmärk, meckl., ostfries., hitzen ndl.k ripuarisch, ostfries. (…) Doch im Fürstentum Lübeck und Westschlewsig ist hitzen im Gebrauch, in Angel gilt hitzen. Entlehnung aus ndl. hitsen ist durch diese Verbreitung gegeben.
bron: Frings 1966 Teuchert 1948-1949 (FrL, Teuchert, Teuchert 49)
-
▾ Frans
hichier, hesser, isser; ahissá, asisá
†verouderd
(dialect)
[opjagen, ophitsen]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: anisser, enneci, etc.; déhouser
etymologie: Diese wortfamilie könnte im gallorom. durch lautnachahmung entstanden sein. Eine solche liegt ja auch d. hetzen, mndd. hitzen, hissen, hessen, mndl. hissen, hessen, ndl. hitsen, das zwar erst bei Kilian belegt ist, aber schon früh existiert haben muss, da es in den ost- deutschen siedlungen weiterlebt zugrunde. Daher ist es sehr wohl möglich, dass 1 aus dem mndl. nach Nordfrankreich gelangt ist. Das wesent- liche daran liegt in der verbindung eines scharfen vokals mit einem zischlaut. Mit etwas anderer lautverbindung auch im süden (2), hier wohl unabhängig vom germ. entstanden. Doch ist wohl möglich, dass sekundär die wörter unter 2 als bildliche übertragungen aus den vertretern von HISSEN empfunden werden. Vgl. dazu noch montañés isar, it. aizzare, ait. izza 'zorn', sowie hier (d.w.z. in FEW) KIS-.
bron: Wartburg 1928 (FEW hitsen, hussen)
-
▾ Noors
hisse
[opwinden, opstoken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av lty hitzen, hissen, 'drive fram' og ty hitzen, 'opphete'; FuT: von nhd. erhitzen, eigentlich 'heiss machen'; hierzu 'hissig', von nhd. hitzig 'heiss, übereifrig'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hetsa
[opjagen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hitza, hissa; av lågty. hitzen, hissen med samma bet.; trol. besl. med hat, hätsk
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hidse
[opjagen]
-
▾ hitte
[sterke warmte]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1240;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
hitte, hit, heet, hēt
[sterke warmte, uitslag]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hitte (old 1776, Hesseling 1905: 234), hit (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 234)
-
▾ Negerhollands
hitte, hit, heet, hēt
[sterke warmte, uitslag]
-
▾ hobbel
[oneffenheid]
-
▾ Duits
Hubbel, Hobbel
(dialect)
[oneffenheid]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wiese: Ndl. Siedlerwort, vlg. ndl. hobbel, FrL: Auch "hobbel" in holsteinischen Namen wird man, trotz südlicher Verwandten, zu niederländisch hobbel "Höcker" stellen. Teuchert p. 60: Die Mundart kennt das Wort "Hubbel" m. außerhalb der Namensspähre nicht. Es geht mit dem ndl-mfrk. Lehnwort der Mark zusammen.
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (Wiese, FrL, Teuchert)
-
▾ Duits
Hubbel, Hobbel
(dialect)
[oneffenheid]
-
▾ hobbelen, hobben
[schommelend bewegen]
-
▾ Engels
hobble
[op en neer bewegen; strompelen; haperend spreken; belemmeren; kluisteren]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: xiv. prob.of LG.origin(cf.early Du. hobbelen toss, rock from side to side, halt, stammer),frequent.of hobben.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Frans
hobereau
[boomvalk (die zich op zijjn prooi stort); (pejoratief, fig.) jonker van lage adel die van zijn land leeft]
datering: 1196 (1151-1200)
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: PR: 1370; hoberel 1196; de l'a. fr. hobeler, moy.néerl. hoblelen `bouger, se démener'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse)
-
▾ Frans
hober, hobe, hobâer
(dialect)
[verplaatsen, vertrekken]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: oubrieux, hombreau, aubrolle, etc. = buizerd, boomvalk, etc.
etymologie: FEW geeft vele vormen, dialektisch en/of historisch, met vele afgeleide en overdrachtelijke betekenissen. Tevens een uit- gebreide etymologie.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Engels
hobble
[op en neer bewegen; strompelen; haperend spreken; belemmeren; kluisteren]
-
▾ hobby
[liefhebberij]
-
▾ Indonesisch
hobi
[liefhebberij]
-
▾ Jakartaans-Maleis
hobi
[liefhebberij]
-
▾ Menadonees
hobi
[liefhebberij]
-
▾ Indonesisch
hobi
[liefhebberij]
-
▾ Hoboken
[plaatsnaam in Nieuw-Nederland, waar men stenen uithakte die geschikt waren voor pijpen]
-
▾ Unami-Delaware
upokan
[pijp]
status: ontlening onzeker
etymologie: hier was steen waarvan pijpen werden vervaardigd
bron: lenape (www.talk-lenape.org)
-
▾ Unami-Delaware
upokan
[pijp]
-
▾ hockey
[veldsport]
-
▾ Indonesisch
hoki
[veldsport]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hoki és = ijshockey
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
hoki
[veldsport]
-
▾ hocus pocus
[tussenwerpsel: toverformule]
-
▾ Ambons-Maleis
pokis-pokis
[een uitdrukking om goochelen aan te duiden, toverkunsten]
-
▾ Kupang-Maleis
pokis-pokis
[een uitdrukking om goochelen aan te duiden]
-
▾ Menadonees
pokis-pokis
[een uitdrukking om goochelen aan te duiden]
-
▾ Ternataans-Maleis
pokis-pokis
[een uitdrukking om goochelen aan te duiden]
-
▾ Ambons-Maleis
pokis-pokis
[een uitdrukking om goochelen aan te duiden, toverkunsten]
-
▾ hoe
[bijwoord van hoedanigheid: op welke wijze]
-
▾ Berbice-Nederlands
ho
[bijwoord van hoedanigheid: op welke wijze]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hosmetju (hoe is het met je)
bron: Kouwenberg 1993 Robertson 1989 (Kouwenberg 1993:612; Robertson 1989)
-
▾ Negerhollands
hoe, ho, hue
[bijwoord van hoedanigheid: op welke wijze]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hoe (old 1776), ho (djdj 1926), hue (Hesseling 1905). old 1776: des te = hoe meer, hoe.. des te = hoe.. hoe, hoe meer hoe beter/liever = hoe meer hoe liever/beeter. Magens 1770: hoe dan = huedan
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905)
-
▾ Skepi-Nederlands
hosmetju
[hoe is het met je, hoe gaat het]
-
▾ Berbice-Nederlands
ho
[bijwoord van hoedanigheid: op welke wijze]
-
▾ hoed
[hoofddeksel; inhoudsmaat]
-
▾ Berbice-Nederlands
hutu
[hoofddeksel]
-
▾ Frans
hut; hoet, hoeux, hot
†verouderd
(dialect)
[hoofddeksel; maat voor graan, erwten, vloeistof]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
etymologie: 1.Ndl. hoed wurde bereits als bezeichnung eines masses verwendet.2.Norm. hut 'chapeau' muss aus dem ndl. stammen und ist wohl durch matrosen eingeführt worden. Unerklärlich ist dabei allerdings der wandel des vokals.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
hoet, hoed, hut
[hoofddeksel]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hesseling 1905: hutje = dameshoed. Het verkleinwoord is net als in het Afrikaans voor de vrouw, 'hoed' is het hoofddeksel van een ma.
etymologie: hoet (old 1776), hoed (Hesseling 1905), hut (djdj 1926, Robertson 1989)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Schots
hude
†verouderd
[Nederlandse maat voor droge inhoud]
datering: 1451-1500 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: only Sc; MDu hoet, hoot
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Skepi-Nederlands
hut
[hoofddeksel]
-
▾ Berbice-Nederlands
hutu
[hoofddeksel]
-
▾ hoedanig
[van welke soort]
-
▾ Noors
hvordan
[hoe, van welke soort]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av lty wodan, av wo 'hvordan' og dan, besl m don 'gjøre'; FuT: ist nach mnd. wôdân, 'wie beschaffen' gebildet (vgl. holl. hoedanig). Erstes glied ist als hwô (holl. hoe) + ahd. wie, gebildet vom pronominalstamm in hvo. "Uber das letzte glied siehe 'dân'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Noors
hvordan
[hoe, van welke soort]
-
▾ hoede
[bewaking, waakzaamheid; (verouderd) plaats waar iets bewaard werd]
-
▾ Frans
heude, houde; heude
†verouderd
(dialect)
[bergplaats; scheepshut]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hoede (mndl.) 'lagerhaus'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
heude, houde; heude
†verouderd
(dialect)
[bergplaats; scheepshut]
-
▾ hoef
[hoornschoen]
-
▾ Frans
huf
(dialect)
[zweren aan de voet van paarden]
-
▾ Frans
huf
(dialect)
[zweren aan de voet van paarden]
-
▾ hoefnagel
[nagel om hoef mee te bevestigen]
-
▾ Fries
hoefnagel
[nagel om hoef mee te bevestigen]
-
▾ Fries
hoefnagel
[nagel om hoef mee te bevestigen]
-
▾ Hoegaarden
[plaats in Vlaams-Brabant en biermerk dat daar wordt gebrouwen]
-
▾ Frans
hougard
(dialect)
[zeer zacht wit bier]
datering: 1652 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hoûgård > nfr. hougarde 1803.Hougaerden (fr.Hougaerde) ist eine stadt in Brabant, in der diese art bier zuerst herge- stellt wurde.
bron: Wartburg 1928 (FEW, Van der Sijs 1998)
-
▾ Frans
hougard
(dialect)
[zeer zacht wit bier]
-
▾ hoegenaamd
[volstrekt, in het geheel]
-
▾ Duits
hogenaamt
(dialect)
[volstrekt, in het geheel (voor een negatie)]
-
▾ Duits
hogenaamt
(dialect)
[volstrekt, in het geheel (voor een negatie)]
-
▾ hoek
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken; landtong; haak]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1177-1187;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
huk
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken]
-
▾ Amerikaans-Engels
hook
[scherpe bocht in rivier; landtong]
datering: 1670 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Perhaps influenced by Du. hoek, 'corner,' 'nook', in eng. 1670-; dit geldt alleen voor bet. 1; de overige bet. heb ik weggelaten. Bartlett zegt: Duct hook, a corner. This name is given in New York to several angular points in the North and East rivers; as, Corlear's Hook, Sandy Hook, Pow;es's Hook; CITAAT: 1670 A Planatation with proporcon of meadow ground for Hay for their cattle on Verdrietiges or Trinity Hook at Delaware; [...] 1917 A dexterous hookslide that kept him far out of reach of the baseman's sweep. Vbb. uit Mencken Sup. 1: Kinderhook, Sandy Hook
bron: Carpenter 1908-1909 Clapin 1902 Craigie 1938-1944 Mencken 1937-1948 (Craigie, Bartlett, Clapin, Carpenter, Neumann, Mencken 108-9, Sup. I, II, Marckwardt; Schele de Vere, Van der Sijs 2009)
-
▾ Berbice-Nederlands
huku
[haak, binnenhoek]
-
▾ Deens
huk
[uitsteeksel bij de kust]
datering: 1726 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Blåvands Huk=geografische naam, het noordelijkste punt van de Waddenzee
etymologie: fra nedertysk hoek 'forbjerg, pynt', jf. Hoek van Holland (besl.m. hage1) Jessen: Nederduits. Skautrup: Nederlands
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Jessen 1883 (PNOE, OOD, Jessen, FuT, Skautrup)
-
▾ Duits
Huk
[landtong, die het rechtlijnige verloop van een kust onderbreekt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden Fremd: niederl.; die; -, -en. Kluge See: "Landspitze"ein nl. Wort, das in den Quellen des 16./17. Jahrh. auch nach nl. Weise Hoek geschrieben wird. (…) Den nd. Ma. scheint hok "Haken" in der Bedeutung "Landspitze" zu fehlen, nur daß fries. hok "Landspitze, Landzunge" (Doornlaat 1882 Ostfries. Wb. II 96) zum Nl. stimmt. Teuchert: Die junge Form Huk f. Ecke, Winkel entstammend dem nndl. hoek, dessen Aussprache sie beibehält, während das Lehnwort des 12. Jahrhunderts ô bewahrt; vgl. hierzu ob. S. 69. Dem nordwestnd. hôk ist aus der Seemannssprache seit dem 16. Jahrhundert in der jüngeren ndl. Form "hoek"ein Wettbewerb erwachsen, dem ein ungewönlicher Bodenerwerb gelang. Aus Bremen und seinem ndl. Siedlungslande hat es seinen Vorgänger verdrängt, in Holstein hat es um sich gegriffen, un die gesamte Nord- und Ostseeküste erlebt sein Vordringen, ja sogar gelang es aus der Matrosensprache und den Häfen aufs flache Land un durchsetzt die Sprache der küstennahgen Strecken. In 16. und 17. Jahrhundert gebrauchten die Fachschriften noch die ndl. Schreibung "Hoek", gehn danach aber zur Form "Huk" über (…) Teuchert: Bremen, Hamburg, Rügen
bron: Duden Fremd 1990 Frings 1966 Kluge 1911 Kluge 2002 Teuchert 1972 (Duden Fremd, Kluge See, Teuchert, FrL)
-
▾ Duits
Hoek, Huk, Hok, Huok
(dialect)
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken; hok; kamertje]
status: ontlening onzeker
etymologie: FrL: Hanse, Mecklenburg, Pommern, Nordstrand, kust van Schleswig-Holstein, Vorpommern, Rügen, Teuchert: Rügen p. 105, p. 69 en 195, Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Frings 1966 Schlüter 1952 Smet 1983 Smet 1992 Teuchert 1972 (Smet 92, FrL, Teuchert, Smet 83, Schlüter)
-
▾ Engels
hook
[scherpe bocht; landtong]
datering: 1563 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: app. a. Du. hoek, as in Hoek van Holland Hook of Holland; cf. also Fris. hôk, point or tongue of land.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Frans
houcle
†verouderd
[chirurgisch instrument dat dient om de randen van een wond samen te trekken]
datering: 1576 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: Zu mndl. hoec 'haken' ist ein doppeltes diminutiv hoekeleijn belegt. Es ist daher anzu- nehmen, dass auch das einfache *hoekel bestan- den hat.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
houlx
†verouderd
[vishaak]
-
▾ Indonesisch
huk
[ruimte tussen twee lijnen of (verticale) vlakken (kamer, straat); slag die van opzij komt (boksen)]
-
▾ Jakartaans-Maleis
huk
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken, donkere plek]
-
▾ Japans
hokku
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken]
-
▾ Karaïbisch
ukuru
[met een vishaak vangen]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
etymologie: van Sranan uku + -ru
bron: Aloema 1987 (Aloema, Nardo, M.J. Pierre & C.N. van der Ziel (red.) (1987), Kalihna-Nederlands woordenboek, met index, Instituut voor Taalwetenschap (SIL), proefuitgave. 1987)
-
▾ Kupang-Maleis
huk
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken]
-
▾ Menadonees
huk
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken]
-
▾ Negerhollands
hoek
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken, puntig uitsteeksel]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hesseling 1905: 199: meervoudsvorm = huken
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Noors
hukk
[scherpe bocht; hoge landtong]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, 'vinkel, hjørne'; FuT: lehnwort aus mnd. hôk, hûk, 'nach innen oder nach aussen gehender winkel, haken, landspitze'(holl. hoek auch 'fischhaken') = ags. hôc (engl. hook)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
huki (ouder: hoeki)
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Conradi: Mat. 21:42, 24:31. " Basora bieu konosé tur huki di kas" - Een oude vriend is van al je zaken op de hoogte. Uit: Hendrikse-Rigaud1994
bron: (Joubert PN, Conradi, Hendrikse-Rigaud1994)
-
▾ Russisch
guk
[uitstekende punt van het land]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hoek... . uitstekende punt van ’t land voorts werd het woord hoek genomen voor een kaap of nitsteekende hoek lands. . . . WINSOII., vgl. Journ. v. WASSENAAR OBDAVI, 14 Oct. 1G58: des snaemiddaegs ginck CORNEÏ/IS ....» met zijn galioot in zee om bij den hoeck van Schagen te kruyssen , volgens acte van ons aen hem gegeven. Russ. g uk, alleen bij V., die aanteekent: u severu, promyšlennikov tak nazyvaetsja ngol , mys (bij de Noordelijke visschers en robbenjagers l) heet zoo een boek, een voorgebergte).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Sarnami
huku
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken]
-
▾ Sranantongo
(h)uku
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken; vishaak]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
uku
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken]
<via Sranantongo>
-
▾ Ternataans-Maleis
huk
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hoek
[landschapselement gekenmerkt door in- of uitwendige hoeken]
datering: 1731 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: (in plaatsnamen) Fish Hook, Franschhoek, Gannahoek etc.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Ambons-Maleis
huk
[ruimte tussen twee lijnen of vlakken]
-
▾ hoekboot
[vissersboot met hoekwant]
-
▾ Duits
Hukboot
[kleine boot]
status: ontlening onzeker
etymologie: niederl.; das; -[e]s, -e.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Frans
hokebot
†verouderd
[kleine boot]
status: ontlening onzeker
etymologie: Im ndl. eigentlich 'boot das zum ausladen einem 'hoeker' zugeordnet ist'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Duits
Hukboot
[kleine boot]
-
▾ hoeker
[vissersschip]
-
▾ Amerikaans-Engels
hooker
(dialect)
[werkboot, vooral om mee te vissen; oude of plompe boot]
-
▾ Deens
hukkert
[in Scandinavië en Nederland gebruikt klein, breed handelsschip]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Fremmed2: OPRINDELSE: af platty. huker, holl. hoeker., OOD: fra nt. huker (afl. af huk, hok, se II. Huk), holl. hoeker. Harboe: et hollandsk bygget skib. Lundbeck: Hukkert, en, er, tidligere en Slags bred hovet hollandsk FartSj af Storrelse som en storre Jagt.
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Harboe 1839 Hårbøl 2004 Arnesen (Fremmed2, OOD, FuT, Harboe, Lundbeck, Arnesen)
-
▾ Duits
Huker
[breed, plat zeilschip dat bij de visserij in open zee ingezet wordt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden Fremd: niederl.; der; -s, -. Kluge: durchaus ein nl. Schiffstypus, worüber das Nl. Wb. VI 805 zu vergleichen ist. In älteren deutschen Reisebeschreibungen öfters bezeugt, wobei es sich um holländische Schiffe handelt. Grimm: HUKER, m. in Holland und Niedersachsen ein leichtes fahrzeug mit rundem bord und plattem boden, auch hucker. Jacobsson 2, 292b; niederl. hoeck-boot, haeck-boot, navis piscatoria, ab hamis dicta Kilian.
bron: Duden Fremd 1990 Grimm 1854-1971 Kluge 2002 (Duden Fremd, Kluge, Grimm)
-
▾ Engels
hooker
[vissersschip]
datering: 1641 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hookerman.
etymologie: App. orig. a. Du. hoeker, in Hexham `hoecker-schip a dogger-boat', in Kilian hoeck-boot `a fishing-boat, so called from hoeck hook'.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Fins
hukertti
[vissersschip]
<via Zweeds>
-
▾ Frans
houcre
†verouderd
[soort schip, voornamelijk bestemd voor de vangst van kabeljauw]
datering: 1670 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Im fr. ist houcre bald mit hourque verwechselt worden und ist in diesem aufgegangen, s. HULKE (d.w.z. trefwoord 'hulk').
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Noors
hukkert
†verouderd
[op een galeas lijkend, enigszins platbodemd handelsvaartuig met drie masten]
status: ontlening onzeker
etymologie: FuT: von nd. hûker, holl. hoeker auch 'fischerfahrzeug'; vgl. ält. holl. hoeckerschip 'doggerboot'. Das wort ist abgeleitet von nd. hôk, hûk, 'fischhaken
bron: Falk 1910-1911 Arnesen (Aschehoug og Gyldendals Ettbindsleksikon (1990), 3de druk, Oslo: Kunnskapsforlaget.; TSR; FuT, Arnesen)
-
▾ Russisch
gúkar
[platboomde tweemaster]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. hoeker, dass., s. Meulen 79, Smirnov 97. VdMeulen:Hoeker. Groot Noordsch visschers- en transportvaartuig. De hoeker heeft twee masten, den eenen in 't midden , den anderen achter; de groote mast voert een groot- en een marszeil, de achterste mast een vierkant zeil boven een klein brikzeil; nog voert de hoeker drie groote kluivers en een blindzeil. De naam van hoeker schijnt daarvan afgeleid, dat zoodanige vaartuigen oorspronkelijk uit gingen om met hoekwant te visschen. v. L. Vgl. voor het laatste WINSCH. : hoeker of hoekertje, een buisje of ander vaartuig, dat uitgaat om met hoekwand te vissen. W. vermeldt hoekers op blz. 165 onder de schepen, welche op de viszerij toe werden gemaeckt, en zegt er o. a. van: zij voeren twee of ook wel drie lichte masten. Ten slotte T.'s definitie: Hollandach vaartuig, hoofdzakelijk tot de vischvangst bestemd, rond en lomp van vormen, en de groote, soms eenige mast bijna midden in het schip voerende. Russ. gtikar. A. heeft op dit woord: dvuchmactovoe gruzovoe sudno s širokim nosom i krugloju kormoju; npotrebljaetsja v Gollandii i u nas v Belom more, na Mariinskoj sisteme i na ozerach Ladožskom i Onežskom (tweeinast lastvaartuig, breed van voren en rond van achteren; wordt gebruikt in Holland en bij ons op de Witte Zee, in het Mariakanaal en op het Ladoga en Onegameer), vgl. J. : barque sur Ie canal Marie et la mer Blanche. Dc andere woordenboeken geven dergelijke omschrijvingen, ook Arch. ') In de Witte Zee is dit de beteekenis van promyšlenniki: rybolovy, tjulenrfnki
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
huckert
[in Scandinavië en Nederland gebruikt vrachtschip]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hu(c)ker(t)galeas (hoeker als ander schip opgetuigd); hu(c)ker(t)jakt (soort hoeker)
etymologie: SAOB; jfr d. hukkert, nt. o. t. huker, av holl. hoeker, avledn. av hoek, krok, o. eg. betecknande ett fiskefartyg som användes vid fiske med krok. Med avs. på det sekundära -t jfr t. ex. KLYVERT, SKONERT
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Amerikaans-Engels
hooker
(dialect)
[werkboot, vooral om mee te vissen; oude of plompe boot]
-
▾ hoekijzer
[stalen band ter versterking van hoekverbindingen]
-
▾ Japans
fusuke
†verouderd
[stalen band ter versterking van hoekverbindingen]
-
▾ Japans
fusuke
†verouderd
[stalen band ter versterking van hoekverbindingen]
-
▾ hoekkeper
[dakrib die de uitspringende hoek van een dak vormt]
-
▾ Fries
hoekkeper
[dakrib die de uitspringende hoek van een dak vormt]
-
▾ Fries
hoekkeper
[dakrib die de uitspringende hoek van een dak vormt]
-
▾ hoekman
[sierbeeld aan de zijkant van de scheepsspiegel]
-
▾ Deens
hukmand
[sierbeeld aan de zijkant van de scheepsspiegel]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra holl. hoekman, om udskaarne træfigurer paa begge sider af agterspejlet
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
hukmand
[sierbeeld aan de zijkant van de scheepsspiegel]
-
▾ hoekwant
[viswant met hoeken]
-
▾ Duits
Huukwant
(dialect)
[hengellijn]
status: ontlening onzeker
etymologie: Heute ist das Gerät als Hookwant nur noch alten Fischern bekannt
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Huukwant
(dialect)
[hengellijn]
-
▾ hoen
[hoendervogel]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hundu
†verouderd
[kip, hen]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Valls 1981: hunduhan = cock, hundukreg = cockrow
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Deens
høns
[kip]
status: ontlening onzeker
etymologie: DDO: oldnordisk hœns, nederlandsk hoen beslægtet med hane, høne
bron: Hjorth 2003-2005 (DDO)
-
▾ Negerhollands
hoener, hundu, hunder, hun
[hoendervogel, hen, kip]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: djdj 1926: haan = (hunduhān), haangekraai = (hundukrēw). Hesseling 1905: kippen = hunders, leggende kippen = lej-hunder
etymologie: hoener (old 1776, Hesseling 1905), hundu ( Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989), hunder, hun (Hesseling 1905). Hesseling 1905, p.34: hij kent zichzelf (zegswijze) = hunder weet sie nest = (letterlijk:) de kip kent haar nest. Hij houdt veel van zijn kinderen (zegswijze) = hunder wil si kikkentje alteveel = (letterlijk:) de kip houdt veel van haar kuiken
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
hundur
[hoendervogel]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hoender
[tam hoen, kip]
datering: 1952 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hoenderpoot (ben. v. cannabis sativa); hoenderspoor (plantennaam); hoenderkerrie; hoenderpastei
etymologie: Afk., fr. Du. hoenders (pl. of hoen fowl).
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hundu
†verouderd
[kip, hen]
<via Negerhollands>
-
▾ hoenderhaan
[mannetje bij de hoenderachtigen]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hunduhan
†verouderd
[mannetje bij de hoenderachtigen]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
hoenderhaan, hunderhaan, hunduhān
[mannetje bij de hoenderachtigen]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: hoenderhaan, hunderhaan (Hesseling 1905), hunduhān (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hunduhan
†verouderd
[mannetje bij de hoenderachtigen]
<via Negerhollands>
-
▾ hoenderhok
[kippenhok]
-
▾ Negerhollands
hunderkot, hunducot
[kippenhok]
-
▾ Negerhollands
hunderkot, hunducot
[kippenhok]
-
▾ hoepel
[band om vaatwerk; kinderspeelgoed]
-
▾ Amerikaans-Engels
hoople
(dialect)
[kinderspeelgoed]
datering: 1848 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. hoepel.; CITAAT: 1848 Hoople (Dutch, hoepel.) The boys in the city of New York still retain the Dutch name hoople for a hoop; 1907 Master Aldrich in his 'hoople' days.
bron: Carpenter 1908-1909 Clapin 1902 Craigie 1938-1944 Mencken 1937-1948 (Craigie, Bartlett, Neumann, Clapin, Carpenter, Mencken Sup. I; Schele de Vere, Van der Sijs 2009)
-
▾ Berbice-Nederlands
hupl
[band om vaatwerk]
-
▾ Duits
Huppel
(dialect)
[kinderspeelgoed]
status: ontlening onzeker
etymologie: Überall bekannt. Die Frage der Entlehnung ist nicht mit Sicherheit zu entscheiden. (…) Doch scheint das Wort wenigstens in Resten längs der holl. Grenze bekannt zu sein.
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Papiaments
hupel
[voorwerp bestaande uit een geheel ronde houten, metalen, of plastic stang als speeltuig]
status: ontlening onzeker
etymologie: pia di hupel (o-benen)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Saramakkaans
húpu, úpu
[band om vaatwerk; kinderspeelgoed]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
upru
[band om vaatwerk]
-
▾ Amerikaans-Engels
hoople
(dialect)
[kinderspeelgoed]
-
▾ hoepelen
[met een hoepel spelen]
-
▾ Sranantongo
upru
[met een hoepel spelen]
-
▾ Sranantongo
upru
[met een hoepel spelen]
-
▾ hoer
[prostituee]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1240;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Menadonees
hur
[prostituee]
-
▾ Negerhollands
hoer, hoerer, hurer, hu, huer
[prostituee]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: hoeren = hoervolk, overspel = hoererie. Hesseling 1905: 198: schuld van een hoer = huer skyld.
etymologie: hoer, hoerer, hurer (old 1776), hu (djdj 1926), huer (Hesseling 1905: 223)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 223)
-
▾ Shona
hure
[prostituee]
<via Afrikaans>
-
▾ Sranantongo
(h)uru
[prostituee]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Schumann 1783 (WOordenlijst S-N, Fo, Schu)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hoer
[prostituee]
<via Afrikaans>
datering: 1963 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hoerhouse, hoermeid
etymologie: Afk.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Menadonees
hur
[prostituee]
-
▾ hoera
[vreugdekreet]
-
▾ Indonesisch
hura
[vreugdekreet]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berhura-hura = zich geweldig amuseren
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
hóréé, óréé
[vreugdekreet]
-
▾ Madoerees
hurī, ore, urre, hurre
[vreugdekreet]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
etymologie: Bangkalan = ore, Sumēnēp = ore, urre, hurre
bron: Penninga 1936 (PH)
-
▾ Petjoh
hooréé
[vreugdekreet]
-
▾ Sranantongo
hure
[vreugdekreet]
-
▾ Surinaams-Javaans
oré
[vreugdekreet]
-
▾ Indonesisch
hura
[vreugdekreet]
-
▾ hoerachtig
[onkuis van aard of natuur]
-
▾ Negerhollands
hueragtig
[onkuis van aard of natuur]
-
▾ Negerhollands
hueragtig
[onkuis van aard of natuur]
-
▾ hoereerder
[iemand die in ontucht leeft]
-
▾ Duits
Horeerder
†verouderd
(dialect)
[iemand die in ontucht leeft]
-
▾ Duits
Horeerder
†verouderd
(dialect)
[iemand die in ontucht leeft]
-
▾ hoereren
[een ontuchtig leven leiden]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
huur
†verouderd
[een ontuchtig leven leiden]
<via Negerhollands>
datering: 1990 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Valls 1990: ju ne fah huur = je zult niet hoereren/ontucht plegen (thou shalt not whore)
bron: Valls 1990 (Valsl 1990)
-
▾ Duits
horeren, horeeren, hooërn
†verouderd
(dialect)
[een ontuchtig leven leiden]
-
▾ Sranantongo
(h)uru
[een ontuchtig leven leiden]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
huur
†verouderd
[een ontuchtig leven leiden]
<via Negerhollands>
-
▾ hoes
[(platen)overtrek]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1343-1344;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Sranantongo
hus
[(platen)overtrek]
-
▾ Sranantongo
hus
[(platen)overtrek]
-
▾ hoesten
[een hoest uitstoten]
-
▾ Frans
kihûster
(dialect)
[een hoest uitstoten]
-
▾ Negerhollands
hoest
[een hoest uitstoten]
-
▾ Frans
kihûster
(dialect)
[een hoest uitstoten]
-
▾ hoetelen
[(gewestelijk) broddelen, treuzelen]
-
▾ Deens
hutle
[broddelen, treuzelen, kwaad doen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hutle ud=schelden
etymologie: OOD: vel fra nt., jf. østfris. hötelen, holl. hoetelen, befatte sig m. unyttige ting, fuske, og paavirket af mnt. hudelen, ty. hudeln; jf. forhutle samt lobhudle, Jessen: passer nærmest til holl. hoetelen. Törnqvist: ndl. hoetelen
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Jessen 1883 Törnqvist 1977 (PNOE, OOD, Törnqvist, Jessen)
-
▾ Zweeds
huttla
[treuzelen]
datering: 1670 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Törnqvist: ndl. hoetelen
bron: Törnqvist 1977 (Törnqvist)
-
▾ Deens
hutle
[broddelen, treuzelen, kwaad doen]
-
▾ hoeveel
[vraagwoord: welke hoeveelheid]
-
▾ Berbice-Nederlands
hufele
[vraagwoord: welke hoeveelheid]
-
▾ Negerhollands
hoeveel, huvēl, huwēl, huwē, hueveel
[vraagwoord: welke hoeveelheid]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hoeveel (old 1776), huvēl, huwēl, huwē (djdj 1926), hueveel (Magens 1770, Hesseling 1905). ook: old 1776: hoeveel = hoe moeschi
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
hufele
[vraagwoord: welke hoeveelheid]
-
▾ hoeveelheid
[aantal]
-
▾ Chinees
zhiliang
[massa (natuurkunde); kwaliteit]
<via Japans>
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Van Jap. shitsuryo. lit. matter+measure
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Japans
shitsuryō
[massa (natuurkunde), lett. hoeveelheid van stof]
-
▾ Chinees
zhiliang
[massa (natuurkunde); kwaliteit]
<via Japans>
-
▾ hoeven
[nodig hebben of zijn]
-
▾ Javindo
hoef
[nodig hebben of zijn]
-
▾ Javindo
hoef
[nodig hebben of zijn]
-
▾ hoewel
[ofschoon]
-
▾ hoezee
[vreugde- of aanmoedigingskreet]
-
▾ Javaans
osé, uré, uri; hosée, husé
[vreugde- of aanmoedigingskreet]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: husé-husé = hoezee roepen (en daarbij drinken)
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Pigeaud; Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Madoerees
hose, ose, use
[vreugde- of aanmoedigingskreet]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: sey-useyan = herhaaldelijk hoezee roepen
etymologie: Bangkalan: huse
bron: Penninga 1936 (PH)
-
▾ Makassaars
aûse, ossê, osê
[bravo!, mooi zo!]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 Matthes 1885 (BF, Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Russisch
guzé
[vreugde- of aanmoedigingskreet]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hoezee roepen. Russ. t/uzá kricat. V. zegt bij dit woord: prežde etini krikom zaménjalos' ura (\Toeger was deze kreet in plaats van hoera), en leidt liet evenals J., die het vertaalt door: saluer de la voix, van Md. grüssen af! A. en D. vermelden gtizv niet.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Soendanees
ursih
[vreugde- of aanmoedigingskreet]
-
▾ Javaans
osé, uré, uri; hosée, husé
[vreugde- of aanmoedigingskreet]
-
▾ hoezeer
[in welke mate]
-
▾ Fries
hoesear
[in welke mate]
-
▾ Fries
hoesear
[in welke mate]
-
▾ hoezo
[hoe, op welke wijze]
-
▾ Berbice-Nederlands
hoso, huso
[hoe]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hoeso
†verouderd
[hoe, op welke wijze]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
hoeso, hoso, huso, hueso, husso
[hoe, op welke wijze]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: husso (Magens 1770), hoeso (old 1776), hoso (djdj 1926), huso (Robertson 1989), hueso (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
howsə
[hoe, op welke wijze]
-
▾ Berbice-Nederlands
hoso, huso
[hoe]
-
▾ hof
[omgeving van een vorst]
-
▾ Deens
hof
[omgeving van een vorst]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: af ældre middeldansk hov 'gård, lille høj', men påvirket af nedertysk hof 'gård, have, fyrstehus'; begge disse ord kommer af fællesgermansk *´aufa-, *´au¡a- 'lille høj, hvælving, bunke opad' . Bestond al in het Deens, maar betekenis is iets veranderd door Nederduits of Nederlands.
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fins
hovi
[omgeving van vorst]
-
▾ Noors
hoff
[omgeving van een vorst]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: entlehnt dem nd. hof; vgl. til hove = nd. tô hove. Die bedeutung 'königshof' hat das deutsche Hof von frz. cour 'gehöft, hof' erhalten.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
hof
[omgeving van een vorst]
-
▾ hof
[omheind stuk grond]
-
▾ Frans
hof
(dialect)
[binnenplaats]
status: ontlening onzeker
etymologie: 1a. aus gleichbedeutendem d. hof, 1b. des- gleichen. 2. ist wohl ablt. von mhd. hof. Mndl. hof 'hof' lebt in ortsnamen im dep. PCal.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
hofje, hofi, hoffie
[tuin]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hofje (old 1776, Hesseling 1905), hoffie (Hesseling 1905), hofi (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Papiaments
hòfi (ouder: hoffie)
[boomgaard, omheind terrein, vaak een hofje, waar dans- en andere feesten gehouden worden]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: hòfi di flor (bloemenhof). Oudste vindplaats Conradi, Mat. 13:32 "…eel ta mas grandi, koe toer e otro kos di hoffie nan…"; Uit Ewijk: p. 104
bron: (Joubert PN, Conradi, Ewijk)
-
▾ Schots
howf, houff
[begraafplaats; omheind terrein, in het bijzonder om hout op te slaan; verzamel-, ontmoetingsplaats; schuilplaats]
datering: 1551-1600 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ww.: wonen, zich ophouden; beschutting of toevlucht zoeken; hae nae ~ o 'niet willen omgaan met, niet aardig vinden' la19-e20
etymologie: only Sc; appar Du, Flem hof 'an enclosed place, a courtyard'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Frans
hof
(dialect)
[binnenplaats]
-
▾ hof
[rechtbank]
-
▾ Fries
hof
[rechtbank]
-
▾ Fries
hof
[rechtbank]
-
▾ hoffelijk
[beleefd]
-
▾ Deens
høflig
[beleefd]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hovelik, 'høflig', egl. 'som det passer sig ved hoffet', afl. af hof 'hof'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Fins
höyli, höveli
[beleefd]
<via Zweeds>
-
▾ Noors
høflig
[beleefd]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, ty av ty. Hof, 'hoff' eg. 'som sømmer seg ved hoffet'; FuT: entlehnt aus nhd. höflich. Das mhd. hôvelich, 'was bei hofe sich geziemt, höfisch, fein, artig, = mnd. hovelik (holl. hoffelijk) ist eine wiedergabe von frz. courtois. Vgl. høvisk
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT:)
-
▾ Zweeds
hövlig
[beleefd]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. höveliker 'passande; ståtlig; belevad'; av lågty. höflik med samma bet.; bildn. till 2hov, alltså eg. 'sådan man är vid hovet'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
høflig
[beleefd]
-
▾ hofman
[(verouderd) iemand die de tuin verzorgt, tuinman]
-
▾ Negerhollands
hofjeman, hoffjeman
[tuinier]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hofjeman (old 1776), hoffjeman (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
hofjeman, hoffjeman
[tuinier]
-
▾ hofmeester
[bediende in voorname kringen; steward]
-
▾ Deens
hovmester
[persoon die op schip zorgt voor maaltijden en financiën]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hovemêster egl. 'mester for en gårds el. et hofs husholdning' ¯ vist efter latin major dom[s dannet af major egl. 'større', her i betydningen 'mester' + domus 'hus'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Indonesisch
hofméster
[steward aan boord van een schip]
-
▾ Noors
hovmester
[ober; hoofd van de huishouding aan een hof of landgoed; gouverneur van een jongeman]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, av hof, 'hoff, herregård'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
hovmester
[persoon die op schip zorgt voor maaltijden en financiën]
-
▾ Hoge Regering
[het hoogste landsbestuur van Nederlands-Indië]
-
▾ Javaans
obor-giring
[het hoogste landsbestuur van Nederlands-Indië]
-
▾ Javaans
obor-giring
[het hoogste landsbestuur van Nederlands-Indië]
-
▾ hogepriester
[hoogste priester, opperpriester, leider van de priesters die tempeldienst verrichten]
-
▾ Negerhollands
hoog priesters
[hoogste priester, opperpriester, leider van de priesters die tempeldienst verrichten]
-
▾ Negerhollands
hoog priesters
[hoogste priester, opperpriester, leider van de priesters die tempeldienst verrichten]
-
▾ hogerhand
[de rechterhand, iemands rechterzijde ]
-
▾ Duits
hôgerhant
†verouderd
(dialect)
[de rechterhand, iemands rechterzijde ]
status: ontlening onzeker
etymologie: Jetzt nur im Reiderl. bekannt; veraltend. In Wymeer auch hogerhants
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
hôgerhant
†verouderd
(dialect)
[de rechterhand, iemands rechterzijde ]
-
▾ hok
[bergruimte, afgeperkte ruimte]
-
▾ Ambons-Maleis
hok babi
(dialect)
[varkenshok]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: dialect Banda, babi = varken
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
hoc
[kippenren]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Deens
hok
(dialect)
[afgeperkte ruimte; bassin of dok voor een schip; stapel]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: fra ty. hocke (dial. ogs. hock), hob af neg, nt. hokke, holl. hok (bet. 1-4), Jysk Ordbog: [vel beslægtet med Çhok; jf. hollandsk hok, frisisk hock, norsk hokk (Aasen.174); spor. i Sydjy, ØSønJy og på Als, desuden $Fjolde; syn.: hokkes, Jysk Ordbog ziet dus geen ontlening, maar een verwantschap
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Jysk ordbog 1999 (OOD, Jysk Ordbog, FuT)
-
▾ Duits
Hok, Hocken
(dialect)
[bergruimte, vogelhok, veehok]
status: ontlening onzeker
etymologie: FrL: Hanse, Mecklenburg, Pommern, Nordstrand, kust van Schleswig-Holstein, Vorpommern, Rügen. Teuchert: Das neumärk. Hocken n. Verschlag für Hühner, Enten und Gänse stimmt mit ostpreuß. Hock m., Hocke f. eungezäunter Raum zur Aufnahme für das Vieh, Verschlag im Stall, in dem das Jungvieh gehalten wird, mit holst. Hock Pferch, Koben, Verschlag für Schweine, Kälber und besonders Schafe (…) überein und geht auf ndl. hok n. kleiner abgeschlossener Raum für Gegenstände oder Tiere zurück.
bron: Frings 1966 Teuchert 1972 (FrL, Teuchert)
-
▾ Engels
in hock
[in de lommerd; in de schuld; in de nor]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hock-game; hock-shop, a pawnshop.
etymologie: a. Du. hok hutch, hovel, prison, (slang) credit, debt.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Frans
hoke, hoque, ok, hok
(dialect)
[stuk, brok]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: tchèye á okes 'uiteenvallen door ouderdom'
etymologie: Hokk- (fläm.) 'stück'. Nam. otchet 'bal van gehakte steenkool, gekneed met leem' > nfr. hochet 'id.; de vorm, waarin men de steenkool giet'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
houquet; horquet, hochet(te), hoche
(dialect)
[schavot, steiger, stellage; stapel, heuveltje (o.a. hooi, mest)]
datering: 1543 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hocquerie = boomkwekerij
etymologie: Zie FEW, trefwoord 'hokke'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Noors
hokk
[afgeperkte ruimte, kamertje]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, nederl; FuT: ist wohl. dem nd. holl hok 'elende wohnung, kammer, scheuer'entlehnt.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
hòki
[bergruimte]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Ambons-Maleis
hok babi
(dialect)
[varkenshok]
-
▾ hol
[grot, gat]
-
▾ Arowaks
hôle
[gat]
-
▾ Frans
hole, hoûle; heule, houle, hôles
(dialect)
[glooiing tussen twee velden; trapjes aan de zijkanten van heuvels]
datering: 1384 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: holle, hollon, holîre; s'ahouler 'schuilen'; etc.
etymologie: Mndl. hole, zum adj. hol (s. dieses) gehörig, bedeutet 'offener abzugsgraben'. Daraus entsteht leicht die bed. 'böschung', die im gallo-rom. verherrscht. Das alter der ersten beleges und die beschränkung auf das wallon. und auf den nördlichen teil des lothr. und der Champagne erlauben vielleicht, in dem wort ein regionales relikt des anfrk. zu sehen. Frings schreibt noch dazu: 'Es ist dasselbe wort wie d. höhle, andfrk. *holī, mndl. hōle, höle, das also im älteren ndl. mit und ohne umlaut auftritt, nndl. heul 'grube, abzugs- graben'. Das nebeneinander von ō und ö<_> spiegelt sich in den franz. belegen'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Kupang-Maleis
hol
[gat; leeg]
-
▾ Menadonees
hol
[kuiltje]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bahol = met een kuiltje
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Negerhollands
hol
[grot, gat]
-
▾ Papiaments
hòl
[grot]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Russisch
gol
[scheepsgeraamte, romp van een schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. hol, dass., s. Matzenauer LF. 7,168, Meulen 80. VdMeulen :Hol. rle scheel) werd een hol, het hol genoomen bij uitnemendheid voor het ruim van een schip en selfs de gantse romp. WINSCII., vgl. W. biz. 241 : het geheele schil) is even zwacr aen dat deel waeters, 't geen zijn hol onder water beslaet. Russ. i/o/, corps d'un vaisseau ; het woord is verouderd volgens V. en .. , bij 1). ontbreekt het.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Sarnami
hol
[gat, gaatje, lek, opening]
-
▾ Arowaks
hôle
[gat]
-
▾ hol
[leeg]
-
▾ Berbice-Nederlands
holo
[leeg]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
hol
[leeg]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Frans
hol, hal, heûl
(dialect)
[week, slap; niet compact, losjes]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: covri on trô tot hol 'een gat bedekken zonder het aan te stampen'
etymologie: Hol usw. sind entlehnt aus ndl. hol, das in verbindungen wie holle draad, hol weefsel, die entsprechende bed. entwickelt hat. Auch rhein. hohl (von knollenfrüchten) steht nahe. Die bed. muss, da sie bis ins lothr. belegt ist, auch in angrenzenden d. mundarten ziemlich verbreitet sein. -S. noch *HAL; HOLE; HöHLEN; HULLE.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
hool
[leeg]
-
▾ Papiaments
hòl (ouder: hol)
[inwendig een lege ruimte hebbend; leeg]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: un lèns hòl (een holle lens) ; Uit: Putman1859 p.44
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Berbice-Nederlands
holo
[leeg]
-
▾ holbol
[hol en bol]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
holbol
[met afwisselend holle en bolle rondingen (gevel)]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
holbol
[met afwisselend holle en bolle rondingen (gevel)]
<via Afrikaans>
-
▾ holderdebolder
[halsoverkop]
-
▾ Zweeds
huller om buller
[bijwoord: dooreen, door elkaar, schots en scheef]
datering: 1845 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1845; trol. efter lågty. huller de buller med samma bet., ramsliknande uttryck till äldre lågty. bulder 'buller'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
huller om buller
[bijwoord: dooreen, door elkaar, schots en scheef]
-
▾ holdert
[(gewestelijk) rusttijd na het werk]
-
▾ Duits
Hollert
(dialect)
[rusttijd na het werk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Im Reiderl. und Krh. ist das Wort allgemein gebräuchlich, wird auf den Mooren aber nur vom Torfgraben gesagt. (…) Die Tatsache, daß Hollert nur im Krh., Riederl. und als Fachausdruck in der Torfgräberei verkommt, macht Entlehnung aus dem Nl. ziemlich wahrscheinlich.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Hollert
(dialect)
[rusttijd na het werk]
-
▾ holisme
[biologisch-filosofische leer]
-
▾ Indonesisch
holisme
[biologisch-filosofische leer]
-
▾ Indonesisch
holisme
[biologisch-filosofische leer]
-
▾ holkeel
[groef, uitholling in zuilen]
-
▾ Russisch
goltél', goltýl'
[groef, soort schaaf voor groeven]
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. holkeel oder nhd. Hohlkehle, s. Preobr. 1,141, Matzenauer LF. 7,186.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Russisch
goltél', goltýl'
[groef, soort schaaf voor groeven]
-
▾ Holland
[Nederland]
-
▾ Amerikaans-Engels
holland, holand, hollan
[linnen weefsel; goederen (oorspronkelijk) gemaakt in Nederland]
datering: 1622 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bag holland, holland cloth used for bags (1732); garlick holland, A linen fabric resembling holland cloth but manufactured in Görlitz, Germany; nun's Holland (een fijne stof); shepherd('s)-holland (soort holland cloth); voorts: Holland gin, Holland pippin
etymologie: A name applied somewhat loosely to part of the Low Countries of north-western Europe; CITAAT: 1622 Our victuals was onely Bisket and Holland cheese, and a little Bottle of aquavite; [...] 1772 The out side (of the hat) is a bit of white holland; [...] 1898 The doors and the windows were all closed and the green holland blinds were drawn down.
bron: Craigie 1938-1944 (Craigie)
-
▾ Arabisch (Egypte)
Hulanda
[Nederland]
-
▾ Arabisch (Irak)
hōlanda
[Nederland]
-
▾ Arabisch (MSA)
holandā, holanda
[Nederland]
-
▾ Azeri
Hollandiya
[Nederland]
<via Russisch>
-
▾ Baskisch
olanda
[doek uit Holland]
<via Frans>
-
▾ Chinees
Helan
[Nederland]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Daarvan afgeleid 'He2lan2ren2', Nederlander, 'He2lan2de0', Nederlands en 'He2lan2yu3', Nederlands (taal)
bron: pc (pc (Ron Chin))
-
▾ Chinees-Maleis
Holand
[Nederland]
-
▾ Deens
Holland
[Nederland, provincies Noord- en Zuid-Holland]
status: ontlening onzeker
etymologie: oldnederlandsk Holtland dannet af holt 'skov' + land
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Engels
Holland
[Nederlandse provincie, Nederland; linnen weefsel]
datering: 1400 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: holland-weaver; holland-lined adj.; Hollanditis (Walter Laqueur)
etymologie: Du. Holland, in earliest sources Holtlant, f. holt wood + -lant land; a name whereby was designated ‘locus quidam silvis et paludibus inhabitabilis..ubi videlicet Mosa et Wal fluvius corrivantur’, i.e. the district about Dordrecht, the nucleus of the original county of Holland. This derivation, which, though it has been impugned, appears to be finally established (see W. F. Gombault in Taal en Letteren VIII. 197, April 1898), separates the name from that of Holland in South Lincolnshire, the physical conformation of which has often caused it to be associated with Dutch Holland. The English name seems to be f. hol, holl a., sense 2 + land; but there is the difficulty that it appears in Domesday Book as Hoiland, a form not easy to account for.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Fins
Hollanti
[Nederland]
-
▾ Frans
hollande
[doek van heel fijn Hollands linnen; porselein uit Holland; appelsoort; kaas uit Holland; (vergé)papier]
datering: 1598 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: FEW: demi-hollande, holan, hollandille, hollandée 'benamingen voor div. stoffen'; FEW geeft nog div. andere (archaische?) afl. en betekenissen
etymologie: GR: eerste 3 bet vrl nw; laatste 2 bet mnl nw; PR: de Hollande.FEW: Holande usw. umfasst die benennungen von stoffen, die aus Holland importiert oder nach holländischer art hergestellt wurden; hollande usw. die benennungen anderer aus Holland stammender produkte; die unter hollander erwähnte behandlung der gänsefedern wurde zuerst in Holland angewendet; holandry 'indijking' weist auf die vorbildliche wasser- baukunst der Holländer; gewisse varietäten der weisspappel und anderer pflanzen wurden aus Holland verpflanzt (div. vormen). Die andere wörter stammen vom adj. hollandais: die münze, die nach holländischer technik hergestellte produkte und technische hantierungen nach h. art.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Grieks
Ollandia
[Nederland, iets wat daarvandaan komt]
-
▾ Iers
An Ollainn
[Nederland]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Daarvan afgeleid 'Ollanach', Hollands en 'Ollainnis', Nederlands (taal)
bron: pc (pc (Ron Chin))
-
▾ Indonesisch
Belanda
[iedere westerling, Europeaan; Nederlands]
<via Portugees>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membelandakan = in 't Nederlands vertalen; op hetzelfde niveau als een Nederlander plaatsen, iemand als Nederlander behandelen; kebelanda-belandaan = vernederlandst, te westers; belandanisasi = verhollandsing; belandis = Indonesiër met pro-Nederlands standpunt
bron: Jones 2007 Stevens 2004 (S&S-T2004, Jones)
-
▾ Japans
Oranda
[Nederland]
<via Portugees>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: rangakusha = hollandoloog
etymologie: ran is afgekort van oranda, gaku = geleerde en sha = mens
bron: Vos 1963 (Vos 1963)
-
▾ Javaans
walandi
[Nederland]
-
▾ Javindo
Hollaan
[Nederland]
-
▾ Litouws
Olandija
[Nederland]
-
▾ Noors
Holland
†verouderd
[Nederland]
-
▾ Oekraïens
Gollándija
[Nederland]
<via Russisch>
-
▾ Petjoh
blandeu, blandanees
[spotnaam voor Indo's die te Hollands willen lijken]
<via Portugees>
-
▾ Pools
Holandia
[Nederland]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Portugees
holanda
[textiel van het allerfijnste linnen; Nederland]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: holandés: ollandes xv; holandilha: hollan- 1858 (provavelmente do cast. holandilla)
etymologie: Do top. Holanda.
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Russisch
Gollándija; nesti Gollandiju
[Nederland; (Bargoens) geklets, kletspraatjes]
datering: 1565 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: gol(l)ándec 'Hollander'
etymologie: Zu goljanskij vgl. ält. poln. Holan<'>ska Ziemia (Pr.Fil. 5,419). Sonst direkt aus ndl. Holland oder nhd. Holland. Vgl. auch galán, golánka.
bron: Černych 1993 Dovhopolyj 2005 Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, Dovhopolyj p.c.)
-
▾ Schots
Holland; ho(i)llin(g)
[Nederland]
datering: 1451-1500 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ~ hawk 'the great northern diver' 19-e20
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Spaans
holanda
[fijne stof]
datering: 1495 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Holandilla, 1636, de donde el fr. holandille.
etymologie: Del nombre de Holanda, de donde se traía.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Surinaams-Javaans
Holan
[Holland, Hollands, Nederland, Nederlands]
-
▾ Tamil
ulāntā
[Nederland]
-
▾ Tsjechisch
holand
[zeer fijne papiersoort uit Nederland]
-
▾ Tsjechisch
Holandsko
[Nederland]
-
▾ Amerikaans-Engels
holland, holand, hollan
[linnen weefsel; goederen (oorspronkelijk) gemaakt in Nederland]
-
▾ Hollander
[iemand of iets uit Nederland; maal- of roerbak in een papierfabriek; (scheepvaart) haaksteek; (gewestelijk) Hollandse koe]
-
▾ Amerikaans-Engels
Hollander
[Nederlander; Amerikaan van Nederlandse afkomst]
datering: 1794 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: ; CITAAT: 1794 The Albabians and people of Skenectady were Hollanders; 1895 The English succeeded to the policy of the Hollanders [in New York]
bron: Craigie 1938-1944 (Craigie)
-
▾ Arabisch (Egypte)
hulandi
[iemand uit Nederland; het Nederlands]
-
▾ Arabisch (MSA)
holandī
[iemand uit Nederland; Nederlands]
-
▾ Deens
hollænder
[Nederlander; iemand die een grote (heren)boerderij met koeien en weiland verpacht, iemand die op een zuivelboerderij past; Nederlands vaartuig; iets kunstzinnigs dat uit Nederland komt of Nederland voorstelt; machine in papierfabriek; hoofdkleding voor vrouwen; broodsoort; zuurtjessoort; kreng voor touwen; rijtuig voor kinderen; Nederlandse kaas]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: den flyvende hollænder=de vliegede Hollander, skabt som en hollænder=onhandig, lomp, zwaar, langzaam als een Nederlands schip, hollænderi=boederij die door Nederlander wordt verpacht
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (PNOE, OOD, Fremmed2)
-
▾ Duits
Hollander
[(zeevaart) steek of slag waarmee een touwuiteinde aan een paneel wordt bevestigd]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: in Übereinstimmung mit nl. hollander Nl. Wb. VI 881
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Duits
Holländer
[schip uit Holland, schip van een Hollander]
-
▾ Fins
hollanteri
[onderdeel van een papiermachine]
-
▾ Litouws
holenderis
[maal- of roerbak in fabrieken voor verbouw van vezelgewassen]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: vok. Holländer - olandas
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Litouws
olandai
[iemand uit Nederland]
-
▾ Noors
hollender
†verouderd
[Nederlander; Nederlands vaartuig; (papierindustrie) maal- of roerbak waarin lompen worden fijngemaakt]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: eg bare om person fra det nordvestlige Nederland
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Pools
holender
[bewoner van Nederland; verwensing; lakenvelder; Nederlandse molen; roerbak in de papierfabrieken; bepaalde figuur bij het kunstschaatsen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: holendrować 1. To make a long, curving arc while skating, 2. about a plane: a bank with simultaneous deviation, a result of side instability, 3. to sew the brochures together, pulling the threads in two points of the insert, in all sheets.
etymologie: hol. mieszkaniec Holandii
bron: Czopek-Kopciuch 2009 (Wladyslaw Kopalinski, Czopek-Kopciuch)
-
▾ Pools
holender, ook: holander, olander, olender, olęder
(dialect)
[Nederlandse kolonist in Polen (vanaf 16e eeuw; mv.: Nederlandse nederzetting in Polen); onderdeel van een molen; duivensoort; verwensing]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ook in veel toponiemen; Holendernia, Olendernia: 1. a Dutch settlement, a farm settled by a Duchman or the Dutchmen, who deal with dairy produce; 2. a cow – shed, in particular courtly.
bron: Czopek-Kopciuch 2009 (Czopek-Kopciuch)
-
▾ Pools
holenderka
[Nederlandse vrouw; lakenvelder; (mv.) bepaald schaatstype; dakpan typerend voor de Nederlandse bouw; (dial.) snuiftabak; (dial.) soort schoenen; (dial.) kippensoort]
status: ontlening onzeker
bron: Czopek-Kopciuch 2009 (http://sjp.pwn.pl/lista.php?, Czopek-Kopciuch)
-
▾ Russisch
gollánder
[maal- of roerbak in papierfabriek]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hollander, maal- of roerbak in de papierfabrieken (Ndl. Wdb. 6, 881).Russ. gollánder, in het Akad. Wdb. 1, 839 aldus gedefinieerd: mašina v kotoroj trjap'e izrezyvaetsja pri postojannom pritoke vody, črez čto polučaetsja židkaja kašina, nazyvaemaja : polumassoj. Takoj že apparat upotrebljaetsja i v sacharovarnom dele (machine waarin lompen worden stukgesneden bij voortdurende toevloeiing van water, waardoor een vloeibare brij wordt verkregen, geheten halfgoed. Een dergelijk apparaat wordt ook in de suikerraffinaderij gebruikt). Of volgens Michel'son: na pisče-bumažnych fabrikách : prodolgovatyj jaščik, v kotorom vertitsja baraban so staľnymi polosami (in papierfabrieken: langwerpige kast, waarin een trommel met stalen klingen ronddraait). Vgl. Scheltema 4, 178: De papiermolens werden ook geheel op de Hollandsche wijze ingerigt, hetzij door eenen Nederlander, . . . bos geheeten, hetzij door Karotkin, eenen Rus, die aan de Zaan was onderwezen; zie ook 1, 231; 2, 153; 3, 351, 353.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Sarnami
Holandar
[iemand uit Holland]
-
▾ Slowaaks
holanďan
[inwoner van Holland]
-
▾ Tsjechisch
holendr, holandr
[schroefkoppeling; papiermaalbak]
<via Duits>
-
▾ Tsjechisch
holanďanka, holandka
[kippenras]
-
▾ Tsjechisch
holanďan
[inwoner van Holland]
-
▾ Amerikaans-Engels
Hollander
[Nederlander; Amerikaan van Nederlandse afkomst]
-
▾ Hollands
[(taal) van Holland, iets of iemand uit Holland]
-
▾ Amerikaans-Engels
Hollands
[jenever]
datering: 1788 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hollands acre, vero., cf. morgen; in eng. 1812-
etymologie: ; CITAAT: 1788 He brought a case-bottle in his hand filled with Hollands.
bron: Craigie 1938-1944 (Craigie)
-
▾ Arabisch (MSA)
holandī; al-holandīya
[Nederlands; het Nederlands]
-
▾ Aucaans
Olansi
[(taal) van Holland]
-
▾ Azeri
hollandiyali
[bewoonster van Nederland]
<via Russisch>
-
▾ Azeri
hollandka
[Hollandse betegelde kachel]
<via Russisch>
-
▾ Baskisch
olandes
[uit of van Holland]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: Volgens Lh, die ook de variant olandres geeft, is dit algemeen Noord-Baskisch.
bron: Lhande 1926 (Lh)
-
▾ Bulgaars
holandski
[(taal) van Holland]
-
▾ Deens
hollandaise
[saussoort]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: OPRINDELSE: af fr. hollandaise hollandsk.
bron: Brüel 1993 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, Fremmed2)
-
▾ Deens
hollandsk, hollandsk ost
[Hollandse (kaas)]
-
▾ Duits
Sauce hollandaise
[witte saus]
<via Frans>
-
▾ Engels
Hollandaise
[witte saus]
<via Frans>
datering: 1841 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Fr., fem. of hollandais Dutch, f. Hollande Holland.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
Hollands
[jenever]
datering: 1714 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. hollandsch (ch mute), Hollandish, Dutch, in hollandsch genever, Hollands gin.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Esperanto
holandezo
[hollandaisesaus]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Fr hollandaise (vrouwelijke vorm) met ondersteuning uit Du/Eng (sauce) hollandaise en als substantief overgenomen. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Waringhien 2002 (War)
-
▾ Fins
hollantilaiskastike
[witte saus]
-
▾ Fins
hollannikkaat
[paar klompen met houten onderkant en leren bovenkant]
-
▾ Fins
hollanninpaimenkoira
[Hollandse herdershond]
-
▾ Frans
hollandais
[provincie van Nederland; persoon uit Holland]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: de Hollande, germ. Holland
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 (PRobert, Valkhoff)
-
▾ Indonesisch
Hollands
[Nederlands]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hollands spréken = Nederlands spreken
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Italiaans
olandese
[uit Holland, Nederlands(e taal)]
status: ontlening onzeker
etymologie: l'Olandesina, ook la bella Olandesina ''het (mooie) Hollandse meisje' is een soort Italiaanse versie is van ''Frau Antje'. Zij was begin jaren tachtig van de vorige eeuw het beeldmerk van een wasmiddel van de firma Marilanza. Zij figureerde in tekenfilmpjes in de T.V.reclame (samen met Calimero), en op plaatjes en als beeldje of poppetje; op de toenmalige jeugd -nu jong volwassen Italianen- maakten sprookjesachtige tekenfilmpjes op de T.V. grote indruk: op internet wordt er nostalgisch over gechat (Googlen op Olandesina! - Google images geeft afbeeldingen, Youtube geeft tekenfilmpjes) . Ook was er in de jaren zestig/zeventig een bekend Italiaans lied met de titel la bella Olandesina. Kortom: l'Olandesina is zeker sinds deze reclamecampagne een begrip in Italië. (Een Italiaanse vrouw meldt op internet dat zij, tijdens het verrichten van huishoudelijk werk, van zichzelf zegt: ''faccio l'Olandesina'', wat ongeveer betekent: ''ik speel de kraakheldere huisvrouw''.)
bron: Zingarelli 1999 (Zingarelli)
-
▾ Koerdisch
Holendî
[Nederlands(e taal), Nederlander]
-
▾ Kroatisch
holandski
[Nederlands]
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Macedonisch
holandski
[(taal) van Holland]
-
▾ Maltees
Olandiż
[(taal) van Holland, iets of iemand uit Holland]
<via Italiaans>
-
▾ Negerhollands
hollands
[van Nederland]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hesseling 1905: 188: de hollandse taal = die hollands spraek.
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905: 188)
-
▾ Noors
hollandsk
†verouderd
[Nederlands]
-
▾ Pools
hollandaise
[witte saus]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: fr.sauce hollandaise "sos hol."
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Pools
holenderski
[uit of van Nederland, Nederlandse taal]
status: ontlening onzeker
bron: Czopek-Kopciuch 2009 (http://sjp.pwn.pl/lista.php?, Czopek-Kopciuch)
-
▾ Russisch
galánka
[koolraap]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: , dial. lánda, ook: lánduška, lánka
etymologie: Nordgrr. (Barsov), auch golán'. Als 'holländisches Gemüse' aus *golándka. Vgl. galancy, pl. 'Holländer', Adj. galanskij (bei Kotošichin 46ff., 120), von ndl. Holland.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Russisch
gollándka
[kippensoort; koeiensoort]
-
▾ Russisch
golánka
[groene- of boerenkool; matrozenhemd; vrouwenbontjas met gordel; Hollandse betegelde kachel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bed.1: Olon. Kostr. auch lánka, lánda, dass. Vjatka (Filin 152 ff.), lánduška, dass., galácha, Kostr.Alles aus golandka von ndl. Holland. Siehe Gollándija und némka. Vd Meulen 1959:
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
gollándskij
[Nederlands, (taal) van Nederland]
-
▾ Sarnami
holáns
[(taal) van Holland]
-
▾ Servisch
holandski
[Nederlands]
-
▾ Singalees
lansi
[Hollander]
-
▾ Sloveens
holandski
[(taal) van Holland]
-
▾ Tamil
olanda
[diamant]
status: ontlening onzeker
etymologie: dankzij Nederlandse diamanthandelaren
bron: Coelho 1996 (Coelho)
-
▾ Tiriyó
oransi
[(taal) van Holland, iets of iemand uit Holland]
-
▾ Tsjechisch
holandský
[uit of van Holland]
-
▾ Amerikaans-Engels
Hollands
[jenever]
-
▾ hollen
[rennen]
-
▾ Frans
houler, holer, oler
(dialect)
[van de ene jaarmarkt naar de ander rennen, wegwerpen, druk doen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: houlette = herdersstok; stok; tuinschopje (zie GRobert, FEW)
etymologie: PR: de l'a.fr. houler `jeter', moy.néerl. hollen.FEW: geeft buiten het bovenstaande Fr. woord nog vele dialektvormen, afgeleid van hollen. In de etymologie wordt o.a. de afweging gemaakt of Oud-Pik. 'houler' teruggaat op de Duitse dan wel Ndl. vorm. Zie FEW trefwoord 'hollen'.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, FEW)
-
▾ Vastelands-Noord-Fries
hoole
[zich voortbewegen]
status: ontlening onzeker
etymologie: hoole Mo. ‘sich fortbewegen‘ < nl. hollen ‘id.‘ weitere Herk. unbek.
bron: Sjölin 2006 (Sjölin)
-
▾ Frans
houler, holer, oler
(dialect)
[van de ene jaarmarkt naar de ander rennen, wegwerpen, druk doen]
-
▾ Holoceen
[geologisch tijdperk]
-
▾ Indonesisch
Holosén
[geologisch tijdperk]
-
▾ Indonesisch
Holosén
[geologisch tijdperk]
-
▾ holster
[vuurwapenfoedraal]
-
▾ Duits
Holster
[open lederen tas voor handvuurwapen; jachttas (jagerstaal)]
datering: 1951-2000
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden Fremd: mittelniederd.-niederl.-engl.; das; -s, -. Kluge: Entlehnt aus ne. holster, das seinerseits aus nndl. holster stammt. Dieses ist eine Nebenform zu Holfter. Duden Universal: engl. holster < niederl. holster < mniederl. holfter, mniederd. hulfte= Köcher für Pfeil u. Bogen, Nebenf. von mhd. hulft, 2Halfter
bron: Duden Universal 2003 Duden Fremd 1990 Kluge 2002 (Duden Fremd, Kluge, Duden Universal)
-
▾ Russisch
ól'stra, olstr
[vuurwapenfoedraal]
datering: 1666-1667 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus nhd. dial. Holster 'Hülle, Pistolen-halfter', ndl. engl. holster. Daraus auch čech. holstra, s. Berneker EW. 1,378 ff., Kluge-Götze EW. 254, Matzenauer 265. Vgl. olstr. H o l s t e r , lederen zak of koker voor een pistool, b.v. op een ruiterzadel (Ndl. Wdb. 6, 887). Russ. ól'stra, bij Dal' 2, 1738: čuška, kobura, odin iz dvuch kožanych pistoletnych čachlov, vperedi sedla; star. ružejnoe nagališče (holster, een der twee lederen foedralen voor een pistool, voor op het zadel; oudtijds foedraal voor een geweer). Bewijsplaatsen uit het begin der 18de eeuw vindt men in de P. i B. Petra Vel. 2, 11 (a°. 1702): V dragunskie v 9 polkov nadobno: . . . 3311 par pistolej 4414 par olstr (Voor de 9 dragonderregimenten zijn nodig: . . . 3311 paar pistolen, 4414 paar holsters) alsmede 4, 100 (a°. 1706): 575 par pistoletov s oľstrami (575 paar pistolen met holsters). Daarnaast in de vorm ol'str, olstr, b.v. in a. w. 3, 260 (a°. 1705): pistoletov s olstry 500 (500 pistolen met holsters). Als zodanig reeds in de 17de eeuw bij Kotošichin 90 (a°. 1667): pistoli s olstry (pistolen met holsters). In de russ.-ndl. woordenlijst van Sewel (a°. 1717) leest men: ol'str holster. Voor de verdwijning der h aan het begin vgl. russ. ošpital uit ndl. hospitaal (zie ald.) alsmede russ. ánšpug, éling uit ndl. handspaak, helling (zie die woorden). Aan ndl. holster is ook eng. holster ontleend (v. Haeringen 72); het hd. heeft holfter, huif ter, half ter, doch holster wordt in het Deutsches Wtb. niet vermeld. Vasmer 2, 265 wijst op een ndd. en dial. hd. vorm holster; misschien zouden daarop Čech. holstra en po. olstro terug kunnen gaan en het zou mogelijk blijven, dat ook russ. ól'stra, ol'str, olstr daarin zijn oorsprong heeft.
bron: Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer,VdMeulen 1959)
-
▾ Tsjechisch
holstra
[vuurwapenfoedraal]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus nhd. dial. Holster 'Hülle, Pistolen-halfter', ndl. engl. holster. Daraus auch čech. holstra, s. Berneker EW. 1,378 ff., Kluge-Götze EW. 254, Matzenauer 265. Vgl. olstr.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Zweeds
hölster
[vuurwapenfoedraal]
datering: 1555 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: axelhölster, sadelhölster
etymologie: sedan 1555; av lågty. holster med samma bet.; av samma urspr. som hölster2
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Duits
Holster
[open lederen tas voor handvuurwapen; jachttas (jagerstaal)]
-
▾ holte
[uitholling]
-
▾ Sranantongo
holte
[(jongerentaal) plek]
-
▾ Sranantongo
holte
[(jongerentaal) plek]
-
▾ holwater
[golf]
-
▾ Berbice-Nederlands
holwatri, hulwatri, olwatri
[golf]
-
▾ Berbice-Nederlands
holwatri, hulwatri, olwatri
[golf]
-
▾ hom
[zaad van vis]
-
▾ Papiaments
hom
†verouderd
[zaad van vis]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p. 35
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Papiaments
hom
†verouderd
[zaad van vis]
-
▾ homeopathie
[geneeswijze]
-
▾ Indonesisch
homéopati
[geneeswijze]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: homéopat = homeopaat
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
homéopati
[geneeswijze]
-
▾ hommelbij
[hommel]
-
▾ Engels
humble-bee
[hommel]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: prob.MLG. hummelbe<lengte>, homelbe<lengte>, f.hummel=(M)Du. hommel, OHG. humbal (G.hummel) +be<lengte> 'BEE'. Cf.+humble 'rumble, mumble' (xiv) and bumble-bee (xvi).
bron: Onions 1983 (ODEE, Room)
-
▾ Engels
humble-bee
[hommel]
-
▾ hommergat
[gat in de hommer (verdikking tot steun van de bramzaling en het tuig) van een steng]
-
▾ Deens
hummergat
[0]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD zonder etymologie. SAOB: efter holl. hommergat, t. hummergat
bron: SAOB 1898 (OOD, SAOB)
-
▾ Zweeds
hummergatt
[gat in de hommer waarin een schijf aangebracht wordt waarmee het razeil gehesen kan worden]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: SAOB; efter holl. hommergat, t. hummergat
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
hummergat
[0]
-
▾ homo
[persoon met seksuele gerichtheid op personen van hetzelfde geslacht]
-
▾ Indonesisch
homo
[persoon met seksuele gerichtheid op personen van hetzelfde geslacht]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berhomo, menghomoi = homoseksueel handelen met
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
homo
[persoon met seksuele gerichtheid op personen van hetzelfde geslacht]
-
▾ homofiel
[homoseksueel]
-
▾ Indonesisch
homofil
[homoseksueel]
-
▾ Indonesisch
homofil
[homoseksueel]
-
▾ homofonie
[het gelijk klinken]
-
▾ Indonesisch
homofoni
[het gelijk klinken]
-
▾ Indonesisch
homofoni
[het gelijk klinken]
-
▾ homogeen
[van dezelfde aard]
-
▾ Indonesisch
homogén
[van dezelfde aard]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: homogénitas = homogeniteit
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
homogén
[van dezelfde aard]
-
▾ homograaf
[op dezelfde manier gespeld woord]
-
▾ Indonesisch
homograf
[op dezelfde manier gespeld woord]
-
▾ Indonesisch
homograf
[op dezelfde manier gespeld woord]
-
▾ homologatie
[gerechtelijke bekrachtiging, goedkeuring]
-
▾ Indonesisch
homologasi
[gerechtelijke bekrachtiging, goedkeuring]
-
▾ Indonesisch
homologasi
[gerechtelijke bekrachtiging, goedkeuring]
-
▾ homologie
[het homoloog zijn]
-
▾ Indonesisch
homologi
[het homoloog zijn]
-
▾ Indonesisch
homologi
[het homoloog zijn]
-
▾ homoniem
[gelijkluidend woord met verschillende betekenissen]
-
▾ Indonesisch
homonim
[gelijkluidend woord met verschillende betekenissen]
-
▾ Indonesisch
homonim
[gelijkluidend woord met verschillende betekenissen]
-
▾ homoseksueel
[gericht op seksuele omgang met personen van hetzelfde geslacht]
-
▾ Indonesisch
homoséksuil
[gericht op seksuele omgang met personen van hetzelfde geslacht]
-
▾ Indonesisch
homoséksuil
[gericht op seksuele omgang met personen van hetzelfde geslacht]
-
▾ homp
[stuk, brok]
-
▾ Deens
homp, humpel, hjumpel
(dialect)
[afgesneden stuk (brood, kaas, vlees); groot, onhandig persoon (vaak van een vrouw gezegd) ]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: formentlig < nedertysk butt, bott el. frisisk og hollandsk bot, de vormen met een j zijn ouder volgens dit woordenboek
bron: Jysk ordbog 1999 (Jysk Ordbog)
-
▾ Noors
homp brød
(dialect)
[afgesneden stuk brood]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: bestaat ook in Zweedse dialecten volgens Arnesen
bron: Arnesen (Arnesen)
-
▾ Deens
homp, humpel, hjumpel
(dialect)
[afgesneden stuk (brood, kaas, vlees); groot, onhandig persoon (vaak van een vrouw gezegd) ]
-
▾ hond
[hondachtige]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Berbice-Nederlands
hondo
[hondachtige]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hont
†verouderd
[hondachtige]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Valls 1981: hundklut = dog testicles
bron: Valls 1981 (Valsl 1981)
-
▾ Negerhollands
hond, hon, hont, hun
[hondachtige]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: djdj 1926: hondengezicht (scheldwoord) = hungusē. hierbij heeft de n een puntje en wordt een ŋ
etymologie: hond (old 1776), hon, hont (djdj 1926), hont (Hesseling 1905), hun (Robertson 1989). Hesseling 1905, p.34: ik kan maar één ding tegelijk doen (zegswijze) = hont hab vier vut, no kan loop twee pat = (letterlijk:) de hond heeft vier poten, maar kan geen twee wegen lopen. Hesseling 1905, p.35: twee mensen willen hetzelfde hebben (spreekwoord) = twee hont vekkete voor een been = (Letterlijk): twee honden vechten om één been.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Berbice-Nederlands
hondo
[hondachtige]
-
▾ hond
[landmaat van 100 roeden]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1130-1161;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Duits
Hund
(dialect)
[landmaat]
datering: 1200 (1151-1200)
status: ontlening onzeker
etymologie: Bestaat ook in het (Neder)duits. Teuchert p. 78: Das "Hund", ndl. "hont"ist ein Landmaß, das von 1/6 bis 1/4 holländischen Morgens schwankt. Zeugnisse aus Nordholland und Utrecht bringt das Mndl. Wdb. bei. Wort und Sache sind von holländischen Auswanderern ebenso wei beim vorigen Ausdruck in die Weser- und Elbmarschen mitgenommen und weiter verwendet worden. Schon um 1200 taucht es in einem Neumünsterschen Güterverzeichnis für Besitzungen in der Haseldorfer un der Wilstermarsch auf (…)
bron: Smet 1983 Teuchert 1972 (Teuchert, Smet 83)
-
▾ Duits
Hund
(dialect)
[landmaat]
-
▾ hondenfok
[takel met blokken die onder andere dient om watervaten binnenboord te hijsen]
-
▾ Russisch
únderfok (ouder: gundefok)
†verouderd
[takel met blokken die onder andere dient om watervaten binnenboord te hijsen]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Hondefok. takel met blokken, die dient o.a. om watervaten binnen boord te hijsen Over dezen takel handelen P. M. blz. 101: een enkel blok op den last en een ander boven, waarop tevens de vaste part is gestoken, vormt eenen toestel, waarbij slechts de halve kracht aan de halende part vereischt wordt, om in evenwigt met den last te zijn. Het bovenblok dient enkel, evenals bij den wipper, om de rigting der kracht te veranderen, en dus voor het gemak. Hiertoe behoort onder anderen de hondenfok, waarvan de vaste part op het bovenblok en dit in eenen strop op den kraag van het grootstag gepikt wordt, terwijl het onderblok gehaakt wordt in eene kous, ingebonden in den strop van den watertakel. Het bovenblok heeft soms eenen schinkel met haak, die om den kraag van het grootstag geslagen, en daarna in den schinkel zelven gehoekt wordt. De hondenfok dient, om de watervaten binnen boord te hijschen, en neder te strijken als zij met den watertakel hoog genoeg opgeheschen zijn. Doordat de looper slechts over enkele blokken loopt, overhaalt hij gemakkelijk. Russ. /mderfok, palan d'étai (d. i. stagtakel of stagtalie: vandaar J.'s synoniem Russ. stagtalï), is een zeer merkwaardige verbastering van het Holl. hondefok, alsof het aan een Holl. *onderfok was ontleend. J. denkt dan ook aan: un objet place sous la misaine (onder de fok, onder het fokzeil). Dat Russ. underfok niets anders zijn kan dan Holl. hondefok, blijkt overtuigend uit V.'s verklaring van het Russ. woord: tali, osnovannyja v dva odnoškivnye tonkochodnye bloka, iz kotorych odin, základyvaemyj na grotaštag, vvjazyvaetsja v prostoj strop s gakom i koušem, a drugoj základyvaetsja v kouš stropa nižnjago bloka vatertalej; posredstvom etich talej podnimajut na sudno bocki i drugoj gruz iz za borta (takel, geschoren door twee enkele platte obtjažnye stany (nauwe broek), vgl. de art. Broek (1), Gulp, Klap of Klep (3). 2. Het femininum gollándka, goldnka, eigenlijk Hollandsche (z. boven), met de beteekenissen: a. Ucenaja povivalnaja babka (vroedvrouw, die voor haar ambt heeft geleerd), waarschijnlijk aldus geheeten naar de door PETER DEN GROOTE naar Rusland ontboden Hollandsche vroedvrouwen. b. Zenskaja narjadnaja šuba s poj asom (zondagsche pels voor vrouwen, met een gordel), vgl. het art. Borstrok. c. Mužskaja kurtka, krutka (mannenwambuis, kiel), vgl. de art. Boezeroen, Borstrok (deze en de vorige beteekenis van het woord zijn dialectisch). d. Goliandskaja pec', komnatnaja, kirpicnaja (Hollandsche kamerhaard van tegels). e. Rod brjukvy (soort van koolraap), napo brassica; D. geeft hiervoor ook golárí. golárí. f. Lucšij sort sel'di (beste soort haring). 3. Russ. goUdnder uit^Holl. hollander in de beteekenis: maat of roerbak in de papierfabrieken. 4. Op volksetymologie berust de schrijfwijze goldndra, golándrit D., naast galándra,galándril' A., uit Holl. kalander (soort van mangel), kalanderen (glanzen met een kalander). Verband. Kon. Akad. v. Wetensch. (Nieuwe Reeks) Dl. X. .. '2.blokken, waarvan het eene, bevestigd op den gmoten stag, ingebonden wordt in een strop met een haak en een kous, en het andere wordt bevestigd in een kous van den strop van het onderblok van den watertakel; door middel van dezen takel hijscht men vaten op het schip en andere lading van buiten boord), liet Zeeregl. blz. 887 heeft nog den oorspronkelijken vorm, waaruit het tegenwoordige underfok is verbasterd, n. 1. gunde fok, hondefocken.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
únderfok (ouder: gundefok)
†verouderd
[takel met blokken die onder andere dient om watervaten binnenboord te hijsen]
-
▾ hondenkloot
[kloot van een hond; plantennaam]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hunklut
[boomnaam (Andira inermis)]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Valls 1981: Also called 'pig turd'. Both of these names refer to the appearance of the seeds. Also known as 'Dog almond'. 'Hundklut' is Dutch Creole for 'Dog testicles'.
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hunklut
[boomnaam (Andira inermis)]
<via Negerhollands>
-
▾ hondenkooi
[slaapplaats op een jacht die gedeeltelijk onder de kuip doorloopt]
-
▾ Pools
hundekoja
[slaapplaats op een jacht die gedeeltelijk onder de kuip doorloopt]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Pools
hundekoja
[slaapplaats op een jacht die gedeeltelijk onder de kuip doorloopt]
-
▾ hondenwacht
[wacht van 12 uur 's nachts tot 4 uur 's ochtends]
-
▾ Deens
hundevagt
[wacht van 12 uur 's nachts tot 4 uur 's ochtends]
status: ontlening onzeker
bron: (Arnesen, Hammerich 45, p. 346)
-
▾ Noors
hundevakt(en)
[wacht van 12 uur 's nachts tot 4 uur 's ochtends]
status: ontlening onzeker
bron: (Arnesen, Hammerich 45)
-
▾ Russisch
sobačja wachta, sobaka
[wacht van 12 uur 's nachts tot 4 uur 's ochtends]
-
▾ Deens
hundevagt
[wacht van 12 uur 's nachts tot 4 uur 's ochtends]
-
▾ honderd
[telwoord]
-
▾ Arowaks
hundred
[telwoord]
-
▾ Aucaans
ondoo
[telwoord]
-
▾ Berbice-Nederlands
hondrutu
[telwoord]
-
▾ Negerhollands
hondert, honderd
[telwoord]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hondert (Magens 1770, Old 1776), honderd (Hesseling 1905: 230)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905: 230)
-
▾ Petjoh
(kamer) nummer honderd
[de wc]
-
▾ Sranantongo
hondro, hondru
[telwoord]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Arowaks
hundred
[telwoord]
-
▾ honderdduizend
[telwoord]
-
▾ Negerhollands
hondert dysent
[telwoord]
-
▾ Negerhollands
hondert dysent
[telwoord]
-
▾ honderdduizendste
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
hondertdysenste
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
hondertdysenste
[rangtelwoord]
-
▾ honderdponder
[kanon met projectielen van honderd pond]
-
▾ Frans
hondrepondre
†verouderd
[(overdrachtelijk) bijnaam van soldaten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Der name des hundertpfündige kugeln schiessen- den geschützes wurde auf die es bedienenden soldaten übertragen.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
hondrepondre
†verouderd
[(overdrachtelijk) bijnaam van soldaten]
-
▾ honderdpoot
[duizendpoot]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
gongolo
[duizendpoot]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
gongolo
[duizendpoot]
-
▾ honderdste
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
honderste
[rangtelwoord]
-
▾ Sranantongo
honderdste
[rangtelwoord]
-
▾ Negerhollands
honderste
[rangtelwoord]
-
▾ honderdvoud
[honderd maal zo groot of zo veel]
-
▾ Negerhollands
honderd voud
[honderd maal zo groot of zo veel]
-
▾ Negerhollands
honderd voud
[honderd maal zo groot of zo veel]
-
▾ honderdvoudig
[honderd keer zo veel]
-
▾ Negerhollands
hondertvoudig
[honderd keer zo veel]
-
▾ Negerhollands
hondertvoudig
[honderd keer zo veel]
-
▾ hondsvot
[scheldwoord; onbeduidend voorwerp; oog voor het derdepart onder aan een katrol]
-
▾ Deens
hundsvot
[scheldwoord; oog of strop aan het einde van een touw; achterzitje op een slee]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: Fremmed2: OPRINDELSE: af ty. Hundsfott, holl. hondsvot, egl. en hunhunds kønsdele, PNOE: OPRINDELSE: af ty. Hundsfott, holl. hondsvot, egl. en hunhunds kønsdele.. OOD fra ty. hundsfott, holl. hondsvot. Smet 83: Nederduits leenwoord in het Nederlands!
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 Smet 1983 (Fremmedordbog, Fremmed2, OOD, Smet 83)
-
▾ Engels
houndsfoot
†verouderd
[scheldwoord]
datering: 1710 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. hondsvot, Ger. hundsfott, scoundrel, rascal, lit. cunnus canis: see Grimm, Kluge and Franck.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Fins
hunsvotti
[scheldwoord]
<via Zweeds>
status: ontlening onzeker
etymologie: Bentlin: of Nederduits
bron: Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Noors
hundsvott
[achterzitje op een slee]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, lty og ned, eg. 'tispes kjønnsdeler'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
hundsfott
[scheldwoord]
-
▾ Deens
hundsvot
[scheldwoord; oog of strop aan het einde van een touw; achterzitje op een slee]
-
▾ honen
[smaden]
-
▾ Frans
honnir
[smaden, laken]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: GR: 1080, honir, Chanson de Roland; du francique *haunjan (cf. all. höhnen), dér. *haunita. → Honte.; PR: frq. *haunjan (PR 1990: dér. *haunita), v. honte
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Frans
honnir
[smaden, laken]
-
▾ honger
[eetlust]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Berbice-Nederlands
hungru
[eetlust; hongerig]
-
▾ Indonesisch
honger
[eetlust]
-
▾ Javaans
honger
(dialect)
[eten]
-
▾ Saramakkaans
hángi, ángi
[eetlust]
<via Sranantongo>
-
▾ Skepi-Nederlands
hungər
[hongerig]
-
▾ Sranantongo
angri (ouder: hangri)
[eetlust, verlangen, hunkering]
-
▾ Berbice-Nederlands
hungru
[eetlust; hongerig]
-
▾ hongeren
[honger hebben, verlangen, hunkeren]
-
▾ Sranantongo
angri
[honger hebben, verlangen, hunkeren]
-
▾ Sranantongo
angri
[honger hebben, verlangen, hunkeren]
-
▾ hongerig
[honger hebbend]
-
▾ Negerhollands
hongrig, honger, hungu, hongru
[honger hebbend]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Hesseling 1905:194, old 1776, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Negerhollands
hongrig, honger, hungu, hongru
[honger hebbend]
-
▾ hongerloon
[zeer karig loon]
-
▾ Indonesisch
hongerlon
[zeer karig loon]
-
▾ Indonesisch
hongerlon
[zeer karig loon]
-
▾ hongeroedeem
[ophoping van abnormale hoeveelheid vocht in weefsels en organen ten gevolge van verhongering]
-
▾ Indonesisch
hongerudim
[ophoping van abnormale hoeveelheid vocht in weefsels en organen ten gevolge van verhongering]
-
▾ Javaans
hongerudém
[ophoping van abnormale hoeveelheid vocht in weefsels en organen ten gevolge van verhongering]
status: ontlening onzeker
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Indonesisch
hongerudim
[ophoping van abnormale hoeveelheid vocht in weefsels en organen ten gevolge van verhongering]
-
▾ hongitocht
[expeditie met een hongi, oorlogsvloot van prauwen]
-
▾ Tsjechisch
hongitochten
[expeditie met een hongi, oorlogsvloot van prauwen]
-
▾ Tsjechisch
hongitochten
[expeditie met een hongi, oorlogsvloot van prauwen]
-
▾ honing
[stof door bijen uit bloemvocht bereid]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Aucaans
oniki
[stof door bijen uit bloemvocht bereid]
-
▾ Negerhollands
henig, honing
[stof door bijen uit bloemvocht bereid]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: henig (old 1776), honing (Hesseling 1905:193)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 193)
-
▾ Papiaments
honing (ouder: heinik)
†verouderd
[stof door bijen uit bloemvocht bereid]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Mat. 3:5 "honig"
bron: (Joubert PN, Conradi)
-
▾ Saramakkaans
honi
[bij]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: honi-wáta (bet. honing), honi-kaká (bet.was)
bron: Donicie 1963 (Donicie)
-
▾ Sranantongo
oni
[stof door bijen uit bloemvocht bereid]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
heuning
[stof door bijen uit bloemvocht bereid]
<via Afrikaans>
datering: 1913 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: heuning-(blom)bos, heuning-(blom)thee - element in namen van planten waarvan geurige thee wordt getrokken
etymologie: Afk., earlier honing (fr. Du.) honey.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Aucaans
oniki
[stof door bijen uit bloemvocht bereid]
-
▾ honk
[thuis, vrijplaats bij kinderspelen]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1401-1450;
thema: sport en spel
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Amerikaans-Engels
hunk
[vrijplaats bij kinderspelen]
datering: 1848 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Clapin: Hence, also, `to be hunk' to be safe, i.e. to have reached the goal without being intercepted by one of the opposite party; also `hunky', `hunkey' very fine (zie kaartje hunky)
etymologie: Du. honk, 'goal'; OED: a. Du. honk goal, home, in a game; of Frisian origin: cf. WFris. honcke, honck `house, place of refuge or safe abode' (Japix); EFris. hunk `corner, nook, retreat, home in a game' (Doornkaat-Koolman).; CITAAT: 1848 Hunk (Dutch, honk.). A goal, or place of refuge. A word much used by New York boys in their play.
bron: Clapin 1902 Craigie 1938-1944 (Craigie, Bartlett, Neumann, Clapin; OED2 (U.S.), Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
hunky
[veilig, goed]
datering: 1861 (1851-1900)
status: ontlening onzeker ; afleiding
afleidingen en samenstellingen: hunky-dory (OED 1866Craigie 1868-1913)) (Mencken Sup. 1: hunky-dory `prima, tof')
etymologie: van hunk < nl.honk; Clapin: also `hunkey' very fine; `all hunky' (ook in Craigie), to be allright
bron: Craigie 1938-1944 Flexner 1976 Mencken 1937-1948 (Craigie, Flexner 1976, Mencken Sup. I; OED2 (U.S.), Van der Sijs 2009)
-
▾ Papiaments
honk
†verouderd
[vrijplaats bij kinderspelen]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.125 "O no, mi ta sali wel di berdad foor di honk. - Jongen neen, ik loop wel ferm van honk."
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Amerikaans-Engels
hunk
[vrijplaats bij kinderspelen]
-
▾ honorair
[ere-]
-
▾ Indonesisch
honorér
[ere-]
-
▾ Indonesisch
honorér
[ere-]
-
▾ honorarium
[geldelijke vergoeding]
-
▾ Indonesisch
honor, honorarium
[geldelijke vergoeding]
-
▾ Menadonees
honor
[geldelijke vergoeding]
-
▾ Muna
honoro
[geldelijke vergoeding]
-
▾ Indonesisch
honor, honorarium
[geldelijke vergoeding]
-
▾ honschoten
[type weefsel, oorspronkelijk gemaakt te Hondschoote]
-
▾ Frans
anacoste
†verouderd
[soort serge, wollen stof]
<via Spaans>
datering: 1699 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: GR: 1699; anascote, 1630; mot esp., de Hondschoote, ville flamande où cette étoffe était fabriquée.; Die in Hondschoote (Belgien) fabrizierten stoffe waren zum teil für Spanien bestimmt. Sie wurden sp. anascote genannt, was der hispani- sierte name für Hondschoote ist. Die dialekt- formen hanscote, anscote (seit 1589) beruhen auf direkter übernahme aus dem namen der fläm. stadt (wie verhält sich dazu das hap. afr. hanscote 'pli disgracieux'?). Nfr. anacoste ist aus dem sp. entlehnt.
bron: Wartburg 1928 (FEW, GRobert)
-
▾ Schots
hunscott
†verouderd
[type weefsel gemaakt in Zuid-Holland en Vlaanderen]
datering: 1551-1600 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: only Sc; Du honskote(n)
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Spaans
anascote
†verouderd
[soort serge, wollen stof]
-
▾ Frans
anacoste
†verouderd
[soort serge, wollen stof]
<via Spaans>
-
▾ hoofd
[kop; voorste deel; golfbreker; leider; kort verbindingsbalkje tussen twee schuinopgaande balken]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
hof
[kop]
status: ontlening onzeker
etymologie: Djambating hōf 'een hoofd in zee uitgebouwd'
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Deens
høfde
[golfbreker]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nt. höfd, höved, østfris. höfd, hofd, jf. holl. hoofd, (hvorfra vel formen Hofd(e))
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (Skautrup, PNOE, OOD)
-
▾ Duits
Hoofden
[(geografisch) oostelijke helft van het kanaal tussen Dover en Calais]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: eine nl. Bezeichnung (…) Das Wort ist die nl. Lautform für nd. höfd.
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Engels
hofte
†verouderd
[kop]
datering: 1526 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: app. MDu. hooft, hovet head n.1
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Frans
hodde
(dialect)
[steile helling van het terrein, uitzicht belemmerend en veroorzaakt door cultivering]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wird von BarbierProc, wohl mit recht, mit mndl. hood verbunden, nebenform von hooft 'haupt', hovet. Statt mndl. ist besser fläm. zu setzen, da hood im westfläm. heute noch besteht und die entlehnung wohl jünger ist. Als semantische parallele vor allem schweizd. anthaut 'schmales ende eines feldes, das man nicht in der gleichen richtung pflügen kann' (haut=d.haupt).
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Fries
hoofd
[kort verbindingsbalkje tussen twee schuinopgaande balken]
-
▾ Indonesisch
hoop, hop
†verouderd
[hoofdopzichter in suikerrietveld; leider]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hopjaksa = hoofdaanklager
etymologie: jaksa = officier van justitie
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
hop
[belangrijkste hiërarchische orgaan]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hop biro = politiebureau (verouderd), hop pengulu = hoofd van het penghoeloeschap
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
hup
[hoofd- (in titels)]
-
▾ Negerhollands
hoofd
[kop]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 239)
-
▾ Ambons-Maleis
hof
[kop]
-
▾ hoofdagent
[politieagent van hogere rang]
-
▾ Indonesisch
hopagén
[sergeant van politie]
-
▾ Indonesisch
hopagén
[sergeant van politie]
-
▾ hoofdakte
[(verouderd) diploma van bevoegdheid bij het lager onderwijs]
-
▾ Menadonees
houfakte
†verouderd
[(verouderd) einddiploma van de lerarenopleiding in Bandung]
-
▾ Menadonees
houfakte
†verouderd
[(verouderd) einddiploma van de lerarenopleiding in Bandung]
-
▾ hoofdbalk
[horizontale dwarse hoofdbalk over twee stijlen in het gebint van een schuur]
-
▾ Fries
hoofdbalke
[horizontale dwarse hoofdbalk over twee stijlen in het gebint van een schuur]
-
▾ Fries
hoofdbalke
[horizontale dwarse hoofdbalk over twee stijlen in het gebint van een schuur]
-
▾ hoofdbestanddeel
[voornaamste bestanddeel]
-
▾ Fries
haadbestândiel
[voornaamste bestanddeel]
-
▾ Fries
haadbestândiel
[voornaamste bestanddeel]
-
▾ hoofdbestuur
[hoogste (landelijk) bestuur van een politieke partij]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hoofbestuur
[hoogste (landelijk) bestuur van een politieke partij]
<via Afrikaans>
datering: 1934 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Afk., hoof head, chief + bestuur
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hoofbestuur
[hoogste (landelijk) bestuur van een politieke partij]
<via Afrikaans>
-
▾ hoofdbureau
[voornaamste bureau]
-
▾ Indonesisch
hopbiro
[voornaamste van de politiebureaus]
-
▾ Jakartaans-Maleis
hopbiró
[voornaamste bureau]
-
▾ Indonesisch
hopbiro
[voornaamste van de politiebureaus]
-
▾ hoofddeksel
[kledingstuk ter bedekking van het hoofd]
-
▾ Fries
holledeksel, kopdeksel
[kledingstuk ter bedekking van het hoofd]
-
▾ Fries
holledeksel, kopdeksel
[kledingstuk ter bedekking van het hoofd]
-
▾ hoofdkaas
[vleesgerecht van de kop van een varken]
-
▾ Amerikaans-Engels
headcheese
[vleesgerecht van de kop van een varken]
-
▾ Amerikaans-Engels
headcheese
[vleesgerecht van de kop van een varken]
-
▾ hoofdkantoor
[voornaamste kantoor van een instelling]
-
▾ Indonesisch
hopkantor
[voornaamste der kantoren]
-
▾ Indonesisch
hopkantor
[voornaamste der kantoren]
-
▾ hoofdman
[leider]
-
▾ Deens
hopmand
†verouderd
[leider, kapitein]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra holl. hopman; egl. sa. ord som Hauptmand (s. d.), jf. Hoved-, Høvedsmand
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Frans
hauman, hoveman, hoefman, houeman
†verouderd
[kapitein]
datering: 1386 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hauman usw. kommt im wesentlichen in texten aus den nördlichen gegenden vor; es ist aus dem mndl. entlehnt, wo die form sehr schwankt (hovet-, hooft-, hoof- usw.).
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
hoofdman
[iemand die met enig gezag of bestuur over anderen is bekleed]
-
▾ Noors
høvedsmann
[(militair) kapitein]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: gj. ly hövetsmann fra norr hofudmadr; FuT: "führer oder steuermann in einem fischerboot", anord. (aus dem 14. jahrhundert) entlehnt aus mnd. hôvetman.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hövitsman
[kapitein, krijgsbevelhebber]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hövitzman, trol. av äldre huvuþsmaþer 'huvudman', med anslutning till lågty. hövetman med samma bet.; bildn. till huvud
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hopmand
†verouderd
[leider, kapitein]
-
▾ hoofdofficier
[officier met de hoogste rang]
-
▾ Javaans
upupsir
[officier met de hoogste rang]
-
▾ Javaans
upupsir
[officier met de hoogste rang]
-
▾ hoofdpaal
[paal die bij een dichtzetting op de verticaal in het water staande palen ligt]
-
▾ Fries
hoofdpeal
[paal die bij een dichtzetting op de verticaal in het water staande palen ligt]
-
▾ Fries
hoofdpeal
[paal die bij een dichtzetting op de verticaal in het water staande palen ligt]
-
▾ hoofdsom der wet
[kern van de christelijke godsdienst]
-
▾ Negerhollands
hoofd-sum van die wet
[kern van de christelijke godsdienst]
-
▾ Negerhollands
hoofd-sum van die wet
[kern van de christelijke godsdienst]
-
▾ hoofdstuk
[afdeling in een geschrift]
-
▾ Fries
haadstik
[afdeling in een geschrift]
-
▾ Fries
haadstik
[afdeling in een geschrift]
-
▾ hoofdtolk
[belangrijkste tolk]
-
▾ Surinaams-Javaans
hoptoleg
[belangrijkste tolk]
-
▾ Surinaams-Javaans
hoptoleg
[belangrijkste tolk]
-
▾ hoofdtouw
[elk van de zware touwen van het staande want van een schip]
-
▾ Deens
hovedtov
[elk van de zware touwen van het staande want van een schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD alleen de betekenis: Hoved-tov, et. spec. () om (hvert af) de svære (vertikale) tove i vantene. Moth.H283. Hvert Spænd Vant bestaaer af 2 Hovedtouge. Harboe.MarO. Scheller.MarO.
bron: Stefan (Stefan p.c.)
-
▾ Frans
heûtô
(dialect)
[elk van de zware touwen van het staande want van een schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: Diese von Haust vertretene etymologische verknüpfung ist überzeugend. Die schwierigkeit, dass dem ndl. -oo- im lütt. -oē- entspricht, behebt Gesch durch einen hinweis auf die aus- sprache von ndl. hoofd 'haupt' in der mundart von Maastricht, wo dieses subst. 'h oe i d' ge- sprochen wird. Die schiffahrt auf der Maas wird das wort in der limburgischen aussprache nach Lüttich gebracht haben.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Russisch
góftou
†verouderd
[elk van de zware touwen van het staande want van een schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hoofdtouw. Hoofdtouwen, de dikste en voornaamste touwen, die weedersijds de masten staan. WINSUU. liet staande want. v. L. Zoo noemt W. hoofdtouwen en want te zamen op blz. 119: de groote hoofttouwen... de focke hoofttouwen... 't bezaenswant. . . Russ go f tou, V., wiens omschrijving: perednjaja vanta (voorste want), mij te speciaal voorkomt.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
hovedtov
[elk van de zware touwen van het staande want van een schip]
-
▾ hoofdzaak
[belangrijkste zaak, aangelegenheid of deel]
-
▾ Negerhollands
hoofdsaak
[belangrijkste zaak, aangelegenheid of deel]
-
▾ Negerhollands
hoofdsaak
[belangrijkste zaak, aangelegenheid of deel]
-
▾ hoofdzakelijk
[in hoofdzaak, voornamelijk]
-
▾ Fries
haadsaaklik
[in hoofdzaak, voornamelijk]
-
▾ Fries
haadsaaklik
[in hoofdzaak, voornamelijk]
-
▾ hoofs
[vormelijk, hoffelijk]
-
▾ Deens
høvisk
†verouderd
[vormelijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk hövesch, hovesch afl. af hof 'hof' ¯ efter fransk courtois afl. af court 'hof', OOD: fra mnt. hövesch, hovesch, ty. höfisch (jf. det besl. ty. hübsch, smuk), efter fr. courtois
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, Menke 88)
-
▾ Duits
hübsch
[mooi; (verouderd) hoffelijk]
status: ontlening onzeker
etymologie: AdjAdjektiv std.Standardwortschatz (12. Jh.), mhd. hübesch Entlehnung. Übernommen aus mndl. hovesch über mfrk. hüvesch, eigentlich "höfisch", also "wie es sich am Hof geziemt, zum Gefolge des Königs gehörig", als Lehnübersetzung von frz. courtois. Umsetzung von v zu b nach Mustern in Erbwörtern mit altem b; die Bedeutung wurde schon früh von "zierlichem Benehmen" zu einer allgemein lobenden Äußerung. Die durchsichtige Bildung höfisch ist jünger.
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Duits
höfisch
[hoffelijk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Menke 88: "Bereits der Standesbegriff mhd. ritter erweist sich lautlich als eine mechanische Umsetzung von mnl. riddere, das wiederum eine Lehnübersetzung zu afrz. chevalier darstellt; dasselbe gilt aufgrund seiner Verbreitung etwa für mhd. hövisch, einem Leinwort der gesammten Standeskultur, dem sein sich Entlehnungen wie blide "froh" oder das mit r-Metathese geschriebene ors "trabendes Roß"zur Seite stellen. Seinen Gegenbegriff findet der höfische Ritter im ungebildeten Dörfler (mhd. törper) … "
bron: Menke 2004 (Menke 88)
-
▾ Noors
høvisk
[hoffelijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty höversch, av hoff, jf. høflig; aus mnd. hovesch, 'hofmässig, feingebildet' (holl. hoofs, heus). Das wort ist eiune übersetzung von courtois. Siehe høflig.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hövisk
[vormelijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hövisker 'passande; vacker; hövisk'; av lågty. hövesch; bildn. till 2hov, efter fra. courtois med samma bet., till cour 'hov'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
høvisk
†verouderd
[vormelijk]
-
▾ hoog
[boven een ander punt, verheven]
-
▾ Berbice-Nederlands
hogo
[boven een ander punt, verheven]
-
▾ Negerhollands
hoog, hōk, hok
[boven een ander punt, verheven]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hoog (Magens 1770, old 1776), hōk (djdj 1926(, hok (Robertson 1989)
bron: Josselin 1926 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
hug
[boven een ander punt, verheven]
-
▾ Berbice-Nederlands
hogo
[boven een ander punt, verheven]
-
▾ hoog veld
[hooggelegen veld]
-
▾ hoogaars
[vissersschip]
-
▾ Amerikaans-Engels
hoogaars
[Nederlands zeilvaartuig]
-
▾ Amerikaans-Engels
hoogaars
[Nederlands zeilvaartuig]
-
▾ hoogdravend
[te sterk aangezet]
-
▾ Fries
heechdravend
[te sterk aangezet]
-
▾ Fries
heechdravend
[te sterk aangezet]
-
▾ Hoogduits
[het Duits van de hooggelegen, bergachtige streken onder de lijn Keulen-Berlijn; Standaardduits (dat daarop is gebaseerd)]
-
▾ Duits
Hochdeutsch
[het Duits van de hooggelegen, bergachtige streken onder de lijn Keulen-Berlijn; Standaardduits (dat daarop is gebaseerd)]
-
▾ Duits
Hochdeutsch
[het Duits van de hooggelegen, bergachtige streken onder de lijn Keulen-Berlijn; Standaardduits (dat daarop is gebaseerd)]
-
▾ hooggeëerd
[zeer geëerd]
-
▾ Fries
heecheard
[zeer geëerd]
-
▾ Fries
heecheard
[zeer geëerd]
-
▾ Hooghollands
[de Nederlandse taal in Nederland]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
High Dutch
[de Nederlandse taal in Nederland]
datering: 1880 (1851-1900)
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: tr. Du. Hooghollands, hoog high + Hollands Dutch (as contrasted to the altered forms of the language which developed in Netherlands dialects, and in South Africa).
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
High Dutch
[de Nederlandse taal in Nederland]
-
▾ hoogleraar
[professor]
-
▾ Fries
heechlearaar
[professor]
-
▾ Fries
heechlearaar
[professor]
-
▾ hoogmoed
[trots]
-
▾ Deens
hovmod
[trots]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk homôt, hogmôt dannet af ho, hog 'høj' + môt 'sindelag'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
hovmod
[overdreven trots, geringschatting]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, eg 'høyt sinnelag'; FuT: von mnd. hô(g)môt (holl. hoogmoed).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
högmod
[trots]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. höghmoþ, hoghmodh; av lågty. hogmod med samma bet.; till 1hög och 1mod
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hovmod
[trots]
-
▾ hoogmoedig
[verwaand]
-
▾ Deens
hovmodig
[verwaand]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af hovmod efter nedertysk homodich
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
hovmodig
[verwaand]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; NROi: mnty. avl.; ○hovmod; jf. høymodig
bron: NROi (BO; NROi)
-
▾ Deens
hovmodig
[verwaand]
-
▾ hoogmoedigheid
[verwaandheid, trots]
-
▾ Negerhollands
hoogmudigheid
[verwaandheid, trots]
-
▾ Negerhollands
hoogmudigheid
[verwaandheid, trots]
-
▾ Hoogmogendheden
[titel van de Staten-Generaal der Verenigde Nederlandse Provinciën]
-
▾ Engels
Hogen Mogen
†verouderd
[Staten-Generaal der Verenigde Nederlandse Povinciën; (denigrerend) Hollander(s), arrogante, hooggeplaatste persoon; koppig, sterk (van drank)]
datering: 1645 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: A popular corruption or perversion of the Dutch Hoogmogendheiden, ‘High Mightinesses’, the title of the States-General. Obsolete in all senses, exc. perhaps A<ts>2, B<ts>1; and these are rare. In transf. senses sometimes with small initial letters; Webster: van hoogmogend (WNT: Als titel van de Staten-Generaal tijdens de Republiek: Den Hoogen mogenden Heeren Staten)
bron: Webster 1961 OED2 1989 (OED2, Webster)
-
▾ Engels
Hogen Mogen
†verouderd
[Staten-Generaal der Verenigde Nederlandse Povinciën; (denigrerend) Hollander(s), arrogante, hooggeplaatste persoon; koppig, sterk (van drank)]
-
▾ hoogst, hoogste
[bijwoord: wat het meest omhoog ligt]
-
▾ Negerhollands
hoogst, hogis
[bijwoord: wat het meest omhoog ligt]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hoogst (old 1776), hogis (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
hoogst, hogis
[bijwoord: wat het meest omhoog ligt]
-
▾ hoogstens
[bijwoord: op zijn hoogst, meest]
-
▾ Fries
heechstens
[bijwoord: op zijn hoogst, meest]
-
▾ Fries
heechstens
[bijwoord: op zijn hoogst, meest]
-
▾ hoogstwaarschijnlijk
[zeer waarschijnlijk]
-
▾ Fries
heechstwierskynlik
[zeer waarschijnlijk]
-
▾ Fries
heechstwierskynlik
[zeer waarschijnlijk]
-
▾ hoogte
[afmeting in verticale richting]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1452-1501;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
heechte
[afmeting in verticale richting]
-
▾ Negerhollands
hoogte
[afmeting in verticale richting]
-
▾ Fries
heechte
[afmeting in verticale richting]
-
▾ hoogtij vieren
[zich onbelemmerd uiten, een bloei beleven]
-
▾ Fries
heechtij fiere
[zich onbelemmerd uiten, een bloei beleven]
-
▾ Fries
heechtij fiere
[zich onbelemmerd uiten, een bloei beleven]
-
▾ hoogtijd
[feestelijke tijd; rooms-katholieke feestdag]
-
▾ Deens
højtid
[feestelijke tijd]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hochtît 'kirkelig fest, bryllup' dannet af hoch 'høj' + tît 'tid'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Noors
høgtid, høytid
[groot religieus of kerkelijk feest]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: kanskje lty hochtit 'kirkelig fest, bryllup', eg. 'hellig tid'; FuT: von mnd. hôchtît, (kirchliches) fest, hochzeit (holl. hoogtij, 'fest').
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
högtid
[feestelijke tijd]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: högtidstal, invigningshögtid, jubileumshögtid, minneshögtid, nationalhögtid, sorgehögtid
etymologie: före 1520; fornsv. höghtiþ, äv. 'bröllop'; av lågty. hochtid 'hög kyrklig eller världslig fest'; jfr ty. Hochzeit 'bröllop'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
højtid
[feestelijke tijd]
-
▾ hoogtijdag
[feestdag]
-
▾ Fries
heechtijdei
[feestdag]
-
▾ Fries
heechtijdei
[feestdag]
-
▾ hooguit
[bijwoord: hoogstens]
-
▾ Fries
heechút
[bijwoord: hoogstens]
-
▾ Fries
heechút
[bijwoord: hoogstens]
-
▾ hoogverdiend
[grotelijks verdiend]
-
▾ Negerhollands
hoogverdient
[grotelijks verdiend]
-
▾ Negerhollands
hoogverdient
[grotelijks verdiend]
-
▾ hoogwater
[ogenblik dat de vloed op zijn hoogst is]
-
▾ Negerhollands
hoog water
[ogenblik dat de vloed op zijn hoogst is]
-
▾ Negerhollands
hoog water
[ogenblik dat de vloed op zijn hoogst is]
-
▾ hooi
[gedroogd gras]
-
▾ Frans
oyat
[helmgras]
datering: 1810 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hooi (fläm.) 'heu'.N.b.: bovenstaande vorm komt in het woordenboek voor.FEW geeft verder geen etymologie.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Indonesisch
indehoj, indehoy
[(verboden) seksuele gemeenschap hebben]
-
▾ Jakartaans-Maleis
indehoi
[intiem met elkaar omgaan, seksuele gemeenschap hebben]
-
▾ Papiaments
hoi
[helmgras]
-
▾ Frans
oyat
[helmgras]
-
▾ hooiberg
[stellage met verschuifbare kap voor het bewaren van hooi]
-
▾ Amerikaans-Engels
hay barrack
[stellage met verschuifbare kap voor het bewaren van hooi]
datering: 1807 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Duct hooi-berg, a hay-rick. A term peculiar to New York State
bron: Clapin 1902 Mencken 1937-1948 (Bartlett, Clapin, Neumann, Mencken 108, Marckwardt; Schele de Vere, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
hay barrack
[stellage met verschuifbare kap voor het bewaren van hooi]
-
▾ hoon
[smadelijke bejegening; (verouderd) bedrog]
-
▾ Deens
hån
[smadelijke bejegening]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hôn ¯ afl. af et fællesgermansk adj. *´aun- 'fuld af skam'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Frans
honon
(dialect)
[betovering]
datering: 1655 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: avoir le honhon = een magisch karakter hebben
etymologie: Dass das pik. wort (1) auf hoon (nebenform von hone) zurückgeht, ist wohl ausser zweifel. Ist die fr. form ablt. oder reduplikation?
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Fries
hoan
[smadelijke bejegening]
-
▾ Noors
hån
[smadelijke bejegening]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty; FuT: von mnd. hôn (holl. hoon).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
hån
[smadelijke bejegening]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hånflin, hånleende, hånskratt
etymologie: före 1520; fornsv. haan; av lågty. hon med samma bet.; besl. med häda
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hån
[smadelijke bejegening]
-
▾ hoop
[stapel (dingen), massa (mensen of dieren)]
-
▾ Deens
hob, hoben
[stapel (dingen), massa (mensen)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hobetal=massa's, hobevis=massaal
etymologie: fra nedertysk hope ¯ fællesgermansk *´aupa- 'hob, bunke'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Frans
houppe
[bolletje van draadjes wol, zijde, meestal als decoratie; toef (kuif)]
datering: 1301-1350 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: houper, houpete, houppier
etymologie: W: du néerlandais hoop, `tas'PR: frq. (PR 1990: a.frq.) *huppo `touffe'.FEW geeft vele dialektvormen; de betekenissen zijn voor het grootste deel variaties op 'stapel, opstapelen, samenvoegen, volmeten'. Bovenstaande fr. vorm komt niet voor. FEW: Diese wortfamilie ist fast ganz auf die randgebiete gegen das ndl. beschränkt. Hier entspricht ihr mndl. hoop 'haufe', ein wort, das aus gleicher basis gebildet ist wie anfrk. *huppe 'büschel'. Das adj. hope ist nicht, wie ML meint, ausgangspunkt der sippe; vielleicht ist es aus dem verbum zurückgebildet. Die bed. 'butter (une plante)', die in den abgeleiteten verben vorkommt, eignet auch dem südndl. hopen.
bron: Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (Walter, Valkhoff, PRobert, FEW)
-
▾ Negerhollands
hoop, hōp, hoopje
[stapel (dingen), massa (mensen of dingen)]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hoop, hoopje(old 1776), hōp (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Noors
hop
[stapel, massa]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: entlehnt dem mnd. hôp (holl. hoop); NROi: gno. hópr , gsaks. el. mnty.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
hoopi
[veel, stapel, massa]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.130; Uit Ewijk p. 99
bron: (Joubert PN; Putman1859; Ewijk; Noordegraaf, Jan (2015), ‘Lexicografie op Curaçao. Abraham Jesurun en zijn woordenlijst van het Papiaments (1898)’, in: Trefwoord 2015, http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord.)
-
▾ Schots
hope
†verouderd
[stapel; een heleboel (van goederen te koop)]
datering: 1451-1500 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: only Sc; MDu, Flem hoop, MLowGer hôp
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Zweeds
hop
[stapel (dingen)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hoper; av lågty. hop med samma bet.; av dunkelt urspr. men ev. besl. med lat. cupa 'tunna'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hob, hoben
[stapel (dingen), massa (mensen)]
-
▾ hoop
[verwachting]
-
▾ Deens
håb
[verwachting]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hope 'håb' afl. af hopen 'håbe' (jf. håbe)
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Sranantongo
howpu, hopu
[verwachting]
-
▾ Deens
håb
[verwachting]
-
▾ hoor
[tussenwerpsel: ter bevestiging van een uitspraak]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hoor
[tussenwerpsel: ter bevestiging van een uitspraak]
<via Afrikaans>
datering: 1987 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., 'hear', ellipt. for hoor jy my? do you hear me?
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hoor
[tussenwerpsel: ter bevestiging van een uitspraak]
<via Afrikaans>
-
▾ hoorn
[uitsteeksel aan dierenkop; muziekinstrument (oorspr. van het uitsteeksel aan dierenkop); hoel aan zeil]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Berbice-Nederlands
hurun(u), hornu
[uitsteeksel aan dierenkop]
-
▾ Negerhollands
horn
[uitsteeksel aan dierenkop; blaasinstrument, jachthoorn]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (djdj 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Zweeds
horn
[hoek van een zeil]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: SAOB; efter holl. hoorn, t. horn
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Berbice-Nederlands
hurun(u), hornu
[uitsteeksel aan dierenkop]
-
▾ Hoorn
[Nederlandse plaatsnaam]
-
▾ hoornaar, hoorntje
[wesp, horzel]
-
▾ Engels
hornet
[wespensoort]
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: The present form appears xv, succeeding to earlier hernet, harnet, prob.all -MLG. hornte, MDu. hornte, hornete, corr.to OE.hyrnet, hyrnetu, earlier hurnitu, hirnitu, OS. hornut, OHG. hornuz (G. hornisse), which have the appearance of derivs.of HORN (cf.OS. hornobero 'horn-bearer', 'hornet'); see -ET.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
hornet
[wespensoort]
-
▾ hoornbeest
[herkauwende dieren met blijvende hoorns, rundvee]
-
▾ Negerhollands
hanibēs
[herkauwende dieren met blijvende hoorns, rundvee]
datering: 1926 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: in Nhd 'hornvieh' en in het Middelnederlands 'horn-, horen- en hoornevee of -vie'
bron: Josselin 1926 (djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
hanibēs
[herkauwende dieren met blijvende hoorns, rundvee]
-
▾ hoornklamp
[(verouderd) klamp met uitsteeksels voor het vastzetten van touwen]
-
▾ hoornvis
[tropische vis waarvan de huid met hoornachtige platen bezet is]
-
▾ Frans
orphie
†verouderd
[tropische vis waarvan de huid met hoornachtige platen bezet is]
datering: 1554 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: orphilière 'net om hoornvissen te vangen' 1755
etymologie: FEW: wel diverse dialektvormen, echter geen etymologie gegeven.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
orphie
†verouderd
[tropische vis waarvan de huid met hoornachtige platen bezet is]
-
▾ hoornvlies
[vlies in het oog]
-
▾ hoornwerk
[soort fortificatie]
-
▾ Portugees
hornaveque
[soort fortificatie, gebruikelijk in de 16e-18e eeuw]
datering: 1657 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do al. Hornwerk (neerl. hoornwerk), de Horn 'corno, ponta' e Werk 'trabalho, obra (de for- tificaça<~>o)'.
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Portugees
hornaveque
[soort fortificatie, gebruikelijk in de 16e-18e eeuw]
-
▾ hoos
[wervelwind als een slurf]
-
▾ Deens
ose
[wervelwind als een slurf]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: vistnok fra holl. hoos, ty. hoos(e) (egl. m. bet. “hose”), se Vandhose
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Kluge)
-
▾ Duits
Hose, Windhose
[wervelwind als een slurf]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: nach gleichbedeut. nl. hoos, waterhoos
bron: Kluge 2002 Philippa 2003-2009 (EWN, Kluge)
-
▾ Frans
hoûzèdje, houzeûre
(dialect)
[zwelling, het opzwellen]
status: ontlening onzeker ; afleiding
afleidingen en samenstellingen: huze, hoûzer, hoûsser = opblazen, doen zwellen; hoûzeler 'doen zwellen (vinger, tandvlees)'
etymologie: Hoos (ndl.) 'windhose'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Papiaments
hos, os (ouder: hoos)
[wervelwind als een slurf]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: e ta kome manera ta (h)os ta trèk (hij eet veel en met smaak; hij schranst) ; Uit: Putman1859 p.37
bron: (Joubert PN, Puman1859)
-
▾ Deens
ose
[wervelwind als een slurf]
-
▾ hoos, hoosje
[(verouderd) beenbedekking]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1201-1250;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
housequin
(dialect)
[hoge leren slobkousen van een bierbrouwer c.q. -handelaar]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hosa (germ.) gamasche. Housequin ist wohl aus einem mndl. diminutiv entlehnt.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
housequin
(dialect)
[hoge leren slobkousen van een bierbrouwer c.q. -handelaar]
-
▾ hoosgat
[gat op de bodem van een schip waarin het water zich verzamelt en dat daarna geleegd kan worden]
-
▾ Duits
Ösgatt
[gat op de bodem van een schip waarin het water zich verzamelt en dat daarna geleegd kan worden]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge See: Röding II 233 = nl. hoosgat Nl. Wb. VI 1105
bron: Kluge 1911 (Kluge See)
-
▾ Frans
osset, ossec, oussec
†verouderd
[gat op de bodem van een schip; scheepspomp]
datering: 1382 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hoosgat (ndl.). Rückbildung nfr. losse 1836.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Duits
Ösgatt
[gat op de bodem van een schip waarin het water zich verzamelt en dat daarna geleegd kan worden]
-
▾ hoosvat
[schepper, vat om mee te scheppen]
-
▾ Fries
hoasfet
[schepper, vat om mee te scheppen]
-
▾ Unami-Delaware
hus
[vat, mand]
-
▾ Fries
hoasfet
[schepper, vat om mee te scheppen]
-
▾ hop
[klimplant waarvan de vrouwelijke vruchtkegels gebruikt worden om aan het bier een bittere, aromatische smaak te geven]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1376-1400;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Bretons
houbl
[klimplant waarvan de vrouwelijke vruchtkegels gebruikt worden om aan het bier een bittere, aromatische smaak te geven]
<via Frans>
-
▾ Engels
hop
[klimplant waarvan de vrouwelijke vruchtkegels gebruikt worden om aan het bier een bittere, aromatische smaak te geven]
datering: 1440 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hop-bud, -cone, -dealer, -drier, -duty, -frame, -growing, -harrow, -harvest, -plantation, -prop, -setter, -top; (sense 4) hop-dream, -pipe. b. Special Combs.: hop-back back n.2, a vessel with a perforated bottom for straining off the hops from the liquor in the manufacture of beer; hop-bag, a large bag of coarse cloth for packing hops; hence hop-bagging, the cloth of which this is made; hop-bind, -bine, the climbing stem of the hop-plant; [en zo nog vele ss.]
etymologie: In 15th c. hoppe, a. MDu. hoppe, Du. hop = late OHG. hopfo (MHG. hopfe, Ger. hopfen); med.L. hupa (for *huppa); ulterior origin obscure.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE hop 2)
-
▾ Frans
houblon
[klimplant waarvan de vrouwelijke vruchtkegels gebruikt worden om aan het bier een bittere, aromatische smaak te geven]
datering: 1413 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: houblonner, houblonnage, houblonnier, houblonnière
etymologie: PR (PR 1993: 1600;) oubelon 1413; néerl. hoppe, avec infl. a.fr. homlon, lat.médiév. humlone, frq. *humilo.FEW: Mndl. hoppe (heute hop) kann nicht mit anfrk. *humilo zusammenhängen. Durch den ein- fluss der ndl. brautechnik drang es kurze zeit, bevor mndl. bier das ältere cervoise über- deckte, ins gallorom. ein, und zwar sowohl in der auch mndl. bed. 'hopfenbier', als auch in der bed. 'hopfen'. Hier ist die existenz des simplex bezeugt durch die ablt., die auf Lüttich beschränkt sind. Durchgedrungen ist dann die weiterbildung, deren suffix nicht einheitlich ist: -illon, -elon, -eron. Der ersatz von p durch b in den ableitungen, erklärt sich analog dem verhältnis von afr. corp zu seinen ablt. corbeau, corbin usw. Auch die annahme einer kreuzung von *humilo mit LUPUS, das bei Plinius eine hopfenähnliche pflanze bezeichnet, die schon sprachgeogra- phisch sehr unwahrscheinlich ist, wird damit überflüssig. Mndl. hoppe hat auch anderswo das ältere, einheimische wort verdrängt, so im e., wo hop seit dem 16.jh. belegt ist; auch bret. houpez aus dem mndl. oder durch vermittlung des englischen.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse, FEW, Van der Sijs 1998)
-
▾ Japans
hoppu
[klimplant waarvan de vrouwelijke vruchtkegels gebruikt worden om aan het bier een bittere, aromatische smaak te geven]
-
▾ Maltees
ħops
[klimplant waarvan de vrouwelijke vruchtkegels gebruikt worden om aan het bier een bittere, aromatische smaak te geven]
<via Engels>
-
▾ Bretons
houbl
[klimplant waarvan de vrouwelijke vruchtkegels gebruikt worden om aan het bier een bittere, aromatische smaak te geven]
<via Frans>
-
▾ hop
[uitroep en tussenwerpsel]
-
▾ Javaans
hop
(dialect)
[bushalte]
-
▾ Javaans
hop
(dialect)
[bushalte]
-
▾ hopen
[wensen, verwachten]
-
▾ Deens
håbe
[wensen, verwachten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hopen 'håbe', vist egl. 'hoppe (op i forventning)' og besl.m. vb. hoppe
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Negerhollands
hoop
[wensen, verwachten]
-
▾ Noors
håpe
[wensen, verwachten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty; FuT: das wort ist dem mnd. hope f. 'hoofning', hopen 'hoffen' (holl. hope und hoop) entlehnt
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
howpu, hopu
[wensen, verwachten]
-
▾ Zweeds
hoppas
[wensen, verwachten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hopas; av lågty. hopen med samma bet.; av ovisst urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
håbe
[wensen, verwachten]
-
▾ hopening
[(verouderd) hoop]
-
▾ Negerhollands
hoopening, hoopning
[hoop]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hoopening (old 1776), hoopning (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
hoopening, hoopning
[hoop]
-
▾ hopje(s)
[handelsnaam voor een bepaald snoepje]
-
▾ Deens
hopje(s)
[bepaald snoepje]
status: ontlening onzeker
etymologie: holl., af hopje lille plade.
bron: Brüel 1993 Hårbøl 2004 Bang 1976 (Fremmedordbog, Fremmed2, Bang)
-
▾ Indonesisch
hopyes
[bepaald snoepje]
-
▾ Deens
hopje(s)
[bepaald snoepje]
-
▾ hopla
[tussenwerpsel: uitroep bij beweging]
-
▾ Kupang-Maleis
hopla!
[tussenwerpsel: uitroep bij beweging]
-
▾ Kupang-Maleis
hopla!
[tussenwerpsel: uitroep bij beweging]
-
▾ hopman
[kapitein]
-
▾ Deens
hopmand
[kapitein; leider, aanvoerder]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: ænyd. d. s.; fra holl. hopman
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
hopmand
[kapitein; leider, aanvoerder]
-
▾ hor(de)
[stellage]
-
▾ Frans
hourd
[(verouderd) tribune; uitspringende omloop om een toren]
datering: 1250 (1201-1250)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: xiii `palissade'; frq. *hurd
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Frans
hourd
[(verouderd) tribune; uitspringende omloop om een toren]
-
▾ horen
[geluid waarnemen]
-
▾ Berbice-Nederlands
horo
[geluid waarnemen]
datering: 1794 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: 1794 hori
bron: Kouwenberg 1993 Robertson 1994 (Kouwenberg 1993:613; Robertson 1994)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hoor
†verouderd
[geluid waarnemen]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
hō, hōr, hoor, horǝn
[geluid waarnemen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hoor (old 1776, Robertson 1989), hō, hōr, horǝn (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
horə
[geluid waarnemen]
-
▾ Berbice-Nederlands
horo
[geluid waarnemen]
-
▾ horendol
[stapelgek, laaiend, razend]
-
▾ Duits
horntoll, hoorndull
(dialect)
[razend; (over koeien) aanvallend]
status: ontlening onzeker
etymologie: Die deutsche Sprache kennt den Ausdruck sonst nicht, dagegen ist hoorndull dem Ndl. seit Kilian geläufig (…) Das Vorkommen des märk. horndull rückt sein ndl. Alter in die Mitte des 12. Jh.s hinauf
bron: Teuchert 1948-1949 (Teuchert 49)
-
▾ Duits
horntoll, hoorndull
(dialect)
[razend; (over koeien) aanvallend]
-
▾ horige
[onderworpene]
-
▾ Fries
hoarige
[onderworpene]
-
▾ Fries
hoarige
[onderworpene]
-
▾ horizon
[gezichtseinder]
-
▾ Indonesisch
horison
[gezichtseinder]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: horisontal = horizontaal
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Papiaments
hórizòn
[gezichtseinder]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
horison
[gezichtseinder]
-
▾ horlepijp, horlepiep
[dans van één persoon]
-
▾ Ambons-Maleis
orlapij
†verouderd
[matrozendans]
-
▾ Ambons-Maleis
orlapij
†verouderd
[matrozendans]
-
▾ horloge
[zakuurwerk, polshorloge]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1688-1696;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
arlosi
[zakuurwerk]
-
▾ Aucaans
oloisi
[zakuurwerk, polshorloge]
-
▾ Boeginees
harilôji, arellôji, harellôji
[zakuurwerk, polshorloge]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
holosi
†verouderd
[zakuurwerk, polshorloge]
<via Negerhollands>
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
horlogie
[klok]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
orlozo, orlozi
[zakuurwerk, polshorloge]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
orlozi, olozi
[klok, zakuurwerk]
status: ontlening onzeker
bron: Baxter 2004 (Baxter, Alan N. & Patrick de Silva (2004), A Dictionary of Kristang (Malacca Creole Portuguese) with an English-Kristang finderlist (Pacific Linguistics 564), Canberra.; Hancock; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Duits
Allosie, Allosje, Haralo, Hollosje, Horloge
(dialect)
[zakuurwerk, polshorloge]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kremer 98: Westmünsterland, NRhWB: Alosie f.: Taschenuhr noch Ess-Werden (hal- < ndl. horloge). Foerste: Heute ist das Wort der jungen Generation meistens nicht mehr bekannt. Alte Leute im Krh. und Reiderl. gebrauchen es selten. Allgemein bekannt an der holl. Grenze. Schlüter: Fast überall kennen die älteren Gewährschleuten das Wort, doch geben sie stets an: "Wurde früher mehr gebraucht".
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 Schlüter 1952 (Kremer 98, NRhWB, Foerste, Schlüter)
-
▾ Indonesisch
airloji, arloji, orloji
[zakuurwerk, polshorloge]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berarloji = een horloge dragen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
èrloji, èrluji
[zakuurwerk]
-
▾ Javaans
èrloji
[zakuurwerk]
-
▾ Karaïbisch
olosi
[klok]
<via Sranantongo>
-
▾ Keiëes
arlud
[zakuurwerk, polshorloge]
<via Indonesisch>
-
▾ Kupang-Maleis
orlosi
[klok die het uur aanwijst]
-
▾ Madoerees
erloji, erlōji, erlōjih, errōji
[zakuurwerk, polshorloge]
-
▾ Makassaars
arilôji, aralôji, haralôji, horolôji
[zakuurwerk, polshorloge]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: aralôji-bêkkeré = wekker, aralôji-tângang = polshorloge
etymologie: tangang = hand
bron: Cense 1979 Matthes 1885 (BF, Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
orlosi
[klok die het uur aanwijst]
-
▾ Minangkabaus
araloji, arloji, loji
[zakuurwerk, polshorloge]
-
▾ Muna
arilodhi
[zakuurwerk, polshorloge]
-
▾ Negerhollands
horlooschi, holosi, holochi
[klok]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: horlooschi (old 1776), holosi (djdj 1926), holochi (Robertson 1989)
bron: Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Nias
torosi
[zakuurwerk, polshorloge]
-
▾ Papiaments
oloshi (ouder: horlosji, holósji)
[klok, zakuurwerk, polshorloge]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: oloshi di man (polshorloge)
etymologie: Uit Putman1859: p.97: "Gaat uw horlogie wel goed? - Bo horlosji ta bai bon?" Uit Ewijk : p.45, 105
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Petjoh
airlodji
[zakuurwerk, polshorloge]
<via Indonesisch>
-
▾ Saramakkaans
olóísi
[klok]
<via Sranantongo>
-
▾ Singalees
oralōsu-va, orlōsu-va
[uurwerk, klok]
-
▾ Skepi-Nederlands
holósi
[klok]
-
▾ Soendanees
erloji
[zakuurwerk]
-
▾ Sranantongo
oloisi
[zakuurwerk, polshorloge; wekker]
-
▾ Surinaams-Javaans
arloji
[klok, zakhorloge, polshorloge]
-
▾ Ternataans-Maleis
orlosi
[klok die het uur aanwijst]
-
▾ Tiriyó
(j)oroisi
[zakuurwerk, polshorloge]
<via Sranantongo>
-
▾ Ambons-Maleis
arlosi
[zakuurwerk]
-
▾ horlogemaker
[iemand die horloges vervaardigt, herstelt, schoonmaakt e.d.]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
orloose-maker
[iemand die horloges vervaardigt, herstelt, schoonmaakt e.d.]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Noord-Sotho
horlooschmaaker
[iemand die horloges vervaardigt, herstelt, schoonmaakt e.d.]
-
▾ Papiaments
horlogiemaker
†verouderd
[iemand die horloges vervaardigt, herstelt, schoonmaakt e.d.]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Putman1859: p.97 : "De horlogiemaker zal het u wel zeggen - Horlogiemaker lo bisa bo esai".
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
orloose-maker
[iemand die horloges vervaardigt, herstelt, schoonmaakt e.d.]
-
▾ horlogezakje
[zakje in of aan kleding voor berging van het horloge]
-
▾ Negerhollands
horolosje sak
[zakje in of aan kleding voor berging van het horloge]
-
▾ Negerhollands
horolosje sak
[zakje in of aan kleding voor berging van het horloge]
-
▾ hormoon
[inwendig afgescheiden stof]
-
▾ Indonesisch
hormon
[inwendig afgescheiden stof]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hormonal = hormonaal
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
hormon
[inwendig afgescheiden stof]
-
▾ horoscoop
[punt van ecliptica tijdens geboorte-uur, waaruit de toekomst blijkt]
-
▾ Indonesisch
horoskop
[punt van ecliptica tijdens geboorte-uur, waaruit de toekomst blijkt]
-
▾ Indonesisch
horoskop
[punt van ecliptica tijdens geboorte-uur, waaruit de toekomst blijkt]
-
▾ horst
[stuk hogere, begroeide grond; roofvogelnest]
-
▾ Frans
houche
(dialect)
[haag van grote bomen die een boerderij tegen de wind beschermt; geheel van takken, vlas, haren]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: houchette, houchu
etymologie: Mndl. d. horst 'gestrüpp', hurst ist wiederholt entlehnt worden: 1.aus dem mndl., vielleicht aus einer form ohne r, wie sie in den ndl. mundarten vorliegt, vgl. Westbrabant hust. [2. aus dem els. dimin. hürstle].
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
houche
(dialect)
[haag van grote bomen die een boerderij tegen de wind beschermt; geheel van takken, vlas, haren]
-
▾ horten
[botsen, schokken]
-
▾ Frans
hordoiller; hordlir
(dialect)
[op een wanordelijke manier hardlopen]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
etymologie: Mndl. horten bedeutet 'anstossen', dann auch 'zum kampf rennen, sich in das kampfgewühl stürzen'. In dieser letztern bed. ist es offen- bar entlehnt worden unter verwendung von suffixen, welche das unordentliche, in kleinen bewegungen sich vollziehende solcher handlung unterstreichen sollen.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
- ▾ Noors i hurten og styrten [halsoverkop, in grote haast]
-
▾ Frans
hordoiller; hordlir
(dialect)
[op een wanordelijke manier hardlopen]
-
▾ horticultuur
[tuinbouw]
-
▾ Indonesisch
hortikultur
[tuinbouw]
-
▾ Indonesisch
hortikultur
[tuinbouw]
-
▾ horzel
[insect]
-
▾ Frans
frelon
[insect]
datering: 1180 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: (1993: frelun) fin xii; frq. *hurslo
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Frans
frelon
[insect]
-
▾ hosanna
[tussenwerpsel: heil]
-
▾ Negerhollands
hosianna
[tussenwerpsel: heil, de kreet waarmee Jezus bij de intocht in Jeruzalem werd toegejuicht]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hesseling 1905: 236: hosianna in die hoogste
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905: 236)
-
▾ Negerhollands
hosianna
[tussenwerpsel: heil, de kreet waarmee Jezus bij de intocht in Jeruzalem werd toegejuicht]
-
▾ hospitaal
[militair ziekenhuis]
-
▾ Azeri
gospital
[militair ziekenhuis]
<via Russisch>
-
▾ Indonesisch
hospital
[militair ziekenhuis]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hospitalisasi = ziekenhuisopname
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Menadonees
hospital
[ziekenhuis]
-
▾ Negerhollands
hospitāl
[militair ziekenhuis]
-
▾ Oekraïens
góspital'
[militair ziekenhuis]
<via Russisch>
-
▾ Russisch
góspital'
[ziekenhuis]
datering: 1697 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Špital' über poln. szpital aus nhd. Spital (s. Smirnov 92, Christiani 47).Gošpital' aus nhd. Hospital oder ndl. hospitaal, s. Smirnov a.a.O. H o s p i t a a l , in de zin van: militair ziekenhuis (Ndl. Wdb. 6, 1129). Russ. góspital' of gospitáľ, in de volksuitspraak góspital' oígošpitáľ, volgens Micheľson: boľnica dlja voennych činov (ziekenhuis voor de militaire rangen, voor militairen) of volgens het Akad. Wdb. 1, 878: boľnica, osobenno v voennom vedomstve i pritom značiteľnych razmerov (ziekenhuis, inzonderheid in het militaire departement en daarbij van aanzienlijke afmetingen). Het woord is aangetroffen sedert Peter de Grote, vgl. Scheltema 4, 192: Hospitalen verrezen er, zoo voor de land- als zeemagt, en . . . bij de invoering van dit alles (verworf Peter) groote diensten .. . door de bekwaamheden van onze landgenooten Hovy en Bidloo. In de Morsk. Ust. 340 van 1720 (Smirnov 92) leest men: A bude net (u umeršago) nikogo následníkov, to (ostavšijasja vešči) otdať v góspital (Maar wanneer (de overledene) geen erfgenamen heeft, dan (de nagelaten zaken) aan het hospitaal geven). In Poln. Sobr. Zak. 5, n°. 2761 (a°. 1715) staat de vorm góšpitaľ (v gošpitale). In de Ukaz ob ustrojstve medicinskoj časti v vojskách (Bevelschrift over de inrichting van een geneeskundige afdeling in de legers) van juli-augustus 1706 (P. і В. Petra Vel. 4, 322) staat het woord in de vorm ošpitaľ met weglating van de g uit h, zie meer voorbeelden van dit verschijnsel op H o l s t e r. Men kan natuurlijk ook denken aan hd. hospital, „doch wird das gekürzte spital, spittd in gewöhnlicher rede bei weitem vorgezogen" (Deutsches Wtb. 4, 2, 1843); ook geeft dit woordenboek geen enkele plaats waaruit de bijzondere betekenis van: militair ziekenhuis blijkt, waarvoor men meestal lazarett gebruikt. Uit hd. spital is po. szpital overgenomen, dat ook in Peters tijd in russ. stukken voorkomt, b.v. Poln. Sobr. Zak. 5, n°. 2678 (Smirnov 92), waar men leest: vmesto špitolėj (in plaats van hospitalen). Noch aan eng. hospital, de. en zw. hospital, noch aan fr. hôpital of ital. ospitale, ospedale behoeft verder te worden gedacht. Ook wegens het voorkomen van het woord in het Zeereglement (Morsk. Ust.) is ndl. oorsprong het waarschijnlijkst.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1959)
-
▾ Sarnami
aspatál
[militair ziekenhuis]
-
▾ Singalees
ispiṭitāla-ya, ispiritāla-ya
[ziekenhuis]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees ; ontlening onzeker
etymologie: of uit Portugees espital
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala)
-
▾ Surinaams-Javaans
hospital
['s Lands Hospitaal (in Paramaribo)]
-
▾ Azeri
gospital
[militair ziekenhuis]
<via Russisch>
-
▾ hosselen
[(Surinaams-Nederlands) op illegale wijze geld voor drugs verkrijgen]
-
▾ Sarnami
hossel kare
[op illegale wijze bijeenscharrelen]
-
▾ Sarnami
hossel kare
[op illegale wijze bijeenscharrelen]
-
▾ hostess
[gastvrouw in vliegtuigen e.d.]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1959;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Menadonees
hostès
[serveerster in nachtclub]
-
▾ Menadonees
hostès
[serveerster in nachtclub]
-
▾ hostie
[offerbrood]
-
▾ Indonesisch
hosti
[offerbrood (rooms-katholiek)]
-
▾ Indonesisch
hosti
[offerbrood (rooms-katholiek)]
-
▾ hot
[bijwoord van richting: rechts (bij voerlieden)]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hot
[bijwoord van richting: rechts (bij voerlieden)]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hot
[bijwoord van richting: rechts (bij voerlieden)]
-
▾ hotel
[logement]
-
▾ Ambons-Maleis
hotèl
[logement]
-
▾ Aucaans
oteli
[logement]
-
▾ Boeginees
hotêlé
[logement]
-
▾ Indonesisch
hotel
[logement; (Bahasa Prokem) gevangenis]
-
▾ Jakartaans-Maleis
hótèl
[logement]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hótèl perdió = gevangenis
etymologie: perdió = pro deo
bron: Chaer 1976 Kähler 1966 (CHAER, HANS)
-
▾ Javaans
otèl
[logement]
-
▾ Madoerees
hotel
[logement]
-
▾ Makassaars
hotêl, hotêlé
[logement]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
hotèl
[logement]
-
▾ Minangkabaus
hotel
[logement]
-
▾ Papiaments
hotèl
[logement]
status: Ambigu: Nederlands of Spaans ; ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
otel
[logement]
-
▾ Ambons-Maleis
hotèl
[logement]
-
▾ hotten
[schiften (van melk); (verouderd) stokken, haperen]
-
▾ Frans
cahoter
[hobbelen, schokken]
datering: 1564 (1551-1600)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR 1990: du frq. *hottôn `schudden', pref. ca-; PR 1993: moy. néerl. *hotten `schudden'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Frans
cahoter
[hobbelen, schokken]
-
▾ Hottentot
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
-
▾ Deens
hottentot
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nederlandsk hot en tot hot og tot, et forsøg på gengivelse af visse lyde i folkets sprog, fx de såkaldte clicks. DDO: fra nederlandsk hot en tot 'hot og tot', gengivelse af kliklyde i folkeslagets sprog
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Hårbøl 2004 Arnesen (Fremmedordbog, PNOE, Fremmed2, DDO, Arnesen)
-
▾ Duits
Hottentotte
[lid van een Zuid-Afrikaans volk; lomperd, vlegel]
datering: 1751-1800
status: ontlening onzeker
etymologie: . Eigentlich entstanden aus ndl »hotentot = Stotterer« als abf Sammelbezeichnung der Eingeborenen Süd- und Südwestafrikas, weil deren Sprachen den Kolonialherren völlig unverständlich waren.
bron: Küpper 1987 (Kuepper)
-
▾ Engels
Hottentot
[lid van een Zuid-Afrikaans volk; onbeschaafd persoon; Zuid-Afrikaanse vissoort; het Hottentots (Khoikhoin)]
datering: 1677 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: < Dutch Hottentot denoting a member of the Khoekhoe people (1652 as {dag}Ottentot; Afrikaans Hottentot), further etymology uncertain and disputed (see below). Compare German Hottentotte (1679 or earlier in plural {dag}Hottentoten), French Hottentot (1685).
bron: Onions 1983 (OED3, ODEE)
-
▾ Esperanto
hotentoto
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Fr hottentot met ondersteunende bronwoorden Eng hottentot en Du Hottentotte. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Fins
hottentotti
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
-
▾ Frans
hottentot
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
datering: 1685 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: mot holl. `bégayeur'L: mot holl. signif. `bégayeur', et désignant un peuple qui parle une langue à sons claqués
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Walter 1997 (PRobert, Walter, Larousse)
-
▾ Hongaars
hottentotta
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
<via Afrikaans>
-
▾ Italiaans
ottentotto
[lid van een Zuid-Afrikaans volk; Hottentots; (fig.) lomperd, vlegel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Oland. Hottentot, voce onom. per indicare gli indigeni dell'Africa australe.Zolli: 1761, G.Gozzi.(Secondo una spiegazione tradizionale quest'ultimo nome sarebbe di origine onomatopeica, per indicare un popolo rozzo che non sa parlare; ma, a quanto risulta da un diario secentesco, i boeri indicarono così quegli indigeni per la continua ripetizione di 'hot, hot, hot' durante le loro danze).
bron: Bolelli 1989 (Bolelli, Zolli)
-
▾ Kroatisch
Hotentot
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hotentotski
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Litouws
hotentotai
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
-
▾ Macedonisch
hotentot
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
- ▾ Noors hottentot [lid van een Zuid-Afrikaans volk]
-
▾ Servisch
hotentot
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
-
▾ Sloveens
hotentot
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
-
▾ Slowaaks
hotentot
[onbeschaafd of dom persoon]
-
▾ Tsjechisch
hotentot
[onbeschaafd of dom persoon]
-
▾ Zweeds
hottentott
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
datering: 1750 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1750; av nederl. hottentot med samma bet., urspr. ett öknamn på infödingar på Godahoppsudden. Törnqvist"aus ndl. hottentot
bron: NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist)
-
▾ Deens
hottentot
[lid van een Zuid-Afrikaans volk]
-
▾ hottentottisme
[spraakstoornis]
-
▾ Tsjechisch
hotentotizmus
[spraakstoornis]
-
▾ Tsjechisch
hotentotizmus
[spraakstoornis]
-
▾ hottonia
[waterprimula, genoemd naar de Nederlandse botanicus Peter Hotton]
-
▾ Duits
Hottonia
[waterprimula, genoemd naar de Nederlandse botanicus Peter Hotton]
<via Modern Latijn>
status: ontlening onzeker
etymologie: nlat.; nach dem holländ. Botaniker Peter Hotton, +1709; die; -, ...ien.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Lets
hotonija
[waterprimula, genoemd naar de Nederlandse botanicus Peter Hotton]
<via Modern Latijn>
status: ontlening onzeker
etymologie: pēc holandiešu botāniķa P. Hotona vārda
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Duits
Hottonia
[waterprimula, genoemd naar de Nederlandse botanicus Peter Hotton]
<via Modern Latijn>
-
▾ hou af
[iets dat een schip afhoudt van de kade, dat ervoor zorgt dat een schip niet kapotstoot]
-
▾ Makassaars
hôá
[kurkenzak, rotanfender, stootkussen tussen schip en kade]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Makassaars
hôá
[kurkenzak, rotanfender, stootkussen tussen schip en kade]
-
▾ hou op
[stop!]
-
▾ Javaans
hup
(dialect)
[stop!, niet meer verder naar achteren gaan!]
-
▾ Javaans
hup
(dialect)
[stop!, niet meer verder naar achteren gaan!]
-
▾ hou vast
[uitroep: laat niet los!, stop!]
-
▾ Deens
hovast, håvast
†verouderd
[uitroep: stop!, halt!]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD, fra holl. houvast, Jysk Ordbog: < hollandsk houvast, houd vast, Et Ord som brugis til Skibs, naar Baadsmændene har ¨ fat paa et Tou., OOD: † hovast, interj. (ogs. haavast). (fra holl. houvast, houd vast, hold fast! jf. vast samt eng. avast) stop! holdt! vAph.(1764).
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Jysk Ordbog)
-
▾ Deens
vast
[uitroep: stop!, halt!, (scheepvaart) stop met het binnenhalen van de lijn!]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: fra eng. vast (avast), af holl. houvast
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Engels
avast
[uitroep: stop!, hou op!]
datering: 1681 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: prob. a worn-down form of Du. hou'vast, houd vast, hold fast: cf. Du. hou stop! stay! and houvast cramp-iron.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, Room)
-
▾ Deens
hovast, håvast
†verouderd
[uitroep: stop!, halt!]
-
▾ houd moed
[tussenwerpsel: aansporing ter bemoediging]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hou moed
[tussenwerpsel: aansporing ter bemoediging]
<via Afrikaans>
datering: 1936 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., hou keep + moed
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
hou moed
[tussenwerpsel: aansporing ter bemoediging]
<via Afrikaans>
-
▾ houden
[niet afstaan, tegenhouden]
-
▾ Berbice-Nederlands
hau
[niet afstaan, tegenhouden]
-
▾ Fries
derop neihâlde
[erop na houden, bezitten]
-
▾ Negerhollands
hou, how
[bewaren, onder toezicht houden, behouden, onderhouden, afgaan op (aanhouden op)]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: djdj 1926: huishouden = (hou hus), ophouden = (hou op), uithouden = (hou it), ophouden, weerhouden = (hou af)
etymologie: hou (old 1776, djdj 1926), how (Hesseling 1905). Hesseling 1905: 220: houden voor = how voor.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
hau
[niet afstaan, tegenhouden]
-
▾ houder
[voorwerp dat iets kan bevatten]
-
▾ Indonesisch
houder, houver
†verouderd
[magazijn voor vuurwapens]
-
▾ Indonesisch
houder, houver
†verouderd
[magazijn voor vuurwapens]
-
▾ houding
[wijze waarop men het lichaam houdt; (verouderd) het houden, bewaren]
-
▾ Ambons-Maleis
hoding
[wijze waarop men het lichaam houdt]
-
▾ Frans
houdin, houdé
(dialect)
[het geheel van kazen die bewaard worden in de kelder van een fabrikant]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Ad 1: tot l'houdin 'de hele rommel (mis- prijzend)'; ad 2: s'ahoûdiner 'zich verbinden, relaties aangaan'
etymologie: Das ndl. wort houding ist in den beiden bed. getrennt entlehnt worden.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Jakartaans-Maleis
hoding, hodèng
[iemand leuk vinden (liefde), talent]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: punyè hodèng = ergens toe in staat zijn
bron: Chaer 1976 Kähler 1966 (CHAER, HANS)
-
▾ Kupang-Maleis
hodeng
[wijze waarop men het lichaam houdt]
-
▾ Menadonees
hodèng
[(kleding)stijl]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bahodèng = zich opmaken, pangbahodèng = iemand die zich graag optut
etymologie: men gebruikt ook: stèl
bron: Warokka 2004 (DJERY)
-
▾ Ambons-Maleis
hoding
[wijze waarop men het lichaam houdt]
-
▾ houdoe
[tussenwerpsel: groet]
-
▾ Saramakkaans
ódi
[groet, gegroet]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
ódi
[groet, gegroet]
-
▾ Saramakkaans
ódi
[groet, gegroet]
<via Sranantongo>
-
▾ housecoat
[peignoir met rits]
-
▾ Indonesisch
hoskut
[kledingstuk]
-
▾ Javaans
hoskut
[kledingstuk]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hoskutan = een peignoir dragen
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Indonesisch
hoskut
[kledingstuk]
-
▾ hout
[hard gedeelte van bomen; houtwerk van schip]
-
▾ Berbice-Nederlands
hautu
[hard gedeelte van bomen]
-
▾ Chinees-Maleis
howt
[hard gedeelte van bomen]
-
▾ Negerhollands
hout, houtu, hautu
[hard gedeelte van bomen; houten; boom (speciaal: oude boom)]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: hout (old 1776), houtu (djdj 1926), hautu (Robertson 1989)
bron: Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Noors
holt
[klein bos; stuk hout als scheepsonderdeel (kruishout, rondhout)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty 'tre, skog'; FuTänord. holt 'erhöhter, mit bäumen bewachsener steingrund'= ags. holt, as. holt (holl. hout). Die bedeutung '' holz, stock' stammt aus dem nd.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Skepi-Nederlands
hout
[hard gedeelte van bomen]
-
▾ Zweeds
hult
[houtwerk van een schip]
datering: 1888 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: frihult, rundhult
etymologie: sedan 1888; av lågty. holt med samma bet.; identiskt med 2hult
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Berbice-Nederlands
hautu
[hard gedeelte van bomen]
-
▾ houting
[zalmachtige vis]
-
▾ Frans
hautin
†verouderd
[zalmachtige vis]
datering: 1554 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: Houting (ndl.) 'art fisch'. Dieser fisch ist in Frankreich selten; das wort scheint besonders im französischen Belgiens gebraucht zu werden.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
hôtike, hôtitche, hotu
(dialect)
[zoetwatervis; stom, lelijk iemand zonder eigenbelang]
datering: 1701-1800 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Cum. hotu > nfr. hottu (zuerst als ausdruck des nordens gegeben, dann ohne diese einschränkung)Barbier will den wallon. fischnamen auf nieder- hess. hottich 'lumpenpack, zerlumpter bettler' zurückführen. Er sieht darin eine fig. verwen- dung des d. wortes. Doch möchte man das d. wort auch in seiner d. bed. im gallorom. sehen, bevor man zustimmt. Dazu kommt, dass hottich im ganzen grenzgebiet gegen das gallorom. fehlt; es ist weder rhein., noch lothrd., noch els. Unter diesen umständen liegt es viel näher, entlehnung aus mndl. houtic anzunehmen. Der einzige mangel dieser herleitung ist, dass die belege nicht erlauben, festzustellen, welchen fisch dieses bezeichnete. Doch gegenüber der sonstigen semantischen und lautlichen überein- stimmung fällt diese schwierigkeit wenig ins gewicht. S. auch 'houting'.
bron: Wartburg 1928 (FEW, GRobert)
-
▾ Frans
hautin
†verouderd
[zalmachtige vis]
-
▾ houtje
[stukje hout]
-
▾ Papiaments
houchi
[houtje, pin bij verstellen van visnetten]
-
▾ Papiaments
houchi
[houtje, pin bij verstellen van visnetten]
-
▾ houtluis
[(Surinaams-Nederlands) bepaalde soort termiet, insect dat in hout leeft]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
houtlus
†verouderd
[bepaalde soort termiet, insect dat in hout leeft]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
houtulus
[bepaalde soort termiet, insect dat in hout leeft]
-
▾ Papiaments
atalèis (Ar.)
[termiet]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
houtlus
†verouderd
[bepaalde soort termiet, insect dat in hout leeft]
<via Negerhollands>
-
▾ houtstek
[houttuin, werf waar hout wordt opgeslagen]
-
▾ Duits
Holtsteck
(dialect)
[houthandel, houtwinkel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Im Reiderland (z.B. Weener) heute noch gebräuchlich
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Holtsteck
(dialect)
[houthandel, houtwinkel]
-
▾ houtvuur
[(verouderd) bederf in het hout]
-
▾ Russisch
góutféjr
†verouderd
[bederf in het hout]
status: ontlening onzeker
etymologie: Houtvuur. Vuur (bederf) in het hout, vgl. T. op vuur: het kwaadaardigst gebrek in eikenhout en ook onder den naam van broei in masthout voorkomend; meestal ontstaande door verstikking, grijpt het eenmaal begonnen snel voort, deelt zich van een stuk aan een aangrenzend mede en geeft het geheel het uitzigt van verkoold hout, op de kleur na, welke steenrood is, waar het gebrek de vezel aantastte. V. L. vermeldt vervuurd hout: vervuren, inwendig vezel aantastte. V. L. vermeldt vervuurd hout: vervuren, inwendig vergaan. Russ. góutféjr, zabolon' (spint). Alleen bij V., die van dit geheel verouderde woord een bewijsplaats meedeelt uit het Admiraltejsktj reglament (Admiraliteitsreglement), hoofdst. XX, § 13: korabel'nye mastera dolžny smotret, ctob plotniki ne klali derev gnilych ili v kotorych jest' goutfejr (de scheepsbouwmeesters moeten toezien, dat de timmerlieden geen balken neerleggen, die vergaan zijn of waarin houtvuur is). Vgl. hiermee W. blz. 180: in 't bouwen staet een timmerman wel te letten op de keure van het hout. . . . spint en vierig hout hij overal weert.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
góutféjr
†verouderd
[bederf in het hout]
-
▾ houtworm
[larve van diverse kevers die in hout vreet, paalworm]
-
▾ Negerhollands
houtuworǝm
[larve van diverse kevers die in hout vreet]
-
▾ Negerhollands
houtuworǝm
[larve van diverse kevers die in hout vreet]
-
▾ houvast
[iets waaraan men een zaak kan vasthouden, balkhaak]
-
▾ Engels
holdfast
[balkhaak, kram]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: prob.after Du. +houdvast,houvast
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Zweeds
hoffast
†verouderd
[kram; klemhaak]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; av holl. houvast, n. (l. m.), eg.: ngt som håller fast, till houden (se HÅLLA) o. vast (motsv. FAST, adj.1)
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Engels
holdfast
[balkhaak, kram]
-
▾ houw
[hak, slag; werktuig]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1451-1500;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
houe
[hak; werktuig]
datering: 1170 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: fin xii; frq. *hauwa
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Negerhollands
houe, houw
[veldhouweel]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: houe (old 1776), houw (djdj1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Frans
houe
[hak; werktuig]
-
▾ houweel
[werktuig, bik]
-
▾ Berbice-Nederlands
hawela
[werktuig, bik]
-
▾ Duits
Hauweel
(dialect)
[werktuig, bik]
status: ontlening onzeker
etymologie: Smet 83: Oostfriesland, Foerste: Emder Akten (…) Gegenwärtig fast überall in Ostfrsl. und Jeverland bekannt.
bron: Foerste 1938 Smet 1983 (Smet 83, Foerste)
-
▾ Negerhollands
hau
[werktuig, bik]
-
▾ Skepi-Nederlands
howela
[werktuig, bik]
-
▾ Berbice-Nederlands
hawela
[werktuig, bik]
-
▾ houwen
[slaan, afhakken]
-
▾ Papiaments
houw
†verouderd
[slaan, afhakken]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.61
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Papiaments
houw
†verouderd
[slaan, afhakken]
-
▾ houwer
[voorwerp waarmee men houwt; (Surinaams-Nederlands) kapmes]
-
▾ Arowaks
hauro
[kapmes]
-
▾ Berbice-Nederlands
hauru
[kapmes]
-
▾ Negerhollands
houwer
[degen, zwaard]
-
▾ Papiaments
houru (ouder: houwer)
[kapmes; penis]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mula houru - de seksuele daad verrichten
etymologie: Uit Putman1859: p.31 "Oen houwer: een sabel"; Uit Ewijk p. 88
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Skepi-Nederlands
howə
[kapmes]
-
▾ Sranantongo
howru, owru
[kapmes; degen]
-
▾ Arowaks
hauro
[kapmes]
-
▾ houwerband
[zwaardriem]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
howerband
[zwaardriem]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
howerband
[zwaardriem]
-
▾ houwitser
[vuurmond met kortere loop dan kanon]
-
▾ Engels
howitzer
[vuurmond met kortere loop dan kanon]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: - Du. houwitser; superseding synon. +howitz (xvii); both - G. haubitze, +hau(f)enitz, introduced into German during the Hussite wars - Czech houfnice 'stone-sling, catapult'. The G.word is also the source of F. obus +howitzer (now obusier), 'shell', It. obice, Sp. obus.
bron: Onions 1983 (ODEE, Room, White)
-
▾ Indonesisch
howitser
[vuurmond met kortere loop dan kanon]
-
▾ Japans
hōittsuru, hōwittsuru
†verouderd
[vuurmond met kortere loop dan kanon]
-
▾ Maltees
ħowitzer
[vuurmond met kortere loop dan kanon]
<via Engels>
-
▾ Engels
howitzer
[vuurmond met kortere loop dan kanon]
-
▾ hovaardig
[hoogmoedig]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1291-1300;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
hoffærdig
[hoogmoedig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: DDO: fra middelnedertysk hoverdich. FuT: entlehnt dem mnd. hôverdich (holl. hovaardig).
bron: Falk 1910-1911 (FuT, DDO)
-
▾ Noors
hofferdig
[hoogmoedig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av lty hovart, 'høj, formem opptreden'; FuT: entlehnt dem mnd. hôverdich (holl. hovaardig).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
hoffærdig
[hoogmoedig]
-
▾ hovaardij
[trots, hoogmoed]
-
▾ Zweeds
högfärd
[trots, hoogmoed, hooghartigheid]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: högfärdsgalen, adelshögfärd, bördshögfärd
etymologie: före 1520; fornsv. höghfärþ; efter lågty. hochvart med samma bet.; till färd i bet. 'beteende'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
högfärd
[trots, hoogmoed, hooghartigheid]
-
▾ hoveren
[zich in hofkringen begeven, zich hoofs gedragen; (verouderd) pronken]
-
▾ hozen
[water scheppen]
-
▾ Berbice-Nederlands
hoso
[water scheppen]
-
▾ Berbice-Nederlands
hoso
[water scheppen]
-
▾ hui
[(verouderd) wip, ogenblik, tijd die nodig is om hui of hé te zeggen]
-
▾ huiben
[(gewestelijk) steenuil]
-
▾ Frans
huban
†verouderd
[uil]
datering: 1500 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: Huiben (mndl.) 'eule'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
huban
†verouderd
[uil]
-
▾ huichelaar
[iemand die huichelt]
-
▾ Negerhollands
huichelaar, hyklar
[iemand die huichelt, geveinsde]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: huichelaar (old 1776), hyklars (Hesseling 1905: 223)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905:223)
-
▾ Negerhollands
huichelaar, hyklar
[iemand die huichelt, geveinsde]
-
▾ huichelarij
[het voorwenden van niet aanwezige deugden, gezindheden of overtuigingen]
-
▾ Negerhollands
hyklarie
[het voorwenden van niet aanwezige deugden, gezindheden of overtuigingen]
-
▾ Negerhollands
hyklarie
[het voorwenden van niet aanwezige deugden, gezindheden of overtuigingen]
-
▾ huichelen
[veinzen]
-
▾ Deens
hykle
[veinzen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hûchelen ¯ afl. af middelhøjtysk *h[chen ¯ oldhøjtysk *hiwihh@n 'give det udseende af' afl. af et ord svarende til gotisk hiwi 'udseende'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, Jessen)
-
▾ Negerhollands
huichel
[veinzen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: huichelarij = huichelgoed
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Noors
hykle
[veinzen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av lty huchelen; FuT: von mnd. hûchelen (holl. huichelen), das von Luther in die schriftsprache eingeführt wurde.
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Sranantongo
hoigri
[veinzen]
-
▾ Zweeds
hyckla
[veinzen]
datering: 1597 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1597; av lågty. huchelen med samma bet.; av omdiskuterat urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hykle
[veinzen]
-
▾ huig
[lelletje in de keel]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1301-1350;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
huguet
(dialect)
[opzwelling van de keel]
datering: 1656 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Huig (fläm.) 'halszäpfchen'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
huvele
†verouderd
(dialect)
[lelletje in de keel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Huuf (mndl.) 'halszäpfchen'. Diminutive ablt., wohl in nachahmung von fr. luette.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
huguet
(dialect)
[opzwelling van de keel]
-
▾ huik
[mantel]
-
▾ Duits
Heuke, Hoike
†verouderd
[mantel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Grimm: HOIKE, f. mantelartiger überwurf; zufrühest der französischen tracht eigen, und hier gegen die mitte des 14. jahrh. als theil der weiblichen, später auch der männlichen kleidung erscheinend, unter dem namen heuque, huque, hucque, mittellat. huca, später über die Niederlande nach Deutschland eingeführt, wo das kleidungsstück sich unter verschiedenen formen lange hält: lange hoicken, die waren geknauft fornen nieder bis auf die füsz. fast. Limb. 18; pallium hoyke DIEF. 407c; toga heucke, heuck, hoyke 586b; niederländ. huycke toga, pallium KILIAN; bei MAALER 227c der hocketen, ein gattung eins leibrocks, saga, mit dem dim. hocketle, sagalum; bair. höcke, f. SCHM. 1, 1020 Fromm. im 17. jahrh. ist die niederl. huike ein einfacher mantelartiger umhang über den kopf genommen (WEISZ kostümkunde 2, 1026), und wird von hier aus auch modetracht der niederdeutschen lande. Schönhoff: über die Niederlande nach Niederdeutschland eingeführt.
bron: Schönhoff 1908 (Grimm, Schönhoff)
-
▾ Frans
huque
[mantel met capuchon (15e en 16e eeuw)]
datering: 1404 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: GR: du moy. néerl. huik «cape, manteau».FEW: geeft nog vele dialektvormen.Dieses wort ist im allgemeinen beschränkt auf das mndl. (vgl. die weitern formen hoike, heuike, houke, usw.), das mndd. (huke, hoke, heike) und Nordfrankreich. Der germ. ursprung steht ausser zweifel. Doch findet FranckW die vielen mndl. varianten leichter erklärbar, wenn man sie als entlehnungen aus dem fr. ansieht. Aber das ist sehr zweifelhaft, da das fr. wort erst anfangs 15.jh. belegt ist. Allerdings belegt DC ein 'huca cum caputio' aus Marseille vom jahre 1276. Aber die vereinzelung dieser form macht misstrauisch. Das massenhafte auf- treten der belege im 15.jh. muss mit einer plötzlich einsetzenden mode zusammenhängen, und ebenso das nicht minder plötzliche abbrechen derselben zu anfang des 16.jhs. Belege nach 1530 beziehen sich nicht mehr auf fr. verhält- nisse (Cotgr 1611 'a huke or Dutch mantle', 1633 elles, sc. les béguines de Bruxelles, 'portent des huques', Gay).
bron: Wartburg 1928 (GRobert, Valkhoff, FEW)
-
▾ Schots
haik
†verouderd
[mantel, vooral door vrouwen gedragen]
datering: 1351-1400 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
etymologie: ME heyke (once), MDu heyke
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Duits
Heuke, Hoike
†verouderd
[mantel]
-
▾ huilebalk
[iemand die vaak huilt]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
huilebalk
†verouderd
[betaalde rouwklager]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
huilebalk
†verouderd
[betaalde rouwklager]
-
▾ huilen
[schreien, janken]
-
▾ Negerhollands
hyelen, hyel
[schreien, janken]
-
▾ Negerhollands
hyelen, hyel
[schreien, janken]
-
▾ huis
[woning]
-
▾ Chinees-Maleis
huis
[woning]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
hus
†verouderd
[woning]
<via Negerhollands>
-
▾ Javindo
guis, huis, geis, heis
[woning]
-
▾ Negerhollands
hoes, hus, huus
[woning]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: thuis = na hoes
etymologie: hoes (old 1776), hus (djdj 1926, Hesseling 1905), huus (Robertson 1989)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Skepi-Nederlands
huis
[woning]
-
▾ Chinees-Maleis
huis
[woning]
-
▾ huisapotheek
[huisvoorraad medicijnen]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
huisapotheek
[huisvoorraad medicijnen]
datering: 1868 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. (later Afk. huisapteek), huis house, home + apotheek dispensary, pharmacy.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
huisapotheek
[huisvoorraad medicijnen]
-
▾ huisarts
[arts die bij voorkomende ziekten in het gezin wordt geraadpleegd]
-
▾ Papiaments
dokter di cas
[arts die bij voorkomende ziekten in het gezin wordt geraadpleegd]
-
▾ Papiaments
dokter di cas
[arts die bij voorkomende ziekten in het gezin wordt geraadpleegd]
-
▾ huisbezoek
[pastoraal bezoek aan huis]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
huisbesoek
[pastoraal of electoraal bezoek aan huis]
<via Afrikaans>
datering: 1824 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., earlier S. Afr. Du. huisbezoek (fr. Du. huisbezoeking), huis house, home + besoek visit.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
huisbesoek
[pastoraal of electoraal bezoek aan huis]
<via Afrikaans>
-
▾ huisblas
[(verouderd) vislijm]
-
▾ Deens
husblas
[vislijm, visgelatine]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Hammerich 45: Nederlands, PNOE: Nederduits
bron: (PNOE, Hammerich 45)
-
▾ Engels
isinglass
[visgelatine, vislijm; mica; (verouderd) soort mot]
datering: 1545 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: isinglass glue, size; isinglass-fish, a sturgeon or other fish from which isinglass is obtained; isinglass-stone, mica.
etymologie: Supposed to be a corruption or imperfect imitation of an obs. Du. huisenblas (Kilian huysenblase, huysblas), Ger. hausenblase isinglass, lit. ‘sturgeon's bladder’: see hausen and huso. No English forms approaching the Du. more closely have been found, so that, if this was the source, the perversion of the name would seem to have been made at its first adoption.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, Room)
-
▾ Frans
isinglass
[micaplaat als isolerend materiaal; gelatine van gedroogd zeewier; gelatine van vis]
<via Engels>
datering: 1660 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: 1803, Volney (→ ex. ci-dessous); mot angl., 1660 (isonglas, 1545), altér. probable, d'après glass « verre », du néerl. huisenblas, du moyen néerl. huusblas, proprt « vessie d'esturgeon », de huus « esturgeon », et blas « vessie » (l'angl. est attesté dans les trois sens du français).
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Frans
houseblas
†verouderd
[vislijm]
datering: 1620 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: Huisenblas (ndl.) 'fischblase des stör'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Deens
husblas
[vislijm, visgelatine]
-
▾ huishouden
[huishouding]
-
▾ Engels
household
[inboedel; huisgezin; huishouding]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: 1.(Wycl.Bible); 2.(Maund., Usk); 3.(Caxton).- MDu. huushoud (cf.HOLD sb.)
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Negerhollands
hou hus
[huishouding]
-
▾ Engels
household
[inboedel; huisgezin; huishouding]
-
▾ huishoudster
[zij die het huishouden leidt]
-
▾ Chinees-Maleis
huishowtster
[zij die het huishouden leidt]
-
▾ Negerhollands
hoeshouer
[iemand die het huis schoonmaakt]
-
▾ Chinees-Maleis
huishowtster
[zij die het huishouden leidt]
-
▾ huishuur
[de huursom van een huis]
-
▾ Negerhollands
hoeshuur
[de huursom van een huis]
-
▾ Sranantongo
osuyuru
[de huursom van een huis]
-
▾ Negerhollands
hoeshuur
[de huursom van een huis]
-
▾ huisje
[klein huis, hokje; (gewestelijk) wc; omhulsel]
-
▾ Engels
husk
[schilletje, dop, bolster]
datering: 1301-1400 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: husky 'vol van schillen, droog als een schil' (16); 'droog in de keel' (18), (U.S., Canada) 'stoer' (19).
etymologie: xiv (Trevisa). prob.- LG. hu<lengte>ske 'little house, core of fruit, sheath' = MDu. hu<lengte>skijn (Du. huisken), dim.of hu<lengte>s 'HOUSE'.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Negerhollands
husje, kleen husje
[trapje, opgang]
-
▾ Papiaments
heisje
†verouderd
[wc]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.17
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Engels
husk
[schilletje, dop, bolster]
-
▾ huismiddel
[volksgeneesmiddel]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
huismiddel
[volksgeneesmiddel]
<via Afrikaans>
datering: 1861 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. (earlier S. Afr. Du.), huis house + middel remedy.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
huismiddel
[volksgeneesmiddel]
<via Afrikaans>
-
▾ huismoedertje
[zekere plant, vlijtig liesje]
-
▾ Fries
huismoederke
[zekere plant, vlijtig liesje]
-
▾ Fries
huismoederke
[zekere plant, vlijtig liesje]
-
▾ huisraad
[inrichting van een huis zoals meubelen en keukengerei]
-
▾ Deens
husgeråd
[inrichting van een huis zoals meubelen en keukengerei]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: DDO: fra nedertysk husgerad, sidste led kollektiv af rad 'råd, midler der er til rådighed, forråd', OOD: fra nt. husgerad, jf. glholl. huusgerade, ty. hausgerät
bron: Dahlerup 1919-1956 (DDO, OOD)
-
▾ Negerhollands
hoesraat, hisraat, husraed
[inrichting van een huis zoals meubelen en keukengerei]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: roesraat (old 1776), hisraat (Rossem 1996: 243), husraed (Hesseling 1905: 214)
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (old 1776, Rossem 1996: 243, Hesseling 1905: 214)
-
▾ Noors
husgeråd
[dat wat voor de inrichting van een huis nodig is, speciaal keukengerei]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, av gerad 'midler, forråd'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
husgeråt
[keukengerei]
datering: 1576 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1576; av lågty. husgerat med samma bet.; jfr förråd
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
husgeråd
[inrichting van een huis zoals meubelen en keukengerei]
-
▾ huisvader
[vader van een gezin, heer des huizes]
-
▾ Negerhollands
hoes-vader, hus-vaeder
[vader van een gezin, heer des huizes]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905: 265, 210)
-
▾ Negerhollands
hoes-vader, hus-vaeder
[vader van een gezin, heer des huizes]
-
▾ huisvesting
[onderkomen]
-
▾ Duits
Huusfestinge, Huusfesten
†verouderd
(dialect)
[onderkomen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter: Gronau. Foerste:Krummhörner bekannt, Borkum
bron: Foerste 1938 (Schlüter, Foerste)
-
▾ Duits
Huusfestinge, Huusfesten
†verouderd
(dialect)
[onderkomen]
-
▾ huisvolk
[de gezamenlijke bewoners van een huis: het huisgezin, de gezamenlijke bedienden van een huis]
-
▾ Negerhollands
hus-volk
[de gezamenlijk bewoners van een huis: het huisgezin, de gezamenlijke bedienden van een huis]
-
▾ Negerhollands
hus-volk
[de gezamenlijk bewoners van een huis: het huisgezin, de gezamenlijke bedienden van een huis]
-
▾ huisvrouw
[huismoeder; echtgenote]
-
▾ Deens
hustru
[echtgenote]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: af yngre fællesnordisk *hústrú omdannet af *húsfrú 'husfrue, husmoder' ¯ efter nedertysk hûsvrowe 'husmor' sammensat af h[s (jf. hus) + vrowe (jf. frue); en tilsvarende lydændring fra -sfr- til -str- har man i navnet ÁstriÂr af *ÁsfriÂr (jf. Astrid)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Engels
hausvrow, huisvrouw
[huismoeder]
datering: 1798 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: after Du. huisvrouw.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Zweeds
hustru
[echtgenote]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: sonhustru
etymologie: före 1520; fornsv. husfrua, husfru, hustru; av lågty. husvrowe; till hus och fru
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hustru
[echtgenote]
-
▾ huiswerk
[werk voor school dat thuis gemaakt moet worden]
-
▾ Javindo
geiswerk
[werk voor school dat thuis gemaakt moet worden]
-
▾ Papiaments
hùiswèrk
[werk voor school dat thuis gemaakt moet worden]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Javindo
geiswerk
[werk voor school dat thuis gemaakt moet worden]
-
▾ huiszoeking
[onderzoek in de woning van een verdachte]
-
▾ Frans
hassenchinge
†verouderd
(dialect)
[het met geweld en bewapening binnendringen van een woning]
status: ontlening onzeker
etymologie: Huyssoeckinghe (mndl.) 'eindringen in ein haus'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
hassenchinge
†verouderd
(dialect)
[het met geweld en bewapening binnendringen van een woning]
-
▾ huiveren
[rillen]
-
▾ Fries
huverje
[rillen]
-
▾ Fries
huverje
[rillen]
-
▾ huiverig
[enigszins bevend; aarzelend]
-
▾ Fries
huverich
[enigszins bevend; aarzelend]
-
▾ Fries
huverich
[enigszins bevend; aarzelend]
-
▾ huizing
[dun scheepstouw]
-
▾ Deens
hyssing
[dun scheepstouw]
status: ontlening onzeker
etymologie: ænyd. hys(s)ing, no. hyssing, sv. hysing; fra mnt. husinge (holl. huizing), ty. hüsing, jf. eng. housing, house-line;, Saabys: Nederlands of Nederduits
bron: Dahlerup 1919-1956 (Saabys, OOD)
-
▾ Fins
hyysinki
[dun scheepstouw]
<via Zweeds>
-
▾ Frans
lusin
[klein koord van twee in elkaar gevlochten draden van kabelgaren]
datering: 1678 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: GR: 1678, luzin; lusin, 1721; de *husin, néerl. huizing, par agglutination de l'article; PR: pour l'husin, néerl. huising; FEW: Das germ. wort lebt an der ganzen Nordseeküste, vgl. mndd. husinge, fries. hüsing, e. housing. Behrens, BarbierProc vermutet aufnahme aus dem anfrk., was sachlich sehr unwahrscheinlich ist.
bron: Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff, FEW)
-
▾ Oekraïens
júzen'
[kabel, touw uit drie hennepgarens]
<via Russisch>
-
▾ Russisch
júzen', júzin'
[kabel, touw uit drie hennepgarens]
datering: 1720 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. huizing dass., ndd. hüsing, zu hûs 'Haus' als Erzeugnis der Hausindustrie (Stenzel Wb.172), s. Meulen 82 ff. VdMeulen 1909:Huizing. Huising, een soort van touw als marling. WINSCU. Huizingh is mede 't zelfde als marlingh, daer men touwen mede bekleedt. W. blz. 494, vgl. blz. 280 (onder de benoodigdheden op een schip, die uit de lijnbaan meegegeven worden): 84 bos huizing, en blz. 281 (van de zeilmaker): 0 bos huizing. .. .. vermelden huizing onder de soorten van touwwerk op blz. 69: huizing van drie draads. Russ. j úžin , jiízen, lusin (op dit woord staan de Russ. woorden bij J. ; V. geeft den vorm juzeti op lin'), tonkij lin' iz tonkoj dobrokacestvennoj pen'ki, v tri kabolki. V. (dunne lijn uit dunne hennep van goede kwaliteit, van drie draads). Het Zeeregl. blz. 904, 923, 932 kent nog den oorspronkelijken vorm gjuzing.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
hysing
[dun scheepstouw]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; sv. dial. hys(s)ing, hussing, äv.: snöre o. d.; liksom d., nor. hyssing, eng. housing, av mnt. husinge l. holl. huizing, av ovisst urspr. (…)
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
hyssing
[dun scheepstouw]
-
▾ hukken, hokken
[hurken]
-
▾ Frans
houker à nid
(dialect)
[wordt gezegd van een duif die zijn wijfje wil doen broeden]
status: ontlening onzeker
etymologie: Hokken (ndl.) 'niederkauern'.
bron: Wartburg 1928 (FEW hokken)
-
▾ Zweeds
huka
[hurken]
datering: 1640 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1640; trol. av lågty. huken med samma bet.; trol. urspr. 'vara böjd, välvd' och besl. med 1hög
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
houker à nid
(dialect)
[wordt gezegd van een duif die zijn wijfje wil doen broeden]
-
▾ hulde
[eerbetoon]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1784-1785;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
hulde
[eerbetoon]
-
▾ Fries
hulde
[eerbetoon]
-
▾ huldigen
[eer bewijzen]
-
▾ Fries
huldigje
[eer bewijzen]
-
▾ Fries
huldigje
[eer bewijzen]
-
▾ hulk
[schip]
-
▾ Deens
holk
[bepaald type zeilschip; afgetakeld of uitgerangeerd schip]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NEO: före 1520; fornsv. holker; av lågty. holk 'större lastskepp'; trol. identiskt med holk1–2, OOD geen etymologie, alleen betekenis
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
holkki
[bepaald type zeilschip]
<via Zweeds>
datering: 1862 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Ginneken 1913-1914 (Stjerncreutz, JvG; NSSK)
-
▾ Frans
hourque
[Hollands koopvaardijschip]
datering: 1326 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: GR: Var. : ourque (chez Hugo)PR: hulke 1326; moy.néerl. hulke; hourque par crois. avec hoeker, type de navire.FEW: Diese schiffsbenennung ist in den germ. sprachen gemeinsam: ags. hulc (schon um 1000 belegt), mndl. hulk, holk, hulke f., ahd. holko m., anord. holkr. Das wort ist vielleicht aus mehreren sprachen ins fr. eingedrungen (hulke usw.), was die verschiedenheit des vokals er- klären würde, sicher aber aus dem mndl., wo hulke fem. ist. Wohl aus dem fr. entleht it. orca, kat.sp. urca. Das dim. von hulke musste *hulkin sein, eine form, die zwar nicht belegt ist, aber sicher okkasionell gebildet wurde. Einen reflex davon hat das fr., wobei in afr. houlekinier (Tournai 1280), houchenier (Dunk. 1403) eine fr. ablt., in nfr. hourquin (1613- 1617) das wort selber vorliegt. Ndl. hoeker, mit dem Behrens die wortgruppe verbinden will, ist erst seit dem 16.jh. belegt und kommt hier nicht in frage.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Italiaans
orca
[zeilschip met platte bodem voor groot transport]
-
▾ Portugees
urca
[soort oud schip]
<via Frans>
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: urco 'sterk, corpulent paard, afkomstig uit Friesland' 1813
etymologie: Do fr. hourque, deriv. do med. neerl. hulke, cruzado com hoeker, outro tipo de embarcaçao.
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Russisch
gul'k
[groot en log koopvaardijschip]
status: ontlening onzeker
etymologie: lk. Zekere soort van groot zeilschip, dat van de 15. tot de 17. eeuw algemeen gebruikt werd. Ned. Wdb. Een schip van oudts in deze landen gebruikelijk, en wel de grootste van diegenen, welcke na verre landen voeren: daer zijnder geweest, die omtrent 200 last voerden. W. Een soort van een seer oud vaartuig. WINSCH. Russ. gulk, heu (nom d'un petit navire que, dans Ie Brabant et en Hollande, on appelait hui et hulk). Dat de H oll. hulken evenwel zoo klein niet waren, blijkt wel uit de citaten uit de 17. eeuw, die J. verder op heu meedeelt; toch geeft ook A. van Russ. gul'. de verklaring: nebolšoe odnomactovoe sudno s šprintoviiym parusom (klein éénmast vaartuig met sprietzeil), terwijl V. eenvoudig zegt: rod sudna upotrebljaemago v Gollandii (soort vaartuig, dat in Holland gebruikt wordt).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Spaans
urca
[bepaald koopvaardijschip]
<via Frans>
datering: 1426-1450 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: Del fr. hourque, S. xv, de origen germánico. Probte, del neerl. ant. hulke.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Zweeds
holk
[schip]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. holker; av lågty. holk 'större lastskepp'; trol. identiskt med holk1–2
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
holk
[bepaald type zeilschip; afgetakeld of uitgerangeerd schip]
-
▾ hullen
[wikkelen in]
-
▾ Frans
houller
(dialect)
[bedekken (een gebouw met pannen, leien)]
datering: 1461 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: houlaige, houlure; deshouler, rehouler
etymologie: Hullen (mndl.) 'bedecken'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
houller
(dialect)
[bedekken (een gebouw met pannen, leien)]
-
▾ hulp, help
[het helpen, bijstand; iemand die helpt; (Vlaams) bretel, draagriem]
-
▾ Frans
helpai
†verouderd
(dialect)
[gescheurd kleed; slecht gekleed iemand (wiens kleding met bretels opgehouden wordt)]
status: ontlening onzeker
etymologie: van helpen, dat ook betekent `een kind aankleden', of van vlaams help 'broekendrager'
bron: Wartburg 1928 (FEW helpen)
-
▾ Javaans
hèlep
[hulp(schrijver e.d.)]
-
▾ Negerhollands
help
[het helpen, bijstand]
-
▾ Frans
helpai
†verouderd
(dialect)
[gescheurd kleed; slecht gekleed iemand (wiens kleding met bretels opgehouden wordt)]
-
▾ hulpmiddel
[middel om een doel sneller of gemakkelijker te bereiken]
-
▾ Negerhollands
help-midlen
[middel om een doel sneller of gemakkelijker te bereiken]
-
▾ Negerhollands
help-midlen
[middel om een doel sneller of gemakkelijker te bereiken]
-
▾ hulst
[heester]
-
▾ Frans
houx
[heester]
datering: 1200 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: hos, hous xii; frq. *hulis
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Frans
houx
[heester]
-
▾ humaan
[menslievend]
-
▾ Indonesisch
human
[menslievend]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: humanitér = humanitair
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
human
[menslievend]
-
▾ humaniora
[studie van de klassieke talen en letterkunde]
-
▾ Indonesisch
humaniora
[studie van de klassieke talen en letterkunde]
-
▾ Indonesisch
humaniora
[studie van de klassieke talen en letterkunde]
-
▾ humanisme
[wereldbeschouwing]
-
▾ Indonesisch
humanisme
[wereldbeschouwing]
-
▾ Indonesisch
humanisme
[wereldbeschouwing]
-
▾ humanist
[aanhanger van het humanisme]
-
▾ Indonesisch
humanis
[aanhanger van het humanisme]
-
▾ Indonesisch
humanis
[aanhanger van het humanisme]
-
▾ humeur
[gemoedsgesteldheid]
-
▾ Negerhollands
humeer
[gemoedsgesteldheid]
-
▾ Papiaments
himeur
†verouderd
[gemoedsgesteldheid]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p.46
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Negerhollands
humeer
[gemoedsgesteldheid]
-
▾ humor
[scherts]
-
▾ Indonesisch
humor
[scherts]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: humoris = humorist; humoristis = komisch
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Menadonees
humor
[scherts]
-
▾ Indonesisch
humor
[scherts]
-
▾ hun
[bezittelijk voornaamwoord]
-
▾ Chinees-Maleis
hen
[bezittelijk voornaamwoord]
-
▾ Chinees-Maleis
hen
[bezittelijk voornaamwoord]
-
▾ hunkeren
[verlangen]
-
▾ Engels
hanker
[rondhangen; verlangen]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: f. dial. hank (xvi) + ER4; prob. f. *hank-, parallel to *hank- HANG; cf. synon. Du. hunkeren, dial. hankeren
bron: Onions 1983 (ODEE, Room)
-
▾ Schots
hanker
[talmen, dralen, aarzelen]
datering: 1751-1800 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: z.n.: aarzeling, twijfel la19-e20; ~in(g) b.n.: aarzelend, opzettelijk 18-e19
etymologie: prob Eng hanker, Du hankeren 'linger expectantly, crave', but w infl f and prob taken to be frequentative of HANK1
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Engels
hanker
[rondhangen; verlangen]
-
▾ hup
[tussenwerpsel: uitroep bij beweging]
-
▾ Deens
hyp
[tussenwerpsel: uitroep bij beweging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: dannet ved læberunding af hip 'hyp' ¯ enten (a) nedertysk hipp imperativ af hippen 'hoppe' (b) el. nedertysk hupp imperativ af huppen 'hoppe'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Deens
hyp
[tussenwerpsel: uitroep bij beweging]
-
▾ huppelen
[zich springend voortbewegen]
-
▾ Engels
hobble (ouder: hopple)
[kluisteren, (de benen van een paard) aan elkaar binden]
datering: 1801-1900 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: var.of earlier hopple (xvi), prob.of LG.origin (cf. early Flem. hoppelen), infl.by prec.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Engels
hobble (ouder: hopple)
[kluisteren, (de benen van een paard) aan elkaar binden]
-
▾ hups
[aardig; (verouderd) fors, stevig]
-
▾ Sranantongo
hipsi
[fors, stevig, stoer, kloek]
-
▾ Sranantongo
hipsi
[fors, stevig, stoer, kloek]
-
▾ huren
[pachten]
-
▾ Aucaans
joeoe
[pachten]
-
▾ Deens
hyre
[in dienst nemen, pachten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk hûre 'hyre, løn, arbejde, tjeneste' ¯ enten (a) fællesgermansk *x[zija- 'løn, pris' (b) el. fællesgermansk *x[rija- 'aftalt løn, aftale, overenskomst, noget som har juridisk gyldighed'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Duits
heuern
[in dienst nemen; een schip huren of charteren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Bluhme: Nederlands: Lehnwort nl. (…) Phon: Nl. ui oder u(u)r > nhd. eu in Lehnwörtern: nl. sluis, buit, duit, huichelen, huren mit nhd. Schleuse, Beute, Deut, heucheln, heuern, Duden Universal: erfwoord, maar schrijft wel: Seemannsspr., Kluge See: Nederduits, Bartz onduidelijk: zu dt. heuern, niederländ. huren, engl. to hire. Die Herkunft der Formen ist unsicher (…)
bron: Bartz 2007 Duden Universal 2003 Kluge 1911 Kluge 2002 (Bluhme, Duden Universal, Kluge See, Bartz)
-
▾ Fins
hyyrätä
[personeel of bemanning ronselen]
<via Zweeds>
-
▾ Negerhollands
huur
[pachten]
-
▾ Noors
hyre
[in dienst nemen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty; FuT: entlehnt aus mnd. hûren (holl. huren).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
hür, hir (ouder: hier)
[pachten of in pacht nemen]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hürdó (huurder)
etymologie: Uit Conradi: Mat. 20:1, 20:7, 21:4.(hier) Uit Putman1859: p.85 "Verhuren - huur [hier] koe..".
bron: (Joubert PN, Conradi, Putman1859)
-
▾ Saramakkaans
júu
[pachten]
-
▾ Sranantongo
yuru
[pachten]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Zweeds
hyra
[pachten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. hyra; av lågty. hüren med samma bet.; jfr ty. heuern, eng. hire med samma bet.; av okänt urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Aucaans
joeoe
[pachten]
-
▾ hurken
[met gebogen knieën op de eigen hielen zitten]
-
▾ Schots
hurk; hork
[met gebogen knieën op de eigen hielen zitten (bij een vuur); lanterfanten; in de modder wroeten als een varken; (fig.) rondsnuffelen]
datering: 1801-1900 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: z.n.: het rondhangen; de persoon die dit doet, i.h.b.degene die de beste positie bij het vuur bezet
etymologie: MDu hurcken, LowGer hurken = v 1
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Schots
hurk; hork
[met gebogen knieën op de eigen hielen zitten (bij een vuur); lanterfanten; in de modder wroeten als een varken; (fig.) rondsnuffelen]
-
▾ husselen
[schudden]
-
▾ Engels
hustle
[schudden; duwen, porren; aansmeren (slang); zich haasten; tippelen]
datering: 1684 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. husselen, hutselen, to shake, to toss, MDu. hutselen to shake the money in the game of hustle-cap, EFris. hƒtseln, to toss about, to move hither and thither, a frequentative of Du. hutsen, MHG. hutzen; cf. Du. hotsen, G. (dial.) hotzen, hotzeln of similar meaning (see hotch). The stems hot-, hut- appear in a number of formations in both High and Low German dialects, all implying a shaking movement. The development of sense 2 is exclusively English.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE, White)
-
▾ Engels
hustle
[schudden; duwen, porren; aansmeren (slang); zich haasten; tippelen]
-
▾ hut
[houten woning; ruimte op schip voor overnachting]
-
▾ Azeri
yut
[achterdek, overdekt deel van een schip]
<via Russisch>
-
▾ Deens
hytte
[houten woning]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: DDO: fra nedertysk hütte, jævnfør oldhøjtysk hutta, vist af samme rod som hus, OOD: laant fra ty. ell. nt. hütte (hvorfra vist ogs. holl. hut, fr. hutte, der atter har givet eng. hut
bron: Dahlerup 1919-1956 (DDO, OOD)
-
▾ Duits
Hütte
[bouw op achterdek, meestal als kajuit ingericht]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bartz: Übernahme von niederländ. hut, verwandt mit -> Kajüte
bron: Bartz 2007 (Bartz)
-
▾ Ests
hütt
[houten woning]
-
▾ Fins
hytti
[ijzermijn; scheepshut, kajuit, cabine]
<via Zweeds>
datering: 1678 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
bron: Ginneken 1913-1914 Häkkinen 2004 Nurmi 1998 (KH, JvG; NSSK, SKP, TN)
-
▾ Lets
huts
[achterdek, overdekt deel van een schip]
-
▾ Litouws
jutas
[achterdek, achterste, overdekt deel van een schip]
<via Russisch>
-
▾ Noors
hytte
[houten woning]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, eg. 'lite, fattigslig (tre)hus; FuT: (nur in der bergmannssprache und als seemannsausdruck, in der letzteren anwendung mit der nebenform hytt) entlehnt aus nhd. Hütte und nd. hütte. Dad spezifisch hd. wort (ahd. hutta, huttea) drang auch ins as. (hutta, huttia > holl. hut) und roman.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Oekraïens
jut
[achterdek, achterste, overdekt deel van een schip]
<via Russisch>
-
▾ Russisch
jut
[achterdek, achterste, overdekt deel van een schip]
datering: 1720 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. hut 'Achterdeck, Kajüte', s. Meulen 83, Berneker EW.1,83, Preobr.Trudy 1,130, Gorjajev EW.433. Verfehlt ist die Her- leitung des russ.Wortes aus nhd. Jütte 'Vor- richtung zum Fischen des Ankers' (Matzenauer 186). VdMeulen:Hut. Het achterste en bovenste verblijf te scheep, 't geen zijn naem behout van dat men eertijdts zeildoeke hutten of tenten spande op 't verdeck van de schepen, om onder te schuilen., W. Aid. blz. 207 leest men: de wijze van haer (d. i. van de Engelschen) enteren is op 't hooghst van 't schip, 't zij aen hut of back, wel voorzien van enterbijl, sabel en hantbus. Russ. jut, dunette. V. teekent hierbij aan: kormovaja cast' verchnej paluby, szadi bizan'macty (tot het achterschip behoorend gedeelte van het opperdek, achter den bezaansmast). Russ. jut is het woord voor wat wij de kampanje noemen, vgl. Tw.: hut of kampanje, dunette, roundhouse, poop. Het bijbehoorende adject. is j/Uovgj, b.v. in: jntovgj tent, la tente de dunette, kampanjetent, z. Tent.; gesubstantiveerd beteekent jiitovyj een matroos, die op de kampanje dienst doet, z. Matroos. Russ. jut is uit een ouder gjut (Zeeregl. blz. 620) evenals Russ. júzirí, jázerí uit een vroeger gjuzing, z. Huizing.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
hytt
[ruimte op schip voor overnachting; ruimte om te telefoneren, om te verkleden e.d.]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hyttbiljett (ticket voor een passagiershut); hyttdäck (dek waar de hutten zich bevinden); hyttfönster (raam in een hut); hytt(e)gast (gast die een hut tot zijn beschikking heeft); hyttpassagerare (passagier die in een hut verblijft); hyttplats (vrije hut); hyttventil (ventilatieopening in een hut)
etymologie: SAOB; av nt. hütt l. holl. hut (jfr fr. hutte); sidoform till HYTTA sbst.
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Azeri
yut
[achterdek, overdekt deel van een schip]
<via Russisch>
-
▾ hutspot
[gerecht]
-
▾ Amerikaans-Engels
hutspot
(dialect)
[gerecht]
status: ontlening onzeker
etymologie: in Michigan
bron: Mencken 1937-1948 (Mencken Sup. I, vleesgerecht van de kop van een varken)
-
▾ Deens
høskpot
†verouderd
[gerecht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Stefan p.c. OOD is hier niet duidelijk, maar ik ga ervan uit dat het om een Nederlandse ontlening gaat: Husk, subst. i forb. husk og snusk (fra nt. husk un snusk, ogs. hüsch un snüsch, jf. mnt. hüsken slüsk, pak, (sammenløbet) pøbel; 1. led betegner vist egl. “noget (i en fart) sammenrystet, sammenjasket”, besl. m. ord som ænyd. (udi en) husk, (i en) fart, no. husk, rystelse, gyngende bevægelse, jf. nt. hüschen, gynge, svinge, ty. (dial.) huscheln, jaske, samt mnt. huetschen, dreje, slaa plat og krone, holl. hutsen, ryste (for at blande noget); sml. ogs. navne paa retter af forsk. sammenblandede (og hakkede) bestanddele som høskpot (Moth.H390. jf. MDL.242), nt. hüssput, mnt. holl. hutspot, hvorfra fr. hochepot, eng. hotch-pot) ret, der bestaar af en blanding af grønsager og flæsk; ruskomsnusk. Huusm.(1793).179. HÜTSCHPOTT, m. als name eines ragouts, hochepot, salmigondis Rondeau 312 der name ist dem niederländischen entlehnt, aus welchem Kilian verzeichnet hutspot, caro jussulenta, jurulenta, carnes e jure, aulicocia, dicitur a concutiendo (d. h. nach dem niederl. hutsen, hutselen quatere):
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Grimm)
-
▾ Duits
Hutspot, Hützpott, Hüßputt, Hütspott, Hüspot
(dialect)
[gerecht; rommel; jonge mensen; slechte zaak]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kremer 98: Westmünsterland, Foerste: Heute ist das Wort noch recht bekannt in den Bedd. 2 und 3, auch in übertragener Bed. "schlechter Wirtschaft", minderwertige Menschen. Richey: scheinet mehr Holländisch als Niedersächsisch zu seyn. Schlüter: Gronau., Grimm: HÜTSCHPOTT, m. als name eines ragouts, hochepot, salmigondis Rondeau 312 der name ist dem niederländischen entlehnt, aus welchem Kilian verzeichnet hutspot, caro jussulenta, jurulenta, carnes e jure, aulicocia, dicitur a concutiendo (d. h. nach dem niederl. hutsen, hutselen quatere):
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 Richey 1755 Schlüter 1952 (Kremer 98, Foerste, Richey, Schlüter, Grimm)
-
▾ Indonesisch
sepot, rispot
[Nederlands gerecht van gestampte aardappels, wortels, uien]
-
▾ Javaans
èspot
[gerecht]
-
▾ Pools
hutspot
[gerecht]
status: ontlening onzeker
etymologie: hol. hut "chata" i pot "garnek"
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Amerikaans-Engels
hutspot
(dialect)
[gerecht]
-
▾ huur
[pacht]
-
▾ Deens
hyre
[dienst, gage (meestal op schip)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hyr = last: eo2, pnoe
etymologie: fra nedertysk hûre 'hyre, løn, arbejde, tjeneste' ¯ enten (a) fællesgermansk *x[zija- 'løn, pris' (b) el. fællesgermansk *x[rija- 'aftalt løn, aftale, overenskomst, noget som har juridisk gyldighed'
bron: Becker-Christensen 2005 (pnoe)
-
▾ Duits
Heuer
[loon]
datering: 1251-1300
status: ontlening onzeker
etymologie: (besonders für Seeleute)" erw.erweiterter Standardwortschatz ndd. (13. Jh., Standard 17. Jh.)Stammwort. Aus ndd. hüre; in echt hochdeutschen Quellen seit dem 17. Jh. bezeugt. Das vorauszusetzende *hUr-ija- (nndl. huren, afr. hEra, ae. hyrian, ne. hire) ist vielleicht vergleichbar mit gr. á-kyros "ohne Rechtskraft", gr. kYros n. "Rechtskraft", gr. kyróO "ich mache, werde rechtskräftig" u.ä. Wenn aber *kUs- (mit Rhotazismus) vorauszusetzen ist, könnte heth. kussan- n. "Lohn, Sold, Preis" verglichen werden. Verb: (an-)heuern. Heiermann.
bron: Goedel 1902 (Kluge, Goedel)
-
▾ Fins
vuokra
[pacht]
-
▾ Negerhollands
huur
[pacht]
-
▾ Noors
hyre
[gage, loon; dienst]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty hure, 'leie'; FuT: von mnd. hûre (holl. huur).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
hür
[pacht]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sarnami
yuru
[pacht]
-
▾ Sranantongo
yuru
[pacht]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: yur'oso (huurhuis)
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
yuru
[pacht]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ng(e)yuru = huren, ng(e)yurokké = verhuren
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Zweeds
hyra
[pacht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hyresförhandling, hyreshöjning, grundhyra, lokalhyra, ockerhyra
etymologie: före 1520; fornsv. hyra; av lågty. hüre med samma bet.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
hyre
[dienst, gage (meestal op schip)]
-
▾ huurbaas
[(zeemansterm) iemand die zeelui voor schepen werft]
-
▾ Deens
hyrebasse, hyrebas
[(zeemansterm) iemand die zeelui voor schepen werft]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: af platty. el. holl. huren + baas, jf. ty. Heuerbaas (sømandssprog).
bron: Hårbøl 2004 (fremmed2)
-
▾ Deens
hyrebasse, hyrebas
[(zeemansterm) iemand die zeelui voor schepen werft]
-
▾ huurling
[loondienaar; huursoldaat]
-
▾ Deens
hyrling
†verouderd
[persoon die men inhuurt, knecht]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: fra mnt. hurlink, nt. hürling, jf. holl. huurling, ty. heuerling, eng. hireling (oeng. hyrling); til II. Hyre 1.1 ell. V. hyre
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Engels
hireling
[huursoldaat]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: OE.(rare) hy<_>rling;formed afresh in xvi(Coverdale), prob.after DU. huurling.
bron: Onions 1983 (ODEE hire)
-
▾ Negerhollands
hierlingen
[huursoldaat]
-
▾ Deens
hyrling
†verouderd
[persoon die men inhuurt, knecht]
-
▾ huwelijk
[echtverbintenis]
-
▾ Chinees-Maleis
huelek
[echtverbintenis]
-
▾ Negerhollands
hywlik, hiewlik
[echtverbintenis]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905, Hesseling 1905: 231)
-
▾ Chinees-Maleis
huelek
[echtverbintenis]
-
▾ huwen
[trouwen]
-
▾ Frans
houyon, houillon
(dialect)
[getrouwd man]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: Houwe (ndl.) 'gatte'. Der wortausgang wurde aus bedeutungsverwandten wörtern übernommen, wie tayon 'urgrossvater'.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
houyon, houillon
(dialect)
[getrouwd man]
-
▾ huzaar
[soldaat van de ruiterij]
-
▾ Boeginees
husâræ
[soldaat van de ruiterij]
-
▾ Indonesisch
husar
[soldaat van de ruiterij]
-
▾ Javaans
usar
[soldaat van de ruiterij]
-
▾ Madoerees
usar
[soldaat van de ruiterij]
-
▾ Makassaars
husâra
[soldaat van de ruiterij]
-
▾ Menadonees
husar
[erewacht]
-
▾ Boeginees
husâræ
[soldaat van de ruiterij]
-
▾ huzarensalade
[lunchschotel van koud (kalfs)vlees]
-
▾ Indonesisch
husarenslah
[lunchschotel van koud (kalfs)vlees]
-
▾ Indonesisch
husarenslah
[lunchschotel van koud (kalfs)vlees]
-
▾ hyacint
[bolplant]
-
▾ Indonesisch
hiasinta
[bolplant]
-
▾ Indonesisch
hiasinta
[bolplant]
-
▾ hybridisch
[bastaard-]
-
▾ Indonesisch
hibrid(a)
[bastaard-]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hibridisasi = het uit heterogene elementen opbouwen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
hibrid(a)
[bastaard-]
-
▾ hydraat
[verbinding met water]
-
▾ Indonesisch
hidrat
[verbinding met water]
-
▾ Indonesisch
hidrat
[verbinding met water]
-
▾ hydrant
[aansluiting op waterleiding]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1886;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
hidran
[aansluiting op waterleiding]
-
▾ Indonesisch
hidran
[aansluiting op waterleiding]
-
▾ hydraulica
[leer der vloeistoffen]
-
▾ Indonesisch
hidraulika
[leer der vloeistoffen]
-
▾ Indonesisch
hidraulika
[leer der vloeistoffen]
-
▾ hydraulisch
[waarbij van vloeistoffen gebruikgemaakt wordt]
-
▾ Indonesisch
hidraulis
[waarbij van vloeistoffen gebruikgemaakt wordt]
-
▾ Indonesisch
hidraulis
[waarbij van vloeistoffen gebruikgemaakt wordt]
-
▾ hydrogenium
[waterstof]
-
▾ Indonesisch
hidrogén
[waterstof]
-
▾ Indonesisch
hidrogén
[waterstof]
-
▾ hydrografie
[deel van de aardrijkskunde]
-
▾ Indonesisch
hidrografi
[deel van de aardrijkskunde]
-
▾ Indonesisch
hidrografi
[deel van de aardrijkskunde]
-
▾ hydrometer
[vochtweger]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1824;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
hidrométer
[vochtweger]
-
▾ Indonesisch
hidrométer
[vochtweger]
-
▾ hyena
[aas- of roofdier met gevlekte of gestreepte huid]
-
▾ Indonesisch
hiéna
[aas- of roofdier met gevlekte of gestreepte huid]
-
▾ Sranantongo
hieina
[aas- of roofdier met gevlekte of gestreepte huid]
-
▾ Indonesisch
hiéna
[aas- of roofdier met gevlekte of gestreepte huid]
-
▾ hygiëne
[gezondheidsleer]
-
▾ Indonesisch
higiéne, higina
[gezondheidsleer]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: higiénis = hygiënisch
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
higiéne, higina
[gezondheidsleer]
-
▾ hygrometer
[werktuig dat de vochtigheid van de lucht aanwijst]
-
▾ Indonesisch
higrométér
[werktuig dat de vochtigheid van de lucht aanwijst]
-
▾ Indonesisch
higrométér
[werktuig dat de vochtigheid van de lucht aanwijst]
-
▾ hygroscoop
[vochtigheidsmeter]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1847;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
higroskop
[vochtigheidsmeter]
-
▾ Indonesisch
higroskop
[vochtigheidsmeter]
-
▾ hymne
[lofzang]
-
▾ Indonesisch
himne
[lofzang]
-
▾ Indonesisch
himne
[lofzang]
-
▾ hyoscyamus
[geslacht uit de nachtschadefamilie]
-
▾ Japans
hiyosu
[geslacht uit de nachtschadefamilie]
-
▾ Japans
hiyosu
[geslacht uit de nachtschadefamilie]
-
▾ hyperbool
[overdrijving; kegelsnede]
-
▾ Indonesisch
hiperbol(a)
[overdrijving; kegelsnede]
-
▾ Indonesisch
hiperbol(a)
[overdrijving; kegelsnede]
-
▾ hypercorrect
[foutief uit vrees voor onjuistheid]
-
▾ Indonesisch
hiperkorék
[foutief uit vrees voor onjuistheid]
-
▾ Indonesisch
hiperkorék
[foutief uit vrees voor onjuistheid]
-
▾ hypersensitief
[overgevoelig]
-
▾ Indonesisch
hipersénsitif
[overgevoelig]
-
▾ Indonesisch
hipersénsitif
[overgevoelig]
-
▾ hypertensie
[abnormaal hoge bloeddruk]
-
▾ Indonesisch
hiperténsi
[abnormaal hoge bloeddruk]
-
▾ Indonesisch
hiperténsi
[abnormaal hoge bloeddruk]
-
▾ hypertrofie
[abnormale gewichtstoeneming]
-
▾ Indonesisch
hipertrofi
[abnormale gewichtstoeneming]
-
▾ Indonesisch
hipertrofi
[abnormale gewichtstoeneming]
-
▾ hyperventilatie
[psychosomatische ademnood]
-
▾ Indonesisch
hipervéntilasi
[psychosomatische ademnood]
-
▾ Indonesisch
hipervéntilasi
[psychosomatische ademnood]
-
▾ hypnose
[kunstmatige slaap]
-
▾ Indonesisch
hipnose
[kunstmatige slaap]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hipnotisir = hypnotiseur
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
hipnose
[kunstmatige slaap]
-
▾ hypnotherapie
[therapeutische behandeling door middel van hypnose]
-
▾ Indonesisch
hipnotérapi
[therapeutische behandeling door middel van hypnose]
-
▾ Indonesisch
hipnotérapi
[therapeutische behandeling door middel van hypnose]
-
▾ hypo
[hypodermoclyse, het toedienen van een vrij grote hoeveelheid vocht via het subcutane weefsel]
-
▾ Menadonees
hipo
[iemand via een infuus stoffen toedienen]
-
▾ Menadonees
hipo
[iemand via een infuus stoffen toedienen]
-
▾ hypochonder
[zwaarmoedig iemand]
-
▾ Japans
hipokonderu
†verouderd
[zwaarmoedig iemand]
-
▾ Japans
hipokonderu
†verouderd
[zwaarmoedig iemand]
-
▾ hypochondrie
[zwaarmoedigheid]
-
▾ hypocriet
[huichelaar]
-
▾ Indonesisch
hipokrit
[huichelaar]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hipokrisi = hypocrisie
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Papiaments
hipokrit (ouder: hipocriet, hypocriet)
[huichelaar]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p.46, 90
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Indonesisch
hipokrit
[huichelaar]
-
▾ hypofyse
[hersenaanhangsel]
-
▾ Indonesisch
hipofise
[hersenaanhangsel]
-
▾ Indonesisch
hipofise
[hersenaanhangsel]
-
▾ hypostase
[op zichzelf staande substantie, bezinksel]
-
▾ Indonesisch
hipostasi
[op zichzelf staande substantie, bezinksel]
-
▾ Indonesisch
hipostasi
[op zichzelf staande substantie, bezinksel]
-
▾ hypotaxis
[onderschikking]
-
▾ Indonesisch
hipotaksis
[onderschikking]
-
▾ Indonesisch
hipotaksis
[onderschikking]
-
▾ hypothalamus
[deel van de hersenen]
-
▾ Indonesisch
hipotalamus
[deel van de hersenen]
-
▾ Indonesisch
hipotalamus
[deel van de hersenen]
-
▾ hypotheek
[geldlening voor onroerend goed]
-
▾ Indonesisch
hipoték
[geldlening voor onroerend goed]
-
▾ Sranantongo
hipowteik
[geldlening voor onroerend goed]
-
▾ Indonesisch
hipoték
[geldlening voor onroerend goed]
-
▾ hypotheekkantoor
[overheidskantoor waar de hypotheekregisters berusten]
-
▾ Papiaments
hypotheekkantoor
[overheidskantoor waar de hypotheekregisters berusten]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
hypotheekkantoor
[overheidskantoor waar de hypotheekregisters berusten]
-
▾ hypothermie
[ondertemperatuur]
-
▾ Indonesisch
hipotérmi
[ondertemperatuur]
-
▾ Indonesisch
hipotérmi
[ondertemperatuur]
-
▾ hypothese
[nog te bewijzen stelling]
-
▾ Indonesisch
hipotése
[nog te bewijzen stelling]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: hipotétis = hypothetisch
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
hipotése
[nog te bewijzen stelling]
-
▾ hysop
[lipbloemige heester]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1201-1250;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fins
iisoppi
[lipbloemige heester]
<via Zweeds>
-
▾ Japans
hisoppu
[lipbloemige heester]
-
▾ Zweeds
isop
[lipbloemige heester]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. ysop, isop; via lågty. av lat. hyssopus, grek. hyssopos med samma bet.; av hebr. urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
iisoppi
[lipbloemige heester]
<via Zweeds>
-
▾ hysterie
[zenuwziekte]
-
▾ Indonesisch
histéria
[zenuwziekte]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: histéris = hysterisch
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
histéria
[zenuwziekte]