Uitleenwoordenbank van het Nederlands

Zoekresultaten: 781 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met H)

Gebruikte filters:

A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
Toon op een tijdslijn

  • ▾ ha [uitroep van blijdschap]
  • ▾ haag [heg]
  • ▾ haagbeuk [plantensoort]
  • ▾ haagdoorn [witte meidoorn, een heestergeslacht dat veel gebruikt wordt als heg]
  • ▾ haai [kraakbeenvis; vinnig iemand]
  • ▾ haaibaai [kijfzieke vrouw; (verouderd) drukte, gewoel]
  • ▾ haak [gebogen voorwerp om iets vast te houden]
  • ▾ haakblok [blok of katrol met een haak]
  • ▾ haakbus [oud handvuurwapen]
  • ▾ haakdoorn [doornstruik]
  • ▾ haakje [insluitingsteken in geschrift]
  • ▾ haaklas [soort houtverbinding]
  • ▾ haakpen [aan het eind omgebogen naald voor haakwerk]
  • ▾ haal [(veouderd) droog, dor]
  • ▾ haal op [uitroep als men een vis gevangen heeft: til het net op!]
  • ▾ haalbier [bier dat in een kleine maat in een winkel werd gehaald]
  • ▾ haam [houten halsband voor paard]
  • ▾ haam [(verouderd) zakvormig visnet]
  • ▾ haan [mannetje bij hoenderachtigen; trekker aan vuurwapens; (verouderd) tapkraan]
  • ▾ haanrei [(verouderd) hoorndrager, bedrogen echtgenoot]
  • ▾ haar [buigzame vezels die op huid van zoogdieren groeien]
  • ▾ haar [bezittelijk voornaamwoord]
  • ▾ haar [(verouderd) droge, schrale wind]
  • ▾ haar [bijwoord van richting: links (bij voerlieden)]
  • ▾ haard [stookplaats; (verouderd) stenen vloer in leerlooierij]
  • ▾ haarklover [muggenzifter]
  • ▾ haarlemmerolie [kwakzalversmiddel]
  • ▾ haarnaald [speld als hoofdtooisel]
  • ▾ haarnet [netje om kapsel in vorm te houden]
  • ▾ haarscheerder [barbier]
  • ▾ haarspeld [speld als hoofdtooisel]
  • ▾ haas [haasachtige]
  • ▾ haas [malse, magere spier bij slachtdieren, filet]
  • ▾ haast [spoed]
  • ▾ haast [bijwoord van hoedanigheid: bijna, weldra]
  • ▾ haasten [voortmaken]
  • ▾ haastig [snel, vol haast; (verouderd) driftig]
  • ▾ haastigheid [driftig of onstuimig ongeduld, te grote spoed]
  • ▾ haat [diepe afkeer]
  • ▾ haatdragend [haat koesterend]
  • ▾ haatzaai(-artikelen) [(Indisch-Nederlands) rechtsterm voor publicaties die de koloniale regering onwelgevallig waren]
  • ▾ habijt [geestelijk gewaad]
  • ▾ habitat [natuurlijk woongebied]
  • ▾ habitus [uiterlijke gedaante]
  • ▾ hachee [gerecht met vlees en kruiden]
  • ▾ hachelijk [gevaarlijk]
  • ▾ hachje [vermetele knaap]
  • ▾ hachje [leven]
  • ▾ hacht, hachje [stuk vlees of spek]
  • ▾ hachtjesdag [aan boord de dagen waarop men spek of vlees krijgt, dag waarop men iets lekkers krijgt, smuldag ]
  • ▾ hagedis [hagedisachtige, reptiel]
  • ▾ hagel [ijskorrels als neerslag; hagel om mee te schieten]
  • ▾ hak [houweel, landbouwwerktuig]
  • ▾ hak [slag, houw, het hakken]
  • ▾ hak [hiel; schoenhak]
  • ▾ hakbord [houten plank om groente of vlees op te hakken]
  • ▾ haken [vasthaken; een weefsel maken met behulp van haaknaalden]
  • ▾ hakjes [gepekelde varkenspootjes]
  • ▾ hakkebord [slaginstrument]
  • ▾ hakkebord [het met snijwerk versierde bovendeel van de spiegel; versierde bovenlijst van het achterschip]
  • ▾ hakken [houwen]
  • ▾ hakketenen [dans waarbij men van de hakken op de tenen springt]
  • ▾ hakking [het hakken]
  • ▾ haksel [gehakt stro, hooi of groenvoer voor huisdieren]
  • ▾ hal [ruimte]
  • ▾ halen [(bij zich) brengen, bemachtigen]
  • ▾ half [telwoord: de helft]
  • ▾ half [middenvelder]
  • ▾ half twee [een half uur na een]
  • ▾ half-en-half [gedeeltelijk]
  • ▾ halfachternoen [maaltijd om vier uur]
  • ▾ halfanker [oude inhoudsmaat]
  • ▾ halfdek [achterste gedeelte van het opperdek (achter de grote mast)]
  • ▾ halfmens [iets dat lijkt op een mens]
  • ▾ halfuur, halfuurtje [dertig minuten]
  • ▾ halfvat [vat, ton met als inhoud de helft van een vat]
  • ▾ halfwassen [half volwassen]
  • ▾ halfwind [wind die van opzij komt]
  • ▾ halleluja [tussenwerpsel: lofkreet]
  • ▾ hallo [uitroep en groet]
  • ▾ hallucinatie [zinsbegoocheling]
  • ▾ halm [stengel; (verouderd) overdracht van vermogen, gesymboliseerd door het wegwerpen van een stengel]
  • ▾ halma [bordspel]
  • ▾ Halma [de achternaam van de 17e-eeuwse samensteller van een bekend Frans-Nederlands woordenboek]
  • ▾ halo [lichtende kring om zon of maan, nimbus]
  • ▾ halogeen [chemisch element van de 7e groep]
  • ▾ hals [keel; touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
  • ▾ halsband [band om de hals]
  • ▾ halsberg [(verouderd) wat de hals verbergt of beschermt]
  • ▾ halsblok [blok of katrol aan de hals van een zeil, waarin de schoot loopt]
  • ▾ halsdoek [doek die men draagt om de hals]
  • ▾ halsklamp [klamp waar de halstalie van een zeil op wordt uitgehaald]
  • ▾ halskleed [schouderbedekking]
  • ▾ halskoot [(verouderd) jas of bescherming rond de nek en schouders]
  • ▾ halstalie [talie voor het stijf neerhalen van het voorlijk]
  • ▾ halster [leidsel aan de hals]
  • ▾ halster, halfster [oude inhoudsmaat]
  • ▾ halt [tussenwerpsel: stop!]
  • ▾ halte [stopplaats voor openbaar vervoer]
  • ▾ halter [staaf met kogels of schijven aan uiteinden]
  • ▾ halveren [in twee gelijke stukken verdelen]
  • ▾ halverwege [midden op, midden in wat men aan het doen is, de helft van de weg afgelegd hebbend]
  • ▾ halvezolen [(een schoen) voorzien van een halvezool]
  • ▾ halvezool [nieuwe of extra zool onder de voorste helft van een schoen]
  • ▾ ham [achterbout van varken]
  • ▾ ham [aangeslibd land, stuk land]
  • ▾ hamel [gecastreerde ram]
  • ▾ hamer [werktuig]
  • ▾ hamerkop [dier waarvan de kop lijkt op een hamer]
  • ▾ hamerslag [het recht om op de grond van zijn buurman te komen om reparaties aan eigen woning te kunnen uitvoeren]
  • ▾ hamster [knaagdier]
  • ▾ hand [lichaamsdeel aan uiteinde van arm]
  • ▾ handbak [wastafel, wasbak]
  • ▾ handbijl [lichte bijl]
  • ▾ handdoek [afdroogdoek]
  • ▾ handel [kopen en verkopen]
  • ▾ handelaar [koopman]
  • ▾ handelen [doen, behandelen; handel drijven]
  • ▾ handelmaatschappij [vennootschap van koophandel]
  • ▾ handgeld [geld dat men iemand op de hand geeft bij het aangaan van een overeenkomst]
  • ▾ handgemeen [onenigheid waarbij de partijen elkaar met de handen te lijf gaan]
  • ▾ handhaven [in stand houden]
  • ▾ handhouder [(verouderd) stadsmagistraat]
  • ▾ handig [behendig]
  • ▾ handlanger [die een ander bijstaat bij verboden handelingen]
  • ▾ handmolen [molen die met de hand in beweging wordt gebracht]
  • ▾ handpomp [verplaatsbare pomp aan boord]
  • ▾ hands [uitroep als iemand de bal met zijn hand raakt (voetbal)]
  • ▾ handschoen [kledingstuk voor de hand]
  • ▾ handschroef [schroef die met de hand wordt aangedraaid]
  • ▾ handspaak [hefboom]
  • ▾ handspade [kleine spade]
  • ▾ handstoffer [stoffer met korte steel]
  • ▾ handtekening [ondertekening]
  • ▾ handwerk [arbeid die met de handen verricht is]
  • ▾ hanekok, kokhaan [(Vlaams) soort eetbare zeeslak]
  • ▾ hanenbalk [draagbalk]
  • ▾ hanenkam [vlezige uitwas op de kop van hoendervogels; plant in de vorm daarvan]
  • ▾ hanenpoot [poot van een haan of iets dat daarop lijkt; naam voor verschillende planten]
  • ▾ hanenvoet [plantengeslacht]
  • ▾ hangar [overdekte bergplaats]
  • ▾ hangen [aan bovenkant bevestigd door eigen zwaarte neerwaarts gehouden worden]
  • ▾ hanger [datgene waaraan of waarin iets hangt, klerenhanger, kettingreep dienend om een laadboom aan te hangen]
  • ▾ hangerblok [blok (katrol) waardoor een hanger loopt]
  • ▾ hangkast [kast om kleding in op te hangen]
  • ▾ hangman [beul]
  • ▾ hangmat [hangend net om in te liggen]
  • ▾ hannemeiske [janhen, sukkel]
  • ▾ Hansje [jongensnaam, ook gebruikt in namen voor kinderspelletjes]
  • ▾ hansop [wijd kledingstuk, m.n. als nachtkleding]
  • ▾ hanteren [omgaan met, (werktuig) gebruiken]
  • ▾ Hanze [koopmansgilde]
  • ▾ hap [beet, mondvol]
  • ▾ haperen [blijven steken]
  • ▾ haplologie [weglating van een lettergreep]
  • ▾ happen [bijten; (verouderd) schielijk grijpen]
  • ▾ happig [gretig]
  • ▾ happy [gelukkig]
  • ▾ har [scharnier]
  • ▾ hard [moeilijk samen te drukken, te verbrijzelen, te buigen; luid; meedogenloos]
  • ▾ harden [hard worden]
  • ▾ hardepeer [boomsoort, vrucht hiervan]
  • ▾ harder [beenvis]
  • ▾ hardheid [het hard zijn, de eigenschap of hoedanigheid van hard]
  • ▾ hardigheid [de hardheid]
  • ▾ hardloper [iets dat of iemand die snel gaat]
  • ▾ hardvochtig [ongevoelig]
  • ▾ hardvochtigheid [gevoelloosheid]
  • ▾ harem [vrouwenverblijf; vrouwen en bijzitten van een moslim]
  • ▾ haring [beenvis]
  • ▾ haringbuis [schip voor haringvangst]
  • ▾ haringjager [snelvarend schip dat haring van de vangstplek naar de haven brengt]
  • ▾ haringsop [(Vlaams) pekel voor haringen]
  • ▾ hark [tuingereedschap]
  • ▾ harken [met een hark bijeenbrengen]
  • ▾ harmonica [toetsinstrument]
  • ▾ harmonie [eendracht]
  • ▾ harmonisatie [het harmoniseren]
  • ▾ harmonisch [in harmonie]
  • ▾ harmonium [toetsinstrument]
  • ▾ harnas [wapenuitrusting]
  • ▾ harp [snaarinstrument]
  • ▾ harpoen [geweerhaakt werptuig]
  • ▾ harpoeneren [met harpoen raken of werken]
  • ▾ harpoenier [iemand die een harpoen gebruikt]
  • ▾ harpuis [mengsel tegen houtworm]
  • ▾ harpuisbos [heester die veel hars bevat]
  • ▾ hart [spier die bloedsomloop regelt]
  • ▾ hartelijk [aardig, gastvrij]
  • ▾ harteloos [hardvochtig]
  • ▾ harteloosheid [het harteloos-zijn]
  • ▾ harten [naam van een speelkaart]
  • ▾ hartenlust, naar [maar wat graag]
  • ▾ hartig [pittig, stevig]
  • ▾ hartigheid [pittigheid]
  • ▾ hartje [broche]
  • ▾ hartlieven [(verouderd) van harte, met het hart liefhebben]
  • ▾ hartstikke [bijwoord van hoedanigheid]
  • ▾ hartstocht [passie]
  • ▾ hartzeer [innig verdriet]
  • ▾ hasjiesj [bedwelmend genotmiddel]
  • ▾ haspel [toestel om garen op te winden]
  • ▾ hatelijk [(Surinaams-Nederlands) grof, weerzinwekkend]
  • ▾ haten [sterke afkeer voelen]
  • ▾ hatsjie [tussenwerpsel: geluid van het niezen]
  • ▾ have [bezit]
  • ▾ haven [ligplaats voor schepen]
  • ▾ havenen [beschadigen; (verouderd) zuiveren, schoonmaken]
  • ▾ havenmeester [iemand die voor de orde en veiligheid in een haven zorgt]
  • ▾ haver [korensoort]
  • ▾ haveres [(verouderd) lijsterbes]
  • ▾ haverine [plant: duizendguldenkruid]
  • ▾ haverklap, om de [ieder ogenblik, bij de geringste aanleiding]
  • ▾ havermout [pap van gedroogde, gepelde en gebroken haver]
  • ▾ haverzak [zak gevuld met haver]
  • ▾ havot [(Vlaams) inhoudsmaat]
  • ▾ hazard [kans, geluk]
  • ▾ hazenlip [aangeboren misvorming waarbij de bovenlip gespleten is]
  • ▾ hbs [hogereburgerschool]
  • ▾ hè, hé, hei [tussenwerpsel: uitroep om aandacht of bevestiging te krijgen]
  • ▾ hebben [bezitten, hulpwerkwoord]
  • ▾ hebzuchtig [hebberig]
  • ▾ hecht [stevig]
  • ▾ hechten [bevestigen; (verouderd) gevangen nemen]
  • ▾ hectare [vlaktemaat: 10.000 m2]
  • ▾ hectogram [100 gram]
  • ▾ hectoliter [100 liter]
  • ▾ hectometer [lengtemaat: 100 meter]
  • ▾ heden [bijwoord van tijd: vandaag]
  • ▾ heden [tussenwerpsel: uitroep van verwondering of schrik]
  • ▾ hedendaags [tot de tegenwoordige tijd behorende]
  • ▾ hederik [bepaalde plant]
  • ▾ hedonisme [leer dat genot het hoogste goed is]
  • ▾ heel [ongeschonden; geheel; zeer]
  • ▾ heelhuids [zonder letsel]
  • ▾ heemgaard [(verouderd) omheining van een gehucht, omheind gehucht]
  • ▾ heemraad [college van raadslieden]
  • ▾ heen [bijwoord van plaats: weg]
  • ▾ heenlopen [weggaan, vertrekken]
  • ▾ heer [speelkaart: koning]
  • ▾ heer [naam en titel van mannelijk persoon]
  • ▾ heerd [(Vlaams) vlasstengel]
  • ▾ heergewaad [uitrusting geschonken door leenheer aan leenman]
  • ▾ heerlijk [prachtig, aangenaam]
  • ▾ heerlijkheid [gelukzaligheid]
  • ▾ heermoes [plant uit de paardenstaartfamilie]
  • ▾ heerschaar [legergroep]
  • ▾ heerschap [(verouderd) persoon bij wie men dient, belangrijk persoon]
  • ▾ heersen [regeren]
  • ▾ heerwout [(verouderd) hoofd van een leger]
  • ▾ hees [schor]
  • ▾ heester [struik]
  • ▾ heet [zeer warm]
  • ▾ heffen [omhoog brengen; innen; invorderen]
  • ▾ heft, hecht [handvat]
  • ▾ heftig [onstuimig, hevig]
  • ▾ heg [haag]
  • ▾ hegemonie [overwicht van een staat]
  • ▾ hegen [(verouderd) bewaken]
  • ▾ heiblok [stamper van straatmakers]
  • ▾ heide [plant, grond met heideplant begroeid]
  • ▾ heiden [ongelovige]
  • ▾ heidendom [heidens geloof; de heidense volkeren]
  • ▾ heidens [ongelovig]
  • ▾ heien [in de grond stampen]
  • ▾ heier [heimachine]
  • ▾ heil [welzijn, redding]
  • ▾ Heiland [Zaligmaker]
  • ▾ heilbot [beenvis]
  • ▾ heilig [verheven]
  • ▾ heiligdom [heilige, gewijde plaats]
  • ▾ heiligmaking [het heilig maken of doen, inwijding, heiligheid]
  • ▾ heimelijk [geheim, verborgen]
  • ▾ heimwee [verlangen naar geboortegrond]
  • ▾ heining [schutting]
  • ▾ heitse [(Vlaams) fakkel]
  • ▾ hek [rastering]
  • ▾ hekbalk [balk die de basis vormt van het hek]
  • ▾ hekboot [de kleinste boot aan boord, die aan het hek opgehesen wordt; schip met de (vierkante) achtersteven van een pinas]
  • ▾ hekel [vlaskam]
  • ▾ hekel [afkeer, weerzin]
  • ▾ hekelen [over de hekel halen; berispen]
  • ▾ heks [tovenares]
  • ▾ hekwerk [latwerk, palen, e.d. waaruit een hek bestaat]
  • ▾ hel [onderwereld]
  • ▾ held [dapper iemand]
  • ▾ helder [klaar, licht, duidelijk]
  • ▾ hele zool [complete schoenzool]
  • ▾ helemaal [geheel en al]
  • ▾ helen [verbergen (ook van gestolen goed)]
  • ▾ helft [elk der beide gelijke delen waarin iets verdeeld is]
  • ▾ helikopter [hefschroefvliegtuig]
  • ▾ heliocentrisch [met de zon als middelpunt]
  • ▾ heliotroop [plantengeslacht]
  • ▾ helium [chemisch element]
  • ▾ hellebaard [lang middeleeuws wapen]
  • ▾ hellen [schuin aflopen]
  • ▾ helling [schuin aflopende scheepswerf waar schepen gebouwd of gerepareerd worden]
  • ▾ helm [hoofddeksel]
  • ▾ helm [duinplant]
  • ▾ helm [(verouderd) staaf waarmee het scheepsroer bewogen wordt, scheepsroer]
  • ▾ helmdraad [steel van een meeldraad]
  • ▾ helmstok [stok die het roer beweegt]
  • ▾ helpen [bijstaan]
  • ▾ helper [assistent, hulp]
  • ▾ hels [hevig, heftig]
  • ▾ helse steen [in staafjes gegoten zilvernitraat]
  • ▾ hem [persoonlijk voornaamwoord]
  • ▾ hem [buitendijks land]
  • ▾ hemd [(onder)kledingstuk]
  • ▾ hemel [firmament; baldakijn van een ledikant]
  • ▾ hemellijk [(verouderd) hemels]
  • ▾ hemelrijk [de hemel, het verblijf van de engelen en de gelukzaligen]
  • ▾ hemels [verrukkelijk, zich in de hemel bevindend]
  • ▾ hemelvaart [het ten hemel stijgen (van Jezus)]
  • ▾ hemisfeer [halve bol]
  • ▾ hemofilie [bloederziekte]
  • ▾ hemoglobine [kleurstof in de rode bloedcellen]
  • ▾ hemorragie [bloeding]
  • ▾ hemzelf [(hij) in eigen persoon]
  • ▾ hen [hoendervogel]
  • ▾ Hendrika [eigennaam]
  • ▾ hengel [vistuig; (gewestelijk) hengsel]
  • ▾ hengsel [beugel, scharnier]
  • ▾ hengst [mannelijk paard]
  • ▾ hennengat [gat voor roerschacht]
  • ▾ hepatitis [geelzucht]
  • ▾ her [bijwoord van plaats: hierheen]
  • ▾ her- [voorvoegsel ter uitdrukking van herhaling]
  • ▾ herba thee [theestruik; aftreksel van bladeren]
  • ▾ herbarium [verzameling gedroogde planten]
  • ▾ herberg [logement]
  • ▾ herbergen [onderdak verschaffen]
  • ▾ herbergier [waard]
  • ▾ herbicide [onkruidverdelgend middel]
  • ▾ herbivoor [planteneter]
  • ▾ hercontrole [nieuwe controle]
  • ▾ herder [hoeder van een kudde]
  • ▾ herder, herdershond [hondensoort]
  • ▾ hereditair [erfelijk]
  • ▾ Heren Staten [vertegenwoordigers van de standen in de Staten-Generaal]
  • ▾ herendienst [onbetaald werk voor heer of gouvernement]
  • ▾ heresie [ketterij]
  • ▾ herexamen, her [nieuw examen]
  • ▾ herfst [najaar]
  • ▾ hergeboorte [wedergeboorte]
  • ▾ herhalen [nogmaals gebeuren; zeggen]
  • ▾ herhaling [het herhalen; dat wat herhaald wordt]
  • ▾ herhalingsoefening [oefening bij wijze van herhaling]
  • ▾ herinneren [doen terugdenken aan]
  • ▾ herinnering [het herinneren, aandenken]
  • ▾ herkennen [weer kennen, terugkennen]
  • ▾ herkenning [het herkennen]
  • ▾ herkenningsteken [teken van herkenning]
  • ▾ herkomst [oorsprong, afstamming]
  • ▾ hermaaien [(verouderd) afmaaien]
  • ▾ hermafrodiet [tweeslachtig wezen]
  • ▾ hermandad [politie]
  • ▾ hermelijn [marterachtige]
  • ▾ hermeneutiek [theorie van de exegese]
  • ▾ hermetisch [volkomen dicht]
  • ▾ hermoes, heermoes [akkerpaardenstaart]
  • ▾ hernhutter [Moravische Broedergemeenschap]
  • ▾ hernia [uitstulping van tussenwervelschijf, ingewandsbreuk]
  • ▾ heroïek [heldhaftig(heid)]
  • ▾ heroïne [bedwelmende stof]
  • ▾ heropening [het weer beginnen of openen]
  • ▾ herordening [vernieuwde regelmatige schikking]
  • ▾ heroriëntatie [het zich opnieuw oriënteren]
  • ▾ herpetologie [leer der reptielen]
  • ▾ herregistratie [het opnieuw registreren]
  • ▾ herrie [lawaai; ruzie]
  • ▾ herrijzen [weder opstaan]
  • ▾ herrijzenis [wederopstanding]
  • ▾ herscheppen [opnieuw scheppen, een nieuwe vorm geven]
  • ▾ herscholing [het opnieuw scholen]
  • ▾ hersenbloeding [beroerte]
  • ▾ hersenen [deel van centrale zenuwstelsel]
  • ▾ hersenschudding [aandoening van de hersenen veroorzaakt door een schok]
  • ▾ hersenvlies [vlies rond de hersenen]
  • ▾ herstel [het herstellen]
  • ▾ herstellen [weer in oorspronkelijke staat brengen]
  • ▾ herstemmen [opnieuw stemmen]
  • ▾ herstemming [het herstemmen]
  • ▾ hert [herkauwer]
  • ▾ hertenbeest [hert; Zuid-Afrikaanse antilopesoort, hartebeest]
  • ▾ hertog [adellijke titel]
  • ▾ hervatten [weer opvatten, opnieuw beginnen]
  • ▾ hervatting [het weer beginnen]
  • ▾ herverzekering [het herverzekeren of overeenkomst waarbij dat gebeurt]
  • ▾ hervormd [protestant]
  • ▾ hervormen [een nieuwe vorm geven]
  • ▾ hervormer [iemand die hervormt]
  • ▾ hervorming [het hervormen; reformatie]
  • ▾ herwaarts [zeer lang geleden]
  • ▾ herzien [opnieuw bekijken, om fouten te herstellen]
  • ▾ hesp [(hieltje van een) ham]
  • ▾ hete wegge, heetwegge [(gewestelijk) warm wittebroodje]
  • ▾ heten [de naam dragen]
  • ▾ heterodox [niet rechtzinnig]
  • ▾ heterofiel [seksueel op het andere geslacht gericht]
  • ▾ heterogeen [ongelijksoortig]
  • ▾ heteroseksueel [seksueel op het andere geslacht gericht]
  • ▾ hetje [(Gronings) ogenblikje]
  • ▾ heu [type binnenschip]
  • ▾ heuker [(verouderd) kramer, venter]
  • ▾ heumig [(gewestelijk) vuns]
  • ▾ heup [gewricht tussen bovenbeen en romp]
  • ▾ heus [werkelijk]
  • ▾ heuselijk [(verouderd) netjes, welgemanierd]
  • ▾ heuvel [verheffing van aardbodem]
  • ▾ hevea [plantengeslacht]
  • ▾ hevel [gebogen buis om vloeistoffen over te tappen; hefboom]
  • ▾ hevig [sterk, erg]
  • ▾ hevigheid [het hevig zijn]
  • ▾ hexachlorofeen [bacteriedodende stof in zeep]
  • ▾ hexameter [versvoet]
  • ▾ hiaat [leemte]
  • ▾ hibiscus [plantengeslacht]
  • ▾ hiel [achterste deel van voet]
  • ▾ hiep, heep [(gewestelijk) hakmes]
  • ▾ hiep, hiep, hoera [tussenwerpsel: uitroep bij verjaardag]
  • ▾ hier [bijwoord van plaats]
  • ▾ hier, jij! [uitroep: kom hier!]
  • ▾ hiërarchie [rangorde]
  • ▾ hiervan [van het genoemde]
  • ▾ hierzo [hier]
  • ▾ hij [persoonlijk voornaamwoord]
  • ▾ hijgen [kort ademhalen]
  • ▾ hijs [daad van hijsen]
  • ▾ hijsen [naar boven trekken]
  • ▾ hijstakel [touw voor het ophijsen van lasten]
  • ▾ hik [samentrekking van het middenrif]
  • ▾ hikken [de hik hebben]
  • ▾ hil [(gewestelijk) heuvel]
  • ▾ hilariteit [vrolijkheid]
  • ▾ Hilversum [plaats in Noord-Holland]
  • ▾ hinder [overlast]
  • ▾ hinderen [hinder veroorzaken, verhinderen, beletten]
  • ▾ hindering [het beletten, de belemmering]
  • ▾ hinderlaag [overval vanuit verdekte opstelling]
  • ▾ hinderordonnantie [hinderwet (koloniale tijd)]
  • ▾ hindoeïstisch [betrekking hebbend op hindoes of het hindoeïsme]
  • ▾ Hindoestaan [aanhanger van de hindoeïstische godsdienst]
  • ▾ Hindoestani [taal, vorm van Hindi]
  • ▾ hinken [mank gaan]
  • ▾ hinkepink [spotnaam voor iemand die hinkt]
  • ▾ hip [behorend bij de stijl van een hippie]
  • ▾ hippen [springen]
  • ▾ HIS [Hollands-Indische School]
  • ▾ historicus [geschiedkundige]
  • ▾ historie [verhaal, geschiedverhaal]
  • ▾ historiografie [geschiedschrijving]
  • ▾ historisch [geschiedkundig]
  • ▾ hitsen [opjagen]
  • ▾ hitte [sterke warmte]
  • ▾ hobbel [oneffenheid]
  • ▾ hobbelen, hobben [schommelend bewegen]
  • ▾ hobby [liefhebberij]
  • ▾ Hoboken [plaatsnaam in Nieuw-Nederland, waar men stenen uithakte die geschikt waren voor pijpen]
  • ▾ hockey [veldsport]
  • ▾ hocus pocus [tussenwerpsel: toverformule]
  • ▾ hoe [bijwoord van hoedanigheid: op welke wijze]
  • ▾ hoed [hoofddeksel; inhoudsmaat]
  • ▾ hoedanig [van welke soort]
  • ▾ hoede [bewaking, waakzaamheid; (verouderd) plaats waar iets bewaard werd]
  • ▾ hoef [hoornschoen]
  • ▾ hoefnagel [nagel om hoef mee te bevestigen]
  • ▾ Hoegaarden [plaats in Vlaams-Brabant en biermerk dat daar wordt gebrouwen]
  • ▾ hoegenaamd [volstrekt, in het geheel]
  • ▾ hoek [ruimte tussen twee lijnen of vlakken; landtong; haak]
  • ▾ hoekboot [vissersboot met hoekwant]
  • ▾ hoeker [vissersschip]
  • ▾ hoekijzer [stalen band ter versterking van hoekverbindingen]
  • ▾ hoekkeper [dakrib die de uitspringende hoek van een dak vormt]
  • ▾ hoekman [sierbeeld aan de zijkant van de scheepsspiegel]
  • ▾ hoekwant [viswant met hoeken]
  • ▾ hoen [hoendervogel]
  • ▾ hoenderhaan [mannetje bij de hoenderachtigen]
  • ▾ hoenderhok [kippenhok]
  • ▾ hoepel [band om vaatwerk; kinderspeelgoed]
  • ▾ hoepelen [met een hoepel spelen]
  • ▾ hoer [prostituee]
  • ▾ hoera [vreugdekreet]
  • ▾ hoerachtig [onkuis van aard of natuur]
  • ▾ hoereerder [iemand die in ontucht leeft]
  • ▾ hoereren [een ontuchtig leven leiden]
  • ▾ hoes [(platen)overtrek]
  • ▾ hoesten [een hoest uitstoten]
  • ▾ hoetelen [(gewestelijk) broddelen, treuzelen]
  • ▾ hoeveel [vraagwoord: welke hoeveelheid]
  • ▾ hoeveelheid [aantal]
  • ▾ hoeven [nodig hebben of zijn]
  • ▾ hoewel [ofschoon]
  • ▾ hoezee [vreugde- of aanmoedigingskreet]
  • ▾ hoezeer [in welke mate]
  • ▾ hoezo [hoe, op welke wijze]
  • ▾ hof [omgeving van een vorst]
  • ▾ hof [omheind stuk grond]
  • ▾ hof [rechtbank]
  • ▾ hoffelijk [beleefd]
  • ▾ hofman [(verouderd) iemand die de tuin verzorgt, tuinman]
  • ▾ hofmeester [bediende in voorname kringen; steward]
  • ▾ Hoge Regering [het hoogste landsbestuur van Nederlands-Indië]
  • ▾ hogepriester [hoogste priester, opperpriester, leider van de priesters die tempeldienst verrichten]
  • ▾ hogerhand [de rechterhand, iemands rechterzijde ]
  • ▾ hok [bergruimte, afgeperkte ruimte]
  • ▾ hol [grot, gat]
  • ▾ hol [leeg]
  • ▾ holbol [hol en bol]
  • ▾ holderdebolder [halsoverkop]
  • ▾ holdert [(gewestelijk) rusttijd na het werk]
  • ▾ holisme [biologisch-filosofische leer]
  • ▾ holkeel [groef, uitholling in zuilen]
  • ▾ Holland [Nederland]
  • ▾ Hollander [iemand of iets uit Nederland; maal- of roerbak in een papierfabriek; (scheepvaart) haaksteek; (gewestelijk) Hollandse koe]
  • ▾ Hollands [(taal) van Holland, iets of iemand uit Holland]
  • ▾ hollen [rennen]
  • ▾ Holoceen [geologisch tijdperk]
  • ▾ holster [vuurwapenfoedraal]
  • ▾ holte [uitholling]
  • ▾ holwater [golf]
  • ▾ hom [zaad van vis]
  • ▾ homeopathie [geneeswijze]
  • ▾ hommelbij [hommel]
  • ▾ hommergat [gat in de hommer (verdikking tot steun van de bramzaling en het tuig) van een steng]
  • ▾ homo [persoon met seksuele gerichtheid op personen van hetzelfde geslacht]
  • ▾ homofiel [homoseksueel]
  • ▾ homofonie [het gelijk klinken]
  • ▾ homogeen [van dezelfde aard]
  • ▾ homograaf [op dezelfde manier gespeld woord]
  • ▾ homologatie [gerechtelijke bekrachtiging, goedkeuring]
  • ▾ homologie [het homoloog zijn]
  • ▾ homoniem [gelijkluidend woord met verschillende betekenissen]
  • ▾ homoseksueel [gericht op seksuele omgang met personen van hetzelfde geslacht]
  • ▾ homp [stuk, brok]
  • ▾ hond [hondachtige]
  • ▾ hond [landmaat van 100 roeden]
  • ▾ hondenfok [takel met blokken die onder andere dient om watervaten binnenboord te hijsen]
  • ▾ hondenkloot [kloot van een hond; plantennaam]
  • ▾ hondenkooi [slaapplaats op een jacht die gedeeltelijk onder de kuip doorloopt]
  • ▾ hondenwacht [wacht van 12 uur 's nachts tot 4 uur 's ochtends]
  • ▾ honderd [telwoord]
  • ▾ honderdduizend [telwoord]
  • ▾ honderdduizendste [rangtelwoord]
  • ▾ honderdponder [kanon met projectielen van honderd pond]
  • ▾ honderdpoot [duizendpoot]
  • ▾ honderdste [rangtelwoord]
  • ▾ honderdvoud [honderd maal zo groot of zo veel]
  • ▾ honderdvoudig [honderd keer zo veel]
  • ▾ hondsvot [scheldwoord; onbeduidend voorwerp; oog voor het derdepart onder aan een katrol]
  • ▾ honen [smaden]
  • ▾ honger [eetlust]
  • ▾ hongeren [honger hebben, verlangen, hunkeren]
  • ▾ hongerig [honger hebbend]
  • ▾ hongerloon [zeer karig loon]
  • ▾ hongeroedeem [ophoping van abnormale hoeveelheid vocht in weefsels en organen ten gevolge van verhongering]
  • ▾ hongitocht [expeditie met een hongi, oorlogsvloot van prauwen]
  • ▾ honing [stof door bijen uit bloemvocht bereid]
  • ▾ honk [thuis, vrijplaats bij kinderspelen]
  • ▾ honorair [ere-]
  • ▾ honorarium [geldelijke vergoeding]
  • ▾ honschoten [type weefsel, oorspronkelijk gemaakt te Hondschoote]
  • ▾ hoofd [kop; voorste deel; golfbreker; leider; kort verbindingsbalkje tussen twee schuinopgaande balken]
  • ▾ hoofdagent [politieagent van hogere rang]
  • ▾ hoofdakte [(verouderd) diploma van bevoegdheid bij het lager onderwijs]
  • ▾ hoofdbalk [horizontale dwarse hoofdbalk over twee stijlen in het gebint van een schuur]
  • ▾ hoofdbestanddeel [voornaamste bestanddeel]
  • ▾ hoofdbestuur [hoogste (landelijk) bestuur van een politieke partij]
  • ▾ hoofdbureau [voornaamste bureau]
  • ▾ hoofddeksel [kledingstuk ter bedekking van het hoofd]
  • ▾ hoofdkaas [vleesgerecht van de kop van een varken]
  • ▾ hoofdkantoor [voornaamste kantoor van een instelling]
  • ▾ hoofdman [leider]
  • ▾ hoofdofficier [officier met de hoogste rang]
  • ▾ hoofdpaal [paal die bij een dichtzetting op de verticaal in het water staande palen ligt]
  • ▾ hoofdsom der wet [kern van de christelijke godsdienst]
  • ▾ hoofdstuk [afdeling in een geschrift]
  • ▾ hoofdtolk [belangrijkste tolk]
  • ▾ hoofdtouw [elk van de zware touwen van het staande want van een schip]
  • ▾ hoofdzaak [belangrijkste zaak, aangelegenheid of deel]
  • ▾ hoofdzakelijk [in hoofdzaak, voornamelijk]
  • ▾ hoofs [vormelijk, hoffelijk]
  • ▾ hoog [boven een ander punt, verheven]
  • ▾ hoog veld [hooggelegen veld]
  • ▾ hoogaars [vissersschip]
  • ▾ hoogdravend [te sterk aangezet]
  • ▾ Hoogduits [het Duits van de hooggelegen, bergachtige streken onder de lijn Keulen-Berlijn; Standaardduits (dat daarop is gebaseerd)]
  • ▾ hooggeëerd [zeer geëerd]
  • ▾ Hooghollands [de Nederlandse taal in Nederland]
  • ▾ hoogleraar [professor]
  • ▾ hoogmoed [trots]
  • ▾ hoogmoedig [verwaand]
  • ▾ hoogmoedigheid [verwaandheid, trots]
  • ▾ Hoogmogendheden [titel van de Staten-Generaal der Verenigde Nederlandse Provinciën]
  • ▾ hoogst, hoogste [bijwoord: wat het meest omhoog ligt]
  • ▾ hoogstens [bijwoord: op zijn hoogst, meest]
  • ▾ hoogstwaarschijnlijk [zeer waarschijnlijk]
  • ▾ hoogte [afmeting in verticale richting]
  • ▾ hoogtij vieren [zich onbelemmerd uiten, een bloei beleven]
  • ▾ hoogtijd [feestelijke tijd; rooms-katholieke feestdag]
  • ▾ hoogtijdag [feestdag]
  • ▾ hooguit [bijwoord: hoogstens]
  • ▾ hoogverdiend [grotelijks verdiend]
  • ▾ hoogwater [ogenblik dat de vloed op zijn hoogst is]
  • ▾ hooi [gedroogd gras]
  • ▾ hooiberg [stellage met verschuifbare kap voor het bewaren van hooi]
  • ▾ hoon [smadelijke bejegening; (verouderd) bedrog]
  • ▾ hoop [stapel (dingen), massa (mensen of dieren)]
  • ▾ hoop [verwachting]
  • ▾ hoor [tussenwerpsel: ter bevestiging van een uitspraak]
  • ▾ hoorn [uitsteeksel aan dierenkop; muziekinstrument (oorspr. van het uitsteeksel aan dierenkop); hoel aan zeil]
  • ▾ Hoorn [Nederlandse plaatsnaam]
  • ▾ hoornaar, hoorntje [wesp, horzel]
  • ▾ hoornbeest [herkauwende dieren met blijvende hoorns, rundvee]
  • ▾ hoornklamp [(verouderd) klamp met uitsteeksels voor het vastzetten van touwen]
  • ▾ hoornvis [tropische vis waarvan de huid met hoornachtige platen bezet is]
  • ▾ hoornvlies [vlies in het oog]
  • ▾ hoornwerk [soort fortificatie]
  • ▾ hoos [wervelwind als een slurf]
  • ▾ hoos, hoosje [(verouderd) beenbedekking]
  • ▾ hoosgat [gat op de bodem van een schip waarin het water zich verzamelt en dat daarna geleegd kan worden]
  • ▾ hoosvat [schepper, vat om mee te scheppen]
  • ▾ hop [klimplant waarvan de vrouwelijke vruchtkegels gebruikt worden om aan het bier een bittere, aromatische smaak te geven]
  • ▾ hop [uitroep en tussenwerpsel]
  • ▾ hopen [wensen, verwachten]
  • ▾ hopening [(verouderd) hoop]
  • ▾ hopje(s) [handelsnaam voor een bepaald snoepje]
  • ▾ hopla [tussenwerpsel: uitroep bij beweging]
  • ▾ hopman [kapitein]
  • ▾ hor(de) [stellage]
  • ▾ horen [geluid waarnemen]
  • ▾ horendol [stapelgek, laaiend, razend]
  • ▾ horige [onderworpene]
  • ▾ horizon [gezichtseinder]
  • ▾ horlepijp, horlepiep [dans van één persoon]
  • ▾ horloge [zakuurwerk, polshorloge]
  • ▾ horlogemaker [iemand die horloges vervaardigt, herstelt, schoonmaakt e.d.]
  • ▾ horlogezakje [zakje in of aan kleding voor berging van het horloge]
  • ▾ hormoon [inwendig afgescheiden stof]
  • ▾ horoscoop [punt van ecliptica tijdens geboorte-uur, waaruit de toekomst blijkt]
  • ▾ horst [stuk hogere, begroeide grond; roofvogelnest]
  • ▾ horten [botsen, schokken]
  • ▾ horticultuur [tuinbouw]
  • ▾ horzel [insect]
  • ▾ hosanna [tussenwerpsel: heil]
  • ▾ hospitaal [militair ziekenhuis]
  • ▾ hosselen [(Surinaams-Nederlands) op illegale wijze geld voor drugs verkrijgen]
  • ▾ hostess [gastvrouw in vliegtuigen e.d.]
  • ▾ hostie [offerbrood]
  • ▾ hot [bijwoord van richting: rechts (bij voerlieden)]
  • ▾ hotel [logement]
  • ▾ hotten [schiften (van melk); (verouderd) stokken, haperen]
  • ▾ Hottentot [lid van een Zuid-Afrikaans volk]
  • ▾ hottentottisme [spraakstoornis]
  • ▾ hottonia [waterprimula, genoemd naar de Nederlandse botanicus Peter Hotton]
  • ▾ hou af [iets dat een schip afhoudt van de kade, dat ervoor zorgt dat een schip niet kapotstoot]
  • ▾ hou op [stop!]
  • ▾ hou vast [uitroep: laat niet los!, stop!]
  • ▾ houd moed [tussenwerpsel: aansporing ter bemoediging]
  • ▾ houden [niet afstaan, tegenhouden]
  • ▾ houder [voorwerp dat iets kan bevatten]
  • ▾ houding [wijze waarop men het lichaam houdt; (verouderd) het houden, bewaren]
  • ▾ houdoe [tussenwerpsel: groet]
  • ▾ housecoat [peignoir met rits]
  • ▾ hout [hard gedeelte van bomen; houtwerk van schip]
  • ▾ houting [zalmachtige vis]
  • ▾ houtje [stukje hout]
  • ▾ houtluis [(Surinaams-Nederlands) bepaalde soort termiet, insect dat in hout leeft]
  • ▾ houtstek [houttuin, werf waar hout wordt opgeslagen]
  • ▾ houtvuur [(verouderd) bederf in het hout]
  • ▾ houtworm [larve van diverse kevers die in hout vreet, paalworm]
  • ▾ houvast [iets waaraan men een zaak kan vasthouden, balkhaak]
  • ▾ houw [hak, slag; werktuig]
  • ▾ houweel [werktuig, bik]
  • ▾ houwen [slaan, afhakken]
  • ▾ houwer [voorwerp waarmee men houwt; (Surinaams-Nederlands) kapmes]
  • ▾ houwerband [zwaardriem]
  • ▾ houwitser [vuurmond met kortere loop dan kanon]
  • ▾ hovaardig [hoogmoedig]
  • ▾ hovaardij [trots, hoogmoed]
  • ▾ hoveren [zich in hofkringen begeven, zich hoofs gedragen; (verouderd) pronken]
  • ▾ hozen [water scheppen]
  • ▾ hui [(verouderd) wip, ogenblik, tijd die nodig is om hui of hé te zeggen]
  • ▾ huiben [(gewestelijk) steenuil]
  • ▾ huichelaar [iemand die huichelt]
  • ▾ huichelarij [het voorwenden van niet aanwezige deugden, gezindheden of overtuigingen]
  • ▾ huichelen [veinzen]
  • ▾ huig [lelletje in de keel]
  • ▾ huik [mantel]
  • ▾ huilebalk [iemand die vaak huilt]
  • ▾ huilen [schreien, janken]
  • ▾ huis [woning]
  • ▾ huisapotheek [huisvoorraad medicijnen]
  • ▾ huisarts [arts die bij voorkomende ziekten in het gezin wordt geraadpleegd]
  • ▾ huisbezoek [pastoraal bezoek aan huis]
  • ▾ huisblas [(verouderd) vislijm]
  • ▾ huishouden [huishouding]
  • ▾ huishoudster [zij die het huishouden leidt]
  • ▾ huishuur [de huursom van een huis]
  • ▾ huisje [klein huis, hokje; (gewestelijk) wc; omhulsel]
  • ▾ huismiddel [volksgeneesmiddel]
  • ▾ huismoedertje [zekere plant, vlijtig liesje]
  • ▾ huisraad [inrichting van een huis zoals meubelen en keukengerei]
  • ▾ huisvader [vader van een gezin, heer des huizes]
  • ▾ huisvesting [onderkomen]
  • ▾ huisvolk [de gezamenlijke bewoners van een huis: het huisgezin, de gezamenlijke bedienden van een huis]
  • ▾ huisvrouw [huismoeder; echtgenote]
  • ▾ huiswerk [werk voor school dat thuis gemaakt moet worden]
  • ▾ huiszoeking [onderzoek in de woning van een verdachte]
  • ▾ huiveren [rillen]
  • ▾ huiverig [enigszins bevend; aarzelend]
  • ▾ huizing [dun scheepstouw]
  • ▾ hukken, hokken [hurken]
  • ▾ hulde [eerbetoon]
  • ▾ huldigen [eer bewijzen]
  • ▾ hulk [schip]
  • ▾ hullen [wikkelen in]
  • ▾ hulp, help [het helpen, bijstand; iemand die helpt; (Vlaams) bretel, draagriem]
  • ▾ hulpmiddel [middel om een doel sneller of gemakkelijker te bereiken]
  • ▾ hulst [heester]
  • ▾ humaan [menslievend]
  • ▾ humaniora [studie van de klassieke talen en letterkunde]
  • ▾ humanisme [wereldbeschouwing]
  • ▾ humanist [aanhanger van het humanisme]
  • ▾ humeur [gemoedsgesteldheid]
  • ▾ humor [scherts]
  • ▾ hun [bezittelijk voornaamwoord]
  • ▾ hunkeren [verlangen]
  • ▾ hup [tussenwerpsel: uitroep bij beweging]
  • ▾ huppelen [zich springend voortbewegen]
  • ▾ hups [aardig; (verouderd) fors, stevig]
  • ▾ huren [pachten]
  • ▾ hurken [met gebogen knieën op de eigen hielen zitten]
  • ▾ husselen [schudden]
  • ▾ hut [houten woning; ruimte op schip voor overnachting]
  • ▾ hutspot [gerecht]
  • ▾ huur [pacht]
  • ▾ huurbaas [(zeemansterm) iemand die zeelui voor schepen werft]
  • ▾ huurling [loondienaar; huursoldaat]
  • ▾ huwelijk [echtverbintenis]
  • ▾ huwen [trouwen]
  • ▾ huzaar [soldaat van de ruiterij]
  • ▾ huzarensalade [lunchschotel van koud (kalfs)vlees]
  • ▾ hyacint [bolplant]
  • ▾ hybridisch [bastaard-]
  • ▾ hydraat [verbinding met water]
  • ▾ hydrant [aansluiting op waterleiding]
  • ▾ hydraulica [leer der vloeistoffen]
  • ▾ hydraulisch [waarbij van vloeistoffen gebruikgemaakt wordt]
  • ▾ hydrogenium [waterstof]
  • ▾ hydrografie [deel van de aardrijkskunde]
  • ▾ hydrometer [vochtweger]
  • ▾ hyena [aas- of roofdier met gevlekte of gestreepte huid]
  • ▾ hygiëne [gezondheidsleer]
  • ▾ hygrometer [werktuig dat de vochtigheid van de lucht aanwijst]
  • ▾ hygroscoop [vochtigheidsmeter]
  • ▾ hymne [lofzang]
  • ▾ hyoscyamus [geslacht uit de nachtschadefamilie]
  • ▾ hyperbool [overdrijving; kegelsnede]
  • ▾ hypercorrect [foutief uit vrees voor onjuistheid]
  • ▾ hypersensitief [overgevoelig]
  • ▾ hypertensie [abnormaal hoge bloeddruk]
  • ▾ hypertrofie [abnormale gewichtstoeneming]
  • ▾ hyperventilatie [psychosomatische ademnood]
  • ▾ hypnose [kunstmatige slaap]
  • ▾ hypnotherapie [therapeutische behandeling door middel van hypnose]
  • ▾ hypo [hypodermoclyse, het toedienen van een vrij grote hoeveelheid vocht via het subcutane weefsel]
  • ▾ hypochonder [zwaarmoedig iemand]
  • ▾ hypochondrie [zwaarmoedigheid]
  • ▾ hypocriet [huichelaar]
  • ▾ hypofyse [hersenaanhangsel]
  • ▾ hypostase [op zichzelf staande substantie, bezinksel]
  • ▾ hypotaxis [onderschikking]
  • ▾ hypothalamus [deel van de hersenen]
  • ▾ hypotheek [geldlening voor onroerend goed]
  • ▾ hypotheekkantoor [overheidskantoor waar de hypotheekregisters berusten]
  • ▾ hypothermie [ondertemperatuur]
  • ▾ hypothese [nog te bewijzen stelling]
  • ▾ hysop [lipbloemige heester]
  • ▾ hysterie [zenuwziekte]
Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (2015), Uitleenwoordenbank, op uitleenwoordenbank.ivdnt.org
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal