Uitleenwoordenbank van het Nederlands

Zoekresultaten: 829 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met G)

Gebruikte filters:

A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
Toon op een tijdslijn

  • ▾ gaan [zich voortbewegen]
  • ▾ gaar [voldoende toebereid, van voedsel]
  • ▾ gaarboord [(verouderd) onderste beplating van de romp van een schip]
  • ▾ gaard [omheinde tuin]
  • ▾ gaas [luchtig weefsel]
  • ▾ gabardine [waterdichte stof]
  • ▾ gabbelen [(verouderd) babbelen, wauwelen, snateren]
  • ▾ gabben [(verouderd) spotten]
  • ▾ gabberhouse, gabber [Nederlandse variant van housemuziek]
  • ▾ gadder [(verouderd) traliewerk, hek]
  • ▾ gaden [(verouderd) zich verenigen, bij elkaar horen]
  • ▾ gadeslaan [observeren]
  • ▾ gading [wat iemand bevalt, soort]
  • ▾ gaffel [tweetandige stok, vork, rondhout tegen de achterkant van een mast]
  • ▾ gaffelkardeel [bepaalde takel aan de gaffel]
  • ▾ gaffeltopzeil [zeil dat achter de steng boven de gaffelzeilen gehesen wordt]
  • ▾ gaffelval [val of touw om de gaffel te hijsen]
  • ▾ gaffelzeil [zeil dat aan de gaffel bevestigd wordt]
  • ▾ gage [loon]
  • ▾ gaggelen [snateren]
  • ▾ gaib [Gediplomeerd Ambtenaar van de Indische Bestuursdienst (laagste rang van het Inlands Bestuur)]
  • ▾ gal [bittere vloeistof; galblaas]
  • ▾ galant [hoffelijk]
  • ▾ galaxis [melkweg]
  • ▾ galblaas [blaas waarin de door de lever afgescheiden gal komt]
  • ▾ galei [vaartuig, geroeid door gevangenen]
  • ▾ galerie [verkooplokaal voor moderne kunst]
  • ▾ galerij, gaanderij [overdekte (wandel)gang]
  • ▾ galg [strop, strafwerktuig voor ophanging; voorwerp dat daarop lijkt, meetstok]
  • ▾ galjas, galeas [schip]
  • ▾ galjoen [zeilschip; uitbouw of versiering op de boeg van schepen]
  • ▾ galjoot [schip]
  • ▾ gallon [inhoudsmaat]
  • ▾ galon [koordvormig weefsel op uniformen e.d.]
  • ▾ galop [snelle loop (van paard of mens), levendige dans]
  • ▾ galopperen [hard rennen (te paard)]
  • ▾ galpen [(gewestelijk) schreeuwen]
  • ▾ galvanisatie [verzinking (ijzer)]
  • ▾ galvaniseren [verzinken]
  • ▾ galziekte [tropische runderziekte]
  • ▾ gambiet [schaakopening waarin een pion wordt geofferd]
  • ▾ game [uitroep aan het einde van een set in tennispartij ten teken van opslagwissel]
  • ▾ gang [doorloop, overdekte weg]
  • ▾ gang [loop, wijze van gaan, keer]
  • ▾ gang [bende]
  • ▾ gangreen [koudvuur]
  • ▾ gangspil [staand vast windas op grote schepen]
  • ▾ gans [eendachtige]
  • ▾ gans [geheel]
  • ▾ ganzenbord [bordspel]
  • ▾ gapen [geeuwen, de mond wijd openen]
  • ▾ garage [autostalling]
  • ▾ garantie [waarborg]
  • ▾ gard [stekel, prikkel, roe]
  • ▾ garen [draad]
  • ▾ garen [verzamelen]
  • ▾ garenwinder [soort haspel]
  • ▾ garf, garve [schoof]
  • ▾ garing [inzamelen, verzameling]
  • ▾ garnaal, † garnaat [schaaldier]
  • ▾ garnituur [garneersel]
  • ▾ garnizoen [legerafdeling]
  • ▾ garstig, galsterig [ranzig]
  • ▾ Garus [geneeskrachtige likeur, genoemd naar de Nederlandse arts Garus]
  • ▾ gas [stof in luchtvormige toestand, waarvan de naam is gevormd door de Vlaming Jan Baptist van Helmont (1579-1644)]
  • ▾ gasmeter [toestel om de hoeveelheid van het door de hoofdkraan van de gasleiding gestroomde gas te meten]
  • ▾ gasoline [soort benzine]
  • ▾ gast [bezoeker; man; matroos]
  • ▾ gastronomie [hogere kookkunst]
  • ▾ gat [opening; anus, achterwerk]
  • ▾ gatlikker [vleier]
  • ▾ gauw [snel, spoedig]
  • ▾ gauwdief [geslepen dief; deugniet, schelm]
  • ▾ gauwigheid [gauwheid]
  • ▾ gave [iets dat gegeven wordt, gift, aalmoes; aanleg, talent, begaafdheid]
  • ▾ gazeuse [spuitwater]
  • ▾ ge- [voorvoegsel waarmee verleden deelwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden worden gevormd]
  • ▾ gebaar [beweging van het lichaam]
  • ▾ gebak [taart]
  • ▾ gebed [het bidden]
  • ▾ gebeente [beendergestel]
  • ▾ gebekt [niet op zijn mondje gevallen]
  • ▾ gebergte [groep van bergen]
  • ▾ gebeurd [voorgevallen]
  • ▾ gebeuren [voorvallen]
  • ▾ gebeurtenis [voorval]
  • ▾ gebied [streek waarover een macht heerst]
  • ▾ gebint [samenstel van balken]
  • ▾ gebit [geheel van tanden en kiezen]
  • ▾ gebloemd [(met bloemen) versierd, gekleurd]
  • ▾ gebloemte [alle bloemen tezamen]
  • ▾ gebod [het bevolene]
  • ▾ geboorte [het ter wereld komen]
  • ▾ geboortedag [verjaardag, dag van iemands geboorte]
  • ▾ geboren [ter wereld gebracht, reeds bij geboorte een eigenschap bezittend]
  • ▾ gebouw [bouwwerk]
  • ▾ gebraad [gebraden stuk vlees]
  • ▾ gebroken [met ongelijke delen]
  • ▾ gebruiken [zich bedienen van]
  • ▾ gecommitteerde [gemachtigd toeziener]
  • ▾ gedaan [verricht]
  • ▾ gedaante [uiterlijk]
  • ▾ gedachte [het nadenken, idee]
  • ▾ gedachtenis [het zich herinneren]
  • ▾ gedag [goedendag]
  • ▾ gedarmte [de gezamenlijke darmen, de ingewanden]
  • ▾ gedeelte [deel]
  • ▾ gedenkcedel [stukken perkament waarop de Wet van God geschreven stond en die door de Israëlieten werden omgebonden om er altijd aan te denken]
  • ▾ gedenken [herdenken]
  • ▾ geding [rechtszaak]
  • ▾ gedoente [(verouderd) opschudding, gedoe, bezigheden]
  • ▾ gedogen [dulden]
  • ▾ gedrag [wijze van doen]
  • ▾ gedrang [het samendringen; wat op elkaar gedrongen is]
  • ▾ gedreven [van drijfwerk voorzien]
  • ▾ gedrukt [met drukpers overgebracht op papier (van letters)]
  • ▾ geduld [lijdzaamheid, volharding]
  • ▾ geduldig [met of vol geduld]
  • ▾ gedwee [onderworpen]
  • ▾ geel [kleurnaam]
  • ▾ geelbagger [(Surinaams-Nederlands) soort meerval]
  • ▾ geelbek [dier met gele bek]
  • ▾ geelhout [gele houtsoort]
  • ▾ geelkoper [messing]
  • ▾ geelzucht [ziekte]
  • ▾ geen [niet een]
  • ▾ geenszins [in genen dele]
  • ▾ geep [beenvis]
  • ▾ geer [spits toelopende lap kleding of grond]
  • ▾ geerdbakstag [touw dat aan de nok van de gaffel bevestigd is]
  • ▾ geerde [touw om gaffel vast te zetten]
  • ▾ geerdtalie [takel aan de geerde]
  • ▾ geest [ziel, onstoffelijk wezen]
  • ▾ geest [grond]
  • ▾ geestelijk [kerkelijk, klerikaal]
  • ▾ geestverwant [gelijkgezinde, medestander]
  • ▾ gegadigde [belanghebbende]
  • ▾ gegeven [grootheid; bekend geval]
  • ▾ geginnegap [voortdurend spottend gelach]
  • ▾ gegoed [welgesteld]
  • ▾ gehaaid [gewiekst]
  • ▾ gehalte [kaliber]
  • ▾ geheel [heel]
  • ▾ geheim [verborgen; iets dat verborgen is]
  • ▾ geheimenis [hoedanigheid van geheim]
  • ▾ geheimschrijver [secretaris van vorsten, staatscolleges e.d.]
  • ▾ geheimzinnig [raadselachtig]
  • ▾ geheugen [herinnering, herinneringsvermogen]
  • ▾ geheugenis [herinnering]
  • ▾ gehoor [vermogen om te horen; begrip]
  • ▾ gehoorbeenderen [deel van het oor]
  • ▾ gehoorzaam [gewillig]
  • ▾ gehoorzaamheid [het gewillig opvolgen van iemands bevel, het volbrengen van iemands wil]
  • ▾ gehoorzenuw [zenuw waarvan de prikkeling geluidsimpulsen veroorzaakt]
  • ▾ gehucht [klein dorp]
  • ▾ geien [zeilen inkorten door het doorhalen van de geitouwen]
  • ▾ geiser [warme springbron]
  • ▾ geit [herkauwer]
  • ▾ geitje [giftige Afrikaanse hagedis]
  • ▾ geitouw, gei [touw voor het samentrekken van de zeilen]
  • ▾ geitouwblok [katrol waar een geitouw door loopt]
  • ▾ geitouwschenkel [bepaald zwaar touw]
  • ▾ gek [krankzinnig; krankzinnige]
  • ▾ gekken [bedriegen; spotten; tarten]
  • ▾ gekkerij [gekkernij, gekheid]
  • ▾ gekko [hagedis]
  • ▾ gekleurd [van kleur voorzien]
  • ▾ geklikklak [het voortdurend klikklakken]
  • ▾ geknoop [iets dat in elkaar is geknoopt, knoop]
  • ▾ gekscheren [spotten, gekheid maken]
  • ▾ gelaat [aangezicht; (verouderd) voorkomen, gedrag]
  • ▾ gelach [het lachen]
  • ▾ gelatine [geleiachtig eiwitpreparaat]
  • ▾ geld [onvruchtbaar (van dieren)]
  • ▾ geld [betaalmiddel]
  • ▾ gelden [meetellen, van kracht zijn]
  • ▾ Gelders hoen [hoenderras]
  • ▾ Gelderse roos [bepaalde plant]
  • ▾ geldig [van kracht zijnde]
  • ▾ gele koorts [ziekte]
  • ▾ gele wortel [geelgekleurde wortelsoort]
  • ▾ geleding [verbinding van verschillende delen]
  • ▾ geleerd [knap]
  • ▾ gelegen [geschikt, passend]
  • ▾ gelegenheid [ligging; gunstige omstandigheid]
  • ▾ gelei [ingekookt sap]
  • ▾ geleide [schriftelijk verlof om te reizen, vrijgeleide]
  • ▾ geleidelijk [niet plotseling geschiedend]
  • ▾ geleiden [begeleiden]
  • ▾ geleider [conductor]
  • ▾ gelen [geel worden of maken]
  • ▾ gelid [ordelijk opgestelde rij militairen]
  • ▾ geliefd [bemind]
  • ▾ geliefde [beminde, uitverkorene, dierbare]
  • ▾ gelijk [overeenkomend]
  • ▾ gelijk hebben [de waarheid aan zijn kant hebben]
  • ▾ gelijkbenig [twee gelijke zijden hebbend]
  • ▾ gelijke [persoon die iemand evenaart in rang, stand of macht]
  • ▾ gelijken [gelijk zijn aan]
  • ▾ gelijkenis [uiterlijke overeenkomst]
  • ▾ gelijkheid [het gelijk zijn]
  • ▾ gelijkmatig [naar dezelfde maatstaf, overeenkomstig]
  • ▾ gelijksoortig [van dezelfde soort]
  • ▾ gelijktijdig [op hetzelfde tijdstip]
  • ▾ gelind [(verouderd) hekwerk, schutting]
  • ▾ geloof [vertrouwen in de waarheid van iets; godsdienst]
  • ▾ geloven [vertrouwen in of op]
  • ▾ gelovig [vast en innig gelovend in een god of goden]
  • ▾ gelovige [iemand die gelovig is]
  • ▾ gelp [(gewestelijk) welig groeiend]
  • ▾ geluiddemper [toestel of inrichting om het ontstaan of het doordringen van te sterk geluid te verhinderen]
  • ▾ geluk, † luk [voorspoed]
  • ▾ gelukken [een voorspoedige afloop hebben]
  • ▾ gelukkig [door het geluk begunstigd]
  • ▾ gelukzalig [uiterst gelukkig]
  • ▾ gemaakt [gekunsteld]
  • ▾ gemaal [maalgoed van de molen, waterpomp; het telkens of aanhoudend malen ]
  • ▾ gemaal [echtgenoot]
  • ▾ gemacht [(verouderd) geslachtsdeel]
  • ▾ gemak [kalmte, behaaglijkheid; (verouderd) plaats waar men zich kan afzonderen]
  • ▾ gemakhuisje [toilet]
  • ▾ gemakkelijk [niet moeilijk]
  • ▾ gemakkelijkheid [het niet moeilijk zijn]
  • ▾ gember [eetbare gekonfijte wortelstok]
  • ▾ gemeen [gewoon, alledaags; vals]
  • ▾ gemeenschap [het met één of meerderen deelhebben aan iets]
  • ▾ gemeenschappelijk [toebehorend aan of betrekking hebbend op de gemeenschap]
  • ▾ gemeente [zelfbestuur uitoefenend onderdeel van de staat]
  • ▾ gemeenteraad [stadsbestuur]
  • ▾ gemeld [gerapporteerd]
  • ▾ gemiddeld [die waarde of maat hebbend die in het midden ligt]
  • ▾ gemiddelde [waarde of maat die in het midden ligt]
  • ▾ gemier [gezeur, gezanik]
  • ▾ gemis [het niet bezitten, het verlies]
  • ▾ gemoed [innerlijk]
  • ▾ gemoedsbeweging [emotie]
  • ▾ gemoeten [(verouderd) samenkomen, ontmoeten]
  • ▾ gemors [het morsen, ongerechtigheid]
  • ▾ gemsbok [grote Zuid-Afrikaanse antilope]
  • ▾ gen [drager van erfelijke eigenschappen]
  • ▾ genaamd [van personen of zaken]
  • ▾ genade [gratie, gunst]
  • ▾ genadestoel [de rechterstoel van God, die genade schenkt]
  • ▾ genadig [vol genade, vergevensgezind]
  • ▾ genaken [naderen, ophanden zijn]
  • ▾ genan [naamgenoot]
  • ▾ gene [aanwijzend voornaamwoord]
  • ▾ gêne [verlegenheid]
  • ▾ genealogie [geslachtkunde]
  • ▾ geneesheer [arts, geneeskundige]
  • ▾ genegen [lust tot iets hebbend, toegedaan]
  • ▾ genegenheid [welwillende gezindheid]
  • ▾ generaal [hoogste opperofficiersrang]
  • ▾ generaliseren [veralgemenen]
  • ▾ generatie [geslacht]
  • ▾ genet(kat) [civetkat]
  • ▾ genezen [beter (doen) worden]
  • ▾ genezing [het beter worden of beter maken]
  • ▾ genie [die buitengewoon begaafd is]
  • ▾ genie [wapen van de landmacht dat zorgt voor bouwwerkzaamheden]
  • ▾ geniep [geheim]
  • ▾ genieten [vreugde beleven aan, ontvangen]
  • ▾ genoeg [voldoende]
  • ▾ genoegen [welgevallen, voldoening]
  • ▾ genoegzaam [voldoende, bevredigend]
  • ▾ genootschap [vereniging]
  • ▾ gent [mannetjesgans]
  • ▾ Gent [Belgische plaatsnaam]
  • ▾ geodesie [theoretische landmeetkunde]
  • ▾ geograaf [aardrijkskundige]
  • ▾ geografie [aardrijkskunde]
  • ▾ geologie [aardkunde]
  • ▾ geomantie [waarzegkunst uitgaande van verschijnselen op aarde]
  • ▾ geometrie [meetkunde]
  • ▾ gepeupel [het gewone volk, de onbeschaafde massa]
  • ▾ gepor [gepeuter]
  • ▾ geraamte [skelet]
  • ▾ geraamte [raamwerk]
  • ▾ geraas [lawaai, aanhoudend sterk rumoer]
  • ▾ geradbraakt [uitgeput, vermoeid, gebroken]
  • ▾ geraden [gegist]
  • ▾ geraden [raadzaam, dienstig]
  • ▾ gerbera [snijbloem]
  • ▾ gerecht [eten dat in één gang wordt opgediend]
  • ▾ gerecht [rechtbank]
  • ▾ gerechtigheid [rechtvaardigheid]
  • ▾ gerederij [(verouderd) plaats waar het laken gereed gemaakt wordt]
  • ▾ gereedschap, † reedschap [werktuigen]
  • ▾ gereformeerd [protestants]
  • ▾ gereutel [het voortdurend reutelen]
  • ▾ geriatrie [ouderdomszorg]
  • ▾ gering, † ring [klein, onbeduidend]
  • ▾ geringd [een ring hebbend]
  • ▾ Germaans [betrekking hebbend op de Germanen, ook: Duits]
  • ▾ gerontocratie [leiding, regeringsmacht in de handen van ouderen]
  • ▾ gerst [graangewas]
  • ▾ gerucht [geluid; roddel]
  • ▾ gerust [kalm]
  • ▾ gerven [(verouderd) leerlooien]
  • ▾ gescheiden [niet langer meer getrouwd]
  • ▾ geschenk [cadeau]
  • ▾ geschieden, † schieden [gebeuren]
  • ▾ geschiedenis [historie]
  • ▾ geschot [(Vlaams) belasting]
  • ▾ geschut [oorlogstuig waarmee men projectielen afvuurt]
  • ▾ geselen [met een gesel slaan, straffen]
  • ▾ geslacht [familie]
  • ▾ geslachtsregister [stamboomonderzoek, overzicht van alle nakomelingen in mannelijke lijn]
  • ▾ geslagen [slaag gehad hebbend]
  • ▾ gesmak [het smakken]
  • ▾ gesnap [(Vlaams) geklets]
  • ▾ gesneden [in plakjes (van vleeswaar)]
  • ▾ gesp [sluitmechanisme aan riemen e.d.]
  • ▾ gespan [dieren die met elkaar in een span lopen]
  • ▾ gespannen [strak, nauwsluitend, nauw]
  • ▾ gespen [met gesp bevestigen]
  • ▾ gesprek [mondeling onderhoud]
  • ▾ gespuis [geboefte]
  • ▾ gestadigheid [aanhoudendheid]
  • ▾ gestalte [gedaante]
  • ▾ gestand doen [nakomen]
  • ▾ gesteente [stenen]
  • ▾ gesteld [gehecht; in een bepaalde gesteldheid verkeren]
  • ▾ gestoet [(verouderd) gevolg, gezelschap, troep]
  • ▾ getal [cijfer, aantal]
  • ▾ getij [afwisseling van eb en vloed]
  • ▾ getover [het toveren]
  • ▾ getroost [gesterkt van gemoed, niet angstig iets doend of ondergaand]
  • ▾ getrouw [loyaal, trouw, zich houdend aan een belofte]
  • ▾ getrouwe [trouwe dienaar]
  • ▾ getrouwheid [trouw jegens iemand]
  • ▾ getto [jodenwijk]
  • ▾ getuige [iemand die aanwezig is bij een handeling of gebeurtenis]
  • ▾ getuigen [als getuige verklaren]
  • ▾ getuigenis [wat men getuigt]
  • ▾ geul [smal water]
  • ▾ geus [kleine boegvlag]
  • ▾ geus [lid van een Nederlandse beweging tegen de Spaanse overheersing in de 16e eeuw]
  • ▾ geus [gieteling]
  • ▾ geusstok [vlaggenstok waaraan de geus gevoerd wordt]
  • ▾ geuze [Brusselse biersoort]
  • ▾ gevaar [hachelijke toestand]
  • ▾ gevaarlijk [risico, gevaar opleverend]
  • ▾ geval [voorval, omstandigheid]
  • ▾ gevangen [van de vrijheid beroofd]
  • ▾ gevangene, † vangene [persoon die gevangen is genomen]
  • ▾ gevangenis [bajes]
  • ▾ gevangenisstraf [straf die bestaat uit opsluiting]
  • ▾ gevangenneming [het in hechtenis nemen]
  • ▾ gevechtswagen [legervoertuig]
  • ▾ geveinsd [voorgewend]
  • ▾ gevel [voormuur van gebouw]
  • ▾ geveleind [(Surinaams-Nederlands) soort geveltype, eenvoudig huis met dat geveltype]
  • ▾ geven [aanreiken, verschaffen, schenken]
  • ▾ gevoel [tastzin]
  • ▾ gevoelig [duidelijk voelbaar, moeilijk te bespreken]
  • ▾ gevolmachtigde [iemand die gevolmacht is]
  • ▾ gewaarworden [bespeuren]
  • ▾ gewaarwording [het zich bewust worden van indrukken van buiten, of van inwendige aandoeningen]
  • ▾ gewag maken van [melding maken van]
  • ▾ gewapenderhand [door middel van wapens]
  • ▾ gewaterd [golvend; golvende kleurschakeringen vertonend, moiré]
  • ▾ geweer [handvuurwapen]
  • ▾ geweld [uiting van macht of kracht]
  • ▾ gewelddadig [gepaard met geweld, geweld gebruikend]
  • ▾ geweldig, † weldig [buitengewoon]
  • ▾ geweldige provoost, provoost-geweldige [(verouderd) handhaver van de orde bij een krijgsraad]
  • ▾ gewend [gewoon voelend]
  • ▾ gewennen [zich thuis gaan voelen; gewoon maken, worden]
  • ▾ gewest [landstreek]
  • ▾ geweten [besef van goed en kwaad]
  • ▾ gewicht, † wicht [zwaarte]
  • ▾ gewild [in trek, begeerd]
  • ▾ gewillig [bereidwillig, gehoorzaam]
  • ▾ gewis [waar]
  • ▾ gewoon [gewend, gebruikelijk]
  • ▾ gewoonlijk [doorgaans, overeenkomend met gewoonte]
  • ▾ gewoonte [omstandigheid of handeling die men uit gewenning telkens verricht]
  • ▾ gewricht [beweegbare beenderverbinding]
  • ▾ gewrocht [voortbrengsel]
  • ▾ gezag [macht]
  • ▾ gezaghebber [regeerder]
  • ▾ gezang [hymne]
  • ▾ gezanik [het voortdurend, steeds weer zaniken]
  • ▾ gezegd [meegedeeld]
  • ▾ gezegend [zegen ontvangen hebbend]
  • ▾ gezeggen [zich laten zeggen]
  • ▾ gezeglijk [(meestal over kinderen) gehoorzaam]
  • ▾ gezel [makker]
  • ▾ gezellig [knus]
  • ▾ gezelschap, † zelschap [samenzijn, groep mensen]
  • ▾ gezet [corpulent; vastgesteld, regelmatig]
  • ▾ gezeten [een vaste woonplaats hebbend]
  • ▾ gezicht [gelaat]
  • ▾ gezicht [het zien]
  • ▾ gezichtseinder [horizon]
  • ▾ gezichtshoek [oogpunt]
  • ▾ gezichtskring [horizon]
  • ▾ gezichtszenuw [zenuw van oog naar hersenen]
  • ▾ gezien [geacht, geliefd]
  • ▾ gezien [voorzetsel: met het oog op]
  • ▾ gezin [echtpaar met hun kinderen]
  • ▾ gezind [genegen]
  • ▾ gezindheid [stemming, denkwijze; geloofsovertuiging]
  • ▾ gezindte [gemeenschap van gelovigen]
  • ▾ gezinsleven [leven, omgang in een gezin]
  • ▾ gezond [niet ziek]
  • ▾ gezondheid [toestand van welzijn in geestelijk, lichamelijk of maatschappelijk opzicht]
  • ▾ gezwel, † zwel [tumor]
  • ▾ gezwind [snel, rap]
  • ▾ gezworen [onveranderlijk, vast, altijd]
  • ▾ gids [leidsman, leidraad]
  • ▾ giek [onderste parallelle rondhout van een langsgetuigd schip]
  • ▾ giekbakstag [bepaald touw]
  • ▾ giekbras [bepaald touw aan de giek]
  • ▾ giektalie [takel aan de giek]
  • ▾ giektoppenant [bepaald touw aan de giek]
  • ▾ gier [heen en weer gaande beweging van een schip, wending]
  • ▾ gier [roofvogel]
  • ▾ gieren [heen en weer gaan]
  • ▾ gieren [(scherp) geluid maken]
  • ▾ gierig [inhalig]
  • ▾ gierst [graangewas]
  • ▾ gieter [sproeivat; houten, gootvormig uitgehold werktuig met een lange steel om water te scheppen]
  • ▾ gif [vergif]
  • ▾ gifbol [giftige bol]
  • ▾ gift [geschenk]
  • ▾ giftbrief [akte van schenking]
  • ▾ gigolo [betaalde minnaar]
  • ▾ gijl [gist die ontstaat bij de gisting van bier]
  • ▾ gijlen [schuimen (van bier), gisten]
  • ▾ gijn [zware takel]
  • ▾ gijnblok [bepaald zwaar blok]
  • ▾ gijnloper [touw tussen twee blokrollen]
  • ▾ gijnschenkel [zwaar touw aan de gijn]
  • ▾ gijpen [op voordewindse koers het grootzeil overbrengen naar het andere boord]
  • ▾ gijpen [met open mond naar adem snakken]
  • ▾ gijzelaar, † gijzel [persoon die als onderpand dient]
  • ▾ gijzelen [als gijzelaar gevangenzetten; (verouderd) iemand een bepaalde plaats aanwijzen waar hij moet verblijven totdat hij een bevel of afspraak nagekomen is]
  • ▾ gilde [middeleeuwse broederschap tot onderlinge hulp, m.n. van burgers van een stad die hetzelfde beroep of bedrijf uitoefenden]
  • ▾ gildehal [(verouderd) in Vlaamse steden het gebouw dat tot markt en beurs voor een gilde diende]
  • ▾ Gilette [merknaam van een scheermesje]
  • ▾ gillen [schuin afsnijden]
  • ▾ gilling [schuin afgesneden kant]
  • ▾ gimp [(verouderd) draad met gekleurde zijde omsponnen]
  • ▾ ginder [daar in de verte, daar op die plaats]
  • ▾ gingang [weefsel met strepen]
  • ▾ ginster, genst [gaspeldoorn]
  • ▾ gips [pleister]
  • ▾ giraal [met betrekking tot de giro]
  • ▾ giraffe [herkauwer]
  • ▾ giro [overschrijving]
  • ▾ gissen [raden]
  • ▾ gist [rijsmiddel]
  • ▾ gisten [door micro-organismen veranderd worden van chemische structuur]
  • ▾ gisteravond [de avond van gisteren]
  • ▾ gisteren [de dag voor heden]
  • ▾ gistermiddag [de middag van gisteren]
  • ▾ gitaar [snaarinstrument]
  • ▾ glaceren [met een gladde laag overdekken]
  • ▾ glad [egaal]
  • ▾ gladde vis [vis die glad aanvoelt]
  • ▾ gladiool [knolgewassengeslacht]
  • ▾ glans [schijnsel]
  • ▾ glanserts [zilverglans]
  • ▾ glanzen [blinken]
  • ▾ glaren [(verouderd) schitteren, glanzen (van ogen)]
  • ▾ glas [harde stof uit silicaten, voorwerp daarvan]
  • ▾ glasraam [raamlijst]
  • ▾ glazenkast [buffet, vitrine]
  • ▾ glazenmaker [libelle]
  • ▾ glazuur [glasachtige laag]
  • ▾ glei, glui [stro, dekriet]
  • ▾ gletsjer [ijsstroom]
  • ▾ glibberen [glijden]
  • ▾ glibberig [glad]
  • ▾ glidkruid [plantengeslacht]
  • ▾ glijbaan [gladde baan]
  • ▾ glijden [zich met weinig wrijving voortbewegen]
  • ▾ glimmen [gloeien, blinken]
  • ▾ glinsteren, † glisteren [schitteren]
  • ▾ glippen [uitglijden, ontglijden]
  • ▾ glit [loodoxide]
  • ▾ glitter [fonkeling]
  • ▾ globaal [niet nauwkeurig, ruwweg]
  • ▾ glooiing [helling van de bodem; helling van een weg, dijk of kade]
  • ▾ gloren [lichten]
  • ▾ glorie [roem, pracht]
  • ▾ glottis [stemspleet]
  • ▾ gluren [tersluiks kijken]
  • ▾ glycerine [driewaardige alcohol]
  • ▾ gniffelen [onderdrukt lachen]
  • ▾ gnoe [Zuid-Afrikaans viervoetig dier, wildebeest]
  • ▾ goal [doel(punt)]
  • ▾ god [bovenmenselijk wezen]
  • ▾ goddelijk [m.b.t. God of een godheid]
  • ▾ goddeloos [diep verdorven]
  • ▾ godehere, heregod [uitroep]
  • ▾ godgeleerde [theoloog]
  • ▾ godgeleerdheid [theologie]
  • ▾ godhelpe [uitroep]
  • ▾ godin [vrouwelijke vorm van een bovenmenselijk wezen (god)]
  • ▾ godsdienst [religie]
  • ▾ godsdienstig [vroom]
  • ▾ godslastering [beschimping van God, schending van Gods eer]
  • ▾ godverdomme [krachtige vloek]
  • ▾ godverdorie [vloek]
  • ▾ godvrezend [met ontzag en eerbied jegens God bezield]
  • ▾ godvrezendheid [godsvrucht, vrees voor god]
  • ▾ godvruchtig [godvrezend]
  • ▾ goed [niet slecht]
  • ▾ goed aal [(verouderd) bepaald soort bier]
  • ▾ goed, goederen [waren]
  • ▾ goedaardig [op welwillende, vriendelijke of goedige wijze]
  • ▾ Goede Vrijdag [vrijdag voor Pasen]
  • ▾ goedemiddag [begroeting in de middag]
  • ▾ goedemorgen [begroeting in de ochtend]
  • ▾ goedenavond [begroeting in de avond]
  • ▾ goedendag [middeleeuwse knots]
  • ▾ goedendag [groet]
  • ▾ goederentrein [spoortrein die goederen vervoert]
  • ▾ goedertieren [welgezind]
  • ▾ goedgelovig [goed van vertrouwen]
  • ▾ goedheid [het goed zijn, rechtschapenheid, vriendelijkheid]
  • ▾ goedigheid [goede en zachte gezindheid]
  • ▾ goedkoop [niet duur]
  • ▾ goedschiks [behoorlijk, uit vrije wil]
  • ▾ goedsmoeds [goedhartig, trouwhartig]
  • ▾ gok [het gokken]
  • ▾ gokken [spelen om geld]
  • ▾ golf [opgestuwd water]
  • ▾ golven [een golvende beweging maken]
  • ▾ gom [kleverige boomvloeistof]
  • ▾ gomarist [contraremonstrant, volgeling van F. Gomarus]
  • ▾ gompauw [bepaalde vogel die zich voedt met gomhars]
  • ▾ gonorroe [druiper]
  • ▾ goochelaar [iemand die goochelt]
  • ▾ goochelen [door handigheid misleiden]
  • ▾ gooien [werpen]
  • ▾ goor [vies]
  • ▾ goot [afvoerkanaal]
  • ▾ gordel [riem]
  • ▾ gorden [zeilen met de daartoe bestemde touwen tegen het rondhout ophalen]
  • ▾ gordijn [voorhangsel]
  • ▾ gordijnpreek [strafpreek voor het slapen gaan]
  • ▾ gording [touw voor het samentrekken van de razeilen]
  • ▾ gording [dwarshout dat dient tot koppeling van twee gebinten van een rij palen]
  • ▾ gordingblok [blok waardoor een gording loopt]
  • ▾ gordnagel [bepaalde spijker aan het touwwerk]
  • ▾ gorgel [strottenhoofd, keel]
  • ▾ gorgelen [de keel spoelen]
  • ▾ gorilla [mensaap]
  • ▾ gort [gepelde gerst]
  • ▾ goteling [historisch geschut]
  • ▾ Gottlieb [19e-eeuwse fabriekseigenaar die in Surakarta woonde]
  • ▾ goud [chemisch element]
  • ▾ goudblond [goudkleurig blond]
  • ▾ gouden, gulden [van goud]
  • ▾ goudsbloem [plant uit de composietenfamilie]
  • ▾ Goudse (kaas), Gouda(kaas) [ronde kaas uit Gouda]
  • ▾ goudsmid [iemand die voorwerpen maakt van goud]
  • ▾ goudstuk [gouden munt]
  • ▾ goudvis [soort oranjekleurige vis]
  • ▾ gouvernement [regering]
  • ▾ gouverneur [bestuurder]
  • ▾ gouverneur-generaal [hoofd van het bestuur van het Nederlandse Rijk in Indonesië]
  • ▾ gouwe [volksnaam van verschillende planten]
  • ▾ graad [eenheid van schaalverdeling, rang]
  • ▾ graadboog [werktuig om de hoogte van de zon te meten]
  • ▾ graaf [adellijke titel]
  • ▾ graaf [iets dat is uitgegraven, gracht]
  • ▾ Graafse follikel [sprongrijp eitje bevattend blaasje in de eierstok, vernoemd naar de Nederlandse anatoom R. de Graaf]
  • ▾ graag [met plezier]
  • ▾ graagte [gretig genoegen, begerige ijver]
  • ▾ graaien [met de handen rondtasten]
  • ▾ graan [zaadkorrel, koren]
  • ▾ graander [graanzolder, haverkist]
  • ▾ graat [been van vis; scherpe rand of kant]
  • ▾ grabbelen [grijpen]
  • ▾ grabben [graaien, grijpen, pakken]
  • ▾ gracht [kanaal]
  • ▾ gradatie [verloop]
  • ▾ graf [ruimte waarin een lijk begraven wordt]
  • ▾ grafiek [schrijf- en tekenkunst, prentkunst]
  • ▾ grafologie [handschriftkunde]
  • ▾ grafplaats [ruimte om iemand in te begraven, grafplek]
  • ▾ grafplek [begraafplaats]
  • ▾ grainmaank [(Gronings) bij het baggeren van laagveen een mengsel van goede en slechte grond of een mengsel van dosterd en blauwe turf; mengelmoesje]
  • ▾ gram [0,001 kilogram]
  • ▾ grammatica [spraakkunst]
  • ▾ grammofoon [platenspeler]
  • ▾ granaat [ontploffend projectiel]
  • ▾ granaat [granaatsteen]
  • ▾ granaat(appel) [vrucht van de granaatboom]
  • ▾ graniet [hard gesteente]
  • ▾ granulatie [korrelige structuur]
  • ▾ grap [kwinkslag]
  • ▾ grappig [leuk, lachen veroorzakend]
  • ▾ gras [gewas op weiden e.d.]
  • ▾ grassteeltje [(Antilliaans-Nederlands) soort vis]
  • ▾ grasweduwe [onbestorven weduwe]
  • ▾ grasweg [begroeide weg]
  • ▾ gratie [goedgunstigheid, genade]
  • ▾ gratificatie [bonus]
  • ▾ gratis [zonder betaling]
  • ▾ grauw [vaalwit]
  • ▾ grauwe monnik [(Surinaams-Nederlands granmorgu, graumurg) bepaalde zeevis]
  • ▾ graven [in de grond spitten, uithollen; (verouderd) graveren]
  • ▾ graveren [figuren inkrassen]
  • ▾ gravitatie [zwaartekracht]
  • ▾ greb, grebbe [smalle sloot]
  • ▾ greep [het grijpen, handvat; (verouderd) vorm van het onderschip waar de voorsteven zich met de kiel verenigt]
  • ▾ grein [bepaald weefsel]
  • ▾ grein [gewichtje, korrel]
  • ▾ greintje [klein beetje, zeer kleine hoeveelheid]
  • ▾ greling [(verouderd) scheepstouw]
  • ▾ grenadier [keursoldaat van de infanterie]
  • ▾ grendel [schuifbout voor deuren]
  • ▾ grens [scheidingslijn]
  • ▾ greppel [ondiepe sloot]
  • ▾ gretig [begerig]
  • ▾ gretigheid [belustheid, heftige begeerte]
  • ▾ grevink [(verouderd) das, marterachtig zoogdier]
  • ▾ grienen [huilen]
  • ▾ griep [influenza]
  • ▾ griesmeel [gebroken, niet tot meel gemalen graan]
  • ▾ Grietje [meisjesnaam]
  • ▾ grietjebie [(Surinaams-Nederlands) zangvogel]
  • ▾ grieven [krenken]
  • ▾ griezel [griezelig persoon]
  • ▾ griezelen [huiveren, rillen, ijzen]
  • ▾ griezelig [huiveringwekkend, angstig makend]
  • ▾ grif [vlug]
  • ▾ griffel [schrijfstift]
  • ▾ griffie [secretarie]
  • ▾ griffier [secretaris]
  • ▾ grift [(gewestelijk) watergang]
  • ▾ grijmen [(verouderd) bevuilen, zwartmaken]
  • ▾ grijns [grimas]
  • ▾ grijnzen [vals lachen]
  • ▾ grijpen [pakken]
  • ▾ grijs [lichtgrauw; grijze kleur]
  • ▾ grijsaard [oude man]
  • ▾ grijsbok [kleine, grijze Zuid-Afrikaanse antilope]
  • ▾ gril [kuur, nuk]
  • ▾ grillen [rillen, huiveren, gruwen]
  • ▾ grimmen, † grimmelen [razen, woeden, brullen, brommen]
  • ▾ grimmer(d) [(verouderd) brompot]
  • ▾ grimmig [boos]
  • ▾ grind [kiezels]
  • ▾ grinniken [grijnzend lachen]
  • ▾ grissen [snel naar zich toe halen]
  • ▾ groed [aangeslibd land]
  • ▾ groef, groeve [greppel, inkerving]
  • ▾ groei [het groeien; (verouderd) vis die nog groeit, onvolgroeide, onvolwassen vis]
  • ▾ groeien [(in grootte) toenemen]
  • ▾ groen [kleurnaam]
  • ▾ groenendaeler [Belgische herder]
  • ▾ groenhart [(Surinaams-Nederlands) boomsoort, hout daarvan]
  • ▾ groening [groene appelsoort]
  • ▾ Groenland [eiland ten noordoosten van Noord-Amerika]
  • ▾ groenling [vinkachtige vogel]
  • ▾ groensel [(gewestelijk) groente]
  • ▾ groente [groenvoer]
  • ▾ groenteboer [verkoper van groenten]
  • ▾ groentewinkel [winkel waar men groenten verkoopt]
  • ▾ groep [(gewestelijk) stalgoot]
  • ▾ groep [verzameling]
  • ▾ groet [betuiging van beleefdheid, vriendschap of eerbied door woord of gebaar van personen die elkaar ontmoeten of uit elkaar gaan]
  • ▾ groeten [gedagzeggen]
  • ▾ groetenis [het gedag zeggen, de begroeting]
  • ▾ groeving [groef, uitholling in houtwerk]
  • ▾ groeze [(gewestelijk) met groen of gras begroeid land]
  • ▾ grof [groot, ruw]
  • ▾ grofachtig [min of meer grof, niet zeer fijn]
  • ▾ grofgrein [grof weefsel]
  • ▾ grofheid [lompheid, onbeschofte uitlating]
  • ▾ grog [sterkedrank met heet water]
  • ▾ grol [grap, frats; (verouderd) slechte spreker of schrijver]
  • ▾ grollen [knorren, morren, grappen verkopen]
  • ▾ grommel [(gewestelijk) kruimel]
  • ▾ grommen, grommelen [dof brommend geluid maken]
  • ▾ grond [bodem]
  • ▾ gronden [aarden]
  • ▾ grondig [diepgaand, degelijk, flink]
  • ▾ grondlak [eerste laklaag]
  • ▾ grondmuur [benaming voor een muur behorende tot de grondslag van een gebouw]
  • ▾ grondslag [fundament]
  • ▾ grondsteen [steen behorende tot de grondslag van een gebouw]
  • ▾ grondstof [chemisch element]
  • ▾ grondtouw [kabeltouw dat onder het schip doorgaat]
  • ▾ grondverf [eerste verflaag]
  • ▾ grondwet [constitutie]
  • ▾ grondzee [golf die tegen een ondiepe plaats wordt opgestuwd en plotseling breekt]
  • ▾ Groninger [afkomstig uit Groningen]
  • ▾ groot [niet klein]
  • ▾ groot [oude munt]
  • ▾ groot tenue [militaire ceremoniële kleding]
  • ▾ grootbazuin [bazuin met een bepaalde maat groter dan gemiddeld]
  • ▾ grootbovenbrambakstag [grote stag van het derde verlengstuk op een mast]
  • ▾ grootbovenbrambras [touw om de bramra op de nok te steunen]
  • ▾ grootbovenbrambuikgording [touw om het onderlijk van het bovenbramzeil bij de ra te halen]
  • ▾ grootbovenbramra [ra aan de bramsteng]
  • ▾ grootbovenbramschoot [schoot van het bramzeil, om dit op de marsenra uit te halen]
  • ▾ grootbovenbramstag [touw dat het achterovervallen van de bovenbramsteng belet]
  • ▾ grootbovenbramstagzeil [trapeziumvormig zeil aan de bovenbramstag]
  • ▾ grootbovenbramsteng [derde verlengstuk van een mast]
  • ▾ grootbovenbramtoppenant [touw van de bovenbramranok naar de bovenbramsteng waarmee de bovenbramra bediend wordt]
  • ▾ grootbovenbramval [touw waarmee het bovenbramzeil gehesen en gestreken wordt]
  • ▾ grootbovenbramwant [touwwerk van het bovenbramzeil]
  • ▾ grootbovenbramzeil [zeil boven de bramsteng]
  • ▾ grootbrambakstag [touw dat het naar voren hellen van de bramsteng belet]
  • ▾ grootbramboelijn [boelijn van een bramzeil om de windvang te vermeerderen]
  • ▾ grootbrambras [touw om de bramra op de nok te steunen en deze een zekere hoek met de kiel te doen aannemen]
  • ▾ grootbrambuikgording [touw om het onderlijk van het bramzeil bij de ra te halen]
  • ▾ grootbramgeitouw [touw waarmee het bramzeil bijeengehaald wordt]
  • ▾ grootbramlijzeil [bonnet van het bramzeil]
  • ▾ grootbramlijzeilschoot [bepaald touw waarmee de stand van de zeilen geregeld kan worden]
  • ▾ grootbramlijzeilsval [bepaald lopend touw]
  • ▾ grootbramra [ra aan de bramsteng]
  • ▾ grootbramschoot [schoot van het bramzeil, om dit op de marsenra uit te halen]
  • ▾ grootbramstag [touw of wantslag, dat het achterovervallen van de bramsteng belet]
  • ▾ grootbramstagzeil [driehoekig zeil dat aan de bramstag wordt bevestigd]
  • ▾ grootbramstagzeilschoot [touw dat aan de bramstag wordt bevestigd]
  • ▾ grootbramstagzeilval [driehoekig zeil voorop het schip]
  • ▾ grootbramsteng [verlenging van de ondermast op de marssteng]
  • ▾ grootbramtoppenant [touw van de bramranok naar de bramsteng waarmee de bramra bediend wordt]
  • ▾ grootbramval [touw waarmee het bramzeil gehesen en gestreken wordt]
  • ▾ grootbramwant [de gezamenlijke hoofdtouwen van de bramsteng]
  • ▾ grootbramzeil [vierkant zeil boven het marszeil]
  • ▾ groothart [iemand met een nobele inborst]
  • ▾ groothartig [edelmoedig]
  • ▾ grootlijzeilspieren [zeil dat ter zijde van een hoofdzeil wordt gevoerd]
  • ▾ grootluik [luik vlak voor de grote mast in elk van de dekken]
  • ▾ grootmars, grote mars [platform rond de top van een ondermast]
  • ▾ grootmarsenboelijn [bepaald touw aan de grootmars]
  • ▾ grootmarsenbras [bepaald touw aan de grootmars]
  • ▾ grootmarsenbrasblok [bepaald blok aan de grootmars]
  • ▾ grootmarsenbuikgording [touwen dienend om de zeilen in het midden bij elkaar en bij de ra te halen]
  • ▾ grootmarsengeitouw [touw om het achterste stuk van het zeil naar het midden van de ra te brengen]
  • ▾ grootmarsenra [ra waaraan het marszeil wordt bevestigd]
  • ▾ grootmarsenschoot [touw aan de benedenhoek van ieder zeil]
  • ▾ grootmarsentoppenant [touw van de beide nokken van een ra naar de top van de mast]
  • ▾ grootmarsenval [lijn om gaffel of zeil op te hijsen]
  • ▾ grootmarszeil [marszeil aan de hoofdmast]
  • ▾ grootmoeder, grootmama, grootma [moeder van iemands vader of moeder]
  • ▾ grootonderlijzeil [onderste lijzeil]
  • ▾ grootouders [ouders van iemands ouders]
  • ▾ grootstag, grote stag [kabel waardoor de mast naar voren bevestiging krijgt]
  • ▾ grootstagzeil [driehoekig zeil voorop het schip]
  • ▾ grootstagzeilschoot [bepaald touw]
  • ▾ grootstagzeilval [bepaald touw]
  • ▾ grootsteng, grote steng [rondhout dat dient tot verlenging van een mast]
  • ▾ grootstengenbakstag [bepaald touw]
  • ▾ grootstengenloosstag [bepaald touw]
  • ▾ grootstengenstag [bepaald touw]
  • ▾ grootstengenstagzeil [bepaald zeil]
  • ▾ grootstengenstagzeilschoot [bepaald touw]
  • ▾ grootstengenstagzeilval [bepaald touw]
  • ▾ grootstengenwant [want van de steng]
  • ▾ grootstengezelshoofd [bepaald blok aan een steng]
  • ▾ grootvader, grootpapa, grootpa [vader van iemands vader of moeder]
  • ▾ grootwant [touwwerk]
  • ▾ grootzeil [onderste razeil aan de grote mast op driemasters]
  • ▾ gros [twaalf dozijn]
  • ▾ gros [munstuk]
  • ▾ grosse [afschrift]
  • ▾ grossier [groothandelaar]
  • ▾ grote bijvoet [smeerrak, bekleed touw]
  • ▾ grote boelijn [lijn die dient om het loeflijk der vierkante zeilen meer aan de wind te halen]
  • ▾ grote boodschap [menselijke uitwerpselen]
  • ▾ grote bras [touw voor beweging en ondersteuning van de ra's]
  • ▾ grote dag [bepaald eind touw]
  • ▾ grote gaffel [rondhout tegen de achterkant van een mast]
  • ▾ grote geitouw [touw voor het samentrekken van de zeilen]
  • ▾ grote giek [onderste parallelle rondhout van een langsgetuigd schip]
  • ▾ grote hals [touw aan een onderhoek van het zeil, dienend om het loefwaarts staande lijk van het zeil naar voren en neerwaarts stijf te halen]
  • ▾ grote kardeel [scheepstouwwerk]
  • ▾ grote loze stag [tweede stag]
  • ▾ grote mast [hoogste mast van een schip]
  • ▾ grote ra [onderste ra aan de grote mast]
  • ▾ grote rustlijn [touw of ketting die het anker ophoudt, als het gekiept op de boeg ligt]
  • ▾ grote schoot [touw waarmee de stand van de zeilen geregeld kan worden]
  • ▾ grote toppenant [touw dat van de nok van de ra naar de masttop loopt]
  • ▾ grote val [touw om zeil mee te hijsen of af te halen]
  • ▾ grote vlaggenstok [stok waaraan een vlag hangt of kan worden gehesen]
  • ▾ grote zijtalie [talie van de grootste afmeting om grote lasten op het schip te hijsen]
  • ▾ grote zijtalieschenkel [soort hijstouw aan een takel]
  • ▾ grote zwichtingserving [zwaar en breed gevlochten touw waarmee de fok gezwicht wordt]
  • ▾ grotesk [zonderling, buitensporig]
  • ▾ grub [(verouderd) greppel]
  • ▾ gruis [verbrokkelde stof]
  • ▾ gruisijzer [ijzeren werktuig van glasblazers]
  • ▾ gruit [ingrediënt van bier]
  • ▾ gruizen [tot gruis maken of worden; de kanten van glasruiten door afbrokkeling gelijkmaken]
  • ▾ grut [kleingoed]
  • ▾ grutten [tot grutten maken, verbrijzelen]
  • ▾ gruwel [afschuw]
  • ▾ gruwelen [een gevoel van angst of afschuw geven]
  • ▾ gruwen [afschuw hebben van]
  • ▾ gruwzaam [(verouderd) afschuwelijk]
  • ▾ gruzelementen [scherven]
  • ▾ guano [mest van zeevogels]
  • ▾ guave [bepaalde boom en vrucht daarvan]
  • ▾ gueridon [tafeltje op één of drie poten]
  • ▾ guerrilla [strijd van ongeregelde troepen]
  • ▾ guêtres [(verouderd) slobkousen]
  • ▾ guillotine [valbijl]
  • ▾ guinees [uit Guinea]
  • ▾ guit [deugniet]
  • ▾ guiten [(verouderd) het gieren, huilen, drukte maken]
  • ▾ gul [royaal]
  • ▾ gulden [oude munt, munteenheid van Nederland, de Nederlandse Antillen en Suriname]
  • ▾ Gulden Vlies [hoge ridderorde, ingesteld door Filips van Bourgondië in 1429 te Brugge]
  • ▾ Guliks [van of uit de stad Gulik, die in de tegenwoordige Duitse deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen ligt maar in de middeleeuwen bij de Lage Landen hoorde]
  • ▾ gulp [split in broek]
  • ▾ gulp [dikke straal]
  • ▾ gulpen [met grote teugen drinken]
  • ▾ gulzig [gretig]
  • ▾ gulzigheid [haastige gretigheid, schrokkigheid]
  • ▾ gunnen [verlenen]
  • ▾ gunst [welwillendheid]
  • ▾ gunstig [voordelig]
  • ▾ guts [beitel met holle bek]
  • ▾ gutturaal [keelklank]
  • ▾ guur [snijdend]
  • ▾ gym [lichaamsoefeningen]
  • ▾ gymnastiek [lichaamsoefeningen]
  • ▾ gynaecologie [leer der vrouwenziekten]
Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (2015), Uitleenwoordenbank, op uitleenwoordenbank.ivdnt.org
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal