Uitleenwoordenbank van het Nederlands

Zoekresultaten: 1421 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met B2)

Gebruikte filters:

A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
Toon op een tijdslijn

  • ▾ baadje [(Indisch-Nederlands) kledingstuk]
  • ▾ baai [inham]
  • ▾ baai [weefsel]
  • ▾ baai [wijn]
  • ▾ baaivanger [kledingstuk voor zeelieden; ruwe matroos, zwierbol, haantje de voorste; de voornaamste; zwierig schip ]
  • ▾ baaizout [(verouderd) zeezout]
  • ▾ baal [zak]
  • ▾ baan [weg]
  • ▾ baanbreker [wegbereider]
  • ▾ baantje [betrekking]
  • ▾ baar [draagbaar]
  • ▾ baar [nieuweling]
  • ▾ baar [golf]
  • ▾ baar kleed [kleed zonder pool]
  • ▾ baard [haar op kin en wangen; balein]
  • ▾ baardman [man met baard of dier met baardachtige uitsteeksels; meesachtige vogel; antieke stenen kruik met een baardige kop aan de hals]
  • ▾ baars [beenvis]
  • ▾ baas [meerdere, hoofd]
  • ▾ baasschap [het baas zijn, het hebben van gezag]
  • ▾ baat [nut]
  • ▾ babbel [praatje; mond]
  • ▾ babbelaar [snoepje]
  • ▾ babbelen [praten]
  • ▾ babbelguichje [grimassen, fratsen, bedrieglijke praatjes]
  • ▾ baboen [(Surinaams-Nederlands) rode brulaap]
  • ▾ baby [zuigeling]
  • ▾ baccarat [kansspel met kaarten]
  • ▾ bacil [bacterie]
  • ▾ back [achterspeler (voetbal)]
  • ▾ bacove [(Surinaams-Nederlands) soort rauw eetbare banaan]
  • ▾ bacterie [eencellig organisme]
  • ▾ bacteriologie [studie van de bacteriën]
  • ▾ bad [kuip, water waarin men zich baadt]
  • ▾ badbroek [zwembroek]
  • ▾ baddoek [badhanddoek]
  • ▾ baden [het lichaam geheel of gedeeltelijk in water dompelen]
  • ▾ badkamer [vertrek met bad of douche]
  • ▾ badkuip [kuip waarin men een bad neemt]
  • ▾ badmantel [badjas]
  • ▾ badminton [soort tennis met een licht racket en een pluimbal]
  • ▾ Baekeland [naam van de Belgische uitvinder van bakeliet]
  • ▾ bag [(verouderd) juweel]
  • ▾ bagage [reisgoed]
  • ▾ bagasse [uitgeperst suikerriet]
  • ▾ bagatel [kleinigheid]
  • ▾ bagatelliseren [geringachten]
  • ▾ baggeren [slijk van de waterbodem ophalen]
  • ▾ baggermachine [drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
  • ▾ baggerman [iemand die baggert]
  • ▾ baguette [(verouderd) stokje]
  • ▾ bah [tussenwerpsel: uitroep van afkeer]
  • ▾ bahco [Engelse sleutel]
  • ▾ bajonet [steekwapen op een geweerloop]
  • ▾ bak [kom, trog, komvormig iets]
  • ▾ bak [voorste gedeelte van het opperdek]
  • ▾ bak [laadruimte van een kar]
  • ▾ bakbeest [groot, lomp voorwerp]
  • ▾ bakboord [linkerzijde van een schip]
  • ▾ bakeljauw [gedroogde kabeljauw]
  • ▾ baken [vast merk dat vaarwater aangeeft]
  • ▾ bakenen [met bakens afzetten]
  • ▾ bakje [kommetje; presenteerblaadje]
  • ▾ bakkeleien [bekvechten]
  • ▾ bakken [braden]
  • ▾ bakken [zakken voor examen]
  • ▾ bakker [iemand die beroepsmatig brood e.d. bakt]
  • ▾ bakkerij [plaats waar brood wordt gebakken en verkocht]
  • ▾ bakoven [oven om in te bakken]
  • ▾ bakpaal [houten schop waarmee brood in de oven wordt gelegd]
  • ▾ bakpan [braadpan, koekenpan]
  • ▾ bakpoeder [kunstmatig rijsmiddel]
  • ▾ baks [(verouderd) slag]
  • ▾ bakschol [platte vissoort]
  • ▾ baksel [gebak]
  • ▾ baksen [geschut of vaten heen en weer schuiven]
  • ▾ baksmaat [iemand op een schip met wie men uit dezelfde bak eet]
  • ▾ bakstag [naar achteren lopend stag op zeilschepen]
  • ▾ bakvis [meisje tussen 14 en 17 jaar]
  • ▾ bakvis [gebakken vis]
  • ▾ bakwerk [etenswaren van gebakken deeg]
  • ▾ bal [rond voorwerp]
  • ▾ bal [danspartij]
  • ▾ bal masqué [gemaskerd bal]
  • ▾ balanceren [zich in evenwicht houden]
  • ▾ balans [weegschaal; evenwicht; rekeningoverzicht]
  • ▾ balbreuk [hernia bij de mannelijke teelballen]
  • ▾ baldadig [roekeloos, uitgelaten]
  • ▾ balein [walvisbaard]
  • ▾ balg [geul tussen zandgronden in laag water]
  • ▾ balg [afgestroopte huid; leren zak]
  • ▾ balie [grote tobbe]
  • ▾ balie [toonbank, rechtbank]
  • ▾ Balinees [taal of inwoner van Bali]
  • ▾ baljuw [ambtenaar belast met rechtspraak]
  • ▾ balk [stuk hout]
  • ▾ Balkan [landstreek in Zuidoost-Europa]
  • ▾ balken [hard schreeuwen (van mensen of dieren)]
  • ▾ balkenbrij [gerecht gemaakt van slachtafval van varkens]
  • ▾ balkon [open uitbouw van huis; balustrade; galerij in theater; stationsperron]
  • ▾ ballade [episch zangstuk]
  • ▾ ballast [last]
  • ▾ ballastmand [mand voor ballast]
  • ▾ ballastpoort [poort in een schip waar de ballast door geladen wordt]
  • ▾ ballerina [balletdanseres]
  • ▾ ballet [figuurdans]
  • ▾ ballingschap [toestand van een balling]
  • ▾ ballon [met gas gevulde zak]
  • ▾ ballonfok [groot stagzeil, vooral door wedstrijdjachten gebruikt]
  • ▾ ballonkluiver [bepaald stagzeil]
  • ▾ balmuizer, balmuize [(Vlaams) oud muntstuk]
  • ▾ balorig [gemelijk]
  • ▾ balpen, ballpoint [pen met een beweeglijk kogeltje in het uiteinde]
  • ▾ balsem [zalf]
  • ▾ balsturig [koppig]
  • ▾ balustrade [hekwerk met stijlen]
  • ▾ balzaal [danszaal]
  • ▾ bam [hard geluid, boem]
  • ▾ bambocheren [pierewaaien, boemelen, stappen]
  • ▾ bamboe [tropische grassoort]
  • ▾ bamboes [(gewestelijk) onbevaren matroos]
  • ▾ ban [afkondiging; uitsluiting]
  • ▾ banaal [alledaags]
  • ▾ banaan [plant, vrucht]
  • ▾ band [luchtband]
  • ▾ band [strook stof om te binden; verbond]
  • ▾ band [muziekkorps]
  • ▾ band [magneetband]
  • ▾ bandelier [draagriem voor sabel]
  • ▾ banderol [strook met opschrift]
  • ▾ bandiet [struikrover]
  • ▾ bandijzer [zeer plat staafijzer]
  • ▾ bang [angstig]
  • ▾ bangheid [angst, benauwdheid]
  • ▾ banier [vaandel]
  • ▾ banjer [groot heer]
  • ▾ banjo [snaarinstrument]
  • ▾ bank [meubelstuk]
  • ▾ bank [zandbank; ondiepte]
  • ▾ bank [geldbank]
  • ▾ bank van lening [bank die leent en uitleent]
  • ▾ bankbiljet [geldswaardig papier]
  • ▾ bankbriefje [bankbiljet]
  • ▾ banket [gevuld gebak]
  • ▾ banket [feestmaal]
  • ▾ banketletter [gebak van bladerdeeg met amandelspijs in de vorm van een letter]
  • ▾ bankier [hoofd van bank; geldhandelaar]
  • ▾ bankroet [failliet; faillissement]
  • ▾ bankschroef [klem aan werkbank]
  • ▾ bankstel [bank met bijbehorende fauteuils]
  • ▾ bankwerker [iemand die metaal koud bewerkt]
  • ▾ bannen [verbannen]
  • ▾ Bantoestan [thuisland van een zwarte bevolkingsgroep in Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid]
  • ▾ baptist [doopsgezinde]
  • ▾ Baptiste [naam van een 13e-eeuwse Kamerijkse stoffenmaker]
  • ▾ bar [tapkast; klein café]
  • ▾ barak [onderkomen voor soldaten; eenvoudig gebouw]
  • ▾ barbaar [onbeschaafd persoon]
  • ▾ barbaars [wreed]
  • ▾ barbeel [beenvis]
  • ▾ barbier [kapper]
  • ▾ barbiesjes ( naar de) [naar de hel (eigenlijk: naar Berbice, in Brits-Guyana)]
  • ▾ barbituraat [organisch zuur]
  • ▾ baren [ter wereld brengen]
  • ▾ baret [muts]
  • ▾ barge [(verouderd) trekschuit]
  • ▾ bariton [mannenstem tussen bas en tenor]
  • ▾ bark [type zeilschip]
  • ▾ bark [boomschors]
  • ▾ barkaan [wollen weefsel, lijkend op kamelot]
  • ▾ barkas [zwaarste sloep aan boord van een schip]
  • ▾ barkmoes [(verouderd) verfstof van schors]
  • ▾ barkoen [(verouderd) soort dwarsbalk, stut]
  • ▾ barmhartig [mededogen hebbend]
  • ▾ barmhartigheid [de hoedanigheid van barmhartig]
  • ▾ barnevelder [kippenras]
  • ▾ barnsteen [harde hars, amber]
  • ▾ barok [bepaalde stijlperiode]
  • ▾ barometer [toestel dat luchtdruk meet]
  • ▾ baron [adellijke titel]
  • ▾ barones [vrouw met baronnentitel]
  • ▾ barrage [versperring]
  • ▾ barrel [duig (aan barrels, kapot)]
  • ▾ barricade [straatversperring]
  • ▾ barring [waarloos rondhout; naam voor de plaats midscheeps op het bovendek]
  • ▾ bars [nors]
  • ▾ barsten [splijten]
  • ▾ bas [laagste stem]
  • ▾ bas [basgitaar]
  • ▾ bas [klein stuk scheepsgeschut]
  • ▾ basalt [hard gesteente]
  • ▾ baselosmanos [(verouderd) handkus]
  • ▾ basement [laagste verdieping onder grondniveau]
  • ▾ basis [grondslag]
  • ▾ bassleutel [bepaalde muzieksleutel]
  • ▾ bast [schors]
  • ▾ basta [tussenwerpsel: genoeg!]
  • ▾ bastaard [onwettig kind; rasloos dier]
  • ▾ bastaardbaars [bepaalde vis]
  • ▾ bat [slaghout]
  • ▾ bataat, pataat [zoete aardappel]
  • ▾ bataille [(veld)slag, strijd, gevecht]
  • ▾ bataljon [troepeneenheid]
  • ▾ Batavia [vroegere naam voor Nederland]
  • ▾ Batavia [hoofdstad van Nederlands-Indië]
  • ▾ Batavier [Germaanse bewoner van Nederland]
  • ▾ baten [voordeel brengen]
  • ▾ batig slot [voordelig saldo]
  • ▾ batik [Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
  • ▾ batikken [Indische methode om weefsels in figuren te verven]
  • ▾ batist [fijn linnen]
  • ▾ batterij [voorwerp voor opslag van elektriciteit]
  • ▾ batterij [artillerieafdeling]
  • ▾ bauxiet [mineraal]
  • ▾ baviaan [hondsaap]
  • ▾ baviaanspin [grote spinnensoort]
  • ▾ bazaar [marktplaats]
  • ▾ bazen [de baas spelen]
  • ▾ bazin [bedrijfseigenares]
  • ▾ bazuin [blaasinstrument]
  • ▾ bazuingeschal [geschal van een bazuin]
  • ▾ BB [Binnenlands Bestuur]
  • ▾ be- [voorvoegsel waarmee overgankelijke werkwoorden worden gevormd]
  • ▾ beambte [functionaris]
  • ▾ beaumontgeweer [bepaald handvuurwapen]
  • ▾ bed [slaapplaats]
  • ▾ bed [tuinbed]
  • ▾ bedaard [kalm]
  • ▾ bedacht [bedachtzaam]
  • ▾ bedachtzaam [bedacht]
  • ▾ bedachtzaamheid [het bedachtzaam-zijn]
  • ▾ bedanken [ontslaan]
  • ▾ bedaren [(zich) kalmeren]
  • ▾ beddenkleedje [sprei, deken of stof om over het bed heen te leggen]
  • ▾ beddenpan [bedverwarmer; ondersteek]
  • ▾ beddensprei [sierkleed over bed]
  • ▾ bedderij [(verouderd) beddengoed]
  • ▾ bedding [onderlaag waarop iets rust; tuinbed]
  • ▾ bede [gebed]
  • ▾ bedeesd [verlegen]
  • ▾ bedegoed [(verouderd) goed, geld waarom men heeft verzocht]
  • ▾ bedehuis [gebedshuis]
  • ▾ bedelaar [iemand die om aalmoezen vraagt]
  • ▾ bedelen [aalmoezen vragen; verzoeken]
  • ▾ bedeling [verstrekking van een vaste uitkering aan behoeftigen]
  • ▾ bedenkelijk [tot overdenken aanzettend]
  • ▾ bedenken [overwegen]
  • ▾ bedenking [tegenwerping, bezwaar]
  • ▾ bederfelijk [vatbaar voor bederf, spoedig bedervend]
  • ▾ bederven [beschadigen]
  • ▾ bedevaart [reis naar heilige plaats]
  • ▾ bediende [hulp]
  • ▾ bediening [het dienen van een ambt, verrichten van werkzaamheden verbonden aan dat ambt]
  • ▾ bedillen [bevitten, beredderen]
  • ▾ bedingen [bij overeenkomst bepalen]
  • ▾ bedisselen [regelen, beredderen]
  • ▾ bedoelen [zich ten doel stellen; aanduiden]
  • ▾ bedoeling [doel]
  • ▾ bedonderd [beroerd]
  • ▾ bedonderen [bedriegen, in de maling nemen]
  • ▾ bedoren [(verouderd) verdwazen]
  • ▾ bedotten [misleiden]
  • ▾ bedreigen [dreigend bejegenen]
  • ▾ bedreven [ervaren]
  • ▾ bedriegen [misleiden]
  • ▾ bedrieger [iemand die bedriegt]
  • ▾ bedrijf [beroepswerkzaamheid]
  • ▾ bedrijven [doen]
  • ▾ bedroefd [triest]
  • ▾ bedroefdheid [de hoedanigheid van bedroefd zijn]
  • ▾ bedroefenis [het bedroeven, de bedroefdheid]
  • ▾ bedroeven [verdriet aandoen]
  • ▾ bedrukken [drukken, kwellen]
  • ▾ bedstee [ingebouwde slaapplaats]
  • ▾ beduiden [betekenen]
  • ▾ bedwelmd [beneveld]
  • ▾ bedwingen [beheersen, onder controle houden]
  • ▾ beek [smal stromend water]
  • ▾ beeld [afbeelding, voorstelling]
  • ▾ beeldschoon [zeer mooi]
  • ▾ Beëlzebub [de heerser over de duivels]
  • ▾ been [bot]
  • ▾ been [onderste lichaamsdeel]
  • ▾ beenkap [beenbescherming]
  • ▾ beentje-over [het ene been over het andere heffen, m.n. bij het kunstig zwieren afwisselend het ene been over het andere heffen]
  • ▾ beer [mannetjesvarken]
  • ▾ beer [roofdier; (overdrachtelijk) draagbeer]
  • ▾ beerput [verzamelput voor uitwerpselen]
  • ▾ beest [dier; slechterik]
  • ▾ beesteneten [dierenvoer]
  • ▾ beet [hap]
  • ▾ beetje [klein deel, klein aantal]
  • ▾ beetnemen [bedotten, afzetten]
  • ▾ bef [witte doek voor de borst]
  • ▾ begaafd [talentvol]
  • ▾ begaafdheid [het begaafd-zijn]
  • ▾ begaan [te werk gaan, een daad volvoeren]
  • ▾ begard [mannelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
  • ▾ begaven [(verouderd) begiftigen]
  • ▾ begaving [flauwte, toeval]
  • ▾ begeerlijk [aantrekkelijk]
  • ▾ begeerlijkheid [het begeerlijk zijn]
  • ▾ begeerte [verlangen]
  • ▾ begekken [bespotten]
  • ▾ begeleiden [vergezellen]
  • ▾ begeleider [iemand die vergezelt, begeleidt]
  • ▾ begenaden, benaden [(verouderd) amnestie verlenen]
  • ▾ begeren [verlangen]
  • ▾ begeven, zich [ergens heengaan]
  • ▾ beggen [(verouderd) stamelen]
  • ▾ begieten [water geven]
  • ▾ begijn [kruiszeil]
  • ▾ begijn [vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
  • ▾ begijnenbras [bras van de begijnenra]
  • ▾ begijnenra [onderste ra aan de bezaansmast]
  • ▾ begijnentoppenant [touw aan de begijnenra]
  • ▾ begin [aanvang]
  • ▾ beginnen [aanvangen]
  • ▾ beginsel [grondslag]
  • ▾ begrafenis [het begraven]
  • ▾ begrafenisrijst [rijstgerecht met kurkuma]
  • ▾ begraven [met aarde bedekken]
  • ▾ begrijpelijk [te begrijpen]
  • ▾ begrijpen [(om)vatten]
  • ▾ begrip [inzicht, idee]
  • ▾ begroten [schatten, taxeren]
  • ▾ begroting [schatting van te verwachten inkomsten en uitgaven]
  • ▾ beha [bustehouder]
  • ▾ behaaglijk [aangenaam]
  • ▾ behagen [aangenaam zijn]
  • ▾ behalve [uitgezonderd]
  • ▾ behandelen [met iets omgaan]
  • ▾ behang [muurbedekking]
  • ▾ behangen [met behang bekleden]
  • ▾ behechten, beheften [(verouderd) vasthechten]
  • ▾ beheer [bestuur, administratie]
  • ▾ behelpelijk [(verouderd) behulpzaam]
  • ▾ behendig [handig]
  • ▾ behoefte [wat men nodig heeft, gebrek]
  • ▾ behoeven [nodig hebben of zijn]
  • ▾ behoorlijk [zoals het behoort, passend; toonbaar; in vrij hevige mate]
  • ▾ behoren [toebehoren, nodig zijn, passen]
  • ▾ behorig [(verouderd) behoorlijk, rechtmatig]
  • ▾ behouden [ongedeerd]
  • ▾ behouden [blijven houden; afstand afleggen]
  • ▾ behoudens [behalve]
  • ▾ beieren [luiden]
  • ▾ beige [grijsachtig geel of bruin]
  • ▾ beignet [gebak]
  • ▾ beitel [stuk gereedschap]
  • ▾ bejaard [oud]
  • ▾ bejag [het ijverig jagen, het streven naar]
  • ▾ bejegenen [behandelen]
  • ▾ bek [snavel, mond]
  • ▾ bek houden [stil zijn]
  • ▾ bekaaid [slecht, ongunstig]
  • ▾ bekaaier [bepaald soort touw voor het opbergen van zeilen]
  • ▾ bekading [het afsluiten van land of water met een kade]
  • ▾ bekend [vermaard; kennende]
  • ▾ bekende [kennis]
  • ▾ bekendmaken [openbaar maken, afkondigen]
  • ▾ bekendmaking [openbaarmaking]
  • ▾ bekennen [bespeuren, erkennen]
  • ▾ bekennen [gemeenschap hebben]
  • ▾ beker [drinkgereedschap; trofee]
  • ▾ bekeren [tot inkeer brengen; tot geloof brengen]
  • ▾ bekering [het bekeren]
  • ▾ bekeuren [verbaliseren]
  • ▾ bekijken [iemand of iets beschouwen]
  • ▾ bekisting [het bekisten; schotwerk voor betonspecie]
  • ▾ bekken [kom]
  • ▾ bekken [ring van de heupbeenderen]
  • ▾ bekken [slaginstrument]
  • ▾ beklagen [medelijden uiten; weeklagen; ontevredenheid uiten]
  • ▾ bekleden [een functie uitoefenen; bedekken]
  • ▾ bekleding [bedekking]
  • ▾ beklemmen [beangstigen; benauwen]
  • ▾ beklemmend [drukkend, beangstigend]
  • ▾ beknijpen [het vaster gaan zitten van een knoop naarmate er meer spanning op komt]
  • ▾ beknopt [kort samengevat]
  • ▾ beknotten [knotten, snoeien]
  • ▾ bekokstoven [heimelijk regelen]
  • ▾ bekomen [uitwerking op iemand hebben; krijgen; zich herstellen]
  • ▾ bekommeren [vrezen, met zorg vervullen]
  • ▾ bekomst [zoveel als iemand behaagt]
  • ▾ bekopen [boeten voor (wat men misdreven of verkeerd gedaan heeft)]
  • ▾ bekoren [aantrekken]
  • ▾ bekoring [aanlokkelijkheid]
  • ▾ bekosten [betalen]
  • ▾ bekrachtigen [bevestigen, wettigen]
  • ▾ bekrompen [niet ruim]
  • ▾ bekruipen [heimelijk bejagen]
  • ▾ bekwaam [kundig]
  • ▾ bekwamen, zich [zich de nodige kennis en vaardigheid bijbrengen]
  • ▾ bel [schel]
  • ▾ bel [gasbolletje]
  • ▾ belachelijk [bespottelijk]
  • ▾ beladen [bezwaren met lading, belasten]
  • ▾ belagen [bedreigen]
  • ▾ belakken [(verouderd) een smet aanwrijven, beschuldigen]
  • ▾ belang [voordeel]
  • ▾ belangen [betreffen]
  • ▾ belangwekkend [een zeker belang hebbend]
  • ▾ belasten [gewichten plaatsen op; iemand iets opdragen; bezwaren met geldelijke verplichting]
  • ▾ belasting [verplichte bijdrage aan de overheid]
  • ▾ belazeren [bedriegen]
  • ▾ beleefd [hoffelijk]
  • ▾ beleefdheid [het beleefd-zijn]
  • ▾ beleg [wat men op een boterham legt]
  • ▾ belegeren [met een leger omsingelen]
  • ▾ beleggen [bedekken door er iets op te leggen; (met) touwen vastmaken]
  • ▾ beleid [wijze van handelen]
  • ▾ belemmeren [(ver)hinderen]
  • ▾ belenden [grenzen]
  • ▾ beleren [onderwijzen, prediken]
  • ▾ belet [ontvangst]
  • ▾ belevenis [ervaring, wat men beleeft]
  • ▾ Belg [persoon of zaak van Belgische afkomst]
  • ▾ België [land in Europa]
  • ▾ Belgisch [van of uit België]
  • ▾ belhamel [ram die de kudde aanvoert]
  • ▾ beliegen [iemand leugens wijsmaken; belasteren]
  • ▾ believen [behagen]
  • ▾ beliggen [op iets (gaan) liggen]
  • ▾ belijden [(een geloof) aanhangen, bekennen]
  • ▾ belijdenis [getuigenis omtrent zijn geloof]
  • ▾ belijsten [van lijsten voorzien]
  • ▾ bellen [telefoneren]
  • ▾ beloeren [heimelijk kijken]
  • ▾ belofte [toezegging]
  • ▾ belonen [loon geven]
  • ▾ beloning [het belonen]
  • ▾ beloop [richting, model, voortgang; (verouderd) bedrag]
  • ▾ belopen [bedragen]
  • ▾ beloven [toezeggen]
  • ▾ belroos [wondroos]
  • ▾ belt [(Surinaams-Nederlands) broekriem, gordel; drijfriem]
  • ▾ belust [lust hebbende]
  • ▾ bemachtigen [door inspanning verkrijgen]
  • ▾ bemaken [(verouderd) zorgen dat iets gebeurt]
  • ▾ bemalen [(verouderd) beschilderen]
  • ▾ bemannen [van manschap voorzien]
  • ▾ bemantelen [met een mantel omhullen]
  • ▾ bemeesteren [iets meester worden; bedwingen]
  • ▾ bemengen [(verouderd) door elkaar brengen, samenmengen]
  • ▾ bemerken [gewaar worden]
  • ▾ bemesting [het bemesten]
  • ▾ bemiddeld [welgesteld]
  • ▾ beminnen [liefhebben, houden van]
  • ▾ bemoeien [zich mengen in; zich met iets bezighouden, zijn best op iets doen]
  • ▾ bemoeiing [bemoeienis]
  • ▾ ben [tenen mand]
  • ▾ benaderen [nader komen tot; aanspreken]
  • ▾ benauwd [angstig makend; adembeklemmend; beperkt in ruimte]
  • ▾ benauwdheid [het benauwd zijn; angst]
  • ▾ benauwen [in het nauw drijven, iets nauw maken]
  • ▾ benboom, behennotenboom [soort notenboom]
  • ▾ bende [troep]
  • ▾ beneden [onder]
  • ▾ benedijen [zegenen]
  • ▾ benemen [ontnemen]
  • ▾ beneukt [beschadigd, ondeugdelijk]
  • ▾ Bengaals rood [bepaalde kleurstof]
  • ▾ bengel [(verouderd) stok; deugniet]
  • ▾ benieuwd [nieuwsgierig]
  • ▾ benijding [(verouderd) jaloezie]
  • ▾ benoemd [aangesteld op een positie]
  • ▾ benzine [brandstof]
  • ▾ beoordelen [zich over iets of iemand een oordeel vormen]
  • ▾ bepaald [nauwkeurig vastgesteld, aangewezen]
  • ▾ bepalen [vaststellen]
  • ▾ bepaling [voorschrift; vaststelling; bepaalde grammaticale categorie]
  • ▾ beperken [zekere grenzen stellen]
  • ▾ beplanten [van planten voorzien]
  • ▾ beproeven [de proef nemen, op de proef stellen]
  • ▾ beproeving [het beproeven; ongeluk, ramp]
  • ▾ beraad [overleg]
  • ▾ beraadslagen [overleggen]
  • ▾ beraden (zich) [overleggen (met zichzelf)]
  • ▾ beramen [bedenken; begroten; op touw zetten; van plan zijn]
  • ▾ bereden [te paard (bijv. politie)]
  • ▾ bereid [gereed; geen bezwaren hebbende om iets te doen]
  • ▾ bereiden [klaarmaken]
  • ▾ bereiken [aankomen]
  • ▾ berekenen [becijferen, calculeren, uitrekenen]
  • ▾ berg [grote heuvel, hoop]
  • ▾ bergachtig [bergen hebbende]
  • ▾ bergadder [bepaalde slang]
  • ▾ bergbast [bast van bepaalde bomen]
  • ▾ bergeend [eendachtige]
  • ▾ bergen [in veiligheid brengen]
  • ▾ Bergen op Zoom [Nederlandse plaatsnaam]
  • ▾ bergenaar [bergbewoner]
  • ▾ berggans [ganzensoort]
  • ▾ berghaan [Zuid-Afrikaanse arend]
  • ▾ berghaas [hazensoort]
  • ▾ berghout, barkhout [scheepsplank]
  • ▾ bergklapper [plantensoort die een klepperend geluid maakt]
  • ▾ bergleguaan [leguanensoort]
  • ▾ berglelie [plantensoort]
  • ▾ bergpruim [struikensoort]
  • ▾ bergroos [bloeiende struik]
  • ▾ bergschildpad [schildpaddensoort]
  • ▾ bergsijs [vogelsoort]
  • ▾ bergslang [slangensoort]
  • ▾ bergspreeuw [spreeuwensoort]
  • ▾ bergthee [plant waarvan men (medicinale) thee trekt]
  • ▾ bergtijger [luipaard]
  • ▾ bergwind [hete droge wind]
  • ▾ beriberi [ziekte door gebrek aan vitamine B]
  • ▾ bericht [mededeling]
  • ▾ berichten [mededelen]
  • ▾ berijder [iemand die iets berijdt]
  • ▾ berijken [(verouderd) machtig maken, verrijken]
  • ▾ berispen [laken]
  • ▾ berisping [het berispen; mondelinge bestraffing]
  • ▾ Berlijn [plaatsnaam]
  • ▾ Berlijns blauw [blauwe verfstof]
  • ▾ Berlijns zilver [wit metaal]
  • ▾ berm [strook langs de weg]
  • ▾ beroemd [vermaard]
  • ▾ beroemen [roemen, prijzen]
  • ▾ beroep [werkkring]
  • ▾ beroepen, zich [rechtvaardiging ontlenen aan]
  • ▾ beroeping [het beroepen worden]
  • ▾ beroerd [ellendig]
  • ▾ beroeren [aanraken; emotioneel treffen]
  • ▾ beroerte [verlamming door bloeduitstorting in de hersenen]
  • ▾ berouw [spijt over iets dat men verkeerd heeft gedaan]
  • ▾ berouwen [spijt doen hebben]
  • ▾ beroven [bestelen]
  • ▾ berrie [(gewestelijk) draagbaar]
  • ▾ Bertje [eigennaam]
  • ▾ bertram [(verouderd) kwijlwortel]
  • ▾ berucht [ongunstig bekend]
  • ▾ berusten [steunen; laten blijven; zich schikken in]
  • ▾ bes [kleine vrucht]
  • ▾ beschaafd [zorgvuldig opgevoed]
  • ▾ beschaamd [vervuld van schaamte]
  • ▾ beschadigen [schade toebrengen]
  • ▾ beschamen [teleurstellend, bedrogen uit doen komen; niet waarmaken]
  • ▾ beschaming [(verouderd) de daad of toestand van iemand te beschamen]
  • ▾ bescharen [(verouderd) toedelen, zich verschaffen, verwerven, stelen]
  • ▾ beschatten [schatting laten betalen]
  • ▾ beschaving [het beschaafd-zijn; cultuur]
  • ▾ bescheid [geschreven stuk; antwoord; (verouderd) bericht]
  • ▾ bescheiden [ingetogen]
  • ▾ bescheidenlijk [met bescheidenheid; (verouderd) verstandig]
  • ▾ beschenken [geschenken geven; dronken voeren]
  • ▾ bescheren [(verouderd) bestemmen, toedelen]
  • ▾ beschermen [behoeden]
  • ▾ bescheten [met drek bevuild; verachtelijk, slecht, ongezond]
  • ▾ beschieten [schieten op]
  • ▾ beschikbaar [waarover beschikt kan worden]
  • ▾ beschikken [ordenen, regelen]
  • ▾ beschikking [macht om over iets te beschikken]
  • ▾ beschimmeld [met schimmel bedekt]
  • ▾ beschimmelen [met schimmel bedekt worden]
  • ▾ beschonken [dronken]
  • ▾ beschot [houten bekleedsel; ruimteafscheider]
  • ▾ beschouwen [overwegen; houden voor]
  • ▾ beschrijven [omschrijven; opschrijven; behandelen]
  • ▾ beschuit [baksel]
  • ▾ beschuitgras [soort gras dat veel gebruikt wordt voor (Surinaamse) gazons]
  • ▾ beschuldigen [ten laste leggen]
  • ▾ beschut [beveiligd, beschermd]
  • ▾ beschutten [beschermen]
  • ▾ besef [inzicht]
  • ▾ beseffen [goed begrijpen]
  • ▾ besefloos [zonder bewustzijn, zonder gevoel]
  • ▾ beslaan [bekleden, bedekken met iets; een paard voorzien van hoefijzers]
  • ▾ beslag [beslaglegging, inname van goederen van rechtswege]
  • ▾ beslag [mengsel van meel en vloeistof]
  • ▾ beslag [metalen onderdelen waarmee iets belegd of omsloten wordt]
  • ▾ beslissen [besluiten]
  • ▾ beslissing [wat besloten is, besluit]
  • ▾ beslist [vast en zeker]
  • ▾ beslommeren [belemmeren, verwarren, bekommeren]
  • ▾ beslommernis [(gewest.) beslommering]
  • ▾ besloten [met een sloot omringen]
  • ▾ besluit [beslissing; (verouderd) wat iets insluit of afsluit]
  • ▾ besluiten [beslissen]
  • ▾ besmettelijk [ziektekiemen overbrengend]
  • ▾ besmettelijke ziekte [aanstekelijke ziekte]
  • ▾ besmetten [ziektekiemen overbrengen; bevuilen]
  • ▾ besnijden [door snijden vormen, bewerken]
  • ▾ besnijding [besnijdenis]
  • ▾ besparen [bezuinigen; iemand sparen]
  • ▾ besparing [bezuiniging]
  • ▾ bespieden [beloeren]
  • ▾ bespoedigen [spoediger doen plaatsvinden]
  • ▾ bespottelijk [bespotting verdienend; belachelijk]
  • ▾ bespotten [de spot drijven, met iemand of iets spotten]
  • ▾ besprek [(verouderd) afspraak]
  • ▾ besprenkelen [druppels strooien over, een beetje nat maken]
  • ▾ bespuiten [tegen iets spuiten]
  • ▾ bespuwen [spugen op; overgeven op]
  • ▾ best [overtreffende trap van goed]
  • ▾ bestaan [existeren]
  • ▾ bestaan [het zijn, het leven]
  • ▾ bestand [verzamelnaam van al wat op een bepaalde bosgrond groeit; verzameling gegevens]
  • ▾ bestand [opgewassen tegen]
  • ▾ bestanddeel [component]
  • ▾ bestandig, bestendig [standhoudende; duurzaam, blijvend]
  • ▾ besteder [iemand die de uitvoering van een werk aan een ander opdraagt]
  • ▾ bestek [plan; positiebepaling van een schip]
  • ▾ bestek [eetgerei]
  • ▾ bestekamer [salon; wc]
  • ▾ besteken [aanraken door te steken]
  • ▾ bestel [ordening, regeling]
  • ▾ bestellen [bezorgen (van brieven); opdracht geven tot levering]
  • ▾ besteller [postbezorger]
  • ▾ bestelling [het bestelde]
  • ▾ bestemmen [aanwijzen]
  • ▾ bestemoer [grootmoeder]
  • ▾ bestevaar [grootvader]
  • ▾ bestijgen [beklimmen; overnemen van troon; paren bij dieren]
  • ▾ bestormen [belagen, stormlopen]
  • ▾ bestraffen [straffen]
  • ▾ bestraffing [het bestraffen van iemand]
  • ▾ bestralen [met radioactieve stralen behandelen]
  • ▾ bestrekken [(verouderd) iets uitgeven, besteden; waard zijn]
  • ▾ bestrijden [ontkennen, aanvechten]
  • ▾ bestrijken [besmeren; onder vuur nemen]
  • ▾ besturen [beheren, leiden]
  • ▾ bestuur [lichaam dat de dagelijkse gang van zaken bij een instelling of bedrijf leidt]
  • ▾ bestuurder [iemand die bestuurt]
  • ▾ bestuurscollege [uitvoerend bestuursorgaan op de Nederlandse Antillen]
  • ▾ betalen [schulden voldoen]
  • ▾ betaling [het voldoen van schulden]
  • ▾ betamelijk [gepast]
  • ▾ betamen [behoorlijk zijn]
  • ▾ betekenen [van betekenis zijn; aanduiden]
  • ▾ beter [vergrotende trap van goed]
  • ▾ beteren [beter worden]
  • ▾ beteuterd [onthutst]
  • ▾ beting [gestel tot het vastleggen van trossen]
  • ▾ betogen [trachten aan te tonen]
  • ▾ betoger [demonstrant]
  • ▾ beton [bouwmateriaal]
  • ▾ betrachten [in acht nemen]
  • ▾ betrappen [de bedrijver van iets kwaads verrassen]
  • ▾ betreden [bewandelen]
  • ▾ betrekkelijk [in verband staande met]
  • ▾ betrekkelijkheid [het betrekkelijk-zijn]
  • ▾ betrekken [ontbieden, laten komen, kopen bij (van handelswaren)]
  • ▾ betrekking [werkkring]
  • ▾ betrouwbaar [te vertrouwen]
  • ▾ betrouwd [vertrouwd]
  • ▾ betrouwen [vertrouwen, toevertrouwen]
  • ▾ betrouwen [het vertrouwen]
  • ▾ betten [bevochtigen]
  • ▾ betuigen [te kennen geven, uitdrukkelijk verklaren]
  • ▾ beu [zat]
  • ▾ beugel [ijzeren ring]
  • ▾ beugelbal [bal waarmee het beugelspel gespeeld werd; klosspel]
  • ▾ beuglijn [hoofdlijn van een bepaald vistuig (beug)]
  • ▾ beuk [schip van een kerk]
  • ▾ beuken [hard slaan]
  • ▾ beuken [(van) beukenhout]
  • ▾ beukenhout [hout van de beuk]
  • ▾ beul [scherprechter]
  • ▾ beuling [ingewanden; worst]
  • ▾ beunhaas [onbevoegd werker]
  • ▾ beurs [portemonnee]
  • ▾ beurs [handelsbeurs]
  • ▾ beurs [studiebeurs]
  • ▾ beurt [geregelde volgorde]
  • ▾ beurtboot, beurtschip [schip dat een geregelde vaart onderhoudt]
  • ▾ beurtman, beurtschipper [schipper die een geregelde vaart onderhoudt]
  • ▾ beurtvaart [vaste vaart op gezette dagen, door beurtschippers]
  • ▾ beuzelen [onzin vertellen]
  • ▾ bevallen [behagen]
  • ▾ bevallig [gracieus, lief, sierlijk]
  • ▾ bevalling [het baren van een kind]
  • ▾ bevangen [overmeesterd]
  • ▾ bevatten [omvatten; begrijpen]
  • ▾ bevel [commando, gezag]
  • ▾ bevelen [gelasten, orders geven]
  • ▾ bevelhebber [commandant]
  • ▾ beven [trillen]
  • ▾ bever [knaagdier]
  • ▾ bevergeil [castoreum]
  • ▾ bevesten [(verouderd) in staat van verdediging brengen; steviger maken]
  • ▾ bevestigen [vastmaken]
  • ▾ bevesting [(verouderd) het versterken, steviger maken van iets]
  • ▾ bevinden, zich [in de genoemde toestand zijn; ergens zijn]
  • ▾ bevlekken [bezoedelen]
  • ▾ bevlieging [opwelling]
  • ▾ bevlijten, zich [zijn best doen voor iets]
  • ▾ bevochtigen [vochtig, nat maken]
  • ▾ bevoegd [gerechtigd]
  • ▾ bevolkingsgroep [deel van de bevolking met een bepaalde identiteit]
  • ▾ bevorderen [de ontwikkeling begunstigen]
  • ▾ bevracht [een vracht dragend]
  • ▾ bevrachten [overeenkomst sluiten tot vervoer van goederen per vaar- of voertuig; vracht laden in of op iets]
  • ▾ bevragen [onderzoeken; ondervragen; (Vlaams) inlichtingen vragen]
  • ▾ bevreemden [verwonderen]
  • ▾ bevreemding [het bevreemden, verwondering]
  • ▾ bevrienden, zich [vertrouwelijke en genegen band met iemand aangaan]
  • ▾ bevrijden [vrijmaken]
  • ▾ bevroeden [begrijpen]
  • ▾ bewaarheiden [bevestigen]
  • ▾ bewaarplaats [(verouderd) bezet gehouden plaats]
  • ▾ bewachten [(verouderd) de wacht houden over]
  • ▾ bewaken [toezien, surveilleren]
  • ▾ bewaker [iemand die bewaakt]
  • ▾ bewaren [houden, handhaven]
  • ▾ beweeglijk [mobiel; actief]
  • ▾ bewegen [in beweging brengen of zijn]
  • ▾ beweging [verplaatsing]
  • ▾ bewegingskracht [beweegkracht, drukkende kracht]
  • ▾ bewerkstelligen [uitvoeren]
  • ▾ bewerktuigd [organisch]
  • ▾ bewijs [schriftelijke verklaring, certificaat]
  • ▾ bewijzen [aantonen]
  • ▾ bewilligen [toestaan, vergunnen]
  • ▾ bewilliging [toestemming]
  • ▾ bewindhebber [naam voor directeuren van vroegere Nederlandse handelmaatschappijen]
  • ▾ bewogen [ontroerd]
  • ▾ bewust [bekend, bedoeld]
  • ▾ bewusteloos [buiten bewustzijn]
  • ▾ bewustzijn [vermogen tot besef]
  • ▾ bezaan [achterste gaffelzeil]
  • ▾ bezaansgaffel [gaffel waaraan een bezaan gevoerd wordt]
  • ▾ bezaansgeitouw [touw waarmee de bezaan bijeengebracht wordt]
  • ▾ bezaansgiek [giek van de bezaan]
  • ▾ bezaanshals [hals van de bezaan]
  • ▾ bezaansmast [achterste kleine mast op een driemaster]
  • ▾ bezaansra [ra van de bezaan]
  • ▾ bezaansrust [uitstekende plank waarop de hoofdtouwen van de bezaansmast en de kruisstengenpardoens rusten]
  • ▾ bezaansschoot [schoot waarmee de bezaan langs de boom wordt uitgehaald]
  • ▾ bezaansstag [steuntouw van een bezaan]
  • ▾ bezaanswant [kruiswant]
  • ▾ bezegelen [bekrachtigen; van een zegel voorzien]
  • ▾ bezeilen [bevaren]
  • ▾ bezem [werktuig om te vegen]
  • ▾ bezembosje [struik waarvan bezems worden gemaakt]
  • ▾ bezemriet [soort riet waarvan bezems worden gemaakt]
  • ▾ bezemschoon [alleen met de bezem schoongemaakt]
  • ▾ bezemstok [bezemsteel]
  • ▾ bezending [hoeveelheid verzonden dingen; grote hoeveelheid]
  • ▾ bezeren [zeer doen]
  • ▾ bezet [ingenomen, gereserveerd]
  • ▾ bezeten [krankzinnig]
  • ▾ bezetten [innemen; afzetten, beleggen]
  • ▾ bezetting [met een leger bezet houden]
  • ▾ bezichtigen [bezien]
  • ▾ bezien [overwegen; bekijken]
  • ▾ bezig [werkzaam]
  • ▾ bezigheid [activiteit, werk]
  • ▾ bezijden [terzijde]
  • ▾ bezinnen [nadenken]
  • ▾ bezit [eigendom]
  • ▾ bezitsrecht [recht op, of voortvloeiend uit, het bezit van iets]
  • ▾ bezitten [(in bezit) hebben]
  • ▾ bezoek [visite]
  • ▾ bezoeken [een bezoek brengen]
  • ▾ bezorgen [zorg dragen voor; brengen]
  • ▾ bezwaar [last, moeite]
  • ▾ bezwaarlijk [op bezwaren stuitend]
  • ▾ bezwaarschrift [brief waarin men bezwaren uiteenzet tegen een beschikking van het openbaar gezag]
  • ▾ bezwaren [een stoffelijke last doen dragen, belasten; drukken, hinderen]
  • ▾ bezweet [met zweet bedekt of doortrokken]
  • ▾ bezweren [smeken; zweren; betoveren]
  • ▾ bezwijken [niet kunnen weerstaan; sterven]
  • ▾ bezwijmen [flauwvallen]
  • ▾ bobine [weefspoel]
  • ▾ bochel [bult]
  • ▾ bocht [kromming, inham; gebogen deel van een touw]
  • ▾ bocht [(Vlaams) omheinde ruimte waarin dieren worden bijeengehouden]
  • ▾ bod [bieding]
  • ▾ bode [boodschapper]
  • ▾ bodem [grond; onderste gedeelte van de romp van een schip]
  • ▾ bodemerij [kredietverstrekking op schip of lading]
  • ▾ boedel [geheel van roerende goederen]
  • ▾ boedeldeling [boedelscheiding]
  • ▾ boedelhouder [langstlevende echtgenoot die de ongedeelde nalatenschap beheert]
  • ▾ boedelkamer [weeskamer]
  • ▾ boedelscheiding [boedelverdeling]
  • ▾ boef [schurk]
  • ▾ boeg [voorsteven]
  • ▾ boeganker [anker dat wordt gebruikt op het voorschip]
  • ▾ boeglijn [jaagtros]
  • ▾ boegseertouw [sleeptros]
  • ▾ boegseren [met sloepen voorttrekken]
  • ▾ boegspriet [uitstekend rondhout voor touwwerk]
  • ▾ boegtouw [partuurlijn waarmee het anker bediend wordt]
  • ▾ boegzeil [emmerzeil]
  • ▾ boei [band, keten]
  • ▾ boei [drijvend baken]
  • ▾ boeiboord [opstaande kant van dakgoot of dakrand]
  • ▾ boeien [(het boord van een vaartuig) verhogen met opstaande zijplanken; opschikken]
  • ▾ boeien [ketenen]
  • ▾ boeier [vaartuig]
  • ▾ boeireep [ankerboeitouw]
  • ▾ boek [leesboek]
  • ▾ boekbinderij [bedrijf waar boeken worden genaaid of ingebonden]
  • ▾ boekel [haarkrul]
  • ▾ boeken [bespreken en reserveren van een reis]
  • ▾ boekenrek [stellage om boeken in te plaatsen]
  • ▾ boekenwinkel [winkel waar men boeken verkoopt]
  • ▾ boekerij [bibliotheek]
  • ▾ boeket [bloemruiker]
  • ▾ boekhouder [iemand wiens beroep het is voor een persoon of instelling boek te houden]
  • ▾ boeking [reservering]
  • ▾ boekpens [boekmaag]
  • ▾ boekvink [zangvogel]
  • ▾ boekweit [graansoort]
  • ▾ boekweitekoek [koek van boekweitemeel]
  • ▾ boel [grote hoeveelheid, heleboel]
  • ▾ boel [geliefde]
  • ▾ boelen [(verouderd) in ontucht leven; homoseksualiteit praktiseren]
  • ▾ boeler [(Surinaams-Nederlands) homoseksuele man]
  • ▾ boeleren, boelen [in ontucht leven]
  • ▾ boelgoed [inboedel, meubilair, dat geveild zal worden]
  • ▾ boelijn [lijn die dient om het loeflijk der vierkante zeilen meer aan de wind te halen]
  • ▾ boem [ter aanduiding van een luide, doffe slag]
  • ▾ boemel [het boemelen]
  • ▾ boemel(trein) [stoptrein]
  • ▾ boemelen [kroegen aflopen]
  • ▾ boemerang [werpknots]
  • ▾ boender [borstel]
  • ▾ boenen [met was glanzend wrijven; schrobben]
  • ▾ boer [landbouwer; Nederlandse kolonist in Zuid-Afrika]
  • ▾ boer [naam van een speelkaart]
  • ▾ boerde [klucht]
  • ▾ boerderij [boerenbedrijf]
  • ▾ boeren [een boer laten, oprispen]
  • ▾ boeren- [van de Boeren of Afrikaners]
  • ▾ boerenbeschuit [huisbakken beschuit]
  • ▾ boerenboon [tuinboon]
  • ▾ boerenbrood [huisbakken brood]
  • ▾ boerendans [volksdans]
  • ▾ boerenhuis [boerderij]
  • ▾ boerenjongens [sterkedrank van rozijnen op brandewijn]
  • ▾ boerenkinkel [lomperd, ongemanierde plattelander]
  • ▾ boerenkool [koolsoort]
  • ▾ boerenkost [landelijke kost]
  • ▾ boerenmeisje [dorpsmeisje]
  • ▾ boerenmeisjes [sterkedrank met abrikozen]
  • ▾ boerenmuziek [volksmuziek]
  • ▾ boerenpaard [ploegpaard]
  • ▾ boerenpummel [boerenkinkel]
  • ▾ boerenschroom [spel met prentjes en dobbelstenen]
  • ▾ boerentroost [koffie (drank)]
  • ▾ boerenvrouw [vrouw uit de boerenstand]
  • ▾ boerenwei [weiland]
  • ▾ boerenworst [grove worst]
  • ▾ boerenzoon [zoon van een boer]
  • ▾ boerin [vrouwelijke landbouwer of veeteler]
  • ▾ boete [(geld)straf]
  • ▾ boeten [herstellen; goedmaken]
  • ▾ boetiek [winkel]
  • ▾ boetseren [kleien]
  • ▾ boetvaardig [bereid boete te doen]
  • ▾ boevennet [bedekking voor de opening tussen het voor- en achterdeel van een schip]
  • ▾ boezem [borsten]
  • ▾ boezeroen [kiel met lange mouwen]
  • ▾ bok [voorwerp in de vorm van een bok: gymnastiektoestel; zaagbok]
  • ▾ bok [mannetje van de geit]
  • ▾ bok [(Surinaams-Nederlands) indiaan]
  • ▾ bok [zitplaats van de koetsier op een rijtuig]
  • ▾ bok [(Surinaams-Nederlands) snauw, standje]
  • ▾ bokaal [grote beker]
  • ▾ bokking, boksharing [gerookte haring]
  • ▾ boks [(gewestelijk) wijde broek]
  • ▾ boksbaard [sik; plantengeslacht]
  • ▾ boksboon [waterplant]
  • ▾ boksen [met de vuisten vechten]
  • ▾ bokser [vuistvechter]
  • ▾ bokshoorn [(verouderd) ijzeren haak in de vorm van de hoorn van een bok]
  • ▾ boktor [insect]
  • ▾ bokzeil [geteerd stuk (zeil)doek]
  • ▾ bol [rond voorwerp]
  • ▾ bol [spit veenaarde uit een veenkuil genomen]
  • ▾ bol [rond]
  • ▾ bolachtig [op een bol lijkend, bolrond. ]
  • ▾ boldavit [(verouderd) zeildoek]
  • ▾ bolero [damesjasje]
  • ▾ bolhamer [gereedschap]
  • ▾ bolk [bepaalde zeevis]
  • ▾ bolkvanger [(verouderd) kledingstuk van zeelui (waarmee ze een bui opvangen)]
  • ▾ bollamp [glazen bol om de gloeilamp]
  • ▾ bollandist [lid van de vereniging van jezuïeten die zich bezighoudt met de levensbeschrijving van heiligen, door de jezuïet Jean Bolland in 1643 begonnen]
  • ▾ bolleboos [uitblinker]
  • ▾ bollebuisje [poffertje]
  • ▾ bolletje [klein rond voorwerp]
  • ▾ bolletrie [(Surinaams-Nederlands) (rubber)boom]
  • ▾ Bols [jenevermerk]
  • ▾ bolwerk [bastion]
  • ▾ bom [projectiel; (Surinaams-Nederlands) gasfles]
  • ▾ bom [stop, spon]
  • ▾ bom(schuit) [vissersschuit]
  • ▾ bombardement [beschieting met bommen]
  • ▾ bombarderen [met bommen beschieten]
  • ▾ bombarie [lawaai, ophef]
  • ▾ bombast [gezwollen stijl]
  • ▾ bombazijn [gekeperde halfzijden katoenen of wollen stof]
  • ▾ bombeen, pompbeen [dik, opgezwollen been, elefantiasis]
  • ▾ bombel [(Surinaams-Nederlands) rotje, knalvuurwerk]
  • ▾ bombrief [briefomslag die explodeert wanneer hij wordt geopend]
  • ▾ bomen [punteren]
  • ▾ bomig [(Vlaams) ruw, stroef (van tanden)]
  • ▾ bommel [(verouderd) dikke vrouw]
  • ▾ bommetje [(verouderd) vaatje]
  • ▾ bon [betalingsbewijs; bekeuring]
  • ▾ bonafide [betrouwbaar]
  • ▾ bonbon [snoepgoed]
  • ▾ bond [bundel, band]
  • ▾ bond [verbond, vereniging]
  • ▾ bondig [kernachtig]
  • ▾ boneknaap [(Antilliaans-Nederlands) vissoort]
  • ▾ bonensoep [soep van bonen]
  • ▾ bonk [lomp persoon]
  • ▾ bonkaarde [bovenlaag van veengrond die niet geschikt is voor turfbereiding]
  • ▾ bonkelaar [aandrijfwiel in een windmolen die op de koningsspil zit]
  • ▾ bonken [wegnemen van de onbruikbare bovenste veenlaag]
  • ▾ bonker, bonket [grote knikker]
  • ▾ bonnet [muts]
  • ▾ bont [veelkleurig]
  • ▾ bont [pelswerk]
  • ▾ bonte teek [parasiet]
  • ▾ bontebok [Zuid-Afrikaanse antilopesoort]
  • ▾ bontekraai [(verouderd) kraaiensoort]
  • ▾ bontjer [(Gronings) koopman in bontgoud, venter met kantoenen goederen]
  • ▾ bontwerk [pelterij; pelzen en daaruit vervaardigde kledingstukken]
  • ▾ bonus [gratificatie, uitkering]
  • ▾ bonzen [hevig kloppen]
  • ▾ boodschap [bericht]
  • ▾ boodschap [gekocht artikel]
  • ▾ boodschapper [iemand die berichten overbrengt]
  • ▾ boog [gebogen constructie; schiettuig voor pijlen]
  • ▾ booglamp [elektrische lamp met koolspitsen]
  • ▾ boom [houtachtig gewas; havenboom, disselboom, slagboom, giek, mast, bezaansboom, trekboom op trekschuit]
  • ▾ boomklerk [havendouanebeambte]
  • ▾ boomolie [olijfolie]
  • ▾ boomrijp [halfrijp]
  • ▾ boomslang [op bomen levende slang]
  • ▾ boomspar [lange ongeschilde boom]
  • ▾ boomsterk [heel sterk]
  • ▾ boomtop [kruin van een boom]
  • ▾ boomwol [(verouderd) katoen]
  • ▾ boomzaken [zaken die de boomklerk te verrichten heeft]
  • ▾ boon, boontje [groente]
  • ▾ boonakker [akker die met bonen bezaaid is]
  • ▾ boontjes [groente]
  • ▾ boor [werktuig om gaten te maken]
  • ▾ boord [rand]
  • ▾ boorden [aan boord gaan]
  • ▾ boordevol [helemaal vol]
  • ▾ boordje [rand om halsopening van hemd]
  • ▾ boordtouwleider [benaming van een touw langs het boord van het gehele schip]
  • ▾ boormachine [machine om mee te boren]
  • ▾ boorschaaf [meubelmakersschaaf om sponningen te maken]
  • ▾ boort [diamantafval]
  • ▾ boorwater [oplossing van boorzuur in water]
  • ▾ boos [toornig]
  • ▾ boosachtig [boos]
  • ▾ boosheid [kwaadheid]
  • ▾ boot [vaartuig]
  • ▾ boot [bundel gerepeld vlas]
  • ▾ boot [(verouderd) fust voor zuidelijke wijnen]
  • ▾ bootsman [onderofficier op schip]
  • ▾ bootsmansmaat [onderbootsman]
  • ▾ bootstouw [touw om een boot aan vast te leggen]
  • ▾ bootvaarder [bootsman]
  • ▾ boraat [zout van boorzuur]
  • ▾ borax [natriumzout van boorzuur]
  • ▾ bord [platte schaal; plank; schoolbord]
  • ▾ bordeel [huis waar prostitutie bedreven wordt]
  • ▾ bordes [verhoogde stoep]
  • ▾ borduren [met naald en draad versieringen aanbrengen]
  • ▾ boreh [zalf van kurkuma]
  • ▾ boren [een gat maken]
  • ▾ borg [waarborg]
  • ▾ borgen [voorschieten, op krediet geven]
  • ▾ borneren [(verouderd) wijn met bronwater mengen]
  • ▾ borst [lichaamsdeel]
  • ▾ borstbeeld [beeldhouwwerk, buste]
  • ▾ borstdruppels [huismiddel tegen borstklachten]
  • ▾ borstel [haren van een varken; kwast, schuier]
  • ▾ borstelen [met borstel reinigen; haren kammen]
  • ▾ borstkas [ribben die de borstholte omsluiten]
  • ▾ borstlap [lap op de boezem; wambuis; (verouderd) jasje voor mannen dat het bovenlijf van de hals tot aan het middel bedekte]
  • ▾ borstlat [strook langs de knopen van een overhemd]
  • ▾ borstrok [wollen onderkledingstuk]
  • ▾ borstwering [verhoging waarachter men tot borsthoogte gedekt is]
  • ▾ bos [woud]
  • ▾ bos [(scheepvaart) balk]
  • ▾ bos [blut, alles verloren hebbende]
  • ▾ bos [bundel; (Surinaams-Nederlands) tros (bananen)]
  • ▾ bosarchitect [ambtenaar die een bos beheert]
  • ▾ bosbok [Zuid-Afrikaanse antilopesoort]
  • ▾ Bosjesman [lid van een Zuid-Afrikaanse dwergstam]
  • ▾ bosjesmansthee [benaming voor verschillende aromatische struikensoorten]
  • ▾ bosjesstroop [suikerbosstroop]
  • ▾ bosjesthee [kruidenthee]
  • ▾ boskat [serval, katachtig dier in Afrika]
  • ▾ boskatoen [boomsoort]
  • ▾ Boskoop [Nederlandse plaatsnaam bekend om zijn tuinbouw; naam voor een appelsoort]
  • ▾ boslemmer [voortrekkersmes]
  • ▾ bosloper [struikrover]
  • ▾ bosluis [teek]
  • ▾ bosmens [orang-oetan]
  • ▾ bosmuis [van boven roestkleurige, van onderen witte muis]
  • ▾ bosschage [bosje]
  • ▾ bosschildpad [(Surinaams-Nederlands) soort landschildpad]
  • ▾ bosschout [boswachter]
  • ▾ bostel [afgewerkte mout, draf]
  • ▾ bosvarken [zwijnensoort]
  • ▾ bosveld [grasvlakte met schaarse bomengroei in Noord-Transvaal]
  • ▾ boswachter [beheerder van een boswachterij]
  • ▾ boswezen [toezicht op en zorg voor bossen]
  • ▾ bot [stomp]
  • ▾ bot [beenvis]
  • ▾ bot [knop of oog van planten]
  • ▾ bot [ingewandsworm]
  • ▾ botdrager [zilveren muntstuk]
  • ▾ boten [(gewestelijk) slaan, kloppen]
  • ▾ boter [voedingsstof van melk]
  • ▾ boteravocado [vrucht met geel vlees]
  • ▾ boterbiesje [soort koekje]
  • ▾ boterbloem [weideplant van ondergeslacht Ranunculus]
  • ▾ boterboom [boom die boterachtig vet levert]
  • ▾ boterbus [(verouderd) boterpot]
  • ▾ boteren [met boter besmeren]
  • ▾ boterham [snee brood]
  • ▾ boterland [(scheepvaart) wolken die zich voordoen als verwijderd land, dat echter bij nadering als boter wegsmelt]
  • ▾ boterletter [banketletter]
  • ▾ botermelk [karnemelk]
  • ▾ boterspaan [spaan om boter mee uit te spitten]
  • ▾ botervis [vissoort]
  • ▾ botje [muntje]
  • ▾ botsen [met een schok tegen iets aankomen]
  • ▾ botsing [het botsen]
  • ▾ botte [mand, vat, slee]
  • ▾ bottel [fles]
  • ▾ bottelarij [opslagruimte op een dek voor de dagelijkse voedselvoorziening]
  • ▾ bottelier [bediende met toezicht op wijnkelder]
  • ▾ botteliersmaat [scheepsonderofficier die de bottelier bijstaat]
  • ▾ botteloef [spier voor uitzetten voorzeil]
  • ▾ botter [vaartuig]
  • ▾ botting [(verouderd) gerechtelijke oproeping, bevel, vergadering]
  • ▾ botulisme [vergiftiging door bacteriën]
  • ▾ boud [stoutmoedig]
  • ▾ bougainville [plantengeslacht]
  • ▾ bougie [vonkenbrug]
  • ▾ bouillon [vleesnat]
  • ▾ boulevard [brede straat]
  • ▾ bourgeois [burger]
  • ▾ bourgeoisie [welgestelde burgerij]
  • ▾ boussole [kompas]
  • ▾ bout [poot van een geslacht dier]
  • ▾ bout [metalen staaf]
  • ▾ bouw [lichaamsgestalte]
  • ▾ bouwen [een huis optrekken]
  • ▾ bouwer [iemand die bouwt; (verouderd) landbouwer]
  • ▾ bouwerij [boerderij]
  • ▾ bouwheer [stichter, opdrachtgever]
  • ▾ bouwmeester [architect]
  • ▾ bouwplank [plank die de grens van een fundering aangeeft]
  • ▾ boven [hoger, op, omhoog, aan de bovenkant]
  • ▾ bovenblind [razeil aan de bovenblindsteng]
  • ▾ bovenblindra [ra van het bovenblind]
  • ▾ bovenblindschoot [schoot van het bovenblind]
  • ▾ bovenblindtoppenant [touw van de bovenblindranok naar de blindsteng waarmee het bovenblind bediend wordt]
  • ▾ bovenblindtrijs [touw om de bovenblindra omhoog te brengen]
  • ▾ bovenblindval [touw om het bovenblind te hijsen of te strijken]
  • ▾ bovenbrambakstag [stag van het derde verlengstuk op een mast]
  • ▾ bovenbrambras [touw om de bramra op de nok te steunen]
  • ▾ bovenbrambuikgording [touw om het onderlijk van het bovenbramzeil bij de ra te halen]
  • ▾ bovenbramezelfshoofd [bepaald blok op de mast van een schip]
  • ▾ bovenbramgeitouw [touw waarmee het bovenbramzeil bijeengehaald wordt]
  • ▾ bovenbramgording [touw waarmee de bovenbramzeilen tegen de ra opgehaald worden]
  • ▾ bovenbramlijzeil [bonnet van het bovenbramzeil]
  • ▾ bovenbramlijzeilschoot [schoot van de bonnet van het bovenbramzeil]
  • ▾ bovenbramlijzeilval [touw waarmee de bonnet van het bovenbramlijzeil gehesen of gestreken wordt]
  • ▾ bovenbrampardoen [achterwaarts tuitouw van de bovenbramsteng]
  • ▾ bovenbramra [ra die aan de bovenbramsteng gehesen wordt]
  • ▾ bovenbramschoot [touw waarmee het bovenbramzeil bediend wordt]
  • ▾ bovenbramstag [touw dat het achterovervallen van de bovenbramsteng belet]
  • ▾ bovenbramstagzeil [trapeziumvormig zeil aan de bovenbramstag]
  • ▾ bovenbramsteng [derde verlengstuk van een mast]
  • ▾ bovenbramtakelage [tuigage van het bovenbramzeil]
  • ▾ bovenbramtoppenant [touw van de bovenbramranok naar de bovenbramsteng waarmee de bovenbramra bediend wordt]
  • ▾ bovenbramval [touw waarmee het bovenbramzeil gehesen en gestreken wordt]
  • ▾ bovenbramwant [touwwerk van het bovenbramzeil]
  • ▾ bovenbramzeil [zeil boven de bramsteng]
  • ▾ bovendien [daarenboven]
  • ▾ bovenkant [bovenste deel]
  • ▾ bovenkluiver [buitenkluiver, buitenste stagzeil op koopvaardijschepen]
  • ▾ bovenkluiverleider [buitenkluiverleider, jagerleider]
  • ▾ bovenkluiverneerhaler [touw om het voorlijk van de bovenkluiver strak te zetten]
  • ▾ bovenkluiverschoot [touw waarmee de bovenkluiver bediend wordt]
  • ▾ bovenkluiverval [touw waarmee de bovenkluiver gehesen en gestreken wordt]
  • ▾ bovenkruisstengstagzeil [het bovenste van de achterstagzeilen, voorheen langs een leider, die van de hommer van grietjessteng naar de grootbramzaling voer, gehesen]
  • ▾ bovenlander [bewoner van een hoger gelegen gebied]
  • ▾ bovenleer [betere, fijnere leer voor bovenzijde schoenen]
  • ▾ bovenlijzeil [zeil aan de marszeilra’s dat buiten de marszeilen uitstaat]
  • ▾ bovenop [aan de bovenkant]
  • ▾ bovenra [een van de hoger aan de mast bevestigde ra's]
  • ▾ bovenuitlegger [bovenste uitlegger of lange balk aan voorschip]
  • ▾ bovenzaling [bovenste steunbalkjes van de mast]
  • ▾ bowl [drank uit wijn, rum en vruchten]
  • ▾ bowling [bepaalde vorm van kegelen]
  • ▾ box [afgescheiden ruimte; rechthoekige houten speelkooi voor peuters]
  • ▾ box [luidspreker]
  • ▾ boycot [uitsluiting van maatschappelijk verkeer]
  • ▾ braadspil [ankerlier op schepen]
  • ▾ braadspit [staaf om vlees aan te braden]
  • ▾ braadvlees [stuk gebraden vlees]
  • ▾ braaf [eerzaam; gehoorzaam]
  • ▾ braak [houten toestel voor de vlasbraak]
  • ▾ braak [onbebouwd]
  • ▾ braam [oneffenheid aan mes; ruige, oneffen rand]
  • ▾ braambes [bes van de braamstruik]
  • ▾ braambos [braamstruik]
  • ▾ Brabander [inwoner van Brabant]
  • ▾ Brabant [provincie van Nederland, voormalige provincie van België]
  • ▾ Brabantia [merknaam van huishoudelijke artikelen]
  • ▾ Brabants [behorend tot Brabant]
  • ▾ brabbelen [krom spreken]
  • ▾ braden [gaar maken op vuur]
  • ▾ braderij [(verouderd) gaarkeuken, eetkeuken]
  • ▾ brageren [pronken]
  • ▾ brak [zilt]
  • ▾ brak [hondensoort]
  • ▾ braken [vlas breken]
  • ▾ braken [overgeven]
  • ▾ braken [nachtbraken, brassen en slempen]
  • ▾ braken [omploegen maar niet inzaaien]
  • ▾ brakwater [vermenging van zoet (rivier-) en zout (zee)water]
  • ▾ brambakstag [touw dat het naar voren hellen van de bramsteng belet]
  • ▾ bramboelijn [boelijn van een bramzeil om de windvang te vermeerderen]
  • ▾ brambras [touw om de bramra op de nok te steunen en deze een zekere hoek met de kiel te doen aannemen]
  • ▾ brambuikgording [touw om het onderlijk van het bramzeil bij de ra te halen]
  • ▾ bramdraaireep [touw waaraan de bramra wordt gehesen]
  • ▾ bramezelshoofd [beugel boven aan de marssteng, waardoor de bramsteng gesteund wordt]
  • ▾ bramgeitouw [touw waarmee het bramzeil bijeengehaald wordt]
  • ▾ bramlijzeil [bonnet van het bramzeil]
  • ▾ brampardoen [achterwaarts tuitouw van de bramsteng]
  • ▾ bramra [ra aan de bramsteng]
  • ▾ bramschoot [schoot van het bramzeil, om dit op de marsenra uit te halen]
  • ▾ bramstag [touw of wantslag, dat het achterovervallen van de bramsteng belet]
  • ▾ bramstagzeil [driehoekig zeil dat aan de bramstag wordt bevestigd]
  • ▾ bramsteng [verlenging van de ondermast op de marssteng]
  • ▾ bramtakelage [tuigage van het bramzeil]
  • ▾ bramtop [top van de bramsteng]
  • ▾ bramtoppenant [touw van de bramranok naar de bramsteng waarmee de bramra bediend wordt]
  • ▾ bramval [touw waarmee het bramzeil gehesen en gestreken wordt]
  • ▾ bramvlaggenstok [benaming voor het uiteinde van de bramsteng]
  • ▾ bramwant [de gezamenlijke hoofdtouwen van de bramsteng]
  • ▾ bramzeil, bram [vierkant zeil boven het marszeil]
  • ▾ bramzeildoek [vlasdoek waaruit bramzeilen vervaardigd worden]
  • ▾ bramzeilskoelte [een matig windje, waarbij de schepen bramzeilen kunnen voeren]
  • ▾ brancard [draagbed]
  • ▾ brand [vuur; gloeien van lichaamsdeel; iets wat verbrand of brandkleurig is]
  • ▾ branden [in vuur en vlam staan]
  • ▾ brander [schip gevuld met brandbare stoffen; toestel dat aan een vlam een bepaalde vorm geeft; uitbrander of hartstocht]
  • ▾ branderij [bedrijf waar men sterkedrank stookt]
  • ▾ brandewijn [gestookte sterkedrank]
  • ▾ brandhoornvis [(Antilliaans-Nederlands) vissoort]
  • ▾ brandhout [hout bestemd tot verbranden]
  • ▾ branding [het schuimend breken van de golven tegen het strand]
  • ▾ brandkast [safe]
  • ▾ brandkoren [graanziekte]
  • ▾ brandmeester [hoofdbrandweerman]
  • ▾ brandmerken [een brandmerk aanbrengen]
  • ▾ brandmier [(verouderd) agressieve rode mier waarvan de steken branden]
  • ▾ brandoffer [offer, bestemd om ter ere van een godheid verbrand te worden]
  • ▾ brandolie [olie die in een lamp wordt gebrand]
  • ▾ brandpuntglas [brandglas, geslepen lens]
  • ▾ brandschatten [schatting opleggen op straffe van plundering]
  • ▾ brandspuit [verplaatsbaar pompwerktuig voor het blussen van brand]
  • ▾ brandstof [bron van energie]
  • ▾ brandvis [(Antilliaans-Nederlands) vissoort]
  • ▾ brandvos [hondachtige]
  • ▾ brandwacht [wacht(schip) tegen brandgevaar]
  • ▾ brandweer [organisatie belast met het blussen van branden]
  • ▾ brandweerauto [auto waarmee de brandweer uitrukt om te blussen]
  • ▾ brandy [brandewijn; cognac]
  • ▾ brandziekte [ziekte van planten of dieren]
  • ▾ brandzolder [warmtewerende laag bakstenen op vliering]
  • ▾ branie [bluffer; bluf, drukte]
  • ▾ branieschopper [opschepper]
  • ▾ bras [touw voor beweging en ondersteuning van de ra's]
  • ▾ bras [rommel, boel]
  • ▾ brasblok [katrol aan de ranok waardoor de bras wordt geschoren]
  • ▾ brasem [beenvis]
  • ▾ braspenning [vroegere munt]
  • ▾ brasschenkel [touw waaraan het brasblok gesplitst is]
  • ▾ brassen [de ra's verstellen]
  • ▾ Brasso [merknaam van koperpoetsmiddel]
  • ▾ bravoure [zelfverzekerdheid]
  • ▾ braziel [houtsoort; rode verfstof verkregen uit deze houtsoort]
  • ▾ brede wimpel [(verouderd) speciale vlag die wordt gehesen wanneer er een hooggeplaatste aan boord is]
  • ▾ breden [(verouderd) breder, groter maken]
  • ▾ breed [wijd]
  • ▾ breedte [afmeting van iets loodrecht op de lengte of de hoogte]
  • ▾ breedvoerig [uitvoerig, omstandig]
  • ▾ breedvoet [platvoet]
  • ▾ breefok [licht razeil aan de fokkenmast]
  • ▾ breefokkengording [touw waarmee de breefok tegen de ra opgehaald wordt]
  • ▾ breefokkenhals [hoek tussen voorlijk en onderlijk van de breefok]
  • ▾ breefokkenra [ra van de breefok]
  • ▾ breefokkenschoot [touw waarmee de breefok bediend wordt]
  • ▾ breefokkentoppenant [touw tussen de ranok van de breefok en de mast waarmee de breefok bediend wordt]
  • ▾ breefokkenval [touw waarmee de breefok gehesen en gestreken wordt]
  • ▾ breekmes [bepaald middeleeuws mes]
  • ▾ breeuwen [naden dichten]
  • ▾ breeuwer [iemand die breeuwt]
  • ▾ breeuwersgast [breeuwer, scheepstimmerman die breeuwt]
  • ▾ breeuwhamer [hamer die bij het breeuwen of kalfaten gebruikt wordt]
  • ▾ breeuwijzer [ijzer om werk in de naden te drijven]
  • ▾ breidel [toom]
  • ▾ breien [draden strikken]
  • ▾ brein [hersens]
  • ▾ breinaald [staaf waarmee gebreid wordt, breipen]
  • ▾ breistok [staaf waarmee gebreid wordt, breipen]
  • ▾ breken [klein of stuk maken]
  • ▾ brengen [vervoeren]
  • ▾ brengun, bren [licht machinegeweer]
  • ▾ bres [opening in vestingmuur]
  • ▾ bretel [broekophouder]
  • ▾ breugeliaans [volgens, in de geest van de schilder Breughel]
  • ▾ Breughel [achternaam van een Vlaamse kunstschilder (circa 1520-1569)]
  • ▾ breuk [het breken; barst; ziektetoestand waarbij een orgaan buiten zijn normale positie komt]
  • ▾ breuk [gebroken getal]
  • ▾ brevet [diploma]
  • ▾ brevier [gebedenboek]
  • ▾ bridge [kaartspel]
  • ▾ brief [geschreven boodschap]
  • ▾ briefkaart [kaart met voorgedrukte postzegel]
  • ▾ bries [koele wind]
  • ▾ briesen [brullen; hoorbaar ademen van paard]
  • ▾ brievenbesteller [postbode]
  • ▾ brigade [eenheid van bataljons en afdelingen]
  • ▾ brigadier [rang bij de politie]
  • ▾ brij [pap]
  • ▾ brijn [pekel]
  • ▾ brik [(gebroken) baksteen; iets in de vorm van een baksteen]
  • ▾ brik [zeilvaartuig]
  • ▾ briket [stuk brandstof]
  • ▾ bril [glazen om beter te zien; wc-zitting]
  • ▾ briljant [geslepen diamant]
  • ▾ briljant [schitterend]
  • ▾ Brillcream [merknaam van haarcrème]
  • ▾ brink [(verhoogd) erf, plein]
  • ▾ brisant(bom) [bom gevuld met brisante stoffen]
  • ▾ brits [slaapplaats]
  • ▾ broccoli [Italiaanse bloemkool]
  • ▾ broche [sierspeld]
  • ▾ brochure [vlugschrift]
  • ▾ broddelen [een werk verknoeien]
  • ▾ brodden [een werk verknoeien]
  • ▾ broeden [op eieren zitten]
  • ▾ broeder [koek van meel, krenten, rozijnen en sukade]
  • ▾ broeder [geestelijke]
  • ▾ broeder [verpleger]
  • ▾ broeder, broer [mannelijk kind t.o.v. kinderen van dezelfde ouders]
  • ▾ broederlijk [zoals tussen broers pleegt of behoort te bestaan of te gebeuren]
  • ▾ broedertwist [twist tussen bloed- of geestverwanten]
  • ▾ broeien [heet worden]
  • ▾ broek [kledingstuk; broekvormig voorwerp; lang touw]
  • ▾ broek [laag drassig land]
  • ▾ broekband [tailleband bovenaan de broek]
  • ▾ broeking [bekleding van scheepsdelen om het indringen van lekwater te beletten]
  • ▾ broekzak [bergplaats in broek]
  • ▾ brok [stuk]
  • ▾ brokaat [zware zijden stof, veelal met gouddraad geborduurd]
  • ▾ brokkel [(Vlaams) stukje]
  • ▾ brokkeling [stukjes of snippers, waarin iets uiteengevallen is]
  • ▾ brombilk [(Vlaams) magere weide waar veel brem groeit]
  • ▾ bromfiets [fiets met motor]
  • ▾ brommen [laag en dof geluid maken, mopperen]
  • ▾ brommer [bromfiets]
  • ▾ brommer [iets of iemand die een brommend geluid maakt]
  • ▾ bron [uit de grond opwellend water]
  • ▾ bronchitis [ontsteking van de luchtpijptakken]
  • ▾ brons [legering van koper en tin]
  • ▾ bronst [paartijd]
  • ▾ bronstpot [(Vlaams) thermosfles]
  • ▾ brood [baksel uit gerezen deeg]
  • ▾ broodboom [boom met vruchten die, gebakken, de smaak hebben van tarwebrood]
  • ▾ brooddronken [overmoedig]
  • ▾ broodje [klein brood met beleg voor één persoon]
  • ▾ broodkamer [plaats waar vroeger de scheepsbeschuit werd bewaard]
  • ▾ broodkruimel [klein afgebrokkeld of overgebleven stukje brood]
  • ▾ broodsuiker [(Surinaams-Nederlands) witte suiker]
  • ▾ broodvrucht [vrucht van de broodboom]
  • ▾ broodwinner [kostverdiener; klein lijzeil dat met flauwe koelte aangespannen wordt (zo genoemd omdat dit zeil de werking van de wind vergroot)]
  • ▾ broos [breekbaar]
  • ▾ broos(je) [toneellaars, cothurn]
  • ▾ bros [breekbaar]
  • ▾ brouwen [bier bereiden]
  • ▾ brouwen [met een huig-r spreken]
  • ▾ brouwer [(Surinaams-Nederlands) hoge hoed (naar de hoge schoorsteen van plantage Brouwerslust)]
  • ▾ brouwerij [bierfabriek]
  • ▾ browning [automatisch pistool]
  • ▾ brug [verbinding over water]
  • ▾ Brugge [Belgische plaatsnaam, vooral bekend om zijn kant]
  • ▾ brugmansia [plantengeslacht, vernoemd naar Sebald Justinus Brugmans]
  • ▾ brui [slag, klap; rommel]
  • ▾ bruid [in ondertrouw opgenomen vrouw]
  • ▾ bruidegom [in ondertrouw opgenomen man]
  • ▾ bruidsjongen [jongeman die bij de huwelijksplechtigheid behulpzaam is]
  • ▾ bruidsmeisje [meisje dat bij de huwelijksplechtigheid de bruid behulpzaam is]
  • ▾ bruidsstuk [huwelijksgeschenk]
  • ▾ bruien [slaan; plagen]
  • ▾ bruiken [(gewestelijk) gebruikmaken van iets]
  • ▾ bruiloft [trouwfeest]
  • ▾ bruin [kleurnaam]
  • ▾ bruine boon [peulvrucht]
  • ▾ bruinebonensoep [soep van bruine bonen]
  • ▾ bruinvis [walvisachtige]
  • ▾ bruis, brus [(Vlaams) onderste deel van kreupelhout]
  • ▾ bruisen [borrelen]
  • ▾ brullen [hard geluid maken]
  • ▾ brunette [meisje met donkerbruine haren en ogen]
  • ▾ Brussels lof [witlof]
  • ▾ Brusselse spruitjes [soort groente]
  • ▾ brutaal [onbeschoft]
  • ▾ bruto [met emballage, zonder aftrek van kortingen]
  • ▾ bryonia [heggenrank]
  • ▾ bubbel, bobbel [gas- of luchtbel]
  • ▾ bubbelen, bobbelen [in beweging zijn door opstijgend(e) lucht of gas]
  • ▾ budget [begroting]
  • ▾ buffel [herkauwer]
  • ▾ buffelen [hard werken]
  • ▾ buffelgras [grassoort]
  • ▾ buffet [schenktafel, tapkast]
  • ▾ bugger [(verouderd) ketter; sodomiet; smeerlap]
  • ▾ buggerij [sodomie]
  • ▾ bui [neerslag]
  • ▾ bui [stemming]
  • ▾ buigen [krommen]
  • ▾ buik [middendeel van lichaam; iets in de vorm daarvan]
  • ▾ buikdenning [houten vloer in laadruim van schepen]
  • ▾ buikgording [touw om de onderlijken van de zeilen bij de ra te halen]
  • ▾ buikgordingblok [katrol waardoor de buikgordings geschoren worden]
  • ▾ buikje [romp van een kledingstuk, lijfje]
  • ▾ buiknavel [navel, litteken van de navelstreng]
  • ▾ buikplank [bodemplank van een wagen]
  • ▾ buiktyfus [ziekte]
  • ▾ buil [bult]
  • ▾ builen, buidelen [meel zeven]
  • ▾ buis [haringschuit]
  • ▾ buis [jasje]
  • ▾ buis [pijp, leiding; cilindervormig voorwerp; soort schiettuig]
  • ▾ buiskool [witte kool]
  • ▾ buit [wat men veroverd heeft; (verouderd) ruil]
  • ▾ buitelen [tuimelen]
  • ▾ buiten [niet binnen; behalve; buitenkant; buitenplaats]
  • ▾ buiten [(verouderd) ruilen, verwisselen]
  • ▾ buitenboord [aan buitenzijde van schip]
  • ▾ buitendien [daarenboven]
  • ▾ buitendijk [dijk die nog als waterkering dienst doet]
  • ▾ buitengewoon [ongewoon, bijzonder]
  • ▾ buitenkamer [kamer met buitendeur]
  • ▾ buitenland [land(en) over de landsgrens]
  • ▾ buitenschoot [buitenste schoot van de lijzeilen]
  • ▾ buitensluiting [de buitenste balken van de zwikstelling bij een windmolen waarop de bodem rust]
  • ▾ buitenste [het uiterst, meest aan de buitenzijde, buitenaan gelegen]
  • ▾ buitenval [touw om de gaffels op te hijsen]
  • ▾ buitenvrouw [(Surinaams-Nederlands) elders wonende bijzit]
  • ▾ buitenwacht [buitenstaanders]
  • ▾ buitenzijde [buitenkant]
  • ▾ buiter [(verouderd) rover, kaper]
  • ▾ buizen [zuipen]
  • ▾ bukken [vooroverbuigen]
  • ▾ buks [kort geweer]
  • ▾ buks, buksboom [heester]
  • ▾ bul [stier]
  • ▾ bul [oorkonde]
  • ▾ buldog [hondensoort]
  • ▾ bulkwagen [aanhangwagen]
  • ▾ bulldozer [grondschuiver]
  • ▾ bullenpees [strafwerktuig]
  • ▾ bulletin [kort bericht]
  • ▾ bulletouw [touw om de bezaansboom naar lij te halen en te bevestigen]
  • ▾ bult [bobbel, bochel]
  • ▾ bultzak [matras]
  • ▾ bumper [stootrand van auto]
  • ▾ bun [opening voor anker; vismand]
  • ▾ bundel [pak]
  • ▾ bundelen [samenvoegen]
  • ▾ bunder [vlaktemaat]
  • ▾ bunker [verdedigingsstelling]
  • ▾ bunzing [marterachtige]
  • ▾ Burco [merknaam, afkorting van Van Buuren & Co.]
  • ▾ bureau [schrijftafel; kantoor]
  • ▾ bureaucratie [heerschappij van ambtenaren]
  • ▾ buret [maatglas]
  • ▾ burg, burcht [versterkte plaats]
  • ▾ burgemeester [voorzitter van het gemeentebestuur]
  • ▾ burgemeester [meeuwensoort]
  • ▾ burgemeestersstoel [stoel met ronde zitting en zes poten]
  • ▾ burger [inwoner van stad, lid van een staat]
  • ▾ burgerbrief [handelsvergunning voor burgers]
  • ▾ burgerman [burger]
  • ▾ Burgerraad [vertegenwoordigende raad van burgers]
  • ▾ burgerrecht [het recht dat aan het burgerschap is verbonden]
  • ▾ burgerschap [staatsburgerschap; burgerij]
  • ▾ burgersenaat [burgerbestuur van de VOC aan de Kaap]
  • ▾ burgervader [burgemeester]
  • ▾ burggraaf [adellijke titel]
  • ▾ burowwater [desinfecterende oplossing]
  • ▾ bursaal [beursstudent]
  • ▾ bus [vervoermiddel]
  • ▾ bus [doos, blik, doosvormig voorwerp]
  • ▾ bus [naaf van een wiel]
  • ▾ bush [rimboe]
  • ▾ bush-bush [rimboe]
  • ▾ butsen [indeuken]
  • ▾ butskop [walvisachtige]
  • ▾ buurman [man die naast iemand woont]
  • ▾ buurschap [(verouderd) als buren met elkaar omgang hebben, buurtvereniging]
  • ▾ buurt [stadsdeel of deel van dorp; omgeving]
  • ▾ buurten [op bezoek gaan bij buren]
  • ▾ buurvrouw [vrouw naast wie men woont, zit of staat]
  • ▾ buutvrij [uitroep bij het spelen van verstoppertje]
Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (2015), Uitleenwoordenbank, op uitleenwoordenbank.ivdnt.org
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal