Uitleenwoordenbank van het Nederlands

Zoekresultaten: 905 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met B1)

Gebruikte filters:

A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
Toon op een tijdslijn

  • ▾ baadje [(Indisch-Nederlands) kledingstuk]
  • ▾ baai [inham]
  • ▾ baai [weefsel]
  • ▾ baai [wijn]
  • ▾ baaivanger [kledingstuk voor zeelieden; ruwe matroos, zwierbol, haantje de voorste; de voornaamste; zwierig schip ]
  • ▾ baaizout [(verouderd) zeezout]
  • ▾ baal [zak]
  • ▾ baan [weg]
  • ▾ baanbreker [wegbereider]
  • ▾ baantje [betrekking]
  • ▾ baar [draagbaar]
  • ▾ baar [nieuweling]
  • ▾ baar [golf]
  • ▾ baar kleed [kleed zonder pool]
  • ▾ baard [haar op kin en wangen; balein]
  • ▾ baardman [man met baard of dier met baardachtige uitsteeksels; meesachtige vogel; antieke stenen kruik met een baardige kop aan de hals]
  • ▾ baars [beenvis]
  • ▾ baas [meerdere, hoofd]
  • ▾ baasschap [het baas zijn, het hebben van gezag]
  • ▾ baat [nut]
  • ▾ babbel [praatje; mond]
  • ▾ babbelaar [snoepje]
  • ▾ babbelen [praten]
  • ▾ babbelguichje [grimassen, fratsen, bedrieglijke praatjes]
  • ▾ baboen [(Surinaams-Nederlands) rode brulaap]
  • ▾ baby [zuigeling]
  • ▾ baccarat [kansspel met kaarten]
  • ▾ bacil [bacterie]
  • ▾ back [achterspeler (voetbal)]
  • ▾ bacove [(Surinaams-Nederlands) soort rauw eetbare banaan]
  • ▾ bacterie [eencellig organisme]
  • ▾ bacteriologie [studie van de bacteriën]
  • ▾ bad [kuip, water waarin men zich baadt]
  • ▾ badbroek [zwembroek]
  • ▾ baddoek [badhanddoek]
  • ▾ baden [het lichaam geheel of gedeeltelijk in water dompelen]
  • ▾ badkamer [vertrek met bad of douche]
  • ▾ badkuip [kuip waarin men een bad neemt]
  • ▾ badmantel [badjas]
  • ▾ badminton [soort tennis met een licht racket en een pluimbal]
  • ▾ Baekeland [naam van de Belgische uitvinder van bakeliet]
  • ▾ bag [(verouderd) juweel]
  • ▾ bagage [reisgoed]
  • ▾ bagasse [uitgeperst suikerriet]
  • ▾ bagatel [kleinigheid]
  • ▾ bagatelliseren [geringachten]
  • ▾ baggeren [slijk van de waterbodem ophalen]
  • ▾ baggermachine [drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
  • ▾ baggerman [iemand die baggert]
  • ▾ baguette [(verouderd) stokje]
  • ▾ bah [tussenwerpsel: uitroep van afkeer]
  • ▾ bahco [Engelse sleutel]
  • ▾ bajonet [steekwapen op een geweerloop]
  • ▾ bak [kom, trog, komvormig iets]
  • ▾ bak [voorste gedeelte van het opperdek]
  • ▾ bak [laadruimte van een kar]
  • ▾ bakbeest [groot, lomp voorwerp]
  • ▾ bakboord [linkerzijde van een schip]
  • ▾ bakeljauw [gedroogde kabeljauw]
  • ▾ baken [vast merk dat vaarwater aangeeft]
  • ▾ bakenen [met bakens afzetten]
  • ▾ bakje [kommetje; presenteerblaadje]
  • ▾ bakkeleien [bekvechten]
  • ▾ bakken [braden]
  • ▾ bakken [zakken voor examen]
  • ▾ bakker [iemand die beroepsmatig brood e.d. bakt]
  • ▾ bakkerij [plaats waar brood wordt gebakken en verkocht]
  • ▾ bakoven [oven om in te bakken]
  • ▾ bakpaal [houten schop waarmee brood in de oven wordt gelegd]
  • ▾ bakpan [braadpan, koekenpan]
  • ▾ bakpoeder [kunstmatig rijsmiddel]
  • ▾ baks [(verouderd) slag]
  • ▾ bakschol [platte vissoort]
  • ▾ baksel [gebak]
  • ▾ baksen [geschut of vaten heen en weer schuiven]
  • ▾ baksmaat [iemand op een schip met wie men uit dezelfde bak eet]
  • ▾ bakstag [naar achteren lopend stag op zeilschepen]
  • ▾ bakvis [meisje tussen 14 en 17 jaar]
  • ▾ bakvis [gebakken vis]
  • ▾ bakwerk [etenswaren van gebakken deeg]
  • ▾ bal [rond voorwerp]
  • ▾ bal [danspartij]
  • ▾ bal masqué [gemaskerd bal]
  • ▾ balanceren [zich in evenwicht houden]
  • ▾ balans [weegschaal; evenwicht; rekeningoverzicht]
  • ▾ balbreuk [hernia bij de mannelijke teelballen]
  • ▾ baldadig [roekeloos, uitgelaten]
  • ▾ balein [walvisbaard]
  • ▾ balg [geul tussen zandgronden in laag water]
  • ▾ balg [afgestroopte huid; leren zak]
  • ▾ balie [grote tobbe]
  • ▾ balie [toonbank, rechtbank]
  • ▾ Balinees [taal of inwoner van Bali]
  • ▾ baljuw [ambtenaar belast met rechtspraak]
  • ▾ balk [stuk hout]
  • ▾ Balkan [landstreek in Zuidoost-Europa]
  • ▾ balken [hard schreeuwen (van mensen of dieren)]
  • ▾ balkenbrij [gerecht gemaakt van slachtafval van varkens]
  • ▾ balkon [open uitbouw van huis; balustrade; galerij in theater; stationsperron]
  • ▾ ballade [episch zangstuk]
  • ▾ ballast [last]
  • ▾ ballastmand [mand voor ballast]
  • ▾ ballastpoort [poort in een schip waar de ballast door geladen wordt]
  • ▾ ballerina [balletdanseres]
  • ▾ ballet [figuurdans]
  • ▾ ballingschap [toestand van een balling]
  • ▾ ballon [met gas gevulde zak]
  • ▾ ballonfok [groot stagzeil, vooral door wedstrijdjachten gebruikt]
  • ▾ ballonkluiver [bepaald stagzeil]
  • ▾ balmuizer, balmuize [(Vlaams) oud muntstuk]
  • ▾ balorig [gemelijk]
  • ▾ balpen, ballpoint [pen met een beweeglijk kogeltje in het uiteinde]
  • ▾ balsem [zalf]
  • ▾ balsturig [koppig]
  • ▾ balustrade [hekwerk met stijlen]
  • ▾ balzaal [danszaal]
  • ▾ bam [hard geluid, boem]
  • ▾ bambocheren [pierewaaien, boemelen, stappen]
  • ▾ bamboe [tropische grassoort]
  • ▾ bamboes [(gewestelijk) onbevaren matroos]
  • ▾ ban [afkondiging; uitsluiting]
  • ▾ banaal [alledaags]
  • ▾ banaan [plant, vrucht]
  • ▾ band [luchtband]
  • ▾ band [strook stof om te binden; verbond]
  • ▾ band [muziekkorps]
  • ▾ band [magneetband]
  • ▾ bandelier [draagriem voor sabel]
  • ▾ banderol [strook met opschrift]
  • ▾ bandiet [struikrover]
  • ▾ bandijzer [zeer plat staafijzer]
  • ▾ bang [angstig]
  • ▾ bangheid [angst, benauwdheid]
  • ▾ banier [vaandel]
  • ▾ banjer [groot heer]
  • ▾ banjo [snaarinstrument]
  • ▾ bank [meubelstuk]
  • ▾ bank [zandbank; ondiepte]
  • ▾ bank [geldbank]
  • ▾ bank van lening [bank die leent en uitleent]
  • ▾ bankbiljet [geldswaardig papier]
  • ▾ bankbriefje [bankbiljet]
  • ▾ banket [gevuld gebak]
  • ▾ banket [feestmaal]
  • ▾ banketletter [gebak van bladerdeeg met amandelspijs in de vorm van een letter]
  • ▾ bankier [hoofd van bank; geldhandelaar]
  • ▾ bankroet [failliet; faillissement]
  • ▾ bankschroef [klem aan werkbank]
  • ▾ bankstel [bank met bijbehorende fauteuils]
  • ▾ bankwerker [iemand die metaal koud bewerkt]
  • ▾ bannen [verbannen]
  • ▾ Bantoestan [thuisland van een zwarte bevolkingsgroep in Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid]
  • ▾ baptist [doopsgezinde]
  • ▾ Baptiste [naam van een 13e-eeuwse Kamerijkse stoffenmaker]
  • ▾ bar [tapkast; klein café]
  • ▾ barak [onderkomen voor soldaten; eenvoudig gebouw]
  • ▾ barbaar [onbeschaafd persoon]
  • ▾ barbaars [wreed]
  • ▾ barbeel [beenvis]
  • ▾ barbier [kapper]
  • ▾ barbiesjes ( naar de) [naar de hel (eigenlijk: naar Berbice, in Brits-Guyana)]
  • ▾ barbituraat [organisch zuur]
  • ▾ baren [ter wereld brengen]
  • ▾ baret [muts]
  • ▾ barge [(verouderd) trekschuit]
  • ▾ bariton [mannenstem tussen bas en tenor]
  • ▾ bark [type zeilschip]
  • ▾ bark [boomschors]
  • ▾ barkaan [wollen weefsel, lijkend op kamelot]
  • ▾ barkas [zwaarste sloep aan boord van een schip]
  • ▾ barkmoes [(verouderd) verfstof van schors]
  • ▾ barkoen [(verouderd) soort dwarsbalk, stut]
  • ▾ barmhartig [mededogen hebbend]
  • ▾ barmhartigheid [de hoedanigheid van barmhartig]
  • ▾ barnevelder [kippenras]
  • ▾ barnsteen [harde hars, amber]
  • ▾ barok [bepaalde stijlperiode]
  • ▾ barometer [toestel dat luchtdruk meet]
  • ▾ baron [adellijke titel]
  • ▾ barones [vrouw met baronnentitel]
  • ▾ barrage [versperring]
  • ▾ barrel [duig (aan barrels, kapot)]
  • ▾ barricade [straatversperring]
  • ▾ barring [waarloos rondhout; naam voor de plaats midscheeps op het bovendek]
  • ▾ bars [nors]
  • ▾ barsten [splijten]
  • ▾ bas [laagste stem]
  • ▾ bas [basgitaar]
  • ▾ bas [klein stuk scheepsgeschut]
  • ▾ basalt [hard gesteente]
  • ▾ baselosmanos [(verouderd) handkus]
  • ▾ basement [laagste verdieping onder grondniveau]
  • ▾ basis [grondslag]
  • ▾ bassleutel [bepaalde muzieksleutel]
  • ▾ bast [schors]
  • ▾ basta [tussenwerpsel: genoeg!]
  • ▾ bastaard [onwettig kind; rasloos dier]
  • ▾ bastaardbaars [bepaalde vis]
  • ▾ bat [slaghout]
  • ▾ bataat, pataat [zoete aardappel]
  • ▾ bataille [(veld)slag, strijd, gevecht]
  • ▾ bataljon [troepeneenheid]
  • ▾ Batavia [vroegere naam voor Nederland]
  • ▾ Batavia [hoofdstad van Nederlands-Indië]
  • ▾ Batavier [Germaanse bewoner van Nederland]
  • ▾ baten [voordeel brengen]
  • ▾ batig slot [voordelig saldo]
  • ▾ batik [Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
  • ▾ batikken [Indische methode om weefsels in figuren te verven]
  • ▾ batist [fijn linnen]
  • ▾ batterij [voorwerp voor opslag van elektriciteit]
  • ▾ batterij [artillerieafdeling]
  • ▾ bauxiet [mineraal]
  • ▾ baviaan [hondsaap]
  • ▾ baviaanspin [grote spinnensoort]
  • ▾ bazaar [marktplaats]
  • ▾ bazen [de baas spelen]
  • ▾ bazin [bedrijfseigenares]
  • ▾ bazuin [blaasinstrument]
  • ▾ bazuingeschal [geschal van een bazuin]
  • ▾ BB [Binnenlands Bestuur]
  • ▾ be- [voorvoegsel waarmee overgankelijke werkwoorden worden gevormd]
  • ▾ beambte [functionaris]
  • ▾ beaumontgeweer [bepaald handvuurwapen]
  • ▾ bed [slaapplaats]
  • ▾ bed [tuinbed]
  • ▾ bedaard [kalm]
  • ▾ bedacht [bedachtzaam]
  • ▾ bedachtzaam [bedacht]
  • ▾ bedachtzaamheid [het bedachtzaam-zijn]
  • ▾ bedanken [ontslaan]
  • ▾ bedaren [(zich) kalmeren]
  • ▾ beddenkleedje [sprei, deken of stof om over het bed heen te leggen]
  • ▾ beddenpan [bedverwarmer; ondersteek]
  • ▾ beddensprei [sierkleed over bed]
  • ▾ bedderij [(verouderd) beddengoed]
  • ▾ bedding [onderlaag waarop iets rust; tuinbed]
  • ▾ bede [gebed]
  • ▾ bedeesd [verlegen]
  • ▾ bedegoed [(verouderd) goed, geld waarom men heeft verzocht]
  • ▾ bedehuis [gebedshuis]
  • ▾ bedelaar [iemand die om aalmoezen vraagt]
  • ▾ bedelen [aalmoezen vragen; verzoeken]
  • ▾ bedeling [verstrekking van een vaste uitkering aan behoeftigen]
  • ▾ bedenkelijk [tot overdenken aanzettend]
  • ▾ bedenken [overwegen]
  • ▾ bedenking [tegenwerping, bezwaar]
  • ▾ bederfelijk [vatbaar voor bederf, spoedig bedervend]
  • ▾ bederven [beschadigen]
  • ▾ bedevaart [reis naar heilige plaats]
  • ▾ bediende [hulp]
  • ▾ bediening [het dienen van een ambt, verrichten van werkzaamheden verbonden aan dat ambt]
  • ▾ bedillen [bevitten, beredderen]
  • ▾ bedingen [bij overeenkomst bepalen]
  • ▾ bedisselen [regelen, beredderen]
  • ▾ bedoelen [zich ten doel stellen; aanduiden]
  • ▾ bedoeling [doel]
  • ▾ bedonderd [beroerd]
  • ▾ bedonderen [bedriegen, in de maling nemen]
  • ▾ bedoren [(verouderd) verdwazen]
  • ▾ bedotten [misleiden]
  • ▾ bedreigen [dreigend bejegenen]
  • ▾ bedreven [ervaren]
  • ▾ bedriegen [misleiden]
  • ▾ bedrieger [iemand die bedriegt]
  • ▾ bedrijf [beroepswerkzaamheid]
  • ▾ bedrijven [doen]
  • ▾ bedroefd [triest]
  • ▾ bedroefdheid [de hoedanigheid van bedroefd zijn]
  • ▾ bedroefenis [het bedroeven, de bedroefdheid]
  • ▾ bedroeven [verdriet aandoen]
  • ▾ bedrukken [drukken, kwellen]
  • ▾ bedstee [ingebouwde slaapplaats]
  • ▾ beduiden [betekenen]
  • ▾ bedwelmd [beneveld]
  • ▾ bedwingen [beheersen, onder controle houden]
  • ▾ beek [smal stromend water]
  • ▾ beeld [afbeelding, voorstelling]
  • ▾ beeldschoon [zeer mooi]
  • ▾ Beëlzebub [de heerser over de duivels]
  • ▾ been [bot]
  • ▾ been [onderste lichaamsdeel]
  • ▾ beenkap [beenbescherming]
  • ▾ beentje-over [het ene been over het andere heffen, m.n. bij het kunstig zwieren afwisselend het ene been over het andere heffen]
  • ▾ beer [mannetjesvarken]
  • ▾ beer [roofdier; (overdrachtelijk) draagbeer]
  • ▾ beerput [verzamelput voor uitwerpselen]
  • ▾ beest [dier; slechterik]
  • ▾ beesteneten [dierenvoer]
  • ▾ beet [hap]
  • ▾ beetje [klein deel, klein aantal]
  • ▾ beetnemen [bedotten, afzetten]
  • ▾ bef [witte doek voor de borst]
  • ▾ begaafd [talentvol]
  • ▾ begaafdheid [het begaafd-zijn]
  • ▾ begaan [te werk gaan, een daad volvoeren]
  • ▾ begard [mannelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
  • ▾ begaven [(verouderd) begiftigen]
  • ▾ begaving [flauwte, toeval]
  • ▾ begeerlijk [aantrekkelijk]
  • ▾ begeerlijkheid [het begeerlijk zijn]
  • ▾ begeerte [verlangen]
  • ▾ begekken [bespotten]
  • ▾ begeleiden [vergezellen]
  • ▾ begeleider [iemand die vergezelt, begeleidt]
  • ▾ begenaden, benaden [(verouderd) amnestie verlenen]
  • ▾ begeren [verlangen]
  • ▾ begeven, zich [ergens heengaan]
  • ▾ beggen [(verouderd) stamelen]
  • ▾ begieten [water geven]
  • ▾ begijn [kruiszeil]
  • ▾ begijn [vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
  • ▾ begijnenbras [bras van de begijnenra]
  • ▾ begijnenra [onderste ra aan de bezaansmast]
  • ▾ begijnentoppenant [touw aan de begijnenra]
  • ▾ begin [aanvang]
  • ▾ beginnen [aanvangen]
  • ▾ beginsel [grondslag]
  • ▾ begrafenis [het begraven]
  • ▾ begrafenisrijst [rijstgerecht met kurkuma]
  • ▾ begraven [met aarde bedekken]
  • ▾ begrijpelijk [te begrijpen]
  • ▾ begrijpen [(om)vatten]
  • ▾ begrip [inzicht, idee]
  • ▾ begroten [schatten, taxeren]
  • ▾ begroting [schatting van te verwachten inkomsten en uitgaven]
  • ▾ beha [bustehouder]
  • ▾ behaaglijk [aangenaam]
  • ▾ behagen [aangenaam zijn]
  • ▾ behalve [uitgezonderd]
  • ▾ behandelen [met iets omgaan]
  • ▾ behang [muurbedekking]
  • ▾ behangen [met behang bekleden]
  • ▾ behechten, beheften [(verouderd) vasthechten]
  • ▾ beheer [bestuur, administratie]
  • ▾ behelpelijk [(verouderd) behulpzaam]
  • ▾ behendig [handig]
  • ▾ behoefte [wat men nodig heeft, gebrek]
  • ▾ behoeven [nodig hebben of zijn]
  • ▾ behoorlijk [zoals het behoort, passend; toonbaar; in vrij hevige mate]
  • ▾ behoren [toebehoren, nodig zijn, passen]
  • ▾ behorig [(verouderd) behoorlijk, rechtmatig]
  • ▾ behouden [ongedeerd]
  • ▾ behouden [blijven houden; afstand afleggen]
  • ▾ behoudens [behalve]
  • ▾ beieren [luiden]
  • ▾ beige [grijsachtig geel of bruin]
  • ▾ beignet [gebak]
  • ▾ beitel [stuk gereedschap]
  • ▾ bejaard [oud]
  • ▾ bejag [het ijverig jagen, het streven naar]
  • ▾ bejegenen [behandelen]
  • ▾ bek [snavel, mond]
  • ▾ bek houden [stil zijn]
  • ▾ bekaaid [slecht, ongunstig]
  • ▾ bekaaier [bepaald soort touw voor het opbergen van zeilen]
  • ▾ bekading [het afsluiten van land of water met een kade]
  • ▾ bekend [vermaard; kennende]
  • ▾ bekende [kennis]
  • ▾ bekendmaken [openbaar maken, afkondigen]
  • ▾ bekendmaking [openbaarmaking]
  • ▾ bekennen [bespeuren, erkennen]
  • ▾ bekennen [gemeenschap hebben]
  • ▾ beker [drinkgereedschap; trofee]
  • ▾ bekeren [tot inkeer brengen; tot geloof brengen]
  • ▾ bekering [het bekeren]
  • ▾ bekeuren [verbaliseren]
  • ▾ bekijken [iemand of iets beschouwen]
  • ▾ bekisting [het bekisten; schotwerk voor betonspecie]
  • ▾ bekken [kom]
  • ▾ bekken [ring van de heupbeenderen]
  • ▾ bekken [slaginstrument]
  • ▾ beklagen [medelijden uiten; weeklagen; ontevredenheid uiten]
  • ▾ bekleden [een functie uitoefenen; bedekken]
  • ▾ bekleding [bedekking]
  • ▾ beklemmen [beangstigen; benauwen]
  • ▾ beklemmend [drukkend, beangstigend]
  • ▾ beknijpen [het vaster gaan zitten van een knoop naarmate er meer spanning op komt]
  • ▾ beknopt [kort samengevat]
  • ▾ beknotten [knotten, snoeien]
  • ▾ bekokstoven [heimelijk regelen]
  • ▾ bekomen [uitwerking op iemand hebben; krijgen; zich herstellen]
  • ▾ bekommeren [vrezen, met zorg vervullen]
  • ▾ bekomst [zoveel als iemand behaagt]
  • ▾ bekopen [boeten voor (wat men misdreven of verkeerd gedaan heeft)]
  • ▾ bekoren [aantrekken]
  • ▾ bekoring [aanlokkelijkheid]
  • ▾ bekosten [betalen]
  • ▾ bekrachtigen [bevestigen, wettigen]
  • ▾ bekrompen [niet ruim]
  • ▾ bekruipen [heimelijk bejagen]
  • ▾ bekwaam [kundig]
  • ▾ bekwamen, zich [zich de nodige kennis en vaardigheid bijbrengen]
  • ▾ bel [schel]
  • ▾ bel [gasbolletje]
  • ▾ belachelijk [bespottelijk]
  • ▾ beladen [bezwaren met lading, belasten]
  • ▾ belagen [bedreigen]
  • ▾ belakken [(verouderd) een smet aanwrijven, beschuldigen]
  • ▾ belang [voordeel]
  • ▾ belangen [betreffen]
  • ▾ belangwekkend [een zeker belang hebbend]
  • ▾ belasten [gewichten plaatsen op; iemand iets opdragen; bezwaren met geldelijke verplichting]
  • ▾ belasting [verplichte bijdrage aan de overheid]
  • ▾ belazeren [bedriegen]
  • ▾ beleefd [hoffelijk]
  • ▾ beleefdheid [het beleefd-zijn]
  • ▾ beleg [wat men op een boterham legt]
  • ▾ belegeren [met een leger omsingelen]
  • ▾ beleggen [bedekken door er iets op te leggen; (met) touwen vastmaken]
  • ▾ beleid [wijze van handelen]
  • ▾ belemmeren [(ver)hinderen]
  • ▾ belenden [grenzen]
  • ▾ beleren [onderwijzen, prediken]
  • ▾ belet [ontvangst]
  • ▾ belevenis [ervaring, wat men beleeft]
  • ▾ Belg [persoon of zaak van Belgische afkomst]
  • ▾ België [land in Europa]
  • ▾ Belgisch [van of uit België]
  • ▾ belhamel [ram die de kudde aanvoert]
  • ▾ beliegen [iemand leugens wijsmaken; belasteren]
  • ▾ believen [behagen]
  • ▾ beliggen [op iets (gaan) liggen]
  • ▾ belijden [(een geloof) aanhangen, bekennen]
  • ▾ belijdenis [getuigenis omtrent zijn geloof]
  • ▾ belijsten [van lijsten voorzien]
  • ▾ bellen [telefoneren]
  • ▾ beloeren [heimelijk kijken]
  • ▾ belofte [toezegging]
  • ▾ belonen [loon geven]
  • ▾ beloning [het belonen]
  • ▾ beloop [richting, model, voortgang; (verouderd) bedrag]
  • ▾ belopen [bedragen]
  • ▾ beloven [toezeggen]
  • ▾ belroos [wondroos]
  • ▾ belt [(Surinaams-Nederlands) broekriem, gordel; drijfriem]
  • ▾ belust [lust hebbende]
  • ▾ bemachtigen [door inspanning verkrijgen]
  • ▾ bemaken [(verouderd) zorgen dat iets gebeurt]
  • ▾ bemalen [(verouderd) beschilderen]
  • ▾ bemannen [van manschap voorzien]
  • ▾ bemantelen [met een mantel omhullen]
  • ▾ bemeesteren [iets meester worden; bedwingen]
  • ▾ bemengen [(verouderd) door elkaar brengen, samenmengen]
  • ▾ bemerken [gewaar worden]
  • ▾ bemesting [het bemesten]
  • ▾ bemiddeld [welgesteld]
  • ▾ beminnen [liefhebben, houden van]
  • ▾ bemoeien [zich mengen in; zich met iets bezighouden, zijn best op iets doen]
  • ▾ bemoeiing [bemoeienis]
  • ▾ ben [tenen mand]
  • ▾ benaderen [nader komen tot; aanspreken]
  • ▾ benauwd [angstig makend; adembeklemmend; beperkt in ruimte]
  • ▾ benauwdheid [het benauwd zijn; angst]
  • ▾ benauwen [in het nauw drijven, iets nauw maken]
  • ▾ benboom, behennotenboom [soort notenboom]
  • ▾ bende [troep]
  • ▾ beneden [onder]
  • ▾ benedijen [zegenen]
  • ▾ benemen [ontnemen]
  • ▾ beneukt [beschadigd, ondeugdelijk]
  • ▾ Bengaals rood [bepaalde kleurstof]
  • ▾ bengel [(verouderd) stok; deugniet]
  • ▾ benieuwd [nieuwsgierig]
  • ▾ benijding [(verouderd) jaloezie]
  • ▾ benoemd [aangesteld op een positie]
  • ▾ benzine [brandstof]
  • ▾ beoordelen [zich over iets of iemand een oordeel vormen]
  • ▾ bepaald [nauwkeurig vastgesteld, aangewezen]
  • ▾ bepalen [vaststellen]
  • ▾ bepaling [voorschrift; vaststelling; bepaalde grammaticale categorie]
  • ▾ beperken [zekere grenzen stellen]
  • ▾ beplanten [van planten voorzien]
  • ▾ beproeven [de proef nemen, op de proef stellen]
  • ▾ beproeving [het beproeven; ongeluk, ramp]
  • ▾ beraad [overleg]
  • ▾ beraadslagen [overleggen]
  • ▾ beraden (zich) [overleggen (met zichzelf)]
  • ▾ beramen [bedenken; begroten; op touw zetten; van plan zijn]
  • ▾ bereden [te paard (bijv. politie)]
  • ▾ bereid [gereed; geen bezwaren hebbende om iets te doen]
  • ▾ bereiden [klaarmaken]
  • ▾ bereiken [aankomen]
  • ▾ berekenen [becijferen, calculeren, uitrekenen]
  • ▾ berg [grote heuvel, hoop]
  • ▾ bergachtig [bergen hebbende]
  • ▾ bergadder [bepaalde slang]
  • ▾ bergbast [bast van bepaalde bomen]
  • ▾ bergeend [eendachtige]
  • ▾ bergen [in veiligheid brengen]
  • ▾ Bergen op Zoom [Nederlandse plaatsnaam]
  • ▾ bergenaar [bergbewoner]
  • ▾ berggans [ganzensoort]
  • ▾ berghaan [Zuid-Afrikaanse arend]
  • ▾ berghaas [hazensoort]
  • ▾ berghout, barkhout [scheepsplank]
  • ▾ bergklapper [plantensoort die een klepperend geluid maakt]
  • ▾ bergleguaan [leguanensoort]
  • ▾ berglelie [plantensoort]
  • ▾ bergpruim [struikensoort]
  • ▾ bergroos [bloeiende struik]
  • ▾ bergschildpad [schildpaddensoort]
  • ▾ bergsijs [vogelsoort]
  • ▾ bergslang [slangensoort]
  • ▾ bergspreeuw [spreeuwensoort]
  • ▾ bergthee [plant waarvan men (medicinale) thee trekt]
  • ▾ bergtijger [luipaard]
  • ▾ bergwind [hete droge wind]
  • ▾ beriberi [ziekte door gebrek aan vitamine B]
  • ▾ bericht [mededeling]
  • ▾ berichten [mededelen]
  • ▾ berijder [iemand die iets berijdt]
  • ▾ berijken [(verouderd) machtig maken, verrijken]
  • ▾ berispen [laken]
  • ▾ berisping [het berispen; mondelinge bestraffing]
  • ▾ Berlijn [plaatsnaam]
  • ▾ Berlijns blauw [blauwe verfstof]
  • ▾ Berlijns zilver [wit metaal]
  • ▾ berm [strook langs de weg]
  • ▾ beroemd [vermaard]
  • ▾ beroemen [roemen, prijzen]
  • ▾ beroep [werkkring]
  • ▾ beroepen, zich [rechtvaardiging ontlenen aan]
  • ▾ beroeping [het beroepen worden]
  • ▾ beroerd [ellendig]
  • ▾ beroeren [aanraken; emotioneel treffen]
  • ▾ beroerte [verlamming door bloeduitstorting in de hersenen]
  • ▾ berouw [spijt over iets dat men verkeerd heeft gedaan]
  • ▾ berouwen [spijt doen hebben]
  • ▾ beroven [bestelen]
  • ▾ berrie [(gewestelijk) draagbaar]
  • ▾ Bertje [eigennaam]
  • ▾ bertram [(verouderd) kwijlwortel]
  • ▾ berucht [ongunstig bekend]
  • ▾ berusten [steunen; laten blijven; zich schikken in]
  • ▾ bes [kleine vrucht]
  • ▾ beschaafd [zorgvuldig opgevoed]
  • ▾ beschaamd [vervuld van schaamte]
  • ▾ beschadigen [schade toebrengen]
  • ▾ beschamen [teleurstellend, bedrogen uit doen komen; niet waarmaken]
  • ▾ beschaming [(verouderd) de daad of toestand van iemand te beschamen]
  • ▾ bescharen [(verouderd) toedelen, zich verschaffen, verwerven, stelen]
  • ▾ beschatten [schatting laten betalen]
  • ▾ beschaving [het beschaafd-zijn; cultuur]
  • ▾ bescheid [geschreven stuk; antwoord; (verouderd) bericht]
  • ▾ bescheiden [ingetogen]
  • ▾ bescheidenlijk [met bescheidenheid; (verouderd) verstandig]
  • ▾ beschenken [geschenken geven; dronken voeren]
  • ▾ bescheren [(verouderd) bestemmen, toedelen]
  • ▾ beschermen [behoeden]
  • ▾ bescheten [met drek bevuild; verachtelijk, slecht, ongezond]
  • ▾ beschieten [schieten op]
  • ▾ beschikbaar [waarover beschikt kan worden]
  • ▾ beschikken [ordenen, regelen]
  • ▾ beschikking [macht om over iets te beschikken]
  • ▾ beschimmeld [met schimmel bedekt]
  • ▾ beschimmelen [met schimmel bedekt worden]
  • ▾ beschonken [dronken]
  • ▾ beschot [houten bekleedsel; ruimteafscheider]
  • ▾ beschouwen [overwegen; houden voor]
  • ▾ beschrijven [omschrijven; opschrijven; behandelen]
  • ▾ beschuit [baksel]
  • ▾ beschuitgras [soort gras dat veel gebruikt wordt voor (Surinaamse) gazons]
  • ▾ beschuldigen [ten laste leggen]
  • ▾ beschut [beveiligd, beschermd]
  • ▾ beschutten [beschermen]
  • ▾ besef [inzicht]
  • ▾ beseffen [goed begrijpen]
  • ▾ besefloos [zonder bewustzijn, zonder gevoel]
  • ▾ beslaan [bekleden, bedekken met iets; een paard voorzien van hoefijzers]
  • ▾ beslag [beslaglegging, inname van goederen van rechtswege]
  • ▾ beslag [mengsel van meel en vloeistof]
  • ▾ beslag [metalen onderdelen waarmee iets belegd of omsloten wordt]
  • ▾ beslissen [besluiten]
  • ▾ beslissing [wat besloten is, besluit]
  • ▾ beslist [vast en zeker]
  • ▾ beslommeren [belemmeren, verwarren, bekommeren]
  • ▾ beslommernis [(gewest.) beslommering]
  • ▾ besloten [met een sloot omringen]
  • ▾ besluit [beslissing; (verouderd) wat iets insluit of afsluit]
  • ▾ besluiten [beslissen]
  • ▾ besmettelijk [ziektekiemen overbrengend]
  • ▾ besmettelijke ziekte [aanstekelijke ziekte]
  • ▾ besmetten [ziektekiemen overbrengen; bevuilen]
  • ▾ besnijden [door snijden vormen, bewerken]
  • ▾ besnijding [besnijdenis]
  • ▾ besparen [bezuinigen; iemand sparen]
  • ▾ besparing [bezuiniging]
  • ▾ bespieden [beloeren]
  • ▾ bespoedigen [spoediger doen plaatsvinden]
  • ▾ bespottelijk [bespotting verdienend; belachelijk]
  • ▾ bespotten [de spot drijven, met iemand of iets spotten]
  • ▾ besprek [(verouderd) afspraak]
  • ▾ besprenkelen [druppels strooien over, een beetje nat maken]
  • ▾ bespuiten [tegen iets spuiten]
  • ▾ bespuwen [spugen op; overgeven op]
  • ▾ best [overtreffende trap van goed]
  • ▾ bestaan [existeren]
  • ▾ bestaan [het zijn, het leven]
  • ▾ bestand [verzamelnaam van al wat op een bepaalde bosgrond groeit; verzameling gegevens]
  • ▾ bestand [opgewassen tegen]
  • ▾ bestanddeel [component]
  • ▾ bestandig, bestendig [standhoudende; duurzaam, blijvend]
  • ▾ besteder [iemand die de uitvoering van een werk aan een ander opdraagt]
  • ▾ bestek [plan; positiebepaling van een schip]
  • ▾ bestek [eetgerei]
  • ▾ bestekamer [salon; wc]
  • ▾ besteken [aanraken door te steken]
  • ▾ bestel [ordening, regeling]
  • ▾ bestellen [bezorgen (van brieven); opdracht geven tot levering]
  • ▾ besteller [postbezorger]
  • ▾ bestelling [het bestelde]
  • ▾ bestemmen [aanwijzen]
  • ▾ bestemoer [grootmoeder]
  • ▾ bestevaar [grootvader]
  • ▾ bestijgen [beklimmen; overnemen van troon; paren bij dieren]
  • ▾ bestormen [belagen, stormlopen]
  • ▾ bestraffen [straffen]
  • ▾ bestraffing [het bestraffen van iemand]
  • ▾ bestralen [met radioactieve stralen behandelen]
  • ▾ bestrekken [(verouderd) iets uitgeven, besteden; waard zijn]
  • ▾ bestrijden [ontkennen, aanvechten]
  • ▾ bestrijken [besmeren; onder vuur nemen]
  • ▾ besturen [beheren, leiden]
  • ▾ bestuur [lichaam dat de dagelijkse gang van zaken bij een instelling of bedrijf leidt]
  • ▾ bestuurder [iemand die bestuurt]
  • ▾ bestuurscollege [uitvoerend bestuursorgaan op de Nederlandse Antillen]
  • ▾ betalen [schulden voldoen]
  • ▾ betaling [het voldoen van schulden]
  • ▾ betamelijk [gepast]
  • ▾ betamen [behoorlijk zijn]
  • ▾ betekenen [van betekenis zijn; aanduiden]
  • ▾ beter [vergrotende trap van goed]
  • ▾ beteren [beter worden]
  • ▾ beteuterd [onthutst]
  • ▾ beting [gestel tot het vastleggen van trossen]
  • ▾ betogen [trachten aan te tonen]
  • ▾ betoger [demonstrant]
  • ▾ beton [bouwmateriaal]
  • ▾ betrachten [in acht nemen]
  • ▾ betrappen [de bedrijver van iets kwaads verrassen]
  • ▾ betreden [bewandelen]
  • ▾ betrekkelijk [in verband staande met]
  • ▾ betrekkelijkheid [het betrekkelijk-zijn]
  • ▾ betrekken [ontbieden, laten komen, kopen bij (van handelswaren)]
  • ▾ betrekking [werkkring]
  • ▾ betrouwbaar [te vertrouwen]
  • ▾ betrouwd [vertrouwd]
  • ▾ betrouwen [vertrouwen, toevertrouwen]
  • ▾ betrouwen [het vertrouwen]
  • ▾ betten [bevochtigen]
  • ▾ betuigen [te kennen geven, uitdrukkelijk verklaren]
  • ▾ beu [zat]
  • ▾ beugel [ijzeren ring]
  • ▾ beugelbal [bal waarmee het beugelspel gespeeld werd; klosspel]
  • ▾ beuglijn [hoofdlijn van een bepaald vistuig (beug)]
  • ▾ beuk [schip van een kerk]
  • ▾ beuken [hard slaan]
  • ▾ beuken [(van) beukenhout]
  • ▾ beukenhout [hout van de beuk]
  • ▾ beul [scherprechter]
  • ▾ beuling [ingewanden; worst]
  • ▾ beunhaas [onbevoegd werker]
  • ▾ beurs [portemonnee]
  • ▾ beurs [handelsbeurs]
  • ▾ beurs [studiebeurs]
  • ▾ beurt [geregelde volgorde]
  • ▾ beurtboot, beurtschip [schip dat een geregelde vaart onderhoudt]
  • ▾ beurtman, beurtschipper [schipper die een geregelde vaart onderhoudt]
  • ▾ beurtvaart [vaste vaart op gezette dagen, door beurtschippers]
  • ▾ beuzelen [onzin vertellen]
  • ▾ bevallen [behagen]
  • ▾ bevallig [gracieus, lief, sierlijk]
  • ▾ bevalling [het baren van een kind]
  • ▾ bevangen [overmeesterd]
  • ▾ bevatten [omvatten; begrijpen]
  • ▾ bevel [commando, gezag]
  • ▾ bevelen [gelasten, orders geven]
  • ▾ bevelhebber [commandant]
  • ▾ beven [trillen]
  • ▾ bever [knaagdier]
  • ▾ bevergeil [castoreum]
  • ▾ bevesten [(verouderd) in staat van verdediging brengen; steviger maken]
  • ▾ bevestigen [vastmaken]
  • ▾ bevesting [(verouderd) het versterken, steviger maken van iets]
  • ▾ bevinden, zich [in de genoemde toestand zijn; ergens zijn]
  • ▾ bevlekken [bezoedelen]
  • ▾ bevlieging [opwelling]
  • ▾ bevlijten, zich [zijn best doen voor iets]
  • ▾ bevochtigen [vochtig, nat maken]
  • ▾ bevoegd [gerechtigd]
  • ▾ bevolkingsgroep [deel van de bevolking met een bepaalde identiteit]
  • ▾ bevorderen [de ontwikkeling begunstigen]
  • ▾ bevracht [een vracht dragend]
  • ▾ bevrachten [overeenkomst sluiten tot vervoer van goederen per vaar- of voertuig; vracht laden in of op iets]
  • ▾ bevragen [onderzoeken; ondervragen; (Vlaams) inlichtingen vragen]
  • ▾ bevreemden [verwonderen]
  • ▾ bevreemding [het bevreemden, verwondering]
  • ▾ bevrienden, zich [vertrouwelijke en genegen band met iemand aangaan]
  • ▾ bevrijden [vrijmaken]
  • ▾ bevroeden [begrijpen]
  • ▾ bewaarheiden [bevestigen]
  • ▾ bewaarplaats [(verouderd) bezet gehouden plaats]
  • ▾ bewachten [(verouderd) de wacht houden over]
  • ▾ bewaken [toezien, surveilleren]
  • ▾ bewaker [iemand die bewaakt]
  • ▾ bewaren [houden, handhaven]
  • ▾ beweeglijk [mobiel; actief]
  • ▾ bewegen [in beweging brengen of zijn]
  • ▾ beweging [verplaatsing]
  • ▾ bewegingskracht [beweegkracht, drukkende kracht]
  • ▾ bewerkstelligen [uitvoeren]
  • ▾ bewerktuigd [organisch]
  • ▾ bewijs [schriftelijke verklaring, certificaat]
  • ▾ bewijzen [aantonen]
  • ▾ bewilligen [toestaan, vergunnen]
  • ▾ bewilliging [toestemming]
  • ▾ bewindhebber [naam voor directeuren van vroegere Nederlandse handelmaatschappijen]
  • ▾ bewogen [ontroerd]
  • ▾ bewust [bekend, bedoeld]
  • ▾ bewusteloos [buiten bewustzijn]
  • ▾ bewustzijn [vermogen tot besef]
  • ▾ bezaan [achterste gaffelzeil]
  • ▾ bezaansgaffel [gaffel waaraan een bezaan gevoerd wordt]
  • ▾ bezaansgeitouw [touw waarmee de bezaan bijeengebracht wordt]
  • ▾ bezaansgiek [giek van de bezaan]
  • ▾ bezaanshals [hals van de bezaan]
  • ▾ bezaansmast [achterste kleine mast op een driemaster]
  • ▾ bezaansra [ra van de bezaan]
  • ▾ bezaansrust [uitstekende plank waarop de hoofdtouwen van de bezaansmast en de kruisstengenpardoens rusten]
  • ▾ bezaansschoot [schoot waarmee de bezaan langs de boom wordt uitgehaald]
  • ▾ bezaansstag [steuntouw van een bezaan]
  • ▾ bezaanswant [kruiswant]
  • ▾ bezegelen [bekrachtigen; van een zegel voorzien]
  • ▾ bezeilen [bevaren]
  • ▾ bezem [werktuig om te vegen]
  • ▾ bezembosje [struik waarvan bezems worden gemaakt]
  • ▾ bezemriet [soort riet waarvan bezems worden gemaakt]
  • ▾ bezemschoon [alleen met de bezem schoongemaakt]
  • ▾ bezemstok [bezemsteel]
  • ▾ bezending [hoeveelheid verzonden dingen; grote hoeveelheid]
  • ▾ bezeren [zeer doen]
  • ▾ bezet [ingenomen, gereserveerd]
  • ▾ bezeten [krankzinnig]
  • ▾ bezetten [innemen; afzetten, beleggen]
  • ▾ bezetting [met een leger bezet houden]
  • ▾ bezichtigen [bezien]
  • ▾ bezien [overwegen; bekijken]
  • ▾ bezig [werkzaam]
  • ▾ bezigheid [activiteit, werk]
  • ▾ bezijden [terzijde]
  • ▾ bezinnen [nadenken]
  • ▾ bezit [eigendom]
  • ▾ bezitsrecht [recht op, of voortvloeiend uit, het bezit van iets]
  • ▾ bezitten [(in bezit) hebben]
  • ▾ bezoek [visite]
  • ▾ bezoeken [een bezoek brengen]
  • ▾ bezorgen [zorg dragen voor; brengen]
  • ▾ bezwaar [last, moeite]
  • ▾ bezwaarlijk [op bezwaren stuitend]
  • ▾ bezwaarschrift [brief waarin men bezwaren uiteenzet tegen een beschikking van het openbaar gezag]
  • ▾ bezwaren [een stoffelijke last doen dragen, belasten; drukken, hinderen]
  • ▾ bezweet [met zweet bedekt of doortrokken]
  • ▾ bezweren [smeken; zweren; betoveren]
  • ▾ bezwijken [niet kunnen weerstaan; sterven]
  • ▾ bezwijmen [flauwvallen]
  • ▾ bibliobus [rijdende bibliotheek]
  • ▾ bibliograaf [boekbeschrijver]
  • ▾ bibliotheek [plaats met verzameling boeken]
  • ▾ bicarbonaat [zuur zout van koolzuur]
  • ▾ biceps [tweehoofdige opperarmspier]
  • ▾ biddag [dag van gebed]
  • ▾ bidden [gebed richten tot God; smeken, vragen]
  • ▾ bidhuis [tempel, kerk, bedehuis]
  • ▾ biecht [belijdenis (van zonden)]
  • ▾ biechten [zijn zonden belijden]
  • ▾ bieden [een bod doen; aanbieden]
  • ▾ biefstuk [lap vlees van de bovenbil]
  • ▾ biënnale [om de twee jaar gehouden tentoonstelling of concours]
  • ▾ bier [alcoholhoudende drank]
  • ▾ bierenbrood [(verouderd) soort van bierpap, gemaakt van brood]
  • ▾ bierfuif [fuif waar bier gedronken wordt]
  • ▾ bierhal [café waar vooral bier wordt geschonken]
  • ▾ bierkelder [kelder waar bier bewaard en eventueel ook geschonken wordt]
  • ▾ bierviltje [onderlegger onder bierglazen]
  • ▾ bies [boordsel aan kleding]
  • ▾ bies [plantengeslacht]
  • ▾ biesband [boordsel aan kleding]
  • ▾ biest [eerste melk na het kalven]
  • ▾ biet [plant]
  • ▾ bietebauw [boeman]
  • ▾ bietsuiker [suiker van bieten]
  • ▾ big [jong van het varken]
  • ▾ bigamie [dubbel huwelijk]
  • ▾ bij [voorzetsel]
  • ▾ bij dag [overdag]
  • ▾ bij de wind [(zeilen) met de wind zo recht mogelijk van voren]
  • ▾ bij- [voorvoegsel waarmee samengestelde werkwoorden worden gevormd]
  • ▾ bijaldien [in dat geval, in de toestand dat]
  • ▾ bijbel [de Heilige Schrift]
  • ▾ bijblad [bijlage bij een dagblad of tijdschrift]
  • ▾ bijblijven [in de herinnering blijven]
  • ▾ bijbloem [tulpensoort]
  • ▾ bijeen [bij elkaar, samen]
  • ▾ bijeenkomst [vergadering, samenkomst, zitting]
  • ▾ bijgebouw [dependance]
  • ▾ bijgeloof [superstitie]
  • ▾ bijgelovig [superstitieus]
  • ▾ bijhang [(verouderd) aanhangsel]
  • ▾ bijl [werktuig]
  • ▾ bijlage [geschrift ter aanvulling]
  • ▾ bijlander [platboomd vaartuig]
  • ▾ bijlbrief [verklaring van een scheepsbouwmeester dat een schip door hem gebouwd en opgeleverd is]
  • ▾ bijleggen [in der minne schikken, beslechten]
  • ▾ bijlegger [(verouderd) wind waarbij men gedwongen is bij te leggen]
  • ▾ bijna [bijwoord van hoedanigheid: op weinig na]
  • ▾ bijnaam [toegevoegde naam]
  • ▾ bijsloot [sloot die bij, naast of langs een weg loopt, zijsloot]
  • ▾ bijstaan [helpen]
  • ▾ bijstand [hulp]
  • ▾ bijster [(van weer) woest, onstuimig, onbestendig]
  • ▾ bijten [de tanden in iets zetten]
  • ▾ bijtijds [(vroeg)tijdig]
  • ▾ bijtreden [zich aansluiten bij]
  • ▾ bijvallen [de zijde kiezen van]
  • ▾ bijvoeglijk naamwoord [woord dat een eigenschap van een zelfstandigheid aanduidt]
  • ▾ bijvoet [plant]
  • ▾ bijvoet [(verouderd) smeerrak, bekleed touw]
  • ▾ bijvoettalie [talie waarmee de rakken worden vastgezet]
  • ▾ bijwacht [(verouderd) ondergeschikte wachtpost]
  • ▾ bijwonen [aanwezig zijn]
  • ▾ bijwoner [inwoner zonder burgerrecht]
  • ▾ bijwoord [adverbium]
  • ▾ bijzetten [begraven in een grafkelder; iets bij of naast iets zetten; (verouderd) terzijde stellen]
  • ▾ bijziend [niet goed ziend]
  • ▾ bijzitter [bijstaand rechter of bestuurder, assessor]
  • ▾ bijzonder, bijzonderlijk [speciaal, opmerkelijk]
  • ▾ bijzonderheid [onderdeel van een geheel; detail]
  • ▾ bik [het eten, de spijs]
  • ▾ bikini [tweedelig badpak]
  • ▾ bikkel [sprongbeentje gebruikt om mee te spelen]
  • ▾ bikkelen [met bikkels spelen]
  • ▾ bikkelhard [zeer hard]
  • ▾ bikken [hakken]
  • ▾ bil [deel van het zitvlak]
  • ▾ bilateraal [van twee kanten]
  • ▾ bilgreppel [(Westfries) greppel tussen twee stukken bouwland]
  • ▾ bilharzia [tropische parasiet]
  • ▾ biljart [balspel op tafel]
  • ▾ biljet [briefje, kaartje]
  • ▾ biljoen [telwoord]
  • ▾ billijk [rechtvaardig]
  • ▾ biltong [stuk gedroogd vlees]
  • ▾ binair [tweeledig]
  • ▾ binden [met touw vastmaken]
  • ▾ binder [boekbinder]
  • ▾ binderij [bedrijf en werkplaats van een boekbinder]
  • ▾ bindsel [dat wat bindt of wat dient om te binden]
  • ▾ binnen [in (een ruimte)]
  • ▾ binnenband [gummiband met lucht omgeven door een buitenband]
  • ▾ binnendijk [dijk langs een binnenwater]
  • ▾ binnenkil [binnenwater]
  • ▾ binnenkleren [kleding die binnen gedragen wordt]
  • ▾ binnenkoorts [(verouderd) onophoudelijke koorts met niet heel sterke verschijnselen]
  • ▾ binnenshuis [binnen, in huis]
  • ▾ binnensluiting [de binnenste balken van de zwikstelling bij een windmolen waarop de bodem rust]
  • ▾ binnenste [het meest naar binnen gelegen deel]
  • ▾ binnenstebuiten [met het inwendige naar buiten gekeerd]
  • ▾ binnensteven [binnenbalk bij houten vaartuig]
  • ▾ binnenwater [water dat niet in zee uitmondt]
  • ▾ binnenzijde [binnenkant]
  • ▾ binnenzool [zool aan de binnenkant van een schoen]
  • ▾ bint [balk]
  • ▾ bintje [aardappelsoort]
  • ▾ bintstijl [stijl, draagbalk van een gebint]
  • ▾ bio- [voorvoegsel met de betekenis: leven]
  • ▾ bio-industrie [gemechaniseerde fokkerij]
  • ▾ bioactief [levensondersteunend]
  • ▾ biochemie [afdeling van de scheikunde]
  • ▾ biodegradatie [natuurlijke afbreekbaarheid]
  • ▾ biodiversiteit [biologische verscheidenheid]
  • ▾ biofysica [leer van de toepassing van natuurkundige wetten op levende wezens]
  • ▾ biogeograaf [beoefenaar van de leer van de verspreiding van levende wezens over het aardoppervlak]
  • ▾ biograaf [schrijver van een biografie]
  • ▾ biologie [leer van de levende wezens]
  • ▾ bioloog [beoefenaar van de biologie]
  • ▾ biomassa [totale hoeveelheid levende stof van een groep organismen]
  • ▾ biomedisch [medisch-biologische zaken betreffend]
  • ▾ biopsie [weefselverwijdering voor onderzoek]
  • ▾ bioritme [ritme in de levensverschijnselen]
  • ▾ bioscoop [theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
  • ▾ biosfeer [het door levende wezens bevolkte deel van de aarde]
  • ▾ biotechnologie [toepassing van biologische mechanismen in productieprocessen]
  • ▾ biotoop [natuurlijke levensruimte]
  • ▾ bismut [scheikundig element]
  • ▾ bisschop [priester van de hoogste rang]
  • ▾ bit [mondstuk; schroevendraaierstift die in de kop van een boormachine geklemd kan worden]
  • ▾ bits [vinnig]
  • ▾ bitter [scherp en onaangenaam van smaak; elixer; bitter smakend aperitief]
  • ▾ bitterappel [kolokwint]
  • ▾ bitterbosje [giftige struikensoort]
  • ▾ bitterlijk [bitter]
  • ▾ bitumen [aardhars]
  • ▾ bivak [legerplaats onder de blote hemel]
  • ▾ bizon [buffel]
Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (2015), Uitleenwoordenbank, op uitleenwoordenbank.ivdnt.org
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal