Zoekresultaten: 905 Nederlandse woorden gevonden (beginnend met B1)
Gebruikte filters:
A| B| C| D| E| F| G| H| I| J| K| L| M| N| O| P| Q| R| S| T| U| V| W| X| Y| Z| Toon/Verberg alle informatie in de uitklapmenu's
Visualiseer de resultaten
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per uitleenwoord
|
Toon op de kaart
één cirkeltje per taal
|
Toon op een tijdslijn
|
-
▾ baadje
[(Indisch-Nederlands) kledingstuk]
-
▾ Papiaments
bachi
[kledingstuk]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Singalees
bācci-ya
[kledingstuk]
-
▾ Xhosa
bhatyi
[kledingstuk]
<via Afrikaans>
-
▾ Zoeloe
bhantshi
[kledingstuk]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
onderbaadje
[struisvogelveren van onder de vleugel]
<via Afrikaans>
datering: 1896 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. (earlier S. Afr. Du. onderbaadje) waistcoat, onder under + baatjie jacket.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Papiaments
bachi
[kledingstuk]
-
▾ baai
[inham]
-
▾ Deens
baj
†verouderd
[inham]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bai II (offene meeresbucht), von holl. baai, das aus span. bahia „hafen" entlehnt ist, wohl eigentlich ein baskisches wort
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Arnesen (FuT, Arnesen, OOD)
-
▾ Duits
Bai
[inham]
<via Nederduits>
datering: 1451-1500
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden: mlat.-span.-fr.-niederl.; die; -, -en. Kluge: Standaard vanaf 17de eeuw. Entlehnt aus nndl. baai zunächst zu mndd. (sand)baie, dann in die Standardsprache. Das Wort kommt von frz. baie, das am ehesten zu frz. bayer "gähnen, klaffen, den Mund aufmachen" gehört (wie Mündung u.ä.). Die übliche Herleitung aus dem Namen des französischen Ortes La Baie (über span. bahía) läßt sich nicht ausreichend stützen. Goedel: Aus dem Niederländischen ins Niederdeutsche und von hier um die Mitte des 17. Jahrhunderts ins Hochdeutsche gedrungen. Bartz: Niederdt. sandbai, "bucht mit Sandgrund" (15. Jahrh) aus niederländ. "baai", die aus mittelfranzös. "baie"->Bucht. Herkunft umstritten. Theorien u.a. 1 aus span. "bahia", 2 von mittellat. "baia", 3 aus altfries. *baga.
bron: Bartz 2007 Duden Fremd 1990 Goedel 1902 Kluge 2002 Smet 2004 (Duden Fremd, Kytzler, Kluge, Goedel, Bartz, Smet 04)
-
▾ Negerhollands
bai, bay
[inham]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: bay (Hesseling 1905), bai (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noors
bai
[inham]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bai II (offene meeresbucht), von holl. baai, das aus span. bahia „hafen" entlehnt ist, wohl eigentlich ein baskisches wort
bron: Falk 1910-1911 Arnesen (FuT, Arnesen)
-
▾ Deens
baj
†verouderd
[inham]
-
▾ baai
[weefsel]
-
▾ Deens
baj
[weefsel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: via platty. baie el. holl. baai af oldfr. baie, af uvis opr. Nederlands wordt als mogelijkheid genoemd. OOD: laant gennem mnt. baie (jf. hty. boi) ell. holl. baai fra fr
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, Fremmed2, OOD)
-
▾ Duits
Boi
(dialect)
[dik flanel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Engels
bay
†verouderd
[grove wollen stof]
datering: 1581 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Frans ; ontlening onzeker
etymologie: a. F. baie, or its Du. repr. baai, f. F. bai, baie, the colour bay: see baize.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Indonesisch
baai
[weefsel]
-
▾ Lets
baika
[zachte, losgeweven, wollen stof]
<via Pools>
status: ontlening onzeker
etymologie: poļu bajka < hol. baai < senfr. baie vilnas audums
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
bajus
[soort grove, losgeweven, wollen of katoenen stof]
<via Pools>
status: ontlening onzeker
etymologie: lenk. baja < vok. tarm. Baie
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Noors
boi (bai, boy)
[soort grove, losgeweven, wollen stof]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: over mnty. baie ell. baai fra gfr. baie; til formen boi , jf. fr. boie , ty. boi; BO; gj lty fra gfr
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi, FONi; BO; FuT)
-
▾ Oekraïens
bájka
[wollen stof; ruige wollen jas]
<via Russisch>
-
▾ Pools
baja, bajka
[wollen stof; ruige wollen jas]
status: ontlening onzeker
etymologie: Auch poln. baja, bajka dass. Vermutlich über ndl. baai entlehnt aus frz. baie 'Wollgewebe', woher auch nhd. Boi, dass. Die Quelle ist lat. badius 'kastanienbraun', s. Matzenauer 101, Preobr. 1, 12, Kluge-Götze EW. 68.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Russisch
bájka
[wollen stof; ruige wollen jas]
datering: 1658 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Auch poln. baja, bajka dass. Vermutlich über ndl. baai entlehnt aus frz. baie 'Wollgewebe', woher auch nhd. Boi, dass. Die Quelle ist lat. badius 'kastanienbraun', s. Matzenauer 101, Preobr. 1, 12, Kluge-Götze EW. 68.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR)
-
▾ Wit-Russisch
bájka
[wollen stof, ruige wollen jas]
<via Russisch>
-
▾ Deens
baj
[weefsel]
-
▾ baai
[wijn]
-
▾ Duits
Baai
†verouderd
(dialect)
[wijn]
-
▾ Duits
Baai
†verouderd
(dialect)
[wijn]
-
▾ baaivanger
[kledingstuk voor zeelieden; ruwe matroos, zwierbol, haantje de voorste; de voornaamste; zwierig schip ]
-
▾ Duits
Baaifanger, Booifanger
(dialect)
[grof iemand, iemand die ruzie zoekt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Uitspraak met "oo" is volgens Foerste gebaseerd op het Gronings. Foerste: Ich habe das Wort nur von meinen Gewährsleuten aus Hinte und Maswerum (Krh.) gehört. (plus citaten in boeken)
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Baaifanger, Booifanger
(dialect)
[grof iemand, iemand die ruzie zoekt]
-
▾ baaizout
[(verouderd) zeezout]
-
▾ Deens
bajsalt
[zeezout]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD zegt Engels of Duits: efter eng. baysalt ell. ty. baisalz (boisalz), Törnqvist: Nederlands
bron: Dahlerup 1919-1956 Törnqvist 1977 (OOD, Törnqvist)
-
▾ Zweeds
baya, baysalt
†verouderd
[zeezout]
status: ontlening onzeker
etymologie: Törnqvist: aus mndl. baye sout. Aus span. bahia (daraus frz. baie, Bucht (=mengl. baie, engl. bay). Das rohe Seesalz stammt aus Bai südlich von Nantes
bron: Törnqvist 1977 (Törnqvist)
-
▾ Deens
bajsalt
[zeezout]
-
▾ baal
[zak]
-
▾ Arowaks
bali
[vat om vis in te doen]
-
▾ Baskisch
bala
[zak; schoof, garve]
<via Frans>
datering: 1746 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: gari-bala ‘tarwebaal’
etymologie: Volgens Lh Laag-Navarrees en van uitheemse herkomst. Sar 2 geeft geen regionale beperkingen.
bron: Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Sar 2)
-
▾ Engels
bale
[bundel, pak]
datering: 1324 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: ME. bale, perh. a. OF. bale, balle, = Pr. and Sp. bala, It. balla, palla, med.L. bala, balla, ‘ball’ and ‘rounded package,’ generally taken to be an adoption of OHG. balla, palla, ball (ball n.1); though some refer it to Gr. <gk>p<gaacu>lla</gk> ball. But the Eng. may be immediately from Flemish bale (mod.Du. baal) ‘bale,’ itself adopted from F. or other Romanic lang. Bale and ball have from the first been distinct in Eng., though ball (for F. balle) is occasional in this sense in 17–18th c.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE bale 2)
-
▾ Ests
pall
[zak]
-
▾ Fins
paali, paalu
[hooibaal; wolbaal]
datering: 1851-1900
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Indonesisch
bal
[zak]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berbal-bal = per baal
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
bal
[dichtgenaaide juten zak voor handelswaar; hoeveelheid handelswaar]
-
▾ Noors
balle
[groot pak lichte, samengeperste handelswaar; hoeveelheid handelswaar]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: balle (inpakken, inwikkelen)
etymologie: mnty. balle, ty. ballen
bron: NROi (NROi)
-
▾ Zweeds
bal
[groot pak lichte, samengeperste handelswaar]
-
▾ Arowaks
bali
[vat om vis in te doen]
-
▾ baan
[weg]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1340-1350;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
bane
[(spoor)weg; levensweg]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bane 'fri og åben plads' oprindelig 'slagen el. jævnet vej' vist ¯ forældet bane 'slag, voldsom død, drabsmand' (jf. banemand, banesår)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Indonesisch
ban
[railbaan; racebaan; start- en landingsbaan; tennisbaan]
-
▾ Javaans
ban
[weg; railbaan]
-
▾ Makassaars
bâng
[racebaan; afstandsmaat]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Noors
bane
[weg voor bepaald verkeer, meest in samenstellingen (kjørebane, jernbane); sportplaats; buitenste (slijt)laag van een band; (in samenstellingen) vlak deel van gereedschap]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. bane 'åpen vei, fri plass
bron: NROi (NROi)
-
▾ Zweeds
bana
[weg; spoorlijn; loopbaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bana 'tävlingsbana'; av lågty. bane 'öppen, jämn plats eller väg'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bane
[(spoor)weg; levensweg]
-
▾ baanbreker
[wegbereider]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1858-1873;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
baanbrekker
[wegbereider]
-
▾ Fries
baanbrekker
[wegbereider]
-
▾ baantje
[betrekking]
-
▾ Duits
Baantje, Bantje, Baanchen, Baantjen
(dialect)
[betrekking]
status: ontlening onzeker
etymologie: Smet 92: allgemein verbreitet, Smet 83: Die meisten stammen, wie zu erwarten, aus der Seemannssprache. Foerste: Das Wort ist in Ostfriesland, wie auch im übrigen Niederdeutschland, sehr bekannt. Schlüter: Bes. zur Grenze hin noch gelegentlich gebraucht. RhWB zonder opgave: Kleverland, Xanten
bron: Foerste 1938 RhWB 1928-1971 Schlüter 1952 Smet 1983 Smet 1992 (Smet 92, Smet 83, Foerste, Schlüter, RhWB)
-
▾ Duits
Baantje, Bantje, Baanchen, Baantjen
(dialect)
[betrekking]
-
▾ baar
[draagbaar]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1201-1250;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
båre
[soort brancard; lijkkist]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: laant fra mnt bare. DDO: gammeldansk baar, tysk Bahre af roden i bære.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, DDO)
-
▾ Frans
bière
[doodkist]
datering: 1080 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: frq. *bera `berrie'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Fries
baar
[lijkbaar]
-
▾ Noors
båre
[draagbaar; lijkkist]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty bare, besl. m bære; FuT: = ahd. bâra (nhd. Bahre), as. bâra (holl. baar)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
baar
†verouderd
[doodsbaar]
-
▾ Deens
båre
[soort brancard; lijkkist]
-
▾ baar
[nieuweling]
-
▾ Duits
Baar
[onervaren matroos]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Orinbaar = nieuweling (Kluge See)
etymologie: Kluge: noch nicht ganz erfahrener Matrose (Vgl. Ohrlamm) Röding 1794. Fremdwort nach nl. baar "zeemand die voor het eerst van zijn leven de linie passeert en in Indië komt". Meyer Groß: Ohrlamm (holländ. oorlam), alte Bezeichnung eines befahrenen Matrosen; Gegensatz dazu der Baar (holländisch orinbaar), Jungmann oder unerfahrener Seemann. Foerste: Bei den älteren Seeleuten in Emden noch bekannt.
bron: Foerste 1938 (Kluge See, Meyer Groß, Foerste)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
baar
†verouderd
[nieuweling; dom, onwetend]
-
▾ Duits
Baar
[onervaren matroos]
-
▾ baar
[golf]
-
▾ Negerhollands
baeren
[golven van de zee]
-
▾ Negerhollands
baeren
[golven van de zee]
-
▾ baar kleed
[kleed zonder pool]
-
▾ Amerikaans-Engels
barraclade
†verouderd
[zelfgemaakte gladde wollen deken]
datering: 1848 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. baar, bare bare, having no nap; kleed cloth
bron: Carpenter 1908-1909 Clapin 1902 Craigie 1938-1944 (Craigie, Bartlett, Neumann, Clapin, Carpenter; Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
barraclade
†verouderd
[zelfgemaakte gladde wollen deken]
-
▾ baard
[haar op kin en wangen; balein]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bad
†verouderd
[haar op kin en wangen; bakkebaard]
<via Negerhollands>
-
▾ Deens
barde
[balein]
status: ontlening onzeker
etymologie: PNOE: 1. enten (a) fra nederlandsk baard 'skæg' (b) el. fra tysk Barte 'barde', vist egl. pl. af Bart 'skæg' (jf. bakkenbart, knebelsbart) . Fremmed2: af ty. Barte el. holl. baard, jf. ty. Bart skæg. Jessen: Nederduits. Skautrup: Nederlands of Duits. FuT: kann wegen seiner form nicht heimischer abkunft sein (vgl. anord. bard-hvalr, 'bartwal'), sondern muß, eben sowie schw. barder, dem holl. baarden ( = d. Barten), ableitung von holl. baard (= d. Bart, siehe bart), entlehnt sein; vgl. frz. barbes, span. port. barbas, engl, barbs „walfisehbarten", zu lat. barba „bart". Der anord. name war sonst tålkn, wovon norw. dial. kvalto(l)kn: siehe tökn. Saabys: Nederlands, Kluge: Wohl regional niederdeutsch oder niederländisch entstanden und eigentlich aus dem Plural von Bart (nndl. baarden) rückgebildet. Duden Universal: viell. zu niederl. baarden, Pl. von baard = Bart, nach der Ähnlichkeit mit herabhängenden Barthaaren]: Hornplatte im Oberkiefer der Bartenwale; Fischbein. Grimm: es erscheint zunächst der pl. walfischbarten oder -barden; dies ist das ndl. baarden, eigentlich der pl. von baard (vgl. engl. barbs walfischbarten), aus dem pl. ist erst ein fem. sing.
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Duden Universal 2003 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 Hårbøl 2004 Jessen 1883 Kluge 2002 (Fremmedordbog, PNOE, Fremmed2, Jessen, Skautrup, FuT, Saabys, Kluge, Duden Universal, Grimm)
-
▾ Deens
skæg
[balein]
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: OOD: overs. af ty. barte ell. holl. baard; sj.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Duits
Barte
[bij vissen: draadvormige uitwassen aan de bovenlip]
datering: 1751-1800
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Walfischbarte
etymologie: Kluge: Wohl regional niederdeutsch oder niederländisch entstanden und eigentlich aus dem Plural von Bart (nndl. baarden) rückgebildet. Duden Universal: viell. zu niederl. baarden, Pl. von baard = Bart, nach der Ähnlichkeit mit herabhängenden Barthaaren]: Hornplatte im Oberkiefer der Bartenwale; Fischbein. Grimm: es erscheint zunächst der pl. walfischbarten oder -barden; dies ist das ndl. baarden, eigentlich der pl. von baard (vgl. engl. barbs walfischbarten), aus dem pl. ist erst ein fem. sing.
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Grimm)
-
▾ Esperanto
barto
[balein]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Du Barte. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Fries
baard
[haar op kin en wangen]
-
▾ Negerhollands
baard, bād
[haar op kin en wangen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: baard (old1776) bād (djdj1926)
bron: Josselin 1926 (old1776, djdj1926)
-
▾ Noors
barde
[balein (behaarde, driehoekige hoornige platen bij walvissen)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. barde ell. holl. board «skjegg»; sm. ord som barde, vikingeskib med høi, jernbeslått stavn (som kaltes «skjegg», gno. barð); BO: fra lty eller nederl., 'skjegg'; FuT: kann wegen seiner form nicht heimischer abkunft sein (vgl. anord. bard-hvalr, 'bartwal'), sondern muss eben sowie schw. barder, dem. holl. baarden (= d. Barten) entlehnt sein; vgl. frz. barbes, span. port. barbas, engl. barbs, 'wallfischbarten'; zu lat. barba, 'bart '.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; Bo; FuT)
-
▾ Russisch
bárdy
†verouderd
(dialect)
[vezelachtige hoornplaten aan de bovenkaak en het gehemelte van de walvis]
datering: 1885 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Baarden d.w.z. walvisbaarden: de vezelachtige hoornplaten aan de bovenkaak en het gehemelte van de walvis, waaruit het balein wordt verkregen (Ndl. Wdb. 2, 828). Hieruit kan het in Archangel (op het schiereiland Kola) voorkomende russ. woord bardy zijn overgenomen, dat door Podvysockij 4 wordt verklaard door het zuiver russ. equivalent: kitovyj us. Men kan hier ook denken aan noorw. (de., zw.) barder, zie Vasmer 1, 55. Maar is overneming uit ndl. baarden niet even waarschijnlijk, zo niet waarschijnlijker? Zie over het ôaančsnijden en de talrijke įoarcžsnijderijen te Zaandam, waarvoor Peter grote belangstelling toonde, Scheltema 2, 226 en 391, vgl. 4, 162: De handel der Nederlanders in balein, kaviaar en vischlijm. Vgl. Groenland, Spiets, Harpoen (Zee- en Scheepst. 77) als woorden die betrekking hebben op de walvisvaart.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Zweeds
bard
[walvisbaard]
datering: 1762 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bard-val; baardwalvis
etymologie: sedan 1762; av nederl. baard, samma ord som ty. Bart 'skägg'
bron: SAOB 1898 (SAOB; NEO)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bad
†verouderd
[haar op kin en wangen; bakkebaard]
<via Negerhollands>
-
▾ baardman
[man met baard of dier met baardachtige uitsteeksels; meesachtige vogel; antieke stenen kruik met een baardige kop aan de hals]
-
▾ Fries
baardman
[man met een volle baard]
-
▾ Noors
bartmannkanne
[middeleeuwse kan met baardmasker]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. bartmann «mann med skjegg»
bron: NROi (NROi)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
baardman
[naam van enkele barbeelachtige vissoorten]
<via Afrikaans>
datering: 1853 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afrikaans, f. baard beard + man man.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
baardman, baardmannetj(i)e
[vogel met baardachtige strepen op de keel]
<via Afrikaans>
-
▾ Fries
baardman
[man met een volle baard]
-
▾ baars
[beenvis]
-
▾ Bretons
bars
[beenvis]
<via Frans>
datering: 1744 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: un emprunt au francais dialectal bars issu du moyen neerlandais baerse, barse
bron: Deshayes 2003 (DEB)
-
▾ Deens
bars
[beenvis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bars ¯ fællesgermansk *barsaz egl. '(fisken med den skarpe) børste' (nemlig dens skarpe og stive rygfinne) ¯ indoeuropæisk *bhórsos, *bhrsós'spids, børste' (jf. aborre, burre); besl.m. tysk Barsch 'aborre' og engelsk bass, barse 'bars, havaborre'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Frans
bar
[beenvis]
datering: 1151-1200 (1151-1200)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: barreau; barsier 'boot waarmee men op baars vist'
etymologie: PR: néerl. baersFEW: Schon mndl. barse, baerse, ndd. bars. Für Italien s. lgb. *parsik, hier 16, 618. Kat. perseg ist aus westgot. *barsika entlehnt. Aus dem fr. entlehnt vann. barz, malbar 'esp. de bars'. Diese namen beziehen sich auf den seebarsch, nicht auf den flussbarsch.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Papiaments
bèrs (ouder: bérs)
[soort zeebaars (Lutjanus apodus)]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bárstebèrs (bepaalde soort snapper)
etymologie: Uit: Putman1859 p. 35
bron: Putman 1859 Putte 2008 (Joubert PN, Nagelkerken1980, Putman1859, Putte PN)
-
▾ Russisch
berš
[beenvis, soort snoekbaars (Perca fluviatilis)]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wolga-G. (Stuckenberg 5,178), entlehnt aus mndl. berse, barse, ahd. obd. bersich, nhd. Barsch, s. Verf.RS. 12,245, Suolahti-Festschr. S. 299, Matzenauer 109. Zu den germ. Wörtern, worunter schwed. aborre, aschwed. agborre, s. Falk-Torp 10, Kluge-Götze EW.41.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Bretons
bars
[beenvis]
<via Frans>
-
▾ baas
[meerdere, hoofd]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1280;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
bas
[meerdere, kampioen, expert]
-
▾ Amerikaans-Engels
boss
[werkgever, chef; aanspreektitel; politiek leider]
datering: 1818 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: to boss; bossdom, bossism, boss rule, boss-ship, bossy
etymologie: Du. baas master, foreman; Bartlett: it probably originated in New York, and is now used in many parts of the US. The blacks often employ it in addressing white men in the Northern States, as they do massa (master) in the Southern States. Krapp I, 158 voegt toe, Cooper citerend, dat boss overgenomen werd van de Nederlanders omdat witte arbeiders bezwaar hadden tegen master omdat dit door de negerslaven werd gebruikt. Flexner zegt dat boss zich snel verspreidde als vervanging van `master', dat slechte connotaties had bij de vele Engelse kolonisten die hun leven in Amerika waren begonnen als gecontractueerde bedienden.Marckwardt: in Black American English heeft het een superlatieve betekenis: a boss chick = a really `fine' girl; idem in Sranantongo!; CITAAT: 1818 Master is not a word in the vocabulary of hired people. Bos, a Dutch one of similar import, is substituted; [...] 1911 Of the boss's sincerity he never entertained a doubt. Clapin: 1. In universal use, in a semi-respectful way, for master, employer, overseer, or one who deals the work out to workmen and pays their wages. 2. eq. English "Sir". 3. In politics, the word boss generally carries with it an implication of corrupth methods
bron: Carpenter 1908-1909 Clapin 1902 Craigie 1938-1944 Flexner 1976 Schele 1872 Wertenbaker 1938 (Craigie, Bartlett, Neumann, Clapin, Carpenter, Flexner 1976, Menken 108, Sup. I, Marckwardt, White; Wertenbaker 109; Schele de Vere, Van der Sijs 2009)
-
▾ Arowaks
basia
[meerdere]
-
▾ Aucaans
basi
[meerdere, hoofd]
-
▾ Bulgaars
bos
[chef, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Caraïbisch-Engels
baas
[meester]
status: ontlening onzeker
etymologie: Jamaica, Guyana, Belize. The word would have come in its orig form through long Du participation in the Slave Trade and reinforced its use by its suitability to a number of contexts in Cr society; ook bass, en in Engelse vorm boss
bron: Allsopp 2003 (Allsopp, Richard (2003), Dictionary of Caribbean English usage, Jamaica.)
-
▾ Chinees
bosi
(dialect)
[meerdere, hoofd]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
etymologie: in het Kantonees-Chinees
bron: Kuiper 1993 (Kuiper p.c.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
baas
[meerdere, hoofd]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Deens
bas
[(scheepvaart) meester, voorman, de beste, de aanvoerder]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: sjakbajs (ploegbaas); spille bas=de baas spelen (uitdrukking die rechstreeks uit het Nederlands komt)
etymologie: af platty. bas, holl. baas mester, jf. eng. boss, se sjakbajs, boss. EO: de oudste datering komt uit het Nederlands. Jessen: Nederduits
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Hårbøl 2004 Jessen 1883 Nielsen 1989 (Fremmedordbog, Fremmed2, OOD, EO, FuT, Jessen)
-
▾ Deens
boss
[chef; politieke volksmenner]
<via Amerikaans-Engels>
datering: 1951-2000
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bosse nogen=de baas spelen over iemand, bosse noget igennem=iets erdoorheen drukken
etymologie: OPRINDELSE: eng., fra am. af holl. baas herre. DDO: via amerikansk engelsk boss fra nederlandsk baas 'herre' beslægtet med sjakbajs
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Hårbøl 2004 Katlev 2000 (Fremmedordbog, PNOE, Fremmed2, EO2, DDO)
-
▾ Deens
baas
[blanke slavenopzichter op een koffieplantage; leidershond bij een groep honden]
-
▾ Duits
Baas
[(scheepvaart) heer, meester, opzichter; tussenpersoon]
datering: 1451-1500
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden: der; -es, -e. In Holland en Noord-Duitsland. Kluge: Entlehnt aus nndl. baas, mndl. baes. Vor allem in der Sprache der Seeleute gebräuchlich. Entstehung dunkel. Goedel: Seemännisch wird das Wort in der Verbindung Heuerbaas gebraucht, den Mann zu bezeichnen, der es als Geschäft betreibt, unbeschädigten Matrosen eine Heuer zu vermitteln. Auch Schlafbaas (Gastwirt) kommt vor..Sonst wird das Wort gebraucht um das zu bezeihcnen , was man im Hoch deutschen einen "Kerl" nennt. Bartz: Ab Mitte 18. Jahrh. übernommen aus niederländisch. baas, mittelniederländ., fries. baes "Meister, Herr", spätmittelniederländ. bas "Aufseher bei Deicharbeiten". Herkunft undklar, 1 aus mittelhochdt. baz "besser"ungewöhnlich, weil mittelhochdt. Entlehnungen ins Niederländische sehr selten sind, 2 aus althochdt. basa "Tante" urspr. "Schwester des Vaters", später auch Anredeform für eine Haushaltsvorstand, selbst unbekannter Herkunft. Nicht mit türk. Pascha. Aus dem Niederländ. entlehnt sind französ. bausse "Arbeitsgeber" sowie eng. und amerik.engl. boss "Chef". Heuerbaas bedeutet "Stellenvermittler für Matrosen" -> Heuer, Schlafbaas, "Matrosenwirt", Zimmerbaas, "Zimmermeister" (im Schiffbauw), RhWB (zonder etymologie): Köln, Bluhme: Nederlands
bron: Bartz 2007 Duden Fremd 1990 Goedel 1902 Kluge 2002 Küpper 1987 RhWB 1928-1971 Schlüter 1952 (Duden Fremd, Kluge, Kuepper, Goedel, Bartz, Schlüter, RhWB, Bluhme)
-
▾ Duits
Boss
[diegene die in een onderneming of in een groep de leidersrol heeft, die bepaalt wat er gedaan wordt; chef; meerdere]
<via Amerikaans-Engels>
datering: 1851-1900
status: ontlening onzeker
etymologie: niederl.-engl.-amerik.; der; Bosses, Bosse.
bron: Duden Fremd 1990 Kluge 2002 (Duden Fremd, Kluge)
-
▾ Engels
baas
[werkgever; aanspreektitel]
<via Afrikaans>
datering: 1625 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du.: see boss n.6
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Engels
boss
[werkgever, chef; politiek leider]
datering: 1649 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: boss-boy S. Afr.; boss-cocky, -cockie Austral. slang cocky n.2 2, a farmer who employs labour and works himself; hence in extended use, a person in authority; boss-man (orig. U.S.) = boss n.6 a; boss of (or over) the board board n. 2<ts>d Austral. and N.Z., the overseer of a shearing-shed.
etymologie: ad. Du. baas master (older sense `uncle'), supposed to be related to Ger. base female cousin, OHG. basa `aunt'.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE boss 2)
-
▾ Frans
boss
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
datering: 1869 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: 1869, répandu xxe; mot angl. amér., du holl.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Frans
bos', boze
(dialect)
[chef; politieagent]
-
▾ Fries
baas
[meerdere, hoofd]
-
▾ Ga
base
[cipier]
-
▾ Grieks
mpos /bos/
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Indonesisch
bas
[meerdere, hoofd; voorman]
-
▾ Indonesisch
bos
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Italiaans
boss
[meerdere, hoofd (meestal van misdadige organisaties, zoals de maffia]
<via Amerikaans-Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: Ingl. Di origine oland. (baas 'zio; mastro').
bron: Bolelli 1989 (Bolelli)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bas
[meerdere, hoofd]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bos
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Javaans
bas
[meerdere, hoofd]
-
▾ Karaïbisch
ba`si
[aanspreektitel: broer, vriend]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
bron: Aloema 1987 (Aloema, Nardo, M.J. Pierre & C.N. van der Ziel (red.) (1987), Kalihna-Nederlands woordenboek, met index, Instituut voor Taalwetenschap (SIL), proefuitgave. 1987)
-
▾ Kroatisch
bos
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir (2003), Rječnik hrvatskoga jezika, Zagreb.)
-
▾ Lets
boss
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Litouws
bōsas
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Macedonisch
bos
[chef, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Madoerees
bas, ēbbas
[meerdere, mandoer, opzichter]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngēbbase = over werklieden het toezicht houden
etymologie: dialecten van Sumēnēp en Pamēkasan: bās
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Maltees
boss
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ibbossja 'bazig zijn'
bron: Aquilina 2006 (Aquilina)
-
▾ Menadonees
bas
[opzichter]
-
▾ Negerhollands
baas, bās, baes
[meester, opzichter]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: baas, baes (Hesseling 1905), bās (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (Hesseling 1905, djdj1926)
-
▾ Noors
bas
[leider, de beste, voorman]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: base (dialect; leider zijn, voorman zijn; NROi)
etymologie: NROi: nty. el. nederl.; eg. barneord for 'onkel'; BO: fra lty el nederl. 'husfar, herre'; FuT: entlehnt dem nd. bas, 'vorsitzender, meister, der breste', holl. baas. Dazu hyebas = nhd. Heuerbaas, 'der den schiffsmannschaften heuern vermittelt'. Das wort ist eigentlich ein kinderwort für 'onkel, vatersbruder'; vgl. hd. Base (nd. wase). - Spille bas = holl. den baas spelen 'den meister spielen'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NOBi, NROi; BO; FuT)
-
▾ Noors
boss
[meerdere; (VS) partijleider]
<via Amerikaans-Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: NROi: amerik. - eng., fra nederl baas, sm o. s. bas; BO: eng., fra nederl. baas, sm o s bas
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Papiaments
bas (ouder: baas)
[meerdere, hoofd; aanspreektitel; expert]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.12
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Papiaments
ba
†verouderd
[aanspreektitel]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Petjoh
bas
[meerdere, hoofd]
<via Indonesisch>
-
▾ Pools
boss
[baas; leider van een politieke partij]
<via Amerikaans-Engels>
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
bos
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Saramakkaans
bási
[meerdere, hoofd]
-
▾ Sarnami
bás
[meerdere, hoofd]
-
▾ Servisch
bos
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Singalees
bās
[opzichter; ambachtsman; aanspreektitel: meester]
-
▾ Sloveens
baas
[(scheepvaart) meerdere, hoofd]
-
▾ Sloveens
bos, boss
[heer, meester, meerdere]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Spaans
bos
[meerdere, hoofd]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Sranantongo
basi
[meerdere, hoofd]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo, Schu)
-
▾ Surinaams-Javaans
bas
[meerdere, hoofd]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngebasi = de baas spelen, de leiding hebben
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Tiriyó
paasi
[belangrijkste helper]
<via Sranantongo>
-
▾ Tsjechisch
boss
[chef, politiek leider]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Vastelands-Noord-Fries
bååis
[meester]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: bååis Wi. ‘Herr; Meister‘ båås Mo.Ka. baas Go. baos Ha.; nd.nl.nwfr. baas ne. boss ‘Chef, Meister¬‘; Herkunft unbekannt
bron: Sjölin 2006 (Sjölin)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
baas
[hoge functionaris, ondernemer, werkgever]
<via Afrikaans>
datering: 1786 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. (later Afk.), master.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zweeds
boss
[hogergeplaatste]
<via Amerikaans-Engels>
datering: 1904 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1904; av eng. boss med samma bet.; av nederl. baas 'bas, mäster', eg. 'farbror'; jfr
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
bas
[voorman]
datering: 1853 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1853; av lågty. bas 'husbonde'; jfr 1boss, Törnqvist: aus nd. oder ndl. baas
bron: NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist)
-
▾ Ambons-Maleis
bas
[meerdere, kampioen, expert]
-
▾ baasschap
[het baas zijn, het hebben van gezag]
-
▾ Engels
baasskap
[blanke overheersing]
<via Afrikaans>
datering: 1935 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afrikaans, = domination, lit. mastership, f. prec.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Pools
baasskap
[een groepering van overheersende mensen in Zuid-Afrika met name afkomstig uit Europa]
<via Afrikaans>
status: ontlening onzeker
etymologie: afrik.baas "pan", "szef"
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Engels
baasskap
[blanke overheersing]
<via Afrikaans>
-
▾ baat
[nut]
-
▾ Frans
bat
(dialect)
[voordeel]
datering: 1464 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: baitez
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Schots
bat
†verouderd
[kleine extra hoeveelheid, gratis verschaft aan een koper]
datering: 1451-1500 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: only Sc; MDu baet, bate 'profit, advantage'
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Frans
bat
(dialect)
[voordeel]
-
▾ babbel
[praatje; mond]
-
▾ Duits
Babbel
(dialect)
[mond]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wiese (Berlin): Etym. zu ndl. babbel "Mund".
bron: Wiese 1996 (Wiese)
-
▾ Duits
Babbel
(dialect)
[mond]
-
▾ babbelaar
[snoepje]
-
▾ Duits
Babbelken, Babbelar, Babbelartje, Babbelchen
(dialect)
[snoepje]
status: ontlening onzeker
etymologie: RhWB zonder etymologie. Schlüter: Im ganzen Westm. mehr oder weniger bekannt, durchweg als dim. z.T. neben anderen Ausdrücken, wie Bömaken, Münte(ken). Borken. (…) In dem rhein. Klevld. und nördlichen Ruhrgebeit neben der gewöhnlichen Form Babbelchen auch Babbelartje, Babbeler. Über das Vorkommen in anderen dt. Maa. liese sich nichts feststellen, doch habe ich von einem Bremer die Form Babbeler gehört.
bron: RhWB 1928-1971 Schlüter 1952 (Schlüter, RhWB)
-
▾ Duits
Babbelken, Babbelar, Babbelartje, Babbelchen
(dialect)
[snoepje]
-
▾ babbelen
[praten]
-
▾ Deens
bable, bavle
[onduidelijk of onzinnig praten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: prob. - MLG. (Du.) babbelen (whence Sw. babbla, Da. bable), if not a parallel native imit. formation; cf. F. babiller prattle, L. babulus fool. FuT: wahrscheinlich von mnd. holl. "babbelen" = nhd. pappeln, engl. babble'vlgl neuisl. babba. Das wort is eine onomatopoetische bildung wie lat. "babulare", frz. "babiller", ital. "babolare", SCHWATZEN, air. "bablóir", "nörgler". Solche wörter haben oft reduplizierte form, wie sie sich auch oft der germ. lautverschiebung entziehen. Andere Deense woordenboeken geven deze herkormst niet weer, maar beschrijven alleen dat het om een klanknabootsing gaat.. Wel FuT: wahrscheinlich von mnd. holl. babbelen
bron: Falk 1910-1911 Onions 1983 (ODEE, FuT)
-
▾ Duits
babbeln
(dialect)
[kletsen, onzinnig praten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Etym. zu gleichbedeutendem mnd., ndl. babbelen, zu frz. babiller
bron: Wiese 1996 (Wiese)
-
▾ Engels
babble
[brabbelen; kletsen, wauwelen; kabbelen]
datering: 1201-1300 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
etymologie: prob. - MLG. (Du.) babbelen (whence Sw. babbla, Da. bable), if not a parallel native imit. formation; cf. F. babiller prattle, L. babulus fool
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Noors
bable
[(onduidelijk, onzin) praten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: vistnok fra mnt. holl. babbelen = nht. pappeln, eng. babble
bron: Falk 1903-1906 (EOND)
-
▾ Zweeds
babbla
[(gedachteloos of onsamenhangend) praten]
datering: 1887 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: prob. - MLG. (Du.) babbelen (whence Sw. babbla, Da. bable), if not a parallel native imit. formation; cf. F. babiller prattle, L. babulus fool; sedan 1887; av ljudhärmande urspr.; jfr lågty., ty. babbeln, eng. babble med samma bet.
bron: Onions 1983 (ODEE, NEO)
-
▾ Deens
bable, bavle
[onduidelijk of onzinnig praten]
-
▾ babbelguichje
[grimassen, fratsen, bedrieglijke praatjes]
-
▾ Duits
Babbelgüütjes
(dialect)
[dwaasheden]
-
▾ Duits
Babbelgüütjes
(dialect)
[dwaasheden]
-
▾ baboen
[(Surinaams-Nederlands) rode brulaap]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
babun
[aap]
<via Negerhollands>
-
▾ Sranantongo
babun
[rode brulaap]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
babun
[aap]
<via Negerhollands>
-
▾ baby
[zuigeling]
-
▾ Indonesisch
bébi
[zuigeling]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Jones 2007 Stevens 2004 (S&S-T2004, Jones)
-
▾ Indonesisch
bébi
[zuigeling]
-
▾ baccarat
[kansspel met kaarten]
-
▾ Indonesisch
bakarat
[kansspel met kaarten]
-
▾ Javaans
bakaran
[kansspel met kaarten spelen]
-
▾ Indonesisch
bakarat
[kansspel met kaarten]
-
▾ bacil
[bacterie]
-
▾ Indonesisch
basil
[bacterie]
-
▾ Indonesisch
basil
[bacterie]
-
▾ back
[achterspeler (voetbal)]
-
▾ Madoerees
bek, ēbbek
[achterspeler (voetbal)]
-
▾ Makassaars
bé
[achterspeler (voetbal)]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Petjoh
bek
[achterspeler]
-
▾ Madoerees
bek, ēbbek
[achterspeler (voetbal)]
-
▾ bacove
[(Surinaams-Nederlands) soort rauw eetbare banaan]
-
▾ Arowaks
bakofa
[soort rauw eetbare banaan]
-
▾ Aucaans
bakoeba
[soort rauw eetbare banaan]
-
▾ Berbice-Nederlands
bakofu, bakof
[soort rauw eetbare banaan]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bacuba
[soort rauw eetbare banaan]
-
▾ Negerhollands
bakoba, bakuba
[soort rauw eetbare banaan]
-
▾ Sarnami
bakuwá
[soort rauw eetbare banaan]
-
▾ Skepi-Nederlands
bakofa
[soort rauw eetbare banaan]
-
▾ Sranantongo
bakba
[soort rauw eetbare banaan]
-
▾ Arowaks
bakofa
[soort rauw eetbare banaan]
-
▾ bacterie
[eencellig organisme]
-
▾ Indonesisch
baktéri
[eencellig organisme]
-
▾ Surinaams-Javaans
baktéri
(dialect)
[vuil, vuilnis; eencellige organismen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: wong baktéri = vuilnisman
etymologie: dialect van Wageningen, wong = mens
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Indonesisch
baktéri
[eencellig organisme]
-
▾ bacteriologie
[studie van de bacteriën]
-
▾ Indonesisch
baktériologi
[studie van de bacteriën]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: baktériolog = bacterioloog
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
baktériologi
[studie van de bacteriën]
-
▾ bad
[kuip, water waarin men zich baadt]
-
▾ Negerhollands
bad, bat
[kuip, water waarin men zich baadt]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: bad (old1776), bat (djdj1926)
bron: Josselin 1926 (old1776, djdj1926)
-
▾ Sranantongo
bat
[kuip, water waarin men zich baadt]
-
▾ Tswana
bata
[kuip, water waarin men zich baadt]
-
▾ Zuid-Sotho
bate
[kuip, water waarin men zich baadt]
-
▾ Negerhollands
bad, bat
[kuip, water waarin men zich baadt]
-
▾ badbroek
[zwembroek]
-
▾ Papiaments
batbruk
[zwembroek]
status: ontlening onzeker
etymologie: Arubaans
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
batbruk
[zwembroek]
-
▾ baddoek
[badhanddoek]
-
▾ Surinaams-Javaans
badhuk
[badhanddoek]
-
▾ Surinaams-Javaans
badhuk
[badhanddoek]
-
▾ baden
[het lichaam geheel of gedeeltelijk in water dompelen]
-
▾ Javindo
bajen
[het lichaam geheel of gedeeltelijk in water dompelen]
-
▾ Negerhollands
bad
[het lichaam geheel of gedeeltelijk in water dompelen]
-
▾ Petjoh
bajen, baaien
[zich wassen door met een gajoeng water uit een mandiebak over zich heen te scheppen]
-
▾ Javindo
bajen
[het lichaam geheel of gedeeltelijk in water dompelen]
-
▾ badkamer
[vertrek met bad of douche]
-
▾ Chinees-Maleis
batkamer
[kamer waar men zich wast]
-
▾ Sarnami
batkamrá
[kamer waar men zich wast]
-
▾ Sranantongo
batkâmer
[vertrek waar men zich wast]
-
▾ Chinees-Maleis
batkamer
[kamer waar men zich wast]
-
▾ badkuip
[kuip waarin men een bad neemt]
-
▾ Indonesisch
badkip, badkuip /batkép/
[kuip waarin men een bad neemt]
-
▾ Indonesisch
badkip, badkuip /batkép/
[kuip waarin men een bad neemt]
-
▾ badmantel
[badjas]
-
▾ Menadonees
badmantel
[badjas]
-
▾ Menadonees
badmantel
[badjas]
-
▾ badminton
[soort tennis met een licht racket en een pluimbal]
-
▾ Boeginees
badmîntong
[soort tennis met een licht racket en een pluimbal]
-
▾ Madoerees
badminton
[soort tennis met een licht racket en een pluimbal]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: abadminton = badmintonnen
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Makassaars
bámîntong, battamîntong
[soort tennis met een licht racket en een pluimbal]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ábámîntong, ábattamîntong = badminton spelen, pábámîntongang, pábattamîntongang = badmintonbaan
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
badminton
[soort tennis met een licht racket en een pluimbal]
-
▾ Boeginees
badmîntong
[soort tennis met een licht racket en een pluimbal]
-
▾ Baekeland
[naam van de Belgische uitvinder van bakeliet]
- ▾ Arabisch (MSA) bāklīt [harde kunsthars] <via Engels>
-
▾ Bulgaars
bakelit
[harde kunsthars]
<via Engels>
-
▾ Deens
bakelit
[harde kunsthars]
<via Engels>
datering: 1924 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: efter opfinderen, den belgiske kemiker L. H. Baekeland (1863-1944)
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Katlev 2000 (Fremmedordbog, PNOE, EO2)
-
▾ Duits
Bakelit
[harde kunsthars]
<via Engels>
datering: 1910 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Handelsname für eine Pressmasse aus Phenolharz; in Anlehnung an den belgischen Chemiker Baekeland. Mit der für chemische Elemente üblichen Endung -it gebildet.
bron: Pfeifer 1989 (Pfeifer)
-
▾ Engels
bakelite
[harde kunsthars]
datering: 1901-2000 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: - G. bakelit (1909), f. name of L.H. Baekeland, its inventor
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Esperanto
bakelito
[harde kunsthars]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Du Bakelit met ondersteunende bronwoorden Fr bakélite en Eng bakelite. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
bakélite
[harde kunsthars]
<via Engels>
datering: 1907 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bakéliser 'bestrijken met bakeliet'
etymologie: PR: marque déposée; de Baekeland, nom de l'inventeur.FEW: Dieser stoff wurde 1906 von Baekeland, einem belgischen, in Amerika lebenden chemiker erfunden.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Larousse, FEW)
-
▾ Grieks
bakelitès /vakelítis/
[harde kunsthars]
<via Engels>
-
▾ Indonesisch
bakelit
[harde kunsthars]
-
▾ Italiaans
bachelite
[harde kunsthars]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: Dal nome del chimico belga L.H.Baekeland.
bron: Bolelli 1989 (Bolelli)
-
▾ Koerdisch
bakalît
[harde kunsthars]
<via Frans>
-
▾ Kroatisch
bakelit
[harde kunsthars]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Lets
bakelīts
[kunsthars, gebruikt als elektrische isolatie]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: vācu Bakelit, fr. bakélite (pēc amerikāņu ķīmiķa L. Bakelenda (1863-1944) vārda)
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
bakelitas
[kunsthars, gebruikt als elektrische isolatie]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: pagal JAV chemiko, gimusio Belgijoje, Leo Hendriko Bakelando (Baekeland; 1863-1944) pavardę; Bakelandas atvyko į JAV 1889 ir dirbo fotografijos pramonėje; nuo 1905 ėmė tyrinėti reakciją fenolo su formaldehidu
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Macedonisch
bakelit
[harde kunsthars]
<via Engels>
-
▾ Maltees
bakalajt
[harde kunsthars]
<via Engels>
-
▾ Noors
bakelitt
[kunsthars, (vroeger) gebruikt als elektrische isolatie]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: reg. varemerke; e. stoffets oppfinner, belgieren L. H. Baekeland 1863–1944; Ontleend aan Engels bakelite [1909; OED], maar door de uitvinder zelf in zijn correspondentie een jaar eerder al bakeliet genoemd (WNT Aanv.).
bron: NOBi Philippa 2003-2009 (NOBi, EWN)
-
▾ Pools
bakelit
[harde kunsthars]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: kunststof genoemd naar de vlaamse chemicus Leo Baekeland (1863-1944)
bron: Kopaliński 2007 (http://sjp.pwn.pl/haslo.php)
-
▾ Portugees
baquelita
[harde kunsthars]
<via Frans>
datering: 1901-2000 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. bakélite, do antrop. L.H. Baekeland (1863-1944), químico belga.
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Russisch
bakelít
[harde kunsthars]
<via Engels>
-
▾ Servisch
bakelit
[harde kunsthars]
<via Engels>
-
▾ Sloveens
bakelit
[harde kunsthars]
<via Engels>
-
▾ Zweeds
bakelit
[harde kunsthars]
<via Engels>
-
▾ bag
[(verouderd) juweel]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1468-1497;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
bague
[ring]
datering: 1360 (1351-1400)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: baguer, baguier
etymologie: PR 1993: Wage; p.-ê. du moy. néerl. bagge `anneau'; PR 1990: idem zonder p.-ê
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse)
-
▾ Italiaans
baga
[juweel]
<via Frans>
-
▾ Frans
bague
[ring]
-
▾ bagage
[reisgoed]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1515-1520;
thema: voortbewegen
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Duits
Bagage
[reisgoed; tros, trein; gespuis, tuig]
status: ontlening onzeker
etymologie: Vlaanderen als doorgeefluik tussen Franse en Duitse (ridder)cultuur in ME
bron: Sijs 2005a (Van der Sijs 2005; Kluge)
-
▾ Indonesisch
bagasi
[reisgoed; bagagewagen; bagageruimte]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bahasi
[reisgoed; bagageruimte]
-
▾ Javaans
bergasi
[reisgoed; bagagewagon]
-
▾ Madoerees
bagasi
[reisgoed]
-
▾ Menadonees
bahasye
[bagagedrager]
-
▾ Sranantongo
bagasi
[reisgoed]
-
▾ Surinaams-Javaans
bagasi
[reisgoed]
<via Sranantongo>
-
▾ Duits
Bagage
[reisgoed; tros, trein; gespuis, tuig]
-
▾ bagasse
[uitgeperst suikerriet]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
megas, mogas
[uitgeperst suikerriet]
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Valls 1981: Portuguese 'machuchar' = pound, spanish 'machacar' = pound
bron: Valls 1981 (Vals 1981)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
megas, mogas
[uitgeperst suikerriet]
-
▾ bagatel
[kleinigheid]
-
▾ Papiaments
bagatèl (ouder: bagatel)
[kleinigheid]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Papiaments
bagatèl (ouder: bagatel)
[kleinigheid]
-
▾ bagatelliseren
[geringachten]
-
▾ Papiaments
bagatelisá
[geringachten]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bagatelisá
[geringachten]
-
▾ baggeren
[slijk van de waterbodem ophalen]
-
▾ Duits
baggern
[bedienen van een bagger- of graafmachine, (sport) slagtechniek binnen de volleybal]
datering: 1751-1800
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus nndl. baggeren "eine Fahrtrinne ausbaggern", das zu nndl. bagger "Schlamm" gehört, also eigentlich "entschlammen"; dann verallgemeinert zu "Erdreich maschinell abräumen". Bagger ist eine deutsche Rückbildung aus dem Verb (zunächst "Werkzeug zum baggern; Arbeiter, der baggert"), auch eine Haplologie (statt *Baggerer) ist denkbar; als Bezeichnung der zum Abräumen von Erde verwendeten Maschine vielleicht zugleich eine Verkürzung aus nndl. baggermachine. Duden Universal: [aus dem Niederd. < niederl. baggeren = (ein Wasserbett) ausschlammen, zu mniederl. baggher = Schlamm, H.u.]. D-K: es ist ein Ndl. Wort
bron: Beckmann 1969 Duden Universal 2003 Foerste 1938 Kluge 1911 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Kluge See, Foerste, Beckmann, D-K)
-
▾ Kroatisch
bagerirati
[bedienen van een bagger- of graafmachine]
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Macedonisch
bagerira
[bedienen van een bagger- of graafmachine]
-
▾ Servisch
bagerovati
[bedienen van een bagger- of graafmachine]
-
▾ Sloveens
bagrati
[bedienen van een bagger- of graafmachine]
-
▾ Slowaaks
bagrovať
[bedienen van een bagger- of graafmachine]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: hol
bron: Slovensko-anglický slovník 2002 (Slovensko-anglický slovník)
-
▾ Tsjechisch
bagrovat
[bedienen van een bagger- of graafmachine]
<via Duits>
-
▾ Zweeds
baggra
[modder van de waterbodem ophalen]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; jfr sv. dial. bagra ( RIETZ samt RIETZ o. ARPI Landsm. i Västm. o. Dal. 2: 6 1880), nt. o. t. baggern, af holl. baggeren, af bagger, mudder (se BAGGARE); med afs. på bildning o. bet.-utveckling jfr MUDDRA. Törnqvist: aus ndl. baggeren
bron: SAOB 1898 (SAOB, Törnqvist)
-
▾ Duits
baggern
[bedienen van een bagger- of graafmachine, (sport) slagtechniek binnen de volleybal]
-
▾ baggermachine
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
-
▾ Bulgaars
bager
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
-
▾ Deens
bagge, bagger, baggert
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: Fremmedordbog, Fremmed2: via ty. af holl. bagger slam. OOD: af nt., ty. bagger
bron: Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, Fremmed2, OOD)
-
▾ Duits
Bagger
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bagger ist eine deutsche Rückbildung aus dem Verb (zunächst "Werkzeug zum baggern; Arbeiter, der baggert"), auch eine Haplologie (statt *Baggerer) ist denkbar; als Bezeichnung der zum Abräumen von Erde verwendeten Maschine vielleicht zugleich eine Verkürzung aus nndl. baggermachine. S. 59: Zugrunde liegt nl. bagger.
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Esperanto
bagro
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Du Bagger. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Ests
bager
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
-
▾ Kroatisch
bager
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Lets
bagars
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: vācu Bagger < hol. bagger dubļi, dūņas
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
bageris
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: vok. Bagger < ol. bagger - purvas, dumblas
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Macedonisch
bager
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
-
▾ Pools
bagier, bagrownica
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
-
▾ Servisch
bager
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
-
▾ Sloveens
bager
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
-
▾ Tsjechisch
bagr
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: ASCS: hol; Rejzek: Z niz. bagger(machine)
bron: Rejzek 2001 (ASCS; Rejzek)
-
▾ Bulgaars
bager
[drijvend werktuig voor het uitdiepen van kanalen]
<via Duits>
-
▾ baggerman
[iemand die baggert]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
pagerman
[iemand die baggert]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
pagerman
[iemand die baggert]
-
▾ baguette
[(verouderd) stokje]
-
▾ Papiaments
bagetsje
†verouderd
[toverstokje]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 103
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Papiaments
bagetsje
†verouderd
[toverstokje]
-
▾ bah
[tussenwerpsel: uitroep van afkeer]
-
▾ Amerikaans-Engels
bakkes, bakkie, baks, bax, bah, akkes, akkie, akkes bakkes
(dialect)
[gebruikt voor iets weerzinwekkends, uitroep van afkeer of walging; vaak gebruikt als waarschuwing tegen kinderen]
-
▾ Indonesisch
ba, bah
[tussenwerpsel: uitroep van afkeer]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: (tanpa) ba, bi, bu = (zonder) bah of boe
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Amerikaans-Engels
bakkes, bakkie, baks, bax, bah, akkes, akkie, akkes bakkes
(dialect)
[gebruikt voor iets weerzinwekkends, uitroep van afkeer of walging; vaak gebruikt als waarschuwing tegen kinderen]
-
▾ bahco
[Engelse sleutel]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1994;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Sranantongo
bako
[Engelse sleutel]
-
▾ Sranantongo
bako
[Engelse sleutel]
-
▾ bajonet
[steekwapen op een geweerloop]
-
▾ Boeginees
bayonế
[steekwapen op een geweerloop]
-
▾ Indonesisch
bayonét
[steekwapen op een geweerloop]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bayonèt, beyonèt
[steekwapen op een geweerloop]
-
▾ Madoerees
bayonet, benet, binet
[steekwapen op een geweerloop]
-
▾ Singalees
bayinettu-va, bayinēttu-va
[steekwapen op een geweerloop]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees ; ontlening onzeker
etymologie: of uit Portugees baioneta
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala)
-
▾ Soendanees
bajendit
[steekwapen op een geweerloop]
-
▾ Boeginees
bayonế
[steekwapen op een geweerloop]
-
▾ bak
[kom, trog, komvormig iets]
-
▾ Ambons-Maleis
bak
[kom, trog]
-
▾ Azeri
bak
[kom voor water of olie]
<via Russisch>
-
▾ Berbice-Nederlands
baksi
[kom, trog, komvormig iets]
-
▾ Bulgaars
baka
[kom]
<via Russisch>
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bak, baks
†verouderd
[kom, bord]
<via Negerhollands>
-
▾ Deens
bakke
[dienblad; vislijn; groep matrozen die uit dezelfde schaal eet]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: fra nedertysk back 'skål' el. nederlandsk bak 'fad, trug'. DOFF: mnt. og holl. bak, [< rigsmål, i betydning 2´3 dog muligvis påvirkning el. lån < nedertysk back (= skål) el. hollandsk bak (= fad, trug)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahl 1907-1914 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Frings 1966 Jysk ordbog 1999 Katlev 2000 (PNOE, EO2, FuT, OOD, DOFF, Sabys, Frings, Jysk Ordbog)
-
▾ Duits
Bak
(dialect)
[houten vat, trog]
status: ontlening onzeker
etymologie: Frings p. 144: Ndl "bak" mit den zahlreichen Bedeutungsabschattungen, die um den Begriff "Behälter" liegen, mndd. bak n. "hölzernes Gefäß, Trog" zeigt eine verwandte Gesischte. Das Wort taucht spät und zunächst vereinzelt im Südniederländischen auf (Mndl. Wb. I, 526), offenbar aus dem Französischen entlehnt. Es hat dann seit dem 17. Jh. eine reiche Bedeutungsentwicklung erlebt und durch die niederländische Schiffersprache seinen Weg über die niederdeutsche Küste ins Skandinavische und Russische genommen (…)
bron: Frings 1966 (Frings)
-
▾ Engels
back
[groot ondiep vloeistofvat]
datering: 1682 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: prob. immediately a. Du. bak trough, tub, a. F. bac `ferry boat, punt' (see bac), also `trough, basin, mash-tub,' in med.L. bacus, baccus, ferry boat (11th c. in Du Cange); cf. also late L. bacca `vas aquarium,' Isidore; remoter origin uncertain.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Fins
pakki
[veldkeukenbak, etensbak, waterreservoir voor zeelui]
<via Zweeds>
datering: 1862 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Ginneken 1913-1914 Nurmi 1998 (Stjerncreutz, JvG, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Indonesisch
bak
[kom, trog]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bak
[plaats om te baden]
-
▾ Japans
bakku
†verouderd
[kom; waterbak, reservoir, tank]
-
▾ Javaans
bak
[waterbak; droogbak; bok (voor koetsiers); zitbank (in koetsje); kastplank]
status: ontlening onzeker
etymologie: Oost-Javaans bak, afdeling van een rietveld: bron T. Hoogervorst 2006
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Madoerees
ba', ēbba'
[koetsbak]
-
▾ Makassaars
bá
[waterreservoir]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ájéné-bá = baden in een badkuip
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
bak
[kom, trog]
-
▾ Minangkabaus
bak
[kom, trog; interieur (bijv. van voertuig)]
-
▾ Muna
baki
[kom, trog]
-
▾ Negerhollands
bak
[kom, bord]
-
▾ Noors
bakk
[(maritiem) schaal (spijsbak) waar matrozen uit aten; halfdek boven voordek (waaronder matrozen aten); groep manschappen die samen eten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROinty. back , holl. bak «fat, trau», opr. fra romansk, jf. mlat. bacca; BO: fra lty, nederl, opph mlat bacca, 'vannkar'; FuT: von mnd. bak, 'essschüssel, trog', das wort ist romanisch: spätlat. bacca, 'wasserfass'.
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Oekraïens
bak
[houten schaal voor een afdeling matrozen of zeesoldaten; waterbassin]
<via Russisch>
-
▾ Oost-Jiddisch
bak
[tank, reservoir]
<via Russisch>
-
▾ Pools
bak
[kom; waterbak, afvalbak; meelbak; reservoir]
datering: 1920 (1901-1950)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: hol. "zbiornik","miska"
bron: Bańkowski 2000 (Wladyslaw Kopalinski, A.Bańkowski)
-
▾ Russisch
bak
[houten schaal voor een afdeling matrozen of zeesoldaten; waterbassin; tobbe voor verschillende doeleinden; afdeling matrozen (die uit dezelfde bak eten); (boeventaal) tafel, mok]
datering: 1803 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. bak 'Behälter, Becken, Mulde', nhd. Back 'tiefe Holzschüssel für die Mahlzeiten der Matrosen', engl. back 'Gefäss, Kufe', s. Kluge-Götze EW. 32. VdMeulen:Bak (2). De bak daar de bootsgesellen uit eeten. WINSCH., vgl. W. biz. 404: zeven of acht mannen eten t' zamen aen een back, en blz. 416: op zommige schepen wert geschaft als volgt: Sondag, voor zes persoonen aen een back. V. L. heeft in dit geval: eetbak, schaftplaats, balie. Russ. bak, gamelle (vase de bois ou les matelots mettent leur soupe). Bak (4). Tobbe, balie, voor verschillende doeleinden gebezigd, vgl. W.: balie, een tobbe of back. Kuss. bak, bij J. vertaald met: baille, dan ook meer speciaal met: enge a drisse (cage ou panier cylindrique construit en bois et a claire-voie; on . reeneille la drisse d'un hunier, lovee en rond; on . cueille aussi d'autres manoeuvres), d. i. wat l. M. biz. 210 marscvalbalie noemen: bij de vallen l)ehooren nog de zoogenoemde marsevalbalies, om daarin de loopers 01) te schieten, opdat zij bij het strijken der marse vallen klaar zouden uitloopeii. Deze balies zijn open bewerkt, doch men laat ze wel eens achterwege, omdat zij nog al ruimte op dek innemen. V. , die Kuss. bak in deze beteekenis niet kent, noemt de marsevalbalie Kuss. warsafálnaja hádka (kadka is het Kuss. woord voor bak), cage a drisse, baille pour les drisses de hunier. Kuss. bah, balie zit ook in het uit ïioll. loodbak (z. ald.) overgenomen Kuss. lotbák, loodbalie. Een merkwaardige hybridische samenstelling geeft A. in het op de Wolga gebruikelijke woord žirbák, uit Russ. zir (vet) en Uoli. bah, als benaming voor den bak, dien de breenwers bij den arbeid aan hun gordel hebben hangen, en waarin het vet zich bevindt, waarmee zij het werk in de naden smeren (jašcik s salom , nadovaemyj na pojaš konopatcikami pri svojej rabote, ctoby obsalivat pakljii, dlja bolee legkago konopacenija). Zijn alle in dit en de voorgaande art. genoemde, aan het lïoll. ontleende Russ. woorden bak, met de afgeleide adj. há kovy j en báímyj, bij het zeewezen in gebruik, in A. vinden wij nog een subst. bak, waterreservoir (vodoemnyj pribor, rezervuar v vide jašcika). Bak (3). Scheepsafdeeling, de equipaadje is afgedeeld in bakken, als bootsmansbak , schiemansbak , konstapelsbak , matrozenbak , volgends bakrol. v. L. Vereeniging van 12 of 14 matrozen, die te zamen aan een tafel en ook gewoonlijk zooveel mogelijk bij een zelfde stuk zijn ingedeeld. T. Russ. bak, gamelle (la communaute établie, pour la satistaction de la vie animale, entre certains marins), het verband tusschen dit en het vorige woord bak geven A. en D. duidelijk aan, waar zij zeggen, dat het een afdeeling volk is: kotoraja est iz odnogo baka (die eet uit een bak).
bron: Dovhopolyj 2005 Šanskij 1963 (Vasmer, ESR, VdMeulen 1909, Dovhopolyj)
-
▾ Sahu
bak
[cementen waterbassin]
-
▾ Sarnami
báki
[kom, trog]
-
▾ Soendanees
bak
[waterbak]
-
▾ Sranantongo
baki
[houten kom]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: indabaki = goedkoopste plek in bioscoop of theater
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo, Schu)
-
▾ Surinaams-Javaans
bak, bag, baki
[kom, trog]
status: ontlening onzeker
etymologie: baki is geleend via het Sranantongo (Nederlands: bakkie)
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Zweeds
back
[stevige doos om zaken te transporteren; (dial.) waterreservoir; open krat voor transport of opslag]
datering: 1671 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1782; av lågty. back, nederl. bak 'skål'; av senlat. bacca 'vattenbehållare', Törnqvist aus mnd. oder mnld. bak
bron: Hellquist 1980 NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist, SEO)
-
▾ Zweeds
backa
[soort vislijn voor zeevissen]
datering: 1782 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1782; av lågty. back, nederl. bak 'skål'; av senlat. bacca 'vattenbehållare'
bron: NEO 1995 (NEO; NSO)
-
▾ Ambons-Maleis
bak
[kom, trog]
-
▾ bak
[voorste gedeelte van het opperdek]
-
▾ Bulgaars
bak
[voorste gedeelte van (het bovenste dek van) een schip]
<via Russisch>
-
▾ Deens
bak
[bovenbouw van het dek aan de voorkant van een schip]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk back el. nederlandsk bak 'bagbords side' (samme ord som sb. bakke 'hold af matroser') . Fremmed2: OPRINDELSE: af ty. Back el. holl. bak, samme ord som da. bakke, vistnok spec. om en afdeling matroser der skaffer (spiser) sammen af samme bakke (fad), af lat. bacca vandkar, OOD: fra nt. back ell. holl. bak
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 (Fremmedordbog, PNOE, Fremmed2, OOD)
-
▾ Lets
baks
[voorste gedeelte van (het bovenste dek van) een schip]
-
▾ Litouws
bakas
[voorste gedeelte van (het bovenste dek van) een schip]
-
▾ Russisch
bak
[voorste gedeelte van (het bovenste dek van) een schip]
datering: 1699 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Bak (1). Het voorste bovendek, voor den fokkemast. v. L. Het voorkasteel van een schil. WINSCH., vgl. W.: het verblijf van 't schip, voor op den overloop. Deze zijn oopen of geslooten: het wulf van de geslootene komt tot aen de steven toe, en is gelijk van hoogte en plat, of daelt voor met een tree weinigh neder; de opene hebben voor een schilt, waer men door op 't galjoen gaet. Russ. bak, gaillard d avant. Het bijbehoorend adj. is hákový j , b.v. in: háku vyj tent, rnarsouin , bakstent (tent, die voor den fokkemast wordt opgeslagen, v. L.), z. Tent; gesubstantiveerd beteekent hákový/ een matroos, die op den bak dienst doet, z. Matroos.
bron: Šanskij 1963 (VdMeulen 1909, Vasmer, ESR)
-
▾ Zweeds
back
[klein verhoogd dek]
datering: 1685 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: SEO; I överförd betyd.:backlag, egentl.: matlag (på ett fartyg), däck, antagl. efter den tråg- el.
bron: Hellquist 1980 (SEO)
-
▾ Bulgaars
bak
[voorste gedeelte van (het bovenste dek van) een schip]
<via Russisch>
-
▾ bak
[laadruimte van een kar]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bakkie
[open bestelauto, pick-up]
<via Afrikaans>
datering: 1968 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., bak container, load-bearing part of a truck + dim. suffix -IE.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bakkie
[open bestelauto, pick-up]
<via Afrikaans>
-
▾ bakbeest
[groot, lomp voorwerp]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1661;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
bagbæst
[scheldwoord voor onhandig persoon]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nt., holl. bakbeest, maaske: dyr med svær ryg
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (FuT, OOD, Kristiansen)
-
▾ Noors
bakbest
[scheldwoord voor een bijzonder onwillig persoon of dier]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: nty. holl. bakbeest , nu opfattet i tilknytning til forrige ord
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
bagbæst
[scheldwoord voor onhandig persoon]
-
▾ bakboord
[linkerzijde van een schip]
-
▾ Baskisch
ababor
[linkerzijde van een schip]
<via Spaans>
datering: 1677 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ababorrera ‘naar bakboord’
etymologie: Opgenomen in Sar 1, maar hier zonder regionale specificatie en zonder vermoede herkomst. In AH staat de eerste vermelding van ‘bakboord’ ababor en ‘stuurboord’ istribor en in dezelfde bron is de vorm istribor dichter bij het Spaanse estribor dan bij het Franse tribord (aannemende dat dat in 1677 de Franse vorm was). De vorm ababor zou verklaard kunnen worden als een herinterpretatie van het Spaanse a babor ‘aan, naar bakboord’. Barr geeft voor het Biskaais echter de vorm 'babor'.Zie ook stuurboord
bron: AH 1998 Barrutia 2000 Sarasola 1984-1995 (Sar 1, Arrantza Hiztegia [Visserijwoordenboek] (1998), Vitoria., Barr)
-
▾ Bulgaars
bakbort
[linkerzijde van een schip]
<via Russisch>
-
▾ Deens
bagbord
[linkerzijde van een schip]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Aus mndd. bacbort (nndl. bakboord, ae. bäcbord), eigentlich "Bord im Rücken" (s. Bord2 und vgl. g. *baka- n. "Rücken" in anord. bak, ae. bäc, afr. bek, as. bak, ahd. bah; Backe2). In alter Zeit war das Steuer auf der rechten Seite des Schiffes, so daß die linke hinter dem Rücken des Steuermanns lag. Eine Ausführliche Erklärung findet sich bei Goedel S. 33ff. Bartz: Jacob Grimm nennt das Wort im Deutschen Wörterbuch 1845 "unhochdeutsch", weil es nach den Lautgesetzen der Bachbort heißen müsse. In der dt. Schriftsprache seit dem 15. Jahrh. belegt, aus mittelniederdt. bacbort, niederländ. bakboord, schon altengl. bæcbord. Verwandt mit -> back, -> Bord, Gegenwort zu -> Steuerbord. Französ. babord beruht auf einer Entlehnung aus niederländ. bakboord, die vom französ. Adjektiv bas "niedrig, unten" beeinflusst wurde: aus Frankreich stemmen wiederum span. babor, port, bambordo, italien. babordo. Im Englischen wurde bæcbord im Laufe des Mittelalters durch ladde-, lade-, latheboard verdrängt, daraus heute larbord, wörtl dt. "Ladebord" als Seite, auf der Fracht geladen wurde, weil sie zum Kai lag, wenn das Schiffssteuer an der rechten Bordwand angebracht war; ähnlich auch das gebräuchliche engl. "port side", "backboard". Grimm: bei niederdeutschen schiffern die linke hintere seite des schiffes, weil der steuermann, das ruder an der rechten hand haltend, den rücken nach der linken seite kehrt, nnl. bakboord, schw. bakbord, dän. bagbord (engl. larboard). ein unhochdeutsches wort, wie schon daraus erhellt, dasz bak rücke, womit es gebildet ist, hochdeutsch bach zu lauten hätte, bord aber bort. auch würde bort m. sein., NOBi: nederl. bakboord den skipsside man har bak seg (vender ryggen mot) når man holder styreåren ( jf. styrbord ), NEO: NEO; Hist.: sedan 1691; äldre bakbord; av nederl. bakboord, till bak 'rygg' (rorgängaren stod vid styrbords sida och vände ryggen åt babord), PNOE: fællesgermansk, DDO: oldnordisk
bron: Bartz 2007 Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Grimm 1854-1971 Kluge 2002 NEO 1995 NOBi (FuT, OOD, Kluge, Bartz, Grimm, NOBi, NEO, PNOE, DDO)
-
▾ Duits
Backbord
[linkerzijde van een schip]
datering: 1651-1700
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Aus mndd. bacbort (nndl. bakboord, ae. bäcbord), eigentlich "Bord im Rücken" (s. Bord2 und vgl. g. *baka- n. "Rücken" in anord. bak, ae. bäc, afr. bek, as. bak, ahd. bah; Backe2). In alter Zeit war das Steuer auf der rechten Seite des Schiffes, so daß die linke hinter dem Rücken des Steuermanns lag. Eine Ausführliche Erklärung findet sich bei Goedel S. 33ff. Bartz: Jacob Grimm nennt das Wort im Deutschen Wörterbuch 1845 "unhochdeutsch", weil es nach den Lautgesetzen der Bachbort heißen müsse. In der dt. Schriftsprache seit dem 15. Jahrh. belegt, aus mittelniederdt. bacbort, niederländ. bakboord, schon altengl. bæcbord. Verwandt mit -> back, -> Bord, Gegenwort zu -> Steuerbord. Französ. babord beruht auf einer Entlehnung aus niederländ. bakboord, die vom französ. Adjektiv bas "niedrig, unten" beeinflusst wurde: aus Frankreich stemmen wiederum span. babor, port, bambordo, italien. babordo. Im Englischen wurde bæcbord im Laufe des Mittelalters durch ladde-, lade-, latheboard verdrängt, daraus heute larbord, wörtl dt. "Ladebord" als Seite, auf der Fracht geladen wurde, weil sie zum Kai lag, wenn das Schiffssteuer an der rechten Bordwand angebracht war; ähnlich auch das gebräuchliche engl. "port side", "backboard". Grimm: bei niederdeutschen schiffern die linke hintere seite des schiffes, weil der steuermann, das ruder an der rechten hand haltend, den rücken nach der linken seite kehrt, nnl. bakboord, schw. bakbord, dän. bagbord (engl. larboard). ein unhochdeutsches wort, wie schon daraus erhellt, dasz bak rücke, womit es gebildet ist, hochdeutsch bach zu lauten hätte, bord aber bort. auch würde bort m. sein.
bron: Bartz 2007 Grimm 1854-1971 Kluge 2002 (Kluge, Bartz, Grimm)
-
▾ Esperanto
babordo
[linkerzijde van een schip]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: baborde ‘aan bakboord’, babordano ‘iemand van de bakboordploeg’
etymologie: Geleend via Fr bâbord met ondersteunende bronwoorden Du Backbord, Ru bakbort. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Ests
pakpoord
[linkerzijde van een schip]
-
▾ Fins
baaburi, paapuuri
[linkerzijde van een schip]
<via Zweeds>
datering: 1862 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Ginneken 1913-1914 Nurmi 1998 (Stjerncreutz, JvG, NSSK, SKP, TN (alleen paapuuri)
-
▾ Frans
bâbord
[linkerzijde van een schip]
datering: 1484 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: (FEW:) basbordès (1694), bâbordais (1803) 'bemanningslid dat deel uitmaakt van de bakboordwacht'; etc.
etymologie: PR: néerl. bakboord `côté du dos', parce que le pilote manoeuvrait en tournant le dos au côté gauche; FEW: Ndl. bakboord ist zusammengesetzt aus bak 'rücken' und boord 'bord'. Es ist erst seit Kiliaan belegt, hat aber sicher schon früher existiert. Ags. baecbord kommt nicht in frage, weil es ziemlich früh verschwunden ist, eben- sowenig das von ML 872 vorgeschlagene ndd. backboord, da die maritimen beziehungen der Niederlande zu Frankreich viel enger waren. Es könnte auch anord. bakbord<->i in frage kommen; doch wäre es dann nicht recht verständlich, dass das wort im fr. nicht schon früher belegt ist. Die schreibung mit -as- (später mit -â-) beruht darauf, dass man im fr. im ersten teil des wortes das adj. bas zu erkennen glaubte. Das ist auch semantisch darin begründet, dass auf den kriegsschiffen das tribord für die offiziere reserviert ist, das bâbord der mannschaft zugewiesen ist. Der ndl. name erklärt sich daraus, dass der steuermann der linken seite des schiffes den rücken zukehrte. Aus dem fr. entlehnt it. babordo, kat. babort, sp. pg. babordo, bret. babours, bapours.L: on écrit, au xvii s., bas-bord par fausse étymologie
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Italiaans
babordo
[linkerzijde van een schip]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: Fr. bâbord, dall'oland. bakboord 'bordo della schiena'.
bron: Bolelli 1989 Morlicchio 2000 (Bolelli, LEI)
-
▾ Lets
bakborts
[linkerzijde van een schip]
-
▾ Litouws
bakbortas
[linkerzijde van een schip]
-
▾ Macedonisch
bakbord
[linkerzijde van een schip]
-
▾ Noors
babord
[linkerzijde van een schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: nederl. bakboord den skipsside man har bak seg (vender ryggen mot) når man holder styreåren ( jf. styrbord )
bron: NOBi (NOBi)
-
▾ Papiaments
bakbort
[linkerzijde van een schip]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Pools
bakburta
[linkerzijde van een schip]
datering: 1920 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: hol.bakboord "przód górnego pokładu"
bron: Kopaliński 2007 (http://sjp.pwn.pl/haslo.php?; A.Bańkowski)
-
▾ Portugees
bombordo
[linkerzijde van een schip]
<via Frans>
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. bâbord, deriv. do neerl. bakboord, com visível influência de BOM.
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Roemeens
babord
[linkerzijde van een schip]
<via Frans>
-
▾ Russisch
bakbórt
[linkerzijde van een schip]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. bakboord, nhd. Backbord, ndd. backbort, s. Meulen 24 ff., Croiset v.d.Kop IORJ. 15, 4, 24. VdMeulen:Bakboord. De linkerzijde van het schip, als men met het gezicht na voren staet. W. Russ. bákbord, báhbórt, babord. Hoewel alle woordenboeken het nog vermelden, is het woord thans in onbruik geraakt, vgl. V. : prezde tak nazyvalas' levaja storona sudna (vroeger heette zoo de linkerzijde van het schip). Zoo is ook het commando bá.kbort tegenwoordig vervangen door het eenvoudige na ïcoo (naar links).
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Schots
babord, baburd
†verouderd
[linkerzijde van een schip]
<via Frans>
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: F bâbord; cd. OE baecbord, ON bakbordi
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Spaans
babor
[linkerzijde van een schip]
<via Frans>
datering: 1526 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: Del fr. babord, y éste del neerl. bakboord íd., compuesto de bak `trasero' y boord 'borda', porque el piloto estaba antiguamente situado a estribor.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Zweeds
babord
[linkerzijde van een schip]
datering: 1691 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1691; äldre bakbord; av nederl. bakboord, till bak 'rygg' (rorgängaren stod vid styrbords sida och vände ryggen åt babord)
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Baskisch
ababor
[linkerzijde van een schip]
<via Spaans>
-
▾ bakeljauw
[gedroogde kabeljauw]
-
▾ Arabisch (MSA)
bakalāh
[gedroogde kabeljauw]
<via Italiaans>
-
▾ Baskisch
bakailao
[gedroogde kabeljauw (Gadus morhua)]
<via Spaans>
datering: 1653 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bakailaoketari (1926) ‘boot voor de kabeljauwvangst’ en ‘kabeljauwvisser’ (Noord-Baskisch). Bij Lh zijn veel (regelmatige) afleidingen en samenstellingen te vinden zoals bakailauketa ‘overvloed aan kabeljauw’ en bakailauki ‘kabeljauwvlees’.
etymologie: Lh geeft bakailau voor het Labourdijns en vergelijkt dit met het Spaanse bacalau. Azk 1 geeft bakailao voor het Guipuzcoaans en bakailo voor het Hoog-Navarrees. Sar 2 noemt bakailao zonder regionale specificatie. Omdat de eerste vermelding (1653) een Spaans-Baskisch leerboekje betreft en deze datering ouder is dan die voor bacaliau in het Frans (1721), lijkt het erop dat bakailao via het Spaans in het Spaans-Baskisch is opgenomen, en vandaar in het Labourdijns. De Spaans-Baskische vermeldingen in Azk 1 en de verwijzing bij Lh zouden deze aanname ondersteunen.
bron: Azkue 1969 Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Azk 1, Sar 2.)
-
▾ Berbice-Nederlands
bakliau
[gedroogde kabeljauw]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bacalao
[gedroogde kabeljauw, gezouten vis]
-
▾ Frans
bacaliau
†verouderd
[gedroogde kabeljauw]
datering: 1721 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Zur entstehung dieses wortes s. KABELJAUW. Aus dem ndl. entlehnt.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Italiaans
baccala
[gedroogde kabeljauw]
<via Frans>
-
▾ Kroatisch
bakalar
[gedroogde kalbejauw]
<via Italiaans>
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Macedonisch
bakalar
[gedroogde kalbejauw]
<via Italiaans>
-
▾ Maltees
bakkaljaw
[gedroogde kabeljauw]
<via Italiaans>
-
▾ Noors
bacalao
[Spaans gerecht met klipvis of stokvis]
<via Spaans>
status: ontlening onzeker
etymologie: sp. bacalao (en salsa) , egtl. en omdanning av holl. kabeljan «stokkfisk»
bron: NROi (NROi)
-
▾ Portugees
bacalhau
[gedroogde vis]
-
▾ Saramakkaans
bakajáu
[gedroogde kabeljauw]
<via Sranantongo>
-
▾ Sarnami
bacau
[gedroogde kabeljauw]
-
▾ Servisch
bakalar
[gedroogde kalbejauw]
<via Italiaans>
-
▾ Skepi-Nederlands
bakliau
[gedroogde kabeljauw, gezouten vis]
-
▾ Spaans
bacalao
[gedroogde kabeljauw]
-
▾ Sranantongo
batyaw (ouder: bákjáu)
[zoute vis]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Arabisch (MSA)
bakalāh
[gedroogde kabeljauw]
<via Italiaans>
-
▾ baken
[vast merk dat vaarwater aangeeft]
-
▾ Azeri
baken
[boei]
<via Russisch>
-
▾ Bulgaars
baken
[verankerd drijvend sein dat vaarwater aangeeft]
<via Russisch>
-
▾ Deens
båke
[vast merk dat vaarwater aangeeft; radiobaken voor de luchtvaart]
status: Ambigu: Nederlands of Fries ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Bagenkop = plaatsnaam: stad op eiland Langeland ( fra nederlandsk bakenkop 'båkehovedet' dvs. 'fremspringet med sømærket' af baken 'båke, sømærke' + kop 'hoved, fremspring i terrænet' )
etymologie: OPRINDELSE: via ty. Bake fra oldfrisisk baken; måske af lat. bucina signalhorn.. Bang: van Noors!
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Hårbøl 2004 Katlev 2000 Bang 1976 (Fremmedordbog, PNOE, Fremmed2, EO2, Bang, Törnqvist)
-
▾ Deens
bavn
[vuurbaken]
status: Ambigu: Nederlands of Fries ; ontlening onzeker
etymologie: fra oldfrisisk b¤ken ¯ fællesgermansk *baukna- 'tegn' dannet af *bautaikna- 'lystegn' af *bau- 'lys' (af indoeuropæisk *bh¤w-, *bh@w- 'strålende, lys') + *taikna- (jf. tegn) . Jessen: Nederduits. Törnqvist: aus afries baken
bron: Becker-Christensen 2005 Jessen 1883 Katlev 2000 (PNOE, EO2, EO, Jessen, Törnquist)
-
▾ Duits
Bake
[vast merk dat vaarwater aangeeft]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Kluge: oft in nd. Wbb. verzeichnet, Mensinga, "Baken" is Nederlands in Eiderstedt
bron: Mensinga 1880 (Kluge, Mensinga)
-
▾ Ests
paak
[vast merk dat vaarwater aangeeft]
-
▾ Frans
bakène
(dialect)
[boei die de klippen in de Maas aangeeft]
-
▾ Litouws
bakenas
[elk vast merk (ton, paal) dat het vaarwater markeert]
-
▾ Noors
båk, båke
[vast merk dat vaarwater aangeeft]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: gj. lty fra gfris; FuT: das anord. und dän. wort ist aus dem fries. entlehnt, wovon auch mnd. bâke, 'marke, seezeichen, warte'(holl. baak) herstammt. Aus mnd. bâke stammt norw. baake, 'seezeichen'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Oekraïens
bákan, báken
[(anker)boei]
<via Russisch>
-
▾ Oost-Jiddisch
bakens
[vast merk dat vaarwater aangeeft]
<via Russisch>
-
▾ Pools
bakan
[ton of paal voor het markeren van het vaarwater]
-
▾ Russisch
bákan, báken
[(anker)boei]
datering: 1720 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. baak, baken, nhd. Bake 'Land- marke, Richtzeichen der Seeleute', mnd. ba<^>ke (s. Kluge-Götze EW. 34), kaum schon aus mnd. baken, bakin neben bake, wie Croiset v.d.Kop IORJ. 15, 4, 15 annimmt. Siehe auch Matzenauer 101, Meulen 24 ff. VdMeulen :Baken. Baak of baken (want beide is in gebruik) is een teken, dat de droogten en platen de schippers aanwijst. WINSCH. Drijvend of vaststaand teken voor zeelieden om de plaatsen, waar vaarwaters lopen, aan te duiden. T. Russ. báken, báhan, báhon, balise. liet Russ. woord duidt slechts een drijvend teken aan. De vormen baken, öd/... staan in alle woordenboeken, daarnaast neen D. bakon.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1909)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
baaken, beacon
[vast merk te water, grenspaal]
datering: 1796 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du., beacon.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zweeds
båk
[vast merk dat vaarwater aangeeft]
datering: 1633 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: fyrbåk
etymologie: sedan 1633; av lågty. bake 'sjömärke; vårdkas'; besl. med eng. beckon 'teckna; vinka', beacon 'tecken; signaleld; fyr'. Törnqvist: aus afries baken
bron: NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist)
-
▾ Azeri
baken
[boei]
<via Russisch>
-
▾ bakenen
[met bakens afzetten]
-
▾ Frans
bak'ner
(dialect)
[een bepaalde gang graven]
-
▾ Frans
bak'ner
(dialect)
[een bepaalde gang graven]
-
▾ bakje
[kommetje; presenteerblaadje]
-
▾ Ambons-Maleis
baki
[presenteerblaadje]
-
▾ Amerikaans-Engels
bockey
[kom gemaakt van een kalebas]
datering: 1848 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. bakje, dim. of bak, through, tray.
bron: Carpenter 1908-1909 Clapin 1902 Craigie 1938-1944 (Craigie, Bartlett, Neumann, Clapin, Carpenter; OED2 (US); Schele de Vere, Van der Sijs 2009)
-
▾ Duits
Backche
(dialect)
[kopje]
status: ontlening onzeker
etymologie: Teuchert: Und ndl. bakje "kopje" ist als backche sogar bis ins Moselfränkische gedrungen. (p. 144)
bron: Frings 1966 (Frings)
-
▾ Indonesisch
baki
[presenteerblaadje]
-
▾ Javaans
baki
(dialect)
[dienblad]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: afkomstig van 'bakkie'
bron: Hoogervorst (veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Madoerees
baki
[schenkblad, presenteerblaadje]
status: ontlening onzeker
etymologie: Het Madurees kent ook de vorm 'lampan'
bron: Penninga 1936 (PH)
-
▾ Menadonees
baki
[presenteerblaadje]
-
▾ Papiaments
baki
[kom, trog]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: baki di eis (ijsla); baki di awa (waterbak); baki di laba tayó (afwasbak); baki di tayó (afdruiprek)
bron: (Joubert PN, Conradi)
-
▾ Singalees
bakki-ya
[voorraadbak, bus]
-
▾ Soendanees
baki
[dienblad]
-
▾ Ambons-Maleis
baki
[presenteerblaadje]
-
▾ bakkeleien
[bekvechten]
-
▾ Deens
bakkeleje
(dialect)
[plagen, dwarszitten; afranselen]
status: Ambigu: Nederlands of Fries ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: barkelit=conflict, botsing
etymologie: frisisk el. hollandsk bakkeleien
bron: Jysk ordbog 1999 (Jysk Ordbog)
-
▾ Duits
verbakelaien
(dialect)
[iets slechts doen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Smet 83: Emsländischen
bron: Schlüter 1952 Smet 1983 (Smet 83, Schlüter)
-
▾ Duits
backeleien, backleien, backeläien
†verouderd
(dialect)
[met elkaar vechten, afranselen; (meestal over kattekwaad of schade) begaan, plegen, aanrichten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter: gegenüber dem Nl. ist die Bedtg. leicht verschoben. In ähnlicher Bedtg. bei Schönhoff 122, wo es auch als nl. Entlehnung hingestellt ist. - Dagegen stimmt die Bedtg. des Wortes in Ostfrsl., wo es früher bekannt war, mehr mit dem Nl. überein (s. Foerste 67).
bron: Foerste 1938 (Foerste, Schlüter)
-
▾ Deens
bakkeleje
(dialect)
[plagen, dwarszitten; afranselen]
-
▾ bakken
[braden]
-
▾ Aucaans
baka
[braden]
-
▾ Berbice-Nederlands
baki
[braden]
-
▾ Negerhollands
bak
[braden]
-
▾ Noord-Sotho
paka
[braden]
-
▾ Saramakkaans
báka
[braden]
-
▾ Sarnami
báká kare
[braden]
-
▾ Sranantongo
baka
[braden]
-
▾ Xhosa
bhaka
[braden]
-
▾ Zoeloe
bhaka
[braden]
-
▾ Zuid-Sotho
baka
[braden]
-
▾ Aucaans
baka
[braden]
-
▾ bakken
[zakken voor examen]
-
▾ Sarnami
bak howe
[zakken voor examen]
-
▾ Sranantongo
bak
[zakken voor examen]
-
▾ Sarnami
bak howe
[zakken voor examen]
-
▾ bakker
[iemand die beroepsmatig brood e.d. bakt]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
baquer
[iemand die beroepsmatig brood e.d. bakt]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Sarnami
bákrimán
[iemand die beroepsmatig brood e.d. bakt]
-
▾ Singalees
bakkara, bakkarē
[iemand die beroepsmatig brood e.d. bakt]
-
▾ Sranantongo
bakri
[iemand die beroepsmatig brood e.d. bakt]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
baquer
[iemand die beroepsmatig brood e.d. bakt]
-
▾ bakkerij
[plaats waar brood wordt gebakken en verkocht]
-
▾ Amerikaans-Engels
bakery
[plaats waar brood wordt gebakken en verkocht]
datering: 1827 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: perhaps after Du. bakkerij; in eng. 1857-; Bartlettzegt bij printery: Bakery, bindery, have long beenin use amongst us, and in New York even paintery and printery. In process of time a church may be called a preachery. ; CITAAT: 1827 For the year 1826... ten bakeries [employed] 28 hands; [...] 1923 I bought my luncheon at a different bakery every day.
bron: Craigie 1938-1944 Sijs 2009a (Craigie, Neumann, Van der Sijs 2009)
-
▾ Singalees
bēkariya
[plaats waar brood wordt gebakken en verkocht]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Peeters 1975 Sannasgala 1976 (Peeters, Sannasgala 1975)
-
▾ Amerikaans-Engels
bakery
[plaats waar brood wordt gebakken en verkocht]
-
▾ bakoven
[oven om in te bakken]
-
▾ Amerikaans-Engels
bake-oven
[oven om in te bakken]
datering: 1777 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Perhaps after Du. bakoven; This term is often used in the Westfor the simple word oven in a bakery. It is also applied to the iron bake-pan; in eng. 1886 dial.; CITAAT: 1777 A good two story brick-house,... [with] bake-oven, a cedar log barn, and stables [etc.]; [...] 1891 Without looking up from the eggs she was scrambling in the bake-oven of a few minutes before.
bron: Craigie 1938-1944 Sijs 2009a (Craigie, Neumann, Van der Sijs 2009)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bakeoven
[oven om in te bakken]
datering: 1934 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Calque formed on Du. %ibakoven%i or Afk. %ibakoond%i oven.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Amerikaans-Engels
bake-oven
[oven om in te bakken]
-
▾ bakpaal
[houten schop waarmee brood in de oven wordt gelegd]
-
▾ Duits
Backpåle
(dialect)
[houten schop waarmee brood in de oven wordt gelegd]
status: ontlening onzeker
etymologie: Brandenburg/Berlin Etym. zu ndl. bakpaal in gleicher Bedeutung.
bron: Wiese 1996 (Wiese)
-
▾ Duits
Backpåle
(dialect)
[houten schop waarmee brood in de oven wordt gelegd]
-
▾ bakpan
[braadpan, koekenpan]
-
▾ Amerikaans-Engels
bake-pan
[pan voor het bakken van brood en gebak]
datering: 1790 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: cf. Du. bakpan; 1579 only; CITAAT: 1790 William Robinson....hath for sale....iron castings, consisting of tea kettles, bake pans, spiders, ....; [...] 1879 One of those flat-bottomed, three-legged, iron-covered vessels, which my reader will now recognize as the bake-pan, or Dutch oven.
bron: Craigie 1938-1944 (Craigie, Neumann)
-
▾ Amerikaans-Engels
bake-pan
[pan voor het bakken van brood en gebak]
-
▾ bakpoeder
[kunstmatig rijsmiddel]
-
▾ Indonesisch
bakpuder
[kunstmatig rijsmiddel]
-
▾ Tswana
bakapuêrê
[kunstmatig rijsmiddel]
<via Afrikaans>
-
▾ Indonesisch
bakpuder
[kunstmatig rijsmiddel]
-
▾ baks
[(verouderd) slag]
-
▾ Negerhollands
baks
[vuist]
-
▾ Negerhollands
baks
[vuist]
-
▾ bakschol
[platte vissoort]
-
▾ Deens
bakskuld
[gedroogde en gezouten vis, meestal schar]
status: ontlening onzeker
etymologie: vist af nederlandsk bakschol dannet af bakken 'bage, tørre i solen' + schol 'rødspætte, flynder'. DDO: fra hollandsk bakschol egentlig 'bagt (ristet) rødspætte', jævnfør tysk Scholle 'rødspætte'
bron: Becker-Christensen 2005 Katlev 2000 (PNOE, EO2, DDO)
-
▾ Deens
bakskuld
[gedroogde en gezouten vis, meestal schar]
-
▾ baksel
[gebak]
-
▾ baksen
[geschut of vaten heen en weer schuiven]
-
▾ Deens
bakse
[sjouwen, draaien, tuimelen]
status: ontlening onzeker
etymologie: fPNOE: ra nederlandsk baksen 'rykke til højre og venstre', Hammerich 45: Nederlands
bron: (PNOE, EO, EO2, Hammerich 45)
-
▾ Noors
bakse
[een zwaar object versjouwen, duwen]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, 'tumle med'; FuT: ist d. backsen
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
baxa
[een zwaar object verplaatsen door te wrikken, draaien of tillen]
datering: 1705 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bax-inrättning; baxnings-anordning
etymologie: sedan 1705; av nederl. baksen, ty. backsen med samma bet.; ev. besl. med baxna
bron: SAOB 1898 (SAOB; NEO)
-
▾ Deens
bakse
[sjouwen, draaien, tuimelen]
-
▾ baksmaat
[iemand op een schip met wie men uit dezelfde bak eet]
-
▾ Duits
Backsmaat
[onderofficieren, zeesoldaten of matrozen die uit dezelfde bak eten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge See Soltau 1806=nl. baksmaat
bron: Kluge 1911 (Kluge See)
-
▾ Duits
Backsmaat
[onderofficieren, zeesoldaten of matrozen die uit dezelfde bak eten]
-
▾ bakstag
[naar achteren lopend stag op zeilschepen]
-
▾ Deens
bagstag
[naar achteren lopend stag op zeilschepen]
-
▾ Duits
Backstag
[naar achteren lopend stag op zeilschepen]
-
▾ Frans
bastague, bastaque
†verouderd
[naar achteren lopend stag op zeilschepen]
datering: 1838 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Bakstag (ndl.) 'pardune'.
bron: Wartburg 1928 (FEW, GRobert, Larousse, Valkhoff)
-
▾ Pools
baksztag
[naar achteren lopend stag op zeilschepen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: nm.Baskstag "część olinowana'"
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Russisch
bákštag
[naar achteren lopend stag op zeilschepen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bakstag. Een touw, aan beide zijden van de nok van ecnig rondhout vastgemaakt en stijf gezet om het zijdelings te steunen. Ned. Wdb. lluss. bakstag, galhauban. De bakstagen heeten naar de rondhouten, die zij steunen-, de bakstagen van de steng heeten rondhouten, die zij steunen-, de bakstagen van de steng heetenstengebakstagen, Russ. sten'bakstagi, en worden naar de masten, waaraan zij zich bevinden, onderscheiden in voorstengebaksfagei/, Russ. forsten' bakstagi, grootst'eng eb akst ogen, Russ. grofst en boks logt, en krwisstengebakstagen, Russ. krjujssten bakstagi; de bakstagen van de bramsteng heeten brainbakstagen, Russ. brainbakstogi, en worden verdeeld in voorbramhakstagen, Russ. forbra-mbaksl agi, grootbro inbakstagen, Russ. grotbrambokstagi, en de vroeger zoo genoemde krtrisbrambokstagen, Russ. krjnjsbronibakstagi; de bakstagen van de bovenbramsteng dragen den naam van bovenbrariibaks togen, Russ. bombrambakstagi met dezelfde onderscheiding naar hunne masten , dus voorbocenbro»ubaksfag , Russ. forbombrambokstag , grootbovenbrombakstag, Russ. grotbombrambakstag, en de vroeger zoo genoemde kriiisbovenbrambokstag, Russ. krjvjsbomfyrambakstag. De bakstagen van den boegspriet, bij ons thans of eenvoudig bakstagen , of boegstagengenaamd, heeten Russ. vaterbaksfagi uit Dolk icaterbakstag, z. ald.; die van het verlengsel van den boegspriet, van het kluifhout, heeten Russ. utteg ar bakstagi uit Holl. uitlegger en bakstag, 'L. Uitlegger; die van het verlengsel van het kluif hout, van het jaagliout, noemen de Russen bom utleg ar 'bakstagi uit IJoll. bovenuit legger en bakstag, z. Uitlegger. De bakstagen van de gij. heeten Russ. gikabakstogi (D). Wat wij geerden noemen (de geerden dienen om de nok der gaffel te steunen tegen de zijdelingsche werking van de bezaan. P.M . blz. 22G), heet bij de Russen ernsbakstagi uit Holl. geerd en bakstag, z. Geerd. V. vermeldt ook nog topbakštagi uit Holl. top en bakstag, die op kleinere vaartuigen tot steun van mast en want dienen. Doch niet alleen rondhouten worden door de Russ. bakstagi gesteund, ook de schoorsteen wordt in bedwang gehouden door touwen van dien naam, de Fr. vertaling is in dit geval: haubans de cheminée. En de botteloefkrabbers of zoogenoemde strontstagen, die tot steun verstrekken aan de botteloef (stuk eikenhout, zijdelings uit het galjoen stekende en onder eene regeling daaraan bevestigd. Op den nok van de botteloef wordt de fokkehals uitgehaald bij het zeilen bij den wind. .., vgl. P. M. biz, 242) heeten bij de Russen eveneens bakstagi, haubans de minois. Russ. ba .../ beteekent ook: bakstagswind .), vent grand largue. W. zegt van de/en wind: een tamclijck harde wint, zoo, dat het touw de backstag, daer liet zeil. tegenkomt, stijfstaet en niet en labbert. De Russ. woordenboeken komen in hun definities van .Russ. hak-slar/, bakstagswind, overeen met wat T. zegt op bakstags-Aviud : wind, welke -15° meer achterlijk dan dwars, of' in de rigting der bakstagen inkomt. Hovendion kan Russ. bákxlag dan nog beteekenen: het varen niet bakstagswind (A., I.).).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
bakstag
[naar achteren lopend stag op zeilschepen]
status: ontlening onzeker
etymologie: SAOB; jfr d. bagstag, t. backstag, eng. backstay. af holl. bakstag, af bak(…)o. stag
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
bagstag
[naar achteren lopend stag op zeilschepen]
-
▾ bakvis
[meisje tussen 14 en 17 jaar]
-
▾ Fries
bakfisk
[meisje tussen 14 en 17 jaar]
-
▾ Fries
bakfisk
[meisje tussen 14 en 17 jaar]
-
▾ bakvis
[gebakken vis]
-
▾ Negerhollands
bakfes
[gebakken vis]
-
▾ Negerhollands
bakfes
[gebakken vis]
-
▾ bakwerk
[etenswaren van gebakken deeg]
-
▾ Deens
bagværk
[etenswaren van gebakken deeg]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: vist nedertysk backwerk 'bagerlav, bagværk'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, EO)
-
▾ Noors
bakverk
[iets wat gebakken is; koekjes]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: von mnd. backwerk
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
bagværk
[etenswaren van gebakken deeg]
-
▾ bal
[rond voorwerp]
-
▾ Ambons-Maleis
balé
[rond voorwerp; een rond voorwerp maken]
-
▾ Balinees
bal
[rond voorwerp]
-
▾ Baskisch
bala
[(geweer)kogel]
<via Frans>
datering: 1729 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bala-zauria ‘kogelwond’
etymologie: Volgens Lh algemeen Noord-Baskisch voor geweerkogel en van uitheemse herkomst, volgens Sar 2 meer in het algemeen ‘kogel’ voor een vuurwapen en zonder regionale specificatie. Bala is ook geattesteerd in het uitgestorven zuidelijke Hoog-Navarrees van Artzibar (Ar 3).
bron: Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Sar 2, Ar 3)
-
▾ Bretons
boull
[ballen]
<via Frans>
datering: 1499 (1451-1500)
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: 'ball (to play)' Fr. 'pelote', with schwaassimilated to the following vowel; lenition of initial consonant is due to the gender of the French word.
bron: Deshayes 2003 (DEB)
-
▾ Deens
balde, balle
[bil; zacht, rond of gewelfd voorwerp; dotje doeken om mee te poetsen; baal gebruikt als verpakking]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE, EO2: fra nedertysk bale, bal 'balde, balle, bold', fællesgermansk *balla 'bold, kugle', indoeuropæisk *bholno- 'noget oppustet el. opsvulmet'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Katlev 2000 (PNOE, EO2, OOD)
-
▾ Frans
balle
[baal]
datering: 1268 (1251-1300)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: frq. *balla, cf. déballer, emballer
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Gimán
bal
[rond voorwerp]
-
▾ Indonesisch
bal
[rond voorwerp]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bal-balan = voetbalspel
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bal
[klein rubber balletje bij het bikkelspel]
-
▾ Javaans
bal
[rond voorwerp; sein (langs spoorweg); elektrische gloeilamp, peer]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: balbalan=voetballen
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Javaans
baleces
(dialect)
[(teel)ballen]
status: ontlening onzeker
etymologie: geheimtaal der homo's
bron: Veldwerk Hoogervorst (Veldwerk T.Hoogervorst 2006)
-
▾ Madoerees
ēbbal
[rond voorwerp]
-
▾ Maltees
balla
[baal]
<via Frans>
-
▾ Menadonees
bal
[rond voorwerp]
-
▾ Minangkabaus
ban
[rond voorwerp; ballon]
-
▾ Noors
ball
[rond voorwerp]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FUT: = mnd. bal (holl. bal)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
balchi (di karni), balchi (di piská)
[gehaktbal, visbal]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bala
[rond voorwerp; kogel]
-
▾ Saramakkaans
balí
[rond voorwerp]
-
▾ Sarnami
bál
[rond voorwerp]
-
▾ Singalees
bola(ya)
[rond voorwerp]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees ; ontlening onzeker
bron: Peeters 1975 Sannasgala 1976 (Peeters, Sannasgala 1975: 260)
-
▾ Sranantongo
bal
[rond voorwerp; testikel]
-
▾ Surinaams-Javaans
bal
[voetbal]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: balbalan = speelbal, voetballen, main bal = voetballen
etymologie: main = spelen
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Ambons-Maleis
balé
[rond voorwerp; een rond voorwerp maken]
-
▾ bal
[danspartij]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bal
[danspartij]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
bal
[danspartij]
-
▾ Singalees
bāl
[danspartij]
status: ontlening onzeker
etymologie: zie woordenlijst pp. 67-86; komt alleen voor in samenstellingen
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala)
-
▾ Sranantongo
bal
[danspartij]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bal
[danspartij]
<via Negerhollands>
-
▾ bal masqué
[gemaskerd bal]
-
▾ Sranantongo
barmaskei
[gemaskerd bal]
-
▾ Sranantongo
barmaskei
[gemaskerd bal]
-
▾ balanceren
[zich in evenwicht houden]
-
▾ Indonesisch
balansir
[zich in evenwicht houden]
-
▾ Indonesisch
balansir
[zich in evenwicht houden]
-
▾ balans
[weegschaal; evenwicht; rekeningoverzicht]
-
▾ Indonesisch
balans
[weegschaal; evenwicht; rekeningoverzicht]
-
▾ Menadonees
balans
[evenwicht]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bakubalans = in evenwicht met elkaar
bron: Warouw 1985 (MSW)
-
▾ Singalees
balansa(ya)
[weegschaal]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees ; ontlening onzeker
bron: Peeters 1975 Sannasgala 1976 (Peeters, Sannasgala 1975: 260)
-
▾ Surinaams-Javaans
balans
[evenwicht]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mbalans = balanceren, in evenwicht brengen of houden, in overwegong nemen, erover nadenken
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Indonesisch
balans
[weegschaal; evenwicht; rekeningoverzicht]
-
▾ balbreuk
[hernia bij de mannelijke teelballen]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bomancoo, bamacoo, babancoo
[hernia bij de mannelijke teelballen]
<via Negerhollands>
datering: 1951-2000
status: ontlening onzeker
etymologie: Valls 1981: 'banbanku' in Dutch Creole and sometimes incorrectly defines as 'Penis Erectus'
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bomancoo, bamacoo, babancoo
[hernia bij de mannelijke teelballen]
<via Negerhollands>
-
▾ baldadig
[roekeloos, uitgelaten]
-
▾ Fries
baldadich
[brooddronken, straatschenderij plegend]
-
▾ Papiaments
baldadi (ouder: baldade)
[roekeloos, uitgelaten, stout]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.12
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Fries
baldadich
[brooddronken, straatschenderij plegend]
-
▾ balein
[walvisbaard]
-
▾ Duits
Balin
(dialect)
[staafje]
-
▾ Papiaments
balein
[dun veerkrachtig stangetje]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Soendanees
baling
[korsetversteviging van walvisbaard]
-
▾ Duits
Balin
(dialect)
[staafje]
-
▾ balg
[geul tussen zandgronden in laag water]
-
▾ Deens
balg(e)
[geul tussen zandgronden in laag water]
datering: 1695 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Fries ; ontlening onzeker
etymologie: < hollandsk og frisisk balg(e) og lign
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
balg(e)
[geul tussen zandgronden in laag water]
-
▾ balg
[afgestroopte huid; leren zak]
-
▾ Engels
blague
[bluf, boerenbedrog]
<via Frans>
datering: 1801-1900 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: F., prob.of LG.origin (cf.LG. blagen blow oneself out).
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Esperanto
blagi
[voor de gek houden]
<via Frans>
status: ontlening onzeker ; afleiding
afleidingen en samenstellingen: blago ‘grap, gekheid’
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
blague
[tabakszakje; (fig.) opgeblazen zaak, grap, stommiteit]
datering: 1721 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: blaguer, blagueur, euse; L: blabla(ba) van blaguer, ou formation onomat. exprimant le bavardage incessant (volgens PR alleen laatste)
etymologie: PR 1993: du néerl. balg `enveloppe'; PR 1990: du néerl. blagen `se gonfler'; FEW: Ndl. balg bedeutet 'abgezogene haut eines tieres, besonders von einem vogel', sodann 'ledersack' (so auch ahd. balg). Da die tabakbeutel zuerst aus den kröpfen von pelikanen (so 1722-1758), sodann aus solchen häuten oder aus der harnblase (besonders von schweinen) gemacht waren, passt blague semantisch sehr gut zum ndl. wort. Der grund der entlehnung wird wohl darin liegen, dass die Niederlande viel zur verbreitung der rauchsitten beigetragen haben. Die umstellung -al- zu -la- erklärt sich wohl daraus, dass -alg ein sehr seltener wortausgang ist, der sich nur bei gelehrten wörtern findet, wie algue. Aus dem fr. entlehnt piem. blaga 'tabaksbeutel'. 2 ist eine semantische übertragung von 1. Sie erklärt sich daraus, dass der tabaksbeutel aufgebläht aussieht und sein inhalt ihn nicht ausfüllt. Aus dem fr. entlehnt d. blagieren 'grosssprecherisch auftreten', e. blague 'humbug', gen. blagâ 'grosssprecherisch tun', piem. blaghè.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Larousse, FEW)
-
▾ Italiaans
blagueur
[opschepper]
<via Frans>
-
▾ Noors
balg
[zwaardschede]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. balch , ty. balg (sm. ord som belg, gno. belgr, helflådd dyreskinn; sekk )
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Engels
blague
[bluf, boerenbedrog]
<via Frans>
-
▾ balie
[grote tobbe]
-
▾ Deens
balje
[tobbe; plank]
status: ontlening onzeker
etymologie: Arnesen: Nederlands, want Duits heeft dit ook van Nederlands, PNOE: nedertysk balge, ballige ¯ fransk baille ¯ muligvis af vulgærlatin *b¤jula 'vandbeholder' svarende til b¤julus (aquae) '(vand)bærer' , Hammerich 45: Nederlands, Hammerich: Ogsaa det almindelige Ord for Sømandens Rengøringsværktøj Svaber er - næppe tilfældigt - hollandsk, og ligeledes Pøs og Balje, samt Slange i Betydningen »Vandslange«, OOD: fra glholl. baelge, bailge, balgie ofl., jf. holl. balie, rækværk, skranke, kampplads, af oldfr. bail(e), af uvis oprindelse; foræld.) Kluge: Lehnwort aus nl. balie. Bartz: aus niederländ. balie, zu französ. baillie, daher auch erloschenes engl. bail und galloroman. *bajula.
bron: (Arnesen, PNOE, DDO, Hammerich 45, OOD, Kluge, Bartz, Schlüter)
-
▾ Duits
Balje, Balge
[tobbe]
datering: 1627 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Lehnwort aus nl. balie. Bartz: aus niederländ. balie, zu französ. baillie, daher auch erloschenes engl. bail und galloroman. *bajula.
bron: Bartz 2007 (Kluge, Bartz)
-
▾ Duits
Balifatt
(dialect)
[grote tobbe, grote (was)mand]
status: ontlening onzeker
etymologie: Im Gebiet von Borken bis Oeding habe ich es mehrfach gehört (…) Die grosse Zahl der Belege in den Wörterbüchern und die Unterschiede in den Formen lassen schwer eine Klarheit gewinnen. Vgl. D-K, Schönhff, BrWb, Mensing, Berghaus, Dwb, L-B. Etym. gehen beide Wörter auf frz. baillie zurück. Ist vielleicht Balge im Westm. das ältere Wort, während Bali aus dem NL. entlehnt worden ist? Einen Fingerzeig für die Herkunfst könnte eine Notis aus dem Nl. Wdb. geben: Het linnengoed wordt gewasschen in de balie (opgegeven als in Overijsel gebruikelijk). Ferner bedeutet nl. balie in übertragenem Sinne: groote mand, meest voor linnengoed (die Bedtg. "grosser Korb" auch wohl in Ramsdorf). Gleich anderen mit der Textilindustrie zusammehängenden Wörtern kann auch das nl. balie übernommen sien. Dann ist auch das Nebeneinder un die Bedeutungsdifferenzierung der beiden westm. Wörter klar.
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Noors
balje
[tobbe, kuip]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: gj. lty fra fr; FuT: aus mnd. ballie, balge (holl. balie mit vb. balien, wovon engl. bail oder bale, "ein boot ausschöpfen'), das wieder aus frz. baille, 'ballie' = ital. baglia beruht.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Pools
balia
[grote tobbe, kuip]
datering: 1701-1800 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: nm.dial.balje, hol.balie "naczynie do prania"
bron: Bańkowski 2000 (A.Bańkowski)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
balie
[tobbe, vat]
<via Afrikaans>
datering: 1955 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: botter-, melk, milking, pekel-, teegoed-, trap-, voete-, waterbalie.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Deens
balje
[tobbe; plank]
-
▾ balie
[toonbank, rechtbank]
-
▾ Balinees
[taal of inwoner van Bali]
-
▾ baljuw
[ambtenaar belast met rechtspraak]
-
▾ Javaans
bliyo
[hoofd der politie]
-
▾ Javaans
bliyo
[hoofd der politie]
-
▾ balk
[stuk hout]
-
▾ Ambons-Maleis
balak
[stuk hout]
-
▾ Atjehnees
balò'
[stuk hout]
-
▾ Balinees
balok
[stuk hout]
-
▾ Frans
bau
[dekbalk]
datering: 1200 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bauquière
etymologie: PR: a. fr. balc, du, frq. *balk `balk', puis bauch
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Gimán
balak
[stuk hout]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: um balak=huis met palen gemaakt van balken ipv ronde boomsammen
etymologie: um=huis
bron: Teljeur 1978-1980 (Telj2005)
-
▾ Indonesisch
balak, balok
[stuk hout; blok; chevron; gebakken cassave; (Bahasa Prokem) bril, militair onderscheidingsteken, hoeveelheid morfine (1030 gram)]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: balokan = per balk, per blok; baar, staaf
bron: Rahardja 1989 Stevens 2004 (S&S-T2004; RCL1989)
-
▾ Jakartaans-Maleis
balken
[onbewerkt rond hout]
-
▾ Javaans
balok
[vierkant gezaagd stuk hout]
-
▾ Keiëes
ballak
[stuk hout]
-
▾ Kupang-Maleis
balok
[stuk hout]
-
▾ Madoerees
balu', balo'
[stuk hout]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ēmbalo' (dialect Bangkalan: malo') = iets van een balk voorzien
etymologie: dialect Bangkalan: balūk
bron: Kiliaan 1904 (PH, KIL)
-
▾ Makassaars
bâló
[stuk hout]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bâló-bâló = balkje, dôé-bâló = soort van munt (verouderd)
bron: Cense 1979 Matthes 1885 (BF, Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
balk
[stuk hout]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kapala balk = districtshoofd
etymologie: kapala = hoofd
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Minangkabaus
baluak
[stuk hout]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: pambaluakan = het deel van de boom dat er af wordt gehaald teneinde een balk te krijgen
bron: Moussay 1995 (Moussay)
-
▾ Negerhollands
balk
[stuk hout]
-
▾ Nias
balok
[stuk hout]
-
▾ Oekraïens
bálka
[groot stuk hout]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
balki
[stuk hout]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kou balki - orale bevrediging van de vrouw
etymologie: "Si balki di kas kai, kas ta pèrdè forsa" - Als het hoofd van het gezin sterft, gaat het gezin uit elkaar. Uit: Hendrikse-Rigaud1994, p.18
bron: (Joubert PN, Conradi, Marugg, Hendrikse-Rigaud1994)
-
▾ Pools
belka
[stuk hout]
datering: 1501-600 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: nm.balk, hol. balk "belka"
bron: Kopaliński 2007 (A.Bańkowski; http://sjp.pw.pl/lista.php?)
-
▾ Rotinees
balok
[stuk hout]
-
▾ Russisch
bálka
[stuk hout]
datering: 1435 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: Zur zeit Peters: bálka und balak, s. Smirnov 53. Die übliche Herleitung aus ndl. balk, bzw. nhd. Balken (z.B. bei Smirnov a.a.O.) scheitert an dem ältesten Beleg (s. Croiset v.d.Kop IORJ. 15, 4, 13) und man muss das Wort auf mnd. balke, dass. (s. Sch.-L. 1, 145) zurückführen. VdMeulen:Balk. 1. boom, daar de takken en wortels afgenaaid sijn en voorts vierkant gemaakt is: te scheep sij n der verscheide naamen van balken . . . WINSOU. Hij YV. komen scheepshal kon lierhaaldelijk voor, b. v. op biz. (57, GS, 70, 75, 7s (van de balcken). In de zcemanswoordenboeken van V. eu .. vindt men Russ. bulka; .). vertaalt: bau, ba irot (nom, donne a, chacune des poutres qui soutiennent les planchers on ponts du navire; les barrots sont moins gros que les baux, aveo lesquels ils concourent a porter les planchers du navire). In A. en !). staat deze beteekcnis van Russ. báll-. niet (in de bet. dekbalk is het volgens V. sedert de 1 S(! eeuw geheel verdrongen door Russ. bims uit de Ihig. plur. beains), maar wel de in Archangel gebruikelijke van: sest, utvcrzdennyj vnútri karbasa poperek ego dna, ctoby grebcy mogli v nego upiratsja nogami cilja oblcgcenija grebli (stang, bevestigd binnen in een karbas 2) dwars over den bodem, opdat de roeiers daarop met de voeten kunnen steunen en zoo lichter roeien). In de eerste plaats echter vermelden deze woordenboeken Russ. bál ka als: brus, ukreplennyj koncami v dve protivopoložnyja steny simonija ; osnovanie kryši, v kotoroni derzatsja stropila, (balk, bevestigd niet, de einden in twee tegenover elkaar liggende wanden van een gebouw; grondslag voor het dak, waarin de daksparren vatten) en leiden het woord in beide genoemde gevallen van Ilgd. balken af. Dit nu is zeker onjuist, waar Russ. balka een soheepsbalk beduidt; niet alleen als simplex, maar ook in verschillende samenstellingen als: kraanbalk, penterbalk, sloepbalk, katbalk, vischbalk, enz. hebben de Russen het woord uit het Iloll., z. deze art. Het komt mij zelfs meer dan waarschijnlijk voor, dat ook waar bálka dakbalk beteekent, dit het Holl. balk is, zoowel om den vorm (llgd. balken moest ook Russ. balken worden, vgl. Russ. baken uit Holl. baken) als om de beteekenis. x) Hoeft er in liet Holl. misschien een afkorting baksta;/, baksla;/s, waaraan Russ. báksta;/ ontleend zou kunnen zijn, naast bakstagswind bestaan, zooals voor topzeilswind ook topzeils voorkomt? Vgl. voor dit laatste: Journ. v. WASSENALU OJÍDÁM, 27 Oct. 1(559: smorgens de wind z. ten westen, woey een stijff topseyls. smorgens de wind z. ten westen, woey een stijff topseyls. ") Boot in het goevernenicnt Ärehangel. Wat dit laatste betreft, zou het niet het eenige voorbeeld zijn van een woord, dat door de Rnss. timmerlieden van de Rass. zeelui is overgenomen, z. Barghout. Ook in Archangel, waar het woord gewoonlijk baláka luidt, zijn de beteekenissen dekbalk en dakbalk nauw verbonden, vgl. de verklaringen van bal álx a in Arch.: 1. bims,balka, na kotoroj steletsja paluba sadna. 2. balka,, na kotoroj steletsja potolok v izbe. (1. balk, Avaarover het dek van een schip wordt gelegd. 2. balk, waarover de zoldering in een hut wordt gelegd). In het Lexicon van nieuwe Avoorden van PETER DEN GROOTE staat halka zonder verklaring. I). geeft nog een dialectisch subst. bálfina, oskolok cioski? (spaander, splinter, van een plank); A. en 1). hebben beiden het adj. bálocn/yj.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Saramakkaans
báíki
[stuk hout]
-
▾ Sarnami
barki
[stuk hout]
-
▾ Singalees
bālka-ya, balka-ya
[stuk hout]
-
▾ Soendanees
balok
[stuk hout]
-
▾ Sranantongo
barki, balk
[stuk hout]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
baleg, balok
[houtblok]
-
▾ Ambons-Maleis
balak
[stuk hout]
-
▾ Balkan
[landstreek in Zuidoost-Europa]
-
▾ Indonesisch
Balkan
[landstreek in Zuidoost-Europa]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: balkanisasi = balkanisatie
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
Balkan
[landstreek in Zuidoost-Europa]
-
▾ balken
[hard schreeuwen (van mensen of dieren)]
-
▾ balkenbrij
[gerecht gemaakt van slachtafval van varkens]
-
▾ Amerikaans-Engels
balkenbry
(dialect)
[gerecht gemaakt van slachtafval van varkens]
status: ontlening onzeker
etymologie: in Michigan
bron: Cassidy 1985 Mencken 1937-1948 Sijs 2009a (Mencken Sup. I, DARE, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
balkenbry
(dialect)
[gerecht gemaakt van slachtafval van varkens]
-
▾ balkon
[open uitbouw van huis; balustrade; galerij in theater; stationsperron]
-
▾ Indonesisch
balkon
[open uitbouw van huis; balustrade; galerij in theater; stationsperron]
-
▾ Menadonees
balkon
[open uitbouw van huis]
-
▾ Papiaments
balkon
[open uitbouw van huis]
status: Ambigu: Nederlands of Spaans ; ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
barkon
[open uitbouw van huis]
-
▾ Surinaams-Javaans
balkong
[open uitbouw van huis; terras]
<via Sranantongo>
-
▾ Indonesisch
balkon
[open uitbouw van huis; balustrade; galerij in theater; stationsperron]
-
▾ ballade
[episch zangstuk]
-
▾ Indonesisch
balada
[episch zangstuk]
-
▾ Indonesisch
balada
[episch zangstuk]
-
▾ ballast
[last]
-
▾ Azeri
ballast
[last]
<via Russisch>
-
▾ Bulgaars
balast
[last, ook overdrachtelijk]
-
▾ Deens
ballast
[last; ervaring]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: EO: en ssg. af det fra det mnty. lånt "last" (byrde) og uvist førsteled, der snarest er adj "bar", dvs. "tom". Ordet er sikker oprindelig nty. og mnty. ballast er da lånt tidligst i uassimileret form til nord., senere optræder det også i holl., eng. som "ballast". EO2: ældre "barlast" af bar + last, eller: ordet kan dog også stamme fra NEDERLANDSK "ballast". Fremmed2: vistnok fra ty.; 1. led kan være bar (adj.) tom (uden ladning) el. ty. bal dårlig, unyttig, 2. led byrde. OOD: vist laant fra mnt. ballast. Jessen, OOD, FuT: waarschijnlijk uit Nederduits. Smet 83: "… und die Wörterbücher sprechen sich nicht einmal darüber aus, ob "stokvisch" und "ballast" über Norddeutschland nach dem Westen gelangt oder den umgekehrten Weg gegangen sind., Kluge: Entlehnt aus mndl. ballast "das Gleichgewicht von Schiffen sicherndes Gewicht (in Form von Sandsäcken)". Das Wort ist nicht sicher erklärt. Man vermutet im zweiten Bestandteil -last die Entsprechung zu nhd. Last, da die frühe Entlehnung ins Französische last, lest lautet; der erste Bestandteil wird sowohl mit bar "rein, bloß" in Verbindung gebracht (d.h. "eine Last um der Last willen") als auch mit nndl. bal- "schlecht" (d.h. "die Last ohne Handelswert"). Vielleicht liegt in nschw. barlast (eigentlich "bloße Last") die ursprüngliche Form vor. Smet 83: "… und die Wörterbücher sprechen sich nicht einmal darüber aus, ob "stokvisch" und "ballast" über Norddeutschland nach dem Westen gelangt oder den umgekehrten Weg gegangen sind.
bron: Dahlerup 1919-1956 Goedel 1902 Hårbøl 2004 Katlev 2000 Kluge 2002 Nielsen 1989 Smet 1983 (EO, EO2, Fremmed2, OOD, Smet 83, Kluge, Goedel)
-
▾ Duits
Ballast
[last]
datering: 1442 Goedel S. 47 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Entlehnt aus mndl. ballast "das Gleichgewicht von Schiffen sicherndes Gewicht (in Form von Sandsäcken)". Das Wort ist nicht sicher erklärt. Man vermutet im zweiten Bestandteil -last die Entsprechung zu nhd. Last, da die frühe Entlehnung ins Französische last, lest lautet; der erste Bestandteil wird sowohl mit bar "rein, bloß" in Verbindung gebracht (d.h. "eine Last um der Last willen") als auch mit nndl. bal- "schlecht" (d.h. "die Last ohne Handelswert"). Vielleicht liegt in nschw. barlast (eigentlich "bloße Last") die ursprüngliche Form vor. Smet 83: "… und die Wörterbücher sprechen sich nicht einmal darüber aus, ob "stokvisch" und "ballast" über Norddeutschland nach dem Westen gelangt oder den umgekehrten Weg gegangen sind.
bron: Goedel 1902 Kluge 2002 Smet 1983 (Kluge, Goedel, Smet 83)
-
▾ Engels
ballast
[last ter stabibilisatie van een schip]
datering: 1530 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ballast-getter, -heaver; ballast-bag, -boat, -engine, -lighter, -train, -wagon. ballast-fin U.S.; ballast-man, ballast-office, ballast-ports, ballast-shovel
etymologie: Probably < either Middle Low German ballast (2nd half of the 14th cent.), Dutch ballast (1399), or Middle French ballast (1375; 1416-18 as balast; French ballast), all perhaps ultimately of Scandinavian origin. Equivalent forms are found in many European languages in the late medieval period, probably disseminated by maritime and trade contacts in the Baltic associated with the Hanseatic League. With the forms cited above, compare German Ballast (14th cent.; probably < Middle Low German), Old Swedish barlast (c1400; compare earlier barlastadh loaded with ballast (a1352), Swedish barlast; also ballast (15th cent.)), Norwegian ballast, Old Danish barlast (1443; Danish ballast), post-classical Latin ballastrum (1444 in a British source), ballastum (1462 in a British source), Spanish balastro (19th cent.; < English). The priority among these words and the relationships between many of them are unclear. Although many are close in date, the earliest attested appears to be the participial form corresponding to Old Swedish barlast (see above: probably < bar mere (see BARE adj.) + last load, cargo: see LAST n.2), with -rl- becoming -ll- by assimilation, and this is often interpreted as the ultimate etymon. However, it has conversely been suggested that the original coinage was Middle Low German ballast (see above), etymologized < bal bad (see BALE adj.) + last load, cargo (see LAST n.2), the Scandinavian forms in bar- being interpreted as folk-etymological, although this does not appear to be supported by the recorded chronology.
bron: Onions 1983 (OED3, ODEE)
-
▾ Esperanto
balasto
[last]
<via Duits>
datering: 1889 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: balasti ‘ballast laden’, senbalastigi ‘ballast lossen’
etymologie: geleend via Du Ballast met ondersteunende bronwoorden Eng, Fr en Ru ballast. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp; Vil 1)
-
▾ Frans
ballast
[last op een schip]
datering: 1375 (1351-1400)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ballaster, ballastage, ballastière
etymologie: PR: mot scand., par le moy. bas. all.; bet. 1: 1840 empr. à l'angl.V: wrsch. ned., deels uit eng., in later tijd, nl. 1. (< eng.) stenen onder een spoorweg; 2. mar. afk. van water-ballast FEW: zie FEW tot noot 5. Fr. ballast stammt also nicht aus dem englischen, wie DG, Br3, 223 und Kuhn 199 annehmen. Hingegen ist es nicht ausgeschlossen, das das wort durch mndl. vermittlung ins fr. gelangte (Valkh 53 vermutet einen mndl. ursprung des wortes, was in dieser form auch unrichtig ist); allerdings weist Schröder loc. cit. darauf hin, dass das wort offenbar auch im mndl. langsam fuss zu fassen vermochte und vor dem 16.jh. kaum belegt ist, wohl ebenfalls als spezifischer ausdruck der Hanse, wie aus der flandr. ballastordnung von 1408 im Hansischen Urkundenbuch (bd.5, nr.853) hervorgeht.
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff, FEW)
-
▾ Indonesisch
balas
[last]
-
▾ Javaans
bales
[last]
-
▾ Kroatisch
balast
[last, ook overdrachtelijk]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Litouws
balastas
[zwaar materiaal waarmee een schip wordt belast voor stabiliteit; onderlaag ter versteviging van een spoorbaan]
<via Duits>
-
▾ Macedonisch
balast
[last, ook overdrachtelijk]
-
▾ Madoerees
balas
[last ter stabilisatie van een schip]
-
▾ Noors
ballast
[last]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty, bal- kanskje bar, dvs, 'uten last'; FuT: das wort is wahrscheinlich nd. ursprungs und gehört zu mnd. bal, 'schlecht, unnütz'(siehe balstyrig). Die abweichenden formen sind in diesem falle durch volksetymologi entstanden.
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Oekraïens
ballast
[zwaar materiaal waarmee een schip wordt belast voor stabiliteit]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
balaster (ouder: balastu)
[last]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, PBduizend)
-
▾ Pools
balast
[zwaar materiaal waarmee een schip wordt belast voor stabiliteit]
<via Duits>
datering: 1701-1800 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: nm. Ballast "obciażenie"
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?; Wladyslaw Kopalinski; A.Bańkowski)
-
▾ Russisch
ballást
[last]
datering: 1720 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. ballast oder ndd. ballast, woher auch engl. ballast, s. Kluge-Götze EW. 35 und Holthausen EW. 13. VdMeulen:Ballast. Ballast werd genaamd dat zand of die stenen en andere ruwe waren , die onder in het ruim gesmeten Averden, om het schil) wat dieper in het water te doen sakken, opdat het niet al te rank zoude zijn en nood zoude hebben van om te slaan. WINSCIL, vgl. W. biz. 284: ballast werd te scheep gebracht zooveel, dat de schepen een bekwame stevigheid bekomen, 't Avelk hoeveel 't zij, d' ondervindingen leert. Russ. balast, bal fánt, lest, waarbij het WAV. balásut, ballástit, lester un navire, Uoli. ballasten (zwarten in de schepen laden om het schips zwaerheitsmiddelpunt naer omlaag te krijgen: de schepen stevig en bekwam om te zeilen te mekken. W.). Het Russ. kent ook nog een van balast afgeleid subst. balast bia in de betekenis van ijzeren of metalen bout of staaf , die veelal als ballast op den bodem van sloepen gelegd wordt, om deze vast op het water te doen liggen (bij V., A. en 1).). A. en D. vermelden verder de adj. balástny) en balastov?/]. Evenals het Uoll. Avoord wordt ook het Russ. balast, ballast gebezigd in den zin van overbodige last, onnutte, onnodige zaak.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR,VdMeulen 1909)
-
▾ Servisch
balast
[last, ook overdrachtelijk]
-
▾ Sloveens
balast
[last; onverteerbaar materiaal in voedsel]
-
▾ Slowaaks
balast
[last op schip]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: ASCS: < Duits; Rejzek: < Duits en dat uit Nederlands of een Scandinavische taal
bron: Slovensko-anglický slovník 2002 (Slovensko-anglický slovník)
-
▾ Tsjechisch
balast
[last op schip]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: ASCS: < Duits; Rejzek: < Duits en dat uit Nederlands of een Scandinavische taal
bron: Petráčková 1995 (ASCS)
-
▾ Zweeds
barlast
[zwaar materiaal waarmee een schip wordt belast voor stabiliteit]
datering: 1605 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan ca 1605; omdiskuterad förled, ev. till 1bar i bet. 'utan varulast', och last1; formen ballast av lågty. ballast med samma bet., ev., i sin tur, ombildn. av det nordiska barlast
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Azeri
ballast
[last]
<via Russisch>
-
▾ ballastmand
[mand voor ballast]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
ballasmandjie
[mand gebruikt bij fruitpluk]
<via Afrikaans>
datering: 1873 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. (earlier Du. ballastmandje), ballas ballast, load + mandjie small basket.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
ballasmandjie
[mand gebruikt bij fruitpluk]
<via Afrikaans>
-
▾ ballastpoort
[poort in een schip waar de ballast door geladen wordt]
-
▾ Russisch
balástport
[poort in een schip waar de ballast door geladen wordt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Ballastpoort. Poort of opening in het schip, waar de ballast door geladen wordt, en die men, voor het naar zee gaan, zorgvuldig dichtbreeuwt. Ned. Wdb., vgl. v. L. Bij W. biz. IGI leest men: de fluiten hebben in 't gemeen aan ieder zijde een ballastpoort. Russ. balastport, sabord de charge, slechts bij J.
bron: Meulen 1909 (VdM̀eulen 1909)
-
▾ Russisch
balástport
[poort in een schip waar de ballast door geladen wordt]
-
▾ ballerina
[balletdanseres]
-
▾ Indonesisch
balérina
[balletdanseres]
-
▾ Indonesisch
balérina
[balletdanseres]
-
▾ ballet
[figuurdans]
-
▾ Indonesisch
balét
[figuurdans]
-
▾ Menadonees
balèt
[figuurdans]
-
▾ Papiaments
balèt
[figuurdans]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
balét
[figuurdans]
-
▾ ballingschap
[toestand van een balling]
-
▾ Fries
ballingskip
[toestand van een balling]
-
▾ Fries
ballingskip
[toestand van een balling]
-
▾ ballon
[met gas gevulde zak]
-
▾ Boeginees
balông
[met gas gevulde zak]
-
▾ Indonesisch
balon
[met gas gevulde zak; gloeilamp; (Bahasa Prokem) hoer]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: balon = BAkal caLON = beoogde kandidaat
bron: Rahardja 1989 Stevens 2004 (S&S-T2004; RCL1989)
-
▾ Jakartaans-Maleis
balón, balón gas
[met gas gevulde zak]
-
▾ Javaans
balon
[ballon; elektrische gloeilamp, peer]
-
▾ Madoerees
balon
[bepaald soort lamp]
status: ontlening onzeker
etymologie: in het Bahasa Indonesia: balon lampu = lampenpeertje
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Makassaars
balông
[bepaald soort lamp]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
balon
[met gas gevulde zak]
-
▾ Papiaments
balòn
[met gas gevulde zak; bepaald soort lamp; ballonrok, ballonbroek]
status: ontlening onzeker
etymologie: "lampi a pèrdè su balòn" - het meisje heeft haar maagdelijkheid verloren
bron: (Joubert PN, Marugg)
-
▾ Tswana
balônô
[met gas gevulde zak]
-
▾ Xhosa
bhaloni
[met gas gevulde zak]
-
▾ Boeginees
balông
[met gas gevulde zak]
-
▾ ballonfok
[groot stagzeil, vooral door wedstrijdjachten gebruikt]
-
▾ Pools
balonfok
[groot stagzeil, vooral door wedstrijdjachten gebruikt]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Pools
balonfok
[groot stagzeil, vooral door wedstrijdjachten gebruikt]
-
▾ ballonkluiver
[bepaald stagzeil]
-
▾ Pools
balonkliwer
[bepaald stagzeil]
-
▾ Pools
balonkliwer
[bepaald stagzeil]
-
▾ balmuizer, balmuize
[(Vlaams) oud muntstuk]
-
▾ Frans
blâmûze
†verouderd
(dialect)
[muntstuk]
-
▾ Frans
blâmûze
†verouderd
(dialect)
[muntstuk]
-
▾ balorig
[gemelijk]
-
▾ Fries
baloarich
[onwillig, weerspannig]
-
▾ Fries
baloarich
[onwillig, weerspannig]
-
▾ balpen, ballpoint
[pen met een beweeglijk kogeltje in het uiteinde]
-
▾ Indonesisch
bolpén
[pen met een beweeglijk kogeltje in het uiteinde]
status: ontlening onzeker
etymologie: ook bolpoin, ontleend aan het Engels
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Kupang-Maleis
bolpoin
[pen met een beweeglijk kogeltje in het uiteinde]
-
▾ Madoerees
bōlpen
[pen met een beweeglijk kogeltje in het uiteinde]
-
▾ Sranantongo
balpèn
[pen met een beweeglijk kogeltje in het uiteinde]
-
▾ Indonesisch
bolpén
[pen met een beweeglijk kogeltje in het uiteinde]
-
▾ balsem
[zalf]
-
▾ Indonesisch
balsem
[zalf]
-
▾ Jakartaans-Maleis
balsem
[zalf]
-
▾ Japans
barusamu
[zalf]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: barusamu-hêryû (verouderd), perû-barusamu 'Perubalsem'
bron: Vos 1963 (Vos 1963, 1985)
-
▾ Madoerees
balsēm
[zalf]
-
▾ Makassaars
balasā̂ng
[zalf]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mī̂nyá balasā̂ng = Perubalsem
etymologie: mī̂nyá = olie
bron: Cense 1979 Matthes 1885 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage., BF)
-
▾ Menadonees
balsem
[zalf]
-
▾ Negerhollands
balsam
[zalf]
-
▾ Papiaments
balsem
[zalf]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.12
bron: Putte 2008 (Putte PN, Ewijk)
-
▾ Indonesisch
balsem
[zalf]
-
▾ balsturig
[koppig]
-
▾ Deens
balstyrig
[koppig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk balsturich 'ikke til at styre' dannet af bal- 'dårlig, slem' + en afledning af vb. sturen 'styre'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, EO)
-
▾ Noors
balstyrig
[koppig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. balsturich , holl. balsturig egtl. «vanskelig å styre», 1. ledd besl. med gno. bol skade, ulykke; BO: fra lty; FuT: von mnd. balstûrich, 'unbändig, unlenksam, ausgelassen" (holl. balsturig), eigentlich 'schlecht zu lenken'. Das erste glied liegt in got. balwa-wêsei, 'bosheit'vor, ahd. balo, 'bosheit'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bålsturig
[weerspannig, koppig, onhandelbaar]
datering: 1605 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan ca 1605; efter lågty. balstürich 'svår att styra'; i sv. ombildat efter bång
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
balstyrig
[koppig]
-
▾ balustrade
[hekwerk met stijlen]
-
▾ Indonesisch
balustrade
[hekwerk met stijlen]
-
▾ Indonesisch
balustrade
[hekwerk met stijlen]
-
▾ balzaal
[danszaal]
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
bangsal
[schuilplaats; onderkomen]
<via Indonesisch>
status: ontlening onzeker
bron: Baxter 2004 (Baxter, Alan N. & Patrick de Silva (2004), A Dictionary of Kristang (Malacca Creole Portuguese) with an English-Kristang finderlist (Pacific Linguistics 564), Canberra.)
-
▾ Menadonees
bangsal
[aula]
-
▾ Creools-Portugees (Malakka)
bangsal
[schuilplaats; onderkomen]
<via Indonesisch>
-
▾ bam
[hard geluid, boem]
-
▾ Sranantongo
bam
[hard geluid, boem; in verband met feest: de kleine uurtjes]
-
▾ Sranantongo
bam
[hard geluid, boem; in verband met feest: de kleine uurtjes]
-
▾ bambocheren
[pierewaaien, boemelen, stappen]
-
▾ Papiaments
bambusher
[pierewaaien, boemelen, stappen]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bambusher
[pierewaaien, boemelen, stappen]
-
▾ bamboe
[tropische grassoort]
-
▾ Arowaks
bamboesji
[tropische grassoort]
-
▾ Azeri
bambuk
[tropische grassoort]
<via Russisch>
-
▾ Bulgaars
bambuk
[tropische grassoort]
<via Russisch>
-
▾ Deens
bambus
[tropische grassoort]
status: ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nederlandsk bamboes pl. på -s ¯ malajisk bambu 'bambus' ¯ vist af assamesisk el. hindi bããh bh[ 'bambus eller siv (der vokser på) jorden (og ikke på vandet)' dannet af bããh 'bambus, rør' + bh[ 'jord'; bããh kommer af oldindisk vããÙ 'bambus, rør'; bh[ betyder egl. 'verden, væren' og er besl.m. bo, fysik , DDO: via tysk fra nederlandsk bamboes fra portugisisk mambu fra malajisk, Møller: Hollandsk som Mellemled p. 188.
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Møller 1927 (PNOE, OOD, DDO, Møller)
-
▾ Duits
Bambus
[tropische grassoort]
datering: 1651-1700
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Bambusvorhang
etymologie: malai.-niederl.; der; -[ses], -se. De -s via het ndl. uit de port. meervoudsvorm. Bartz: Dt. Bambus für das tropische Rohrgras stammt ebenfalls aus dem Niederländ. und geht über portugies. Vermittlung auf südindische oder malaische Dialekte zurück.
bron: Bartz 2007 Duden Fremd 1990 Kluge 2002 (Duden Fremd, Kluge, Bartz)
-
▾ Engels
bamboo
[tropische grassoort]
datering: 1598 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: Original source doubtful: now in Malay (Central Sumatra), Sundanese, and Javanese (W. and Central Java) bambu; but some consider it an introduced word there, and take the original to be Canarese b<abreve>nb<ubreve> or banwu. The native word in the Concan, in 16th c., was represented by the Portuguese as mambu, still found after 1600. Cf. Du. bamboes (= -<umac>s), G. bambus, Fr. bambou, It., Sp. and Pg. bambu, mod.L. bamb<umac>sa; the forms bambus, -bous, -bouse, come through Du., which seems to have been the European lang. in which the word first appeared with initial b; the final s in Du., etc. is not explained.\after iron curtain; cf. chick n.2
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Ewe
pamplu
[tropische grassoort]
-
▾ Fries
bamboe(s)
[tropische grassoort; stok of bezem daarvan]
-
▾ Ga
pamplo
[tropische grassoort]
-
▾ Hongaars
bambusz
[tropische grassoort]
<via Duits>
-
▾ Kroatisch
bambus
[tropische grassoort]
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Lets
bambusi
[tropische grassoort]
status: ontlening onzeker
etymologie: hol. bamboes < port. bambu < malaj.
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
bambukas
[tropische grassoort]
status: Ambigu: Nederlands of Frans ; ontlening onzeker
etymologie: pranc. bambou, malaj. bambu
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Macedonisch
bambus
[tropische grassoort]
-
▾ Noors
bambus
[tropische grassoort; skibinding van bamboe]
status: ontlening onzeker
etymologie: NROi: ty. bambus over holl. bamboes, opr. et malaiisk ord; BO: gj. nederl. fra marathi, et indoeuropeisk språk i India
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Oekraïens
bambúk
[tropische grassoort]
<via Russisch>
-
▾ Pools
bambus
[tropische grassoort]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: Bambusa arundinacea en Bambusa vulgaris
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
bambúk
[tropische grassoort]
datering: 1751-1800 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Das Wort kann aus verschiedenen Sprachen entlehnt sein, wie engl. bamboo, frz. bambou, ndl. bamboe. Alle dieser Wörter gehen über port. mambu auf ein malaisches Wort zurück. Vgl. darüber Holthausen EW. 13, Gamillscheg EW. 74, Kluge-Götze EW. 36, Lokotsch 18.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, ESR)
-
▾ Servisch
bambus
[tropische grassoort]
<via Duits>
-
▾ Sloveens
bambus
[tropische grassoort; drankje (mix van cola en rode wijn)]
-
▾ Slowaaks
basmus
[tropische grassoort]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: Rejzek: via Duits Bambus uit ndl. bamboes, mv. van bamboe uit Maleis bambu (ASCS alleen < Maleis)
bron: Slovensko-anglický slovník 2002 (Slovensko-anglický slovník)
-
▾ Sranantongo
bambu(si), (ouder: bamboesoe)
[tropische grassoort]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Tsjechisch
basmus
[tropische grassoort]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: Rejzek: via Duits Bambus uit ndl. bamboes, mv. van bamboe uit Maleis bambu (ASCS alleen < Maleis)
bron: Rejzek 2001 (Rejzek)
-
▾ Twi
mpampuro
[tropische grassoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bambus
[(trommel gemaakt van) houten vat]
datering: 1821 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Etym. unkn.; perh. fr. Du. %ibamboes%i bamboo
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Arowaks
bamboesji
[tropische grassoort]
-
▾ bamboes
[(gewestelijk) onbevaren matroos]
-
▾ Duits
Bambuse
[slechte matroos, scheepstimmerman die slechts als hulpje dient]
datering: 1868 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Bartz: Wohl entlehnt aus niederländ. bamboes "Bambus", auch "unerfahrener Seemann" vielleicht bildlich, weil er steif wei ein damals gebräuchlicher Bambusstock herumstand. Dt. Bambus für das tropische Rohrgras stammt ebenfalls aus dem Niederländ. und geht über portugies. Vermittlung auf südindische oder malaische Dialekte zurück.
bron: Bartz 2007 (Bartz)
-
▾ Duits
Bambuse
[slechte matroos, scheepstimmerman die slechts als hulpje dient]
-
▾ ban
[afkondiging; uitsluiting]
-
▾ Baskisch
banak
[(mv.) openbare aankondiging, afkondiging, proclamatie]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: Volgens Lh Labourdijns van uitheemse herkomst, als in banak atheratzea ‘het openbaar maken van de aankondiging’. Synoniem van het algemeen Noord-Baskische gridak en Souletijnse kridak (beide in het meervoud), vormen die op het Bearnese crida van de stadsomroeper teruggaan.
bron: Lhande 1926 (Lh)
-
▾ Frans
ban
[officiële afkondiging]
datering: 1130 (1101-1150)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: frq. *ban
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Baskisch
banak
[(mv.) openbare aankondiging, afkondiging, proclamatie]
<via Frans>
-
▾ banaal
[alledaags]
-
▾ Indonesisch
banal
[alledaags]
-
▾ Indonesisch
banal
[alledaags]
-
▾ banaan
[plant, vrucht]
-
▾ Aucaans
baana
[plant, vrucht]
-
▾ Berbice-Nederlands
banana
[plant, vrucht]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
banana fig
[plant, vrucht]
-
▾ Negerhollands
banana
[bakbanaan, kookbanaan, grovere soort banaan]
-
▾ Oekraïens
banán
[plant, vrucht]
<via Russisch>
-
▾ Pools
banan
[plant, vrucht]
<via Russisch>
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
banán
[plant, vrucht]
status: Ambigu: Nederlands of Frans ; ontlening onzeker
etymologie: Banaan, vrucht en plant, behorende tot het geslacht Musa (Ndl. Wdb. 2, 951). ítuss. banán. Vgl. Gončarov: Banany, tropičeskij plod! (Bananen,tropische vrucht!) en aid. 5, 316 (te Anjer op Java): svjazka banánov (een tros bananen). Ontlening aan sp., port. banana, eng. banana is onwaarschijnlijk, evenzo aan hd. banane (das nhd. banane wäre im Russ. femin. geworden, Vasmer 1, 51). Naast fr. banane komt ndl. banaan niet minder in aanmerking, vgl. Veth, Uit Oost en West 245.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Sarnami
báná
[bakbanaan]
-
▾ Skepi-Nederlands
banan
[plant, vrucht]
-
▾ Sranantongo
bana
[bakbanaan, kookbanaan]
-
▾ Surinaams-Javaans
banah
[bakbanaan, kookbanaan]
<via Sranantongo>
-
▾ Aucaans
baana
[plant, vrucht]
-
▾ band
[luchtband]
-
▾ Aucaans
banti
[luchtband]
-
▾ Balinees
ban
[luchtband]
-
▾ Boeginees
bang
[luchtband]
-
▾ Duits
Bant, Fietsband
(dialect)
[fietsband]
status: ontlening onzeker
etymologie: Mehr der Grenze zu. Nur in einzelnen Grenzstrichen häufiger gebraucht als die dem hd. Riefen, Mantel, Deck entsprechenden Wörter oder in Wettbewerb mit diesen, z.B. in Anholt, Vreden und Oeding.
bron: Schlüter 1952 (Schlüter)
-
▾ Indonesisch
ban; (Bahasa Prokem) band
[luchtband; (Bahasa Prokem) manier om vrouwen seksueel te rangschikken (vrouwen met de tweede of derde band)]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ban sérep = reserveband; (ironisch:) vice-president van de Republiek Indonesië
bron: Rahardja 1989 Stevens 2004 (S&S-T2004; RCL1989)
-
▾ Jakartaans-Maleis
ban
[luchtband]
-
▾ Javaans
ban
[luchtband]
-
▾ Makassaars
bâng
[luchtband]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
ban
[luchtband]
-
▾ Minangkabaus
ban
[luchtband]
-
▾ Muna
bani
[luchtband]
-
▾ Petjoh
ban
[luchtband; wiel]
<via Indonesisch>
-
▾ Sarnami
banti
[luchtband]
-
▾ Sasaks
ban
[luchtband]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ban sĕlir = isoleerband
etymologie: sĕlir = isoleer-
bron: Goris 1938 (Goris)
-
▾ Soendanees
ban
[luchtband]
-
▾ Sranantongo
banti
[luchtband]
-
▾ Surinaams-Javaans
ban
[luchtband; wiel]
-
▾ Aucaans
banti
[luchtband]
-
▾ band
[strook stof om te binden; verbond]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1201-1250;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Baskisch
banda
[verband, strook, reep]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bandatu ‘verbinden, spannen (vasttrekken)’
etymologie: Lh definieert dit als algemeen Noord-Baskisch van uitheemse herkomst en geeft veel extra afleidingen met productieve suffixen. Azk 1 geeft alleen bandato, dat het diminutief van banda kan zijn en dat hij vertaalt met ‘luier'. Onder banda geeft Azk 1 in deze betekenisreeks echter alleen voor het zuidelijke Biskaais ‘band om een wiel’, zoals de ijzeren band ter versteviging van een houten wiel. Sar 2 geeft uitsluitend bandatu (1712) in de betekenis van ‘spannen van een wapen als een kruisboog’.
bron: Azkue 1969 Lhande 1926 Sarasola 1984-1995 (Lh, Azk, Sar 2)
-
▾ Esperanto
banto
[strik, lus]
<via Russisch>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Ru bant met ondersteunende bronwoorden Fr bande (beide teruggaand op Nl) en Du Band, Eng band. In 1923 is hieraan toegevoegd de wortel bend- ‘strook, verband, zwachtel’, die waarschijnlijk teruggaat op Eng band, Du Binde, It benda. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 1)
-
▾ Frans
bande
[windsel]
datering: 1100-1150 (1051-1100)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: frq. *binda `band'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Jakartaans-Maleis
ban
[strook stof om mee te binden]
-
▾ Javaans
ban
[buikriem, gordel; kruisband (om drukwerk)]
-
▾ Kupang-Maleis
band
[buikriem van een zadel]
-
▾ Madoerees
ēbban
[strook stof om te binden]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngēbbane = een band bevestigen
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Makassaars
bâng
[(gordel)riem]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bângkulí = leren riem om het middel gedragen, gordelriem (ook van plastic)
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
band
[buikriem van een zadel]
-
▾ Negerhollands
band
[connectie; verbond]
-
▾ Noord-Sotho
lepanta
[strook stof om te binden; verbond]
-
▾ Oost-Jiddisch
bantn
[strik]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
bant
[band, ceintuur]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: banchi (smallere of bredere strook van enigerlei stof, halsband), bancha (met een band het lichaam ondersteunen)
bron: Veeris 1990 (Joubert PN, Veeris1990)
-
▾ Russisch
bant
[versteviging van het zeil waar de gaten voor de rifseizings zitten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Band. Hetzelfde als rifband, z. aki. en vgl. b. v. P. M. biz. 322 : de gaffelzeilen hebben één of meer reven, naarmate van hunne bestemming. Deze reven loopen evenwijdig aan het ouderlijk, en zijn door smalle strooken doek, banden geheeten , versterkt. Russ. bant V., bande, nášivka na paraše v tom mésté, gdc parušina terpit bolšoe naprjaženie (lap op cen zeil op die plaats, waar het zeildoek groote spanning doorstaat).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Saramakkaans
bánti
[riem, ceintuur]
-
▾ Shona
bhandi
[broekriem]
<via Afrikaans>
-
▾ Soendanees
ban
[strook stof om te binden; bretel]
-
▾ Sranantongo
banti
[riem, centuur; knellen, snoeren]
-
▾ Xhosa
bhanti
[strook stof om te binden; verbond]
-
▾ Zuid-Sotho
lebanta
[strook stof om te binden; verbond]
-
▾ Baskisch
banda
[verband, strook, reep]
<via Frans>
-
▾ band
[muziekkorps]
-
▾ Indonesisch
band, bén
[muziekkorps, orkestje]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Jones 2007 Stevens 2004 (S&S-T2004, Jones)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèn, bèm
[muziekkorps]
-
▾ Menadonees
bèn
[muziekkorps]
-
▾ Sranantongo
bènt
[muziekkorps]
-
▾ Surinaams-Javaans
bèn
[muziekkorps]
<via Sranantongo>
-
▾ Indonesisch
band, bén
[muziekkorps, orkestje]
-
▾ band
[magneetband]
-
▾ Sranantongo
banti
[geluidsband, videoband; opnemen op geluids- of videoband]
-
▾ Surinaams-Javaans
banti
†verouderd
[magnetofoonband]
-
▾ Sranantongo
banti
[geluidsband, videoband; opnemen op geluids- of videoband]
-
▾ bandelier
[draagriem voor sabel]
-
▾ Engels
bandoleer
[schouderriem; patroongordel]
datering: 1501-1600 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Frans ; ontlening onzeker
etymologie: - Du. bandelier, or its source F. bandoulière, dial. bandroulière, prob. f. banderole BANDEROLE; cf. It. bandoliera, Sp. bandolera
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Esperanto
bandoliero
[schouderriem]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Eng bandoleer. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Engels
bandoleer
[schouderriem; patroongordel]
-
▾ banderol
[strook met opschrift]
-
▾ Indonesisch
banderol
[strook met opschrift; prijskaartje]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membanderol = ergens een prijskaartje aanhangen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bandrol, banrol
(dialect)
[strook met opschrift]
-
▾ Indonesisch
banderol
[strook met opschrift; prijskaartje]
-
▾ bandiet
[struikrover]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1599-1607;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
bandit
[struikrover]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: baditisme = banditisme
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bandit
[slechterik]
-
▾ Menadonees
bandit
[crimineel; stout gedrag van klein kind]
-
▾ Shona
bhanditi
[gevangene]
<via Afrikaans>
-
▾ Sranantongo
banditi
[dief]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bandit, bandiet
[gevangene, veroordeelde]
datering: 1795 (1751-1800)
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: Afk. (fr. Du., robber, brigand)
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Indonesisch
bandit
[struikrover]
-
▾ bandijzer
[zeer plat staafijzer]
-
▾ Indonesisch
bandijzer, banéser
[hoepel van zeer plat ijzer]
-
▾ Indonesisch
bandijzer, banéser
[hoepel van zeer plat ijzer]
-
▾ bang
[angstig]
-
▾ Berbice-Nederlands
banggi
[angstig zijn]
-
▾ Deens
bange
[angstig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bange ¯ oldnedertysk *bi+ango dannet af bi- 'be-' + adv. ango 'ængsteligt' (besl.m. anger, angst)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bang, ban
[bang zijn voor, vrezen; angstig]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: bang, vreesachtig = bangachtig
etymologie: bang (old1776, Hesseling 1905), ban (djdj1926). old 1776: niet bang = sonder bang. ban (djdj1926): de n is in de bron voorzien van een puntje erboven.
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old1776, Hesseling 1905, djdj1926)
-
▾ Noors
bange
[angstig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty., besl. med angst
bron: NOBi (NOBi)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bang
[angstig]
-
▾ Berbice-Nederlands
banggi
[angstig zijn]
-
▾ bangheid
[angst, benauwdheid]
-
▾ Negerhollands
bangheid
[angst, benauwdheid]
-
▾ Negerhollands
bangheid
[angst, benauwdheid]
-
▾ banier
[vaandel]
- ▾ Noors banner [vaandel]
-
▾ Sranantongo
baniri
[vaandel]
-
▾ banjer
[groot heer]
-
▾ Duits
Banjer, Bantjer
(dialect)
[zot, kwast, fat, dandy]
status: ontlening onzeker
etymologie: In den Formen Banjer, Bantjer heute bei den Alten noch bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Banjer, Bantjer
(dialect)
[zot, kwast, fat, dandy]
-
▾ banjo
[snaarinstrument]
-
▾ Indonesisch
banyo
[snaarinstrument]
-
▾ Indonesisch
banyo
[snaarinstrument]
-
▾ bank
[meubelstuk]
-
▾ Arowaks
bañka
[meubelstuk]
-
▾ Balinees
bangku
[meubelstuk]
-
▾ Boeginees
bângko
[meubelstuk]
-
▾ Indonesisch
bangku
[meubelstuk]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: sebangku = van dezelfde (school)bank
etymologie: se = een
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Japans
banko
†verouderd
[meubelstuk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Sp.banco, D.bank. (P.banca!). Het Sp.leenwoord is versterkt door ontlening uit het Nl.'Bank' in the sense of 'money shop' is ginkô (S.-J.) or banku (E.).Bank wordt nog steeds gebruikt in de volgende dialekten: Numakuma County, Hiroshima Pref.; Imabari City, Ehime Pref.; Kyûshû.
bron: Vos 1963 (Vos 1963)
-
▾ Javaans
bangku
[houten zitbank; tafel]
-
▾ Javindo
bang
[meubelstuk]
-
▾ Karaïbisch
bangi
[meubelstuk]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
bron: Aloema 1987 (Aloema, Nardo, M.J. Pierre & C.N. van der Ziel (red.) (1987), Kalihna-Nederlands woordenboek, met index, Instituut voor Taalwetenschap (SIL), proefuitgave. 1987)
-
▾ Madoerees
bangko, bangku
[rustbank, canapé]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: abangku = voorzien van een bank, ēmbangkuwi = ergens een bank plaatsen
etymologie: Sumēnēp: bāngko
bron: Kiliaan 1904 (PH, KIL)
-
▾ Makassaars
bângko
[schoolbank; rustbank, divan]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bângko-per = divan met veren
etymologie: per = veer
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
bangku
[meubelstuk]
-
▾ Minangkabaus
bangku
[meubelstuk]
-
▾ Negerhollands
bank, banki
[meubelstuk]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: bank, banki (old1776), banki (djdj1926)
bron: Josselin 1926 Oldendorp 1996 (old 1776, djdj1926)
-
▾ Papiaments
banki
[meubelstuk]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN; Conradi; Noordegraaf, Jan (2015), ‘Lexicografie op Curaçao. Abraham Jesurun en zijn woordenlijst van het Papiaments (1898)’, in: Trefwoord 2015, http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord.)
-
▾ Russisch
bánka
[bank in een sloep voor de roeiers; matrozenverblijf tussen twee geschutstukken op een scheepsdek; (boeventaal) stoel, kruk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bank (2). Bank in een sloep voor de roeiers, en tevens dienende om de sloep verband te geven. T. Russ. banka, bane de rameur. Bank (3). In alle woordenboeken behalve in .. staat een Russ. woord banka, dat A. aldus verklaart: prostranstvo mezd u každými dvumja orudijanii v tom dekc korablja, kotoryj otvoditsja dlja žilja matrosov (ruimte tussen iedere twee stukken geschut op dat scheepsdek, dat tot woning der matrozen dient); bij V. is de Er. vertaling: poste, de Eng.: birtli. Volgens de verbeteringen in A. is het woord uit Iloll. bank. Bij Russ. banka in alle op het zeewezenbetrekking hebbende beteekenissen hoort een adj. baukooyj.
bron: Dovhopolyj 2005 (VdMeulen 1909, Dovhopolyj)
-
▾ Saramakkaans
bángi
[meubelstuk: zitbankje]
-
▾ Sarnami
bángi
[meubelstuk]
-
▾ Savu
b̄agu, b̄ago
[meubelstuk]
-
▾ Singalees
banku-va
[meubelstuk]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees ; ontlening onzeker
etymologie: of uit Portugees banco
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala)
-
▾ Soendanees
bangku
[meubelstuk]
-
▾ Sranantongo
bangi
[meubelstuk]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
bangi
[meubelstuk]
<via Sranantongo>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bankie
[steenrichel, terras; klein zitmeubel]
<via Afrikaans>
datering: 1. 1882; 2. 1959 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., bank + ie.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Arowaks
bañka
[meubelstuk]
-
▾ bank
[zandbank; ondiepte]
-
▾ Litouws
banka
[zandbank; ondiepte]
status: ontlening onzeker
etymologie: ol. bank - sekluma
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Oekraïens
bánka, bánok
†verouderd
[zandbank; ondiepte]
<via Russisch>
-
▾ Russisch
bánka, bánok
†verouderd
(dialect)
[zandbank; ondiepte]
status: ontlening onzeker
etymologie: VdMeulen 1959:Bank — oudtijds ook banke, zie Linsch. 52, 71, 116 —, ondiepte, zandbank. Russ. banka naast bánok, zie Zee- en Scheepst. 28. Merkwaardig is de betekenis die men volgens Dal' 1, 115 in de streek van de Kaspische zee aan bánok toekent: na Kaspii inye bankom nazyvajut: ruslo, střežen',chod, vorota, farvater (op de Kaspische zee noemen sommigen banok: bedding, diepte, loop, doorgang, vaarwater). Bij Karaulov 48 vindt men de definitie: girlo, rukav reki vchodjaščij v more (monding van een rivierarm, arm van een rivier, die in zee uitloopt) met als voorbeeld het zinnetje: bánok obmelel — ryba i ni idet к nam (de bánok is ondiep geworden, verzand — de vis komt niet tot ons). Het woord zal vermoedelijk eerst voor een ondiep, verzand vaarwater zijn gebruikt en daarna voor een vaarwater in 't algemeen, bij voorkeur voor een vaarwater dat naar zee voert en waar niet zelden ondiepten en zandbanken worden aangetroffen zoals in de mondingen der Russische rivierarmen aan de Kaspische zee. VdMeulen 1909:Bank (1). De ondiepte, die gemeenelijk voor het strand leggen. WINSCII. Ondiepe plaats in de zee. T. Russ. banka, bane, Eng. sandbauk. 1). en V. geven bovendien den bijvorm banok, die vooral in de Kaspische zee schijnt voor te komen en daar merkwaardigerwijze vaarwater (algemeen Russ. J'arodfer uit Iloll. vaar teater) beduidt.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Sranantongo
bangi
[zandbank]
-
▾ Zweeds
bank
[dijk, wal; zandbank]
datering: 1644 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1644; av lågty. bank med samma bet., samma ord som ty. Bank 'bänk'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Litouws
banka
[zandbank; ondiepte]
-
▾ bank
[geldbank]
-
▾ Noord-Sotho
panka
[geldbank]
-
▾ Papiaments
banki
†verouderd
[geldbank]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Uit Marugg: "Banki di simia, banki di sperma" - spermabank
etymologie: Mat. 25:27 "Bo mester a boeta mi plaka na banki, i na mi boorbemeentoe, lo mi a hajee koe soe interest".
bron: Conradi 1844 (Conradi)
-
▾ Saramakkaans
bánku
[geldbank]
-
▾ Sarnami
bánk
[geldbank]
-
▾ Sranantongo
bangi
[geldbank]
-
▾ Xhosa
bhanki
[geldbank]
-
▾ Zoeloe
bhange
[geldbank]
-
▾ Zuid-Sotho
banka
[geldbank]
-
▾ Noord-Sotho
panka
[geldbank]
-
▾ bank van lening
[bank die leent en uitleent]
-
▾ Zweeds
bank av låning
[bank die leent en uitleent]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ~sfond (leenfonds); ~sman (persoon die iets te leen heeft); ~sreglemente (reglement mbt lenen); ~ssumma (bedrag dat geleend is); ~ssätt ( wijze van uitlenen); ~svillkor (voorwaarden mbt lenen)
etymologie: SAOB; efter holl. bank van leening
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Zweeds
bank av låning
[bank die leent en uitleent]
-
▾ bankbiljet
[geldswaardig papier]
-
▾ Fries
bankbiljet
[geldswaardig papier]
-
▾ Fries
bankbiljet
[geldswaardig papier]
-
▾ bankbriefje
[bankbiljet]
-
▾ Fries
bankbriefke
[bankbiljet]
-
▾ Fries
bankbriefke
[bankbiljet]
-
▾ banket
[gevuld gebak]
-
▾ Amerikaans-Engels
banket
(dialect)
[gevuld gebak]
-
▾ Duits
Bankett
(dialect)
[gevuld gebak]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bankett(namen) sind noch in ganz Ostfr. bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Engels
banket
[goudbevattende conglomeraten in Witwatersrand (zo genoemd vanwege hun gelijkenis met gevuld gebak)]
datering: 1886 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du., a confection resembling almond hardbake (see quot. 1887).
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Indonesisch
bangkét
[gevuld gebak]
-
▾ Makassaars
bângké
[gevuld gebak]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ábângké = banket maken, pábângkekang = vormpje van zink voor banket
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
bangkèt
[droog gebak dat meestal met noten is gevuld]
-
▾ Sranantongo
banketi
[gevuld gebak]
-
▾ Amerikaans-Engels
banket
(dialect)
[gevuld gebak]
-
▾ banket
[feestmaal]
-
▾ Indonesisch
bangkét
[feestmaal]
-
▾ Indonesisch
bangkét
[feestmaal]
-
▾ banketletter
[gebak van bladerdeeg met amandelspijs in de vorm van een letter]
-
▾ Amerikaans-Engels
(almond, Dutch) letter
(dialect)
[gebak van bladerdeeg met amandelspijs in de vorm van een letter]
-
▾ Amerikaans-Engels
(almond, Dutch) letter
(dialect)
[gebak van bladerdeeg met amandelspijs in de vorm van een letter]
-
▾ bankier
[hoofd van bank; geldhandelaar]
-
▾ Deens
bankier
[geldhandelaar]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra fr. banquier (se II. Bank); jf. Bankør, Törnqvist: Bankier, aus ndl. bankier aus frz. bankquier. Vgl. mnd banker, mnld bankier, span. banquero
bron: Dahlerup 1919-1956 Moberg-Bakker 1973 Møller 1927 Törnqvist 1977 (Törnqvist, OOD, Møller p. 188., Moberg)
-
▾ Indonesisch
bankir
[geldhandelaar; geldlener]
-
▾ Javaans
bangkir
[geldhandelaar]
-
▾ Zweeds
bankir
[geldhandelaar]
status: ontlening onzeker
etymologie: Törnqvist: Bankier, aus ndl. bankier aus frz. bankquier. Vgl. mnd banker, mnld bankier, span. banquero
bron: Moberg-Bakker 1973 Törnqvist 1977 (Törnqvist, Moberg)
-
▾ Deens
bankier
[geldhandelaar]
-
▾ bankroet
[failliet; faillissement]
-
▾ Azeri
bankrot
[failliet; faillissement]
<via Russisch>
-
▾ Boeginees
bângkerú
[failliet; faillissement]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
bankroot
[failliet; faillissement]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC, Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Indonesisch
bangkrut
[failliet; failliet gaan]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kebangkrutan = faillissement
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
bankrut
[failliet]
-
▾ Madoerees
bangkrūt
[failliet; faillissement]
-
▾ Menadonees
bangkrut
[failliet; faillissement]
-
▾ Muna
bhangkuru
[failliet]
-
▾ Noord-Sotho
pankoroto
[failliet; faillissement]
-
▾ Oekraïens
bankrót
[failliet; faillissement]
<via Russisch>
-
▾ Papiaments
bankrut (ouder: bankroet)
[failliet; faillissement]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.140. "Bati bankrut"- Bankroet gaan. Uit: Hendrikse-Rigaud1994 p.18
bron: (Joubert PN, Putman1859, Hendrikse-Rigaud1994)
-
▾ Russisch
bankrút
[failliet; faillissement]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: (o)bankrútit'sja 'bankroet maken'; bankoruptor (bij Peter de Gr., s. Smirnov 55).
etymologie: Aus ndl. bankroet oder frz. banqueroute, s. Smirnov 55. Daneben bankrót, wohl aus nhd. Bankrott. Die Quelle der Wörter ist ital. bancarotta (= lat. rupta) 'gebrochene Bank', s. Kluge-Götze EW. 38. uit VdMeulen: Bankroet in de zin van: failliet en faillissement; bankbreuk. Russ. bankrut, dat ook: bankroetier is gaan betekenen. Reeds in het eerste kwart der 18de eeuw bij Kurakin 1, 24 (Smirnov 55): Kup'cy . . . tysečami stali bankruty (De kooplieden . . . gingen bij duizenden bankroet, werden bij duizenden bankroetiers). Daarnaast is ontlening aan fr. banqueroute mogelijk.
bron: Meulen 1959 Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen, 1959)
-
▾ Sasaks
bangkrut
[failliet; faillissement]
-
▾ Singalees
bankolot
[failliet; faillissement]
-
▾ Sranantongo
bankrutu
[failliet; faillissement]
-
▾ Wit-Russisch
bankrút
[failliet; faillissement]
<via Russisch>
-
▾ Azeri
bankrot
[failliet; faillissement]
<via Russisch>
-
▾ bankschroef
[klem aan werkbank]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
bansrco
[klem aan werkbank]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Papiaments
bankskruf
[klem aan werkbank]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
bansrco
[klem aan werkbank]
-
▾ bankstel
[bank met bijbehorende fauteuils]
-
▾ Sranantongo
bangstèl
[bank met bijbehorende fauteuils]
-
▾ Surinaams-Javaans
bangstèl
[bank met bijbehorende fauteuils]
<via Sranantongo>
-
▾ Sranantongo
bangstèl
[bank met bijbehorende fauteuils]
-
▾ bankwerker
[iemand die metaal koud bewerkt]
-
▾ Papiaments
bankwèrker
[iemand die metaal koud bewerkt]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bankwèrker
[iemand die metaal koud bewerkt]
-
▾ bannen
[verbannen]
-
▾ Bretons
banniñ
[verbannen]
<via Frans>
-
▾ Frans
bannir
[verbannen]
datering: 1213 (1201-1250)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR 1993: frq. *bannjan `afkondigen; troepen bijeenroepen'; cf. ban; PR 1990: frq. *bannjan, germ. bandwa, confondu avec ban
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Maltees
ibbannja
[verbannen]
<via Frans>
-
▾ Negerhollands
bannen
[verbannen]
-
▾ Papiaments
ban, bant
[verbannen]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.12
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Bretons
banniñ
[verbannen]
<via Frans>
-
▾ Bantoestan
[thuisland van een zwarte bevolkingsgroep in Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid]
-
▾ Frans
bantoustan
[thuisland van een zwarte bevolkingsgroep in Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid]
<via Afrikaans>
datering: 1960 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: V. 1960; de l'afrikaans (néerlandais d'Afrique du Sud) bantustan « territoire bantou ».
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Pools
bantustany, bantu
[thuisland van een zwarte bevolkingsgroep in Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid]
<via Afrikaans>
status: ontlening onzeker
etymologie: rezerwat ludności płn.Afryki
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Frans
bantoustan
[thuisland van een zwarte bevolkingsgroep in Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid]
<via Afrikaans>
-
▾ baptist
[doopsgezinde]
-
▾ Indonesisch
baptis
[doop]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membaptis(kan) = dopen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
baptis
[doop]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dibaptis = gedoopt
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Surinaams-Javaans
baptis, baptisan
[doop]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mbaptis, mbaptisi = dopen
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Indonesisch
baptis
[doop]
-
▾ Baptiste
[naam van een 13e-eeuwse Kamerijkse stoffenmaker]
-
▾ Arabisch (Egypte)
baṭista
[fijn linnen]
<via Frans>
-
▾ Arabisch (MSA)
bātista
[fijn linnen]
<via Italiaans>
-
▾ Duits
Batist
[fijn linnen]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: SmSubstantiv Maskulinum "feines Gewebe" per.peripherer Wortschatz fach.fachsprachlich (18. Jh.)Entlehnung. Entlehnt aus frz. batiste f. Ältere Form batiche, batisse, sekundär an den Namen Baptist angeglichen. Bildung mit einem auf l. -Aticus zurückgehenden Suffix aus frz. battre, in dessen technischer Bedeutung in der Web-Industrie ("walken").
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Engels
batiste
[fijn linnen]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: a. F. batiste = Baptiste, according to Littré and Scheler from the alleged original maker, Baptiste of Cambray; according to others, from its use in wiping the heads of children after baptism.
bron: OED2 1989 (OED)
-
▾ Frans
batiste
[fijn linnen]
datering: 1590 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: EWN: eerder batisse, Picardisch batiche 'fijn linnen' [1401], dit zou een afleiding zijn van de eigennaam (Jean) Baptiste (zie baptist) en verwijzen naar de persoon die deze stof in de 13e eeuw in Kamerijk voor het eerst fabriceerde, maar hiervoor bestaan geen historische bewijzen (Rey). Waarschijnlijker is dat het woord is afgeleid van het ww. battre 'slaan' (zie batterij), dat in het Oudfrans ook regelmatig voorkomt in de betekenis 'wol kaarden'; de uitgang -isse (Picardisch -iche) wordt bij textiel gebruikt om een bn. van een werkwoord af te leiden. De naam van de stof zou dan verwijzen naar de wijze van vervaardigen. De moderne vorm batiste kan wel beïnvloed zijn door de eigennaam. GRobert: Batiste de Cambrai
bron: Rey 1992 Robert 2005 (GRobert, Rey)
-
▾ Hongaars
batiszt
[fijn linnen]
<via Duits>
-
▾ Italiaans
batista
[fijn linnen]
<via Frans>
-
▾ Litouws
batistas
[fijn linnen]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: pranc. batiste; pagal audinio išradėjo Batisto Šambrė (Baptiste Chambray; XIII a.) vardą
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Perzisch
bâtis
[fijn linnen]
<via Frans>
-
▾ Arabisch (Egypte)
baṭista
[fijn linnen]
<via Frans>
-
▾ bar
[tapkast; klein café]
-
▾ Indonesisch
bar
[tapkast; sociale ontmoetingsplaats waar alcohol wordt geschonken]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Jones 2007 Stevens 2004 (S&S-T2004, Jones)
-
▾ Madoerees
ēbbar
[sociale ontmoetingsplaats waar alcohol wordt geschonken]
-
▾ Menadonees
bar
[sociale ontmoetingsplaats waar alcohol wordt geschonken]
-
▾ Surinaams-Javaans
bar
[tapkast; klein café]
-
▾ Indonesisch
bar
[tapkast; sociale ontmoetingsplaats waar alcohol wordt geschonken]
-
▾ barak
[onderkomen voor soldaten; eenvoudig gebouw]
-
▾ Engels
barracks
[onderkomen voor soldaten]
-
▾ Frans
baraque
[onderkomen voor soldaten]
-
▾ Indonesisch
barak
[eenvoudig gebouw; quarantaine]
-
▾ Italiaans
baracca
[onderkomen voor soldaten]
-
▾ Javaans
barak, berak, brak
[ziekenbarak; wachthuis; posthuis]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dibarak = afgezonderd, geïnterneerd
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Madoerees
bra', ēbbra'
[barak; (post)loods]
-
▾ Papiaments
barak
[eenvoudig gebouw]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Singalees
bäräkka-ya
[eenvoudig gebouw]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees ; ontlening onzeker
etymologie: of uit Portugees barraca
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala)
-
▾ Surinaams-Javaans
barag, mbarag
[eenvoudig gebouw; inrichting voor besmettelijke ziekten]
-
▾ Engels
barracks
[onderkomen voor soldaten]
-
▾ barbaar
[onbeschaafd persoon]
-
▾ Indonesisch
barbar
[onbeschaafd persoon]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: barbarisme = barbarisme
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
barbar
[onbeschaafd persoon]
-
▾ barbaars
[wreed]
-
▾ Negerhollands
bǝbóres
[wreed]
-
▾ Negerhollands
bǝbóres
[wreed]
-
▾ barbeel
[beenvis]
-
▾ Indonesisch
barbél
[beenvis]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
barber
[beenvis]
datering: 1848 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. S. Afr. Du. baber barbel.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Indonesisch
barbél
[beenvis]
-
▾ barbier
[kapper]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1343-1344;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
barber
†verouderd
[herenkapper]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk barber, barberer ¯ oldfransk barbier ¯ senlatin barb¤rius afl. af barba 'skæg' , Fremmed2: via ty. af fr. barbier, lat. barbarius, af barba skæg.
bron: Hårbøl 2004 (PNOE, Fremmed2)
-
▾ Indonesisch
barbir
[kapper]
-
▾ Negerhollands
barbeer, barbierman, barbier
[kapper, geneesheer, arts, tovenaar]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: barbierman (old 1776), barbier (old 1776, Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (Hesseling 1905, old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Noors
barber, barberer
†verouderd
[herenkapper]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty., fr.; oppr. senlat. avl. av barba skjegg; BO: gj. lty fra fr, opph av senlat barba, 'skjegg'; FuT: von d. Barbier = mnd. barberer. Das wort stammt aus frz. barbier = mlat. barabarius, von lat. barba, 'bart'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi (NOBi; BO; FuT)
-
▾ Sarnami
bárbir
[kapper]
-
▾ Sranantongo
barbir
[kapper]
-
▾ Surinaams-Javaans
barbir
[kapper]
-
▾ Deens
barber
†verouderd
[herenkapper]
-
▾ barbiesjes ( naar de)
[naar de hel (eigenlijk: naar Berbice, in Brits-Guyana)]
-
▾ Petjoh
naar de barrebeisjes gaan
[naar de hel, de verdommenis gaan]
status: ontlening onzeker
etymologie: Afgeleid van de vroegere kolonie Berbice (tegenwoordig deel van Brits Guyana), waar het geen lolletje was om te verblijven, o.a. door het moordende klimaat.
bron: Cress 1998 (Cress)
-
▾ Petjoh
naar de barrebeisjes gaan
[naar de hel, de verdommenis gaan]
-
▾ barbituraat
[organisch zuur]
-
▾ Indonesisch
barbiturat
[organisch zuur]
-
▾ Indonesisch
barbiturat
[organisch zuur]
-
▾ baren
[ter wereld brengen]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
pari
†verouderd
[ter wereld brengen]
<via Negerhollands>
-
▾ Negerhollands
baer
[ter wereld brengen]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
pari
†verouderd
[ter wereld brengen]
<via Negerhollands>
-
▾ baret
[muts]
-
▾ Boeginees
barế
[muts]
-
▾ Indonesisch
barét
[muts]
-
▾ Jakartaans-Maleis
barèt
[muts]
-
▾ Menadonees
barèt
[muts; bepaald steekwapen]
-
▾ Boeginees
barế
[muts]
-
▾ barge
[(verouderd) trekschuit]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1376-1400;
thema: scheepvaart
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Duits
Barge
†verouderd
(dialect)
[trekschuit]
-
▾ Russisch
bárža
†verouderd
[groot roeivaartuig met een tent; platboomd lastvaartuig, dat door een stoomboot gesleept wordt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Barge. (Met Eransche uitspraak der g. Ned. Wdb.). Soort van trekschuit, dienende tot vervoer van personen en goederen en voor de binnenlandsclie vaart bestemd, de barge van Alkmaar op denHelder. v. L. Russ. barza, barque , canot de parade. !). omschrijft beide beteekenissen: 1. groot roeivaartuig met een tent. 2. platboomd lastvaartuig, dat door een stoomboot gesleept wordt. A. kent slechts de laatste opvatting en ook V. weidt daar het langst over uit, hij verklaart: obšcee nazvanie osobago roda gruzovveh sudov na rëkach . kanalach Eossii dlja perevoza chlebnych gruzov , sena, d rov i proc.. . chodjat satnostojatelno pod parusami iii tjanutsja becevoj i chodjat na biiksire (nlgenieene benaming van een bijzondere soort van lastvaartuigen op de rivieren en kanalen van Rusland voor het vervoer van graanladingen , hooi, brandhout, enz. . . zij gaan zelfstandig onder zeil of worden door een lijn getrokken en op sleeptouw genomen).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Duits
Barge
†verouderd
(dialect)
[trekschuit]
-
▾ bariton
[mannenstem tussen bas en tenor]
-
▾ Indonesisch
bariton
[mannenstem tussen bas en tenor]
-
▾ Indonesisch
bariton
[mannenstem tussen bas en tenor]
-
▾ bark
[type zeilschip]
-
▾ Deens
bark
[type zeilschip]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra ældre nederlandsk barke ¯ fransk barque ¯ italiensk barca ¯ senlatin barca 'båd' . FuT: Nederduits, OOD: ænyd. barke, oldn. barki, skibsbaad; fra glholl. barke Duden: kopt.-gr.-lat.-provenzal.-fr.-niederl.; die; -, -n. Kluge: Ist entlehnt aus mndl. barke "kleines Küstenschiff", das über romanische Zwischenstufen (mfrz. barque) zurückgeht auf spl. barca. Bartz: Mittelniederl. barke "kleiner Küstensegler", auch "großes Ruderboot", geht über mittelfranz. barque, altfranzös. barge auf frührom. barca zurück. Weitere Herkunfst unsicher.
bron: Bartz 2007 Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Duden Fremd 1990 Hårbøl 2004 Kluge 1911 Kluge 2002 NROi Ponten 1968 (Fremmedordbog, PNOE, Fremmed2, FuT, NROi, OOD, Duden Fremd, Kytzler, Kluge See, Bartz, Ponten)
-
▾ Duits
Barke, Bark
[type zeilschip]
datering: 1151-1200
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden: kopt.-gr.-lat.-provenzal.-fr.-niederl.; die; -, -n. Kluge: Ist entlehnt aus mndl. barke "kleines Küstenschiff", das über romanische Zwischenstufen (mfrz. barque) zurückgeht auf spl. barca. Bartz: Mittelniederl. barke "kleiner Küstensegler", auch "großes Ruderboot", geht über mittelfranz. barque, altfranzös. barge auf frührom. barca zurück. Weitere Herkunfst unsicher.
bron: Bartz 2007 Duden Fremd 1990 Kluge 1911 Kluge 2002 Ponten 1968 (Duden Fremd, Kytzler, Kluge See, Bartz, Ponten)
-
▾ Fins
parkki
[type zeilschip]
<via Zweeds>
datering: 1862 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Nurmi 1998 Stjerncreutz 1862 (Stjerncreutz, KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Keiëes
bawk
[overdekte boot; kotter]
-
▾ Negerhollands
bārǝk
[groot zeilschip]
-
▾ Noors
bark
[zeilschip met drie tot vijf masten]
status: ontlening onzeker
etymologie: gno. barki 'skibsbåt', over gholl. fra fr. barque
bron: NROi (NROi)
-
▾ Oekraïens
bark
[groot handelsschip]
<via Russisch>
-
▾ Pools
barka
[handelsschip]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
bark, bárka
[groot handelsschip; (boeventaal) bergplaats voor gestolen waar]
datering: 1568 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus engl. bark nach Croiset v.d.Kop, IORJ. 15, 4, 24, weil als erster der engl. Gesandte Th. Randolfe mit einem solchen Schiff längs der Wolga bis zum Kaspischen Meer fuhr.- Trotzdem kann die Entlehnung auch aus ndl. bark oder ndd. bark erfolgt sein, s. Meulen 29. VdMeulen: Bark. In de thans gewone betekenis van: een schip met drie masten, waarvan er twee met vierkante zeilen getuigd zijn en de achterste alleen met bezaan en gaffeltopzeil. Ned. Wdb. Russ. bark. Daarnaast bestaat een Russ. bárka als benaming van een: ploskodonnoe, dliunoe i širokoe recnoe sudno (platboomd, lang en breed riviervaartuig), waarvan men in 1). een zeer'uitvoerige beschrijving vindt; onder de vele benamingen, waarmee deze plompe lastschuiten volgens I). in verschillende streken van Rusland genoemd worden, komen ook de woorden bárchat, barchót (uit Holl. barkhout?) voor. Russ. bárka kan heel goed eveneens uit Holl. bark ontleend zijn, zooals J. en A. hebben: in het Ned. Wdb. staat onder de verouderde beteekenissen van bark: eene boot, ook eene roeiboot, dikwijls vrij groot, en 1). noemt Russ. bárka en Russ. bot (uit Holl. boot in de oudere opvatting van dit woord, z. ald.) te zamen als lastvaartuigen tegenover de verschillende roeivaartuigen. Bij Russ. bárka een adj. bárocnyj en het subst. bárocuik, de bezitter, bouwer of arbeider van een bark. In Arch. vindt men nog een riviertransportvaartuig (recnoe gruzovoe sudno) vermeld, genaamd polubárka , polubárok (d.i. halfbark).
bron: Dovhopolyj 2005 (Vasmer, VdMeulen 1909, Dovhopolyj)
-
▾ Sranantongo
barki
[type zeilschip]
-
▾ Wit-Russisch
bárka
[groot handelsschip]
<via Russisch>
-
▾ Zweeds
bark
[type zeilschip]
datering: 1520 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: före 1520; fornsv. bark; av nederl. bark med samma bet.; av fra. barque, ita. barca 'båt'; till grek. baris 'roddbåt'; Törnqvist: aus nd. oder ndl. bark
bron: NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist)
-
▾ Deens
bark
[type zeilschip]
-
▾ bark
[boomschors]
-
▾ Duits
Borke
[boomschors]
datering: 1651-1700
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mndd. borke, mndl. bark Stammwort. Übernommen aus dem Niederdeutschen. Verwandt ist anord. bOrkr m. "Rinde", so daß wohl g. *barku- m. erschlossen werden kann - im Niederdeutsch/Niederländischen ist das Wort zum Femininum umgeformt worden. Wenn die Bedeutung ursprünglich "Rinde" war, dann ist es auf Grund seiner Verbreitung wohl ein älteres Wort, das sich im Niederdeutsch/Niederländischen als Relikt erhalten hat. Sonstige Herkunft unklar.
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Duits
Borke
[boomschors]
-
▾ barkaan
[wollen weefsel, lijkend op kamelot]
-
▾ Deens
berkan
[wollen weefsel, lijkend op kamelot]
-
▾ Noors
barkan
[wollen weefsel, lijkend op kamelot]
status: ontlening onzeker
etymologie: holl. bar(a)kaan, ty. barakan, berkan, perkan
bron: NROi (NROi)
-
▾ Russisch
barkán, barakán
†verouderd
[wollen weefsel, lijkend op kamelot]
datering: 1700 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Barkaan, een in het ndl. voorkomende bijvorm van barakaan, een soort van grof kamelot (Ndl. Wdb. 2, 1006). Russ. barkan, volgens het Akad. Wdb. 1, 116: šerstjanaja tkan', pochožaja na kamlot (wollen weefsel, gelijkend op kamelot) met het voorbeeld: obit' stul'ja barkánom (stoelen met barkaan overtrekken). Naast barkan is ook barakán in gebruik (Akad. Wdb. 1, 111). Dit kan eveneens uit het ndl. zijn, doch men zou hier ook aan fr. barracan kunnen denken, dat in'de 17de eeuw voor het latere bouracan werd gebezigd (Hatzf,- Darmest. 1, 272), of aan ital. baracane, barracano (Vasmer 1, 53).
bron: Meulen 1959 (Vdmeulen 1959)
-
▾ Zweeds
parkum
[wollen weefsel, lijkend op kamelot]
datering: 1602 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1602; av lågty. parkem med samma bet.; ur arab. barrakan 'kamlott, tyg av kamelgarn'; av persiska barak 'klädesplagg el. täcke av kamelhår'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
berkan
[wollen weefsel, lijkend op kamelot]
-
▾ barkas
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
-
▾ Atjehnees
beureugaih
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
-
▾ Bulgaars
barkas, barkasa
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
-
▾ Deens
barkasse
[grote sloep]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: jf. ty. barkasse, holl. barkas; fra romansk: fr. barcasse, sp. barcaza, ital. barcaccia, stor, klodset baad, jf. II. Bark, DSD: fra ty., afledt af lat. barca 'båd', DDO: fra fransk barcasse fra italiensk barcaccia 'stor båd', af middelalderlatin barca 'båd', jævnfør bark, PNOE: fransk barcasse ¯ italiensk barcaccia 'stor, klodset båd'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (OOD, DDO, PNOE, DSD, PNOE)
-
▾ Duits
Barkasse
[grootste sloep op oorlogsschepen; grote motorboot]
datering: 1751-1800
status: ontlening onzeker
etymologie: kopt.-gr.-lat.-it.-span.-niederl.; die; -, -n.
bron: Duden Fremd 1990 Kluge 2002 Ponten 1968 (Duden Fremd, Kytzler, Kluge, Ponten)
-
▾ Ests
pargas
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
<via Fins>
-
▾ Fins
parkassi, parkaasi
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
-
▾ Indonesisch
barkas, berkas
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
-
▾ Kroatisch
barkača, barkas
[grote sloep]
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Lets
barkass
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
-
▾ Litouws
barkasas
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: ol. barkas, isp. barcaza
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Macedonisch
barkasa
[grote sloep]
-
▾ Makassaars
baragâsá
[stoombarkas; motorboot]
status: ontlening onzeker
etymologie: in Goa: môntoró-jếné
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Noors
barkass
[grote solide sloep, vooral op oorlogsschepen]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: over ty., holl. fra fr. barcasse
bron: NROi (NROi)
-
▾ Oekraïens
barkás
[grote sloep]
<via Russisch>
-
▾ Oost-Jiddisch
barkas, barkes
[sloep aan boord van een schip]
<via Russisch>
-
▾ Pools
barkas
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: nm. barcasse "wielka łódź okrętowa"
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Russisch
barkás
[zwaarste sloep aan boord van een schip; (boeventaal) verboden zone in penitentiaire inrichting, prikkeldraadversperring, zolder]
status: ontlening onzeker
etymologie: Barkas, liet grootste der ligte vaartuigen aan boord, en geschikt om een anker uit te brengen of voor gewapende expeditiën veel volk te bevatten. T. De zwaarste sloep aan boord van een schip, tot alle zwaar werk bestemd, als het lichten en uitbrengen van ankers, enz.; de barkas wordt met draaibassen gewapend, v. L. Russ. bark/h, barkas, chaloupe d'un vaisseau de guerre.
bron: Dovhopolyj 2005 (VdMeulen 1909, Dovhopolyj)
-
▾ Servisch
barkas, barkasa
[grote sloep]
-
▾ Sloveens
barkasa, barkača
[grote sloep]
-
▾ Slowaaks
barkasa
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: ASCS: < hol.
bron: Slovensko-anglický slovník 2002 (Slovensko-anglický slovník)
-
▾ Sranantongo
barkasi
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
-
▾ Tsjechisch
barkasa
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
<via Duits>
-
▾ Zweeds
barkass
[grote sloep]
-
▾ Atjehnees
beureugaih
[zwaarste sloep aan boord van een schip]
-
▾ barkmoes
[(verouderd) verfstof van schors]
-
▾ Frans
berckmoese
†verouderd
(dialect)
[soort verfstof]
-
▾ Frans
berckmoese
†verouderd
(dialect)
[soort verfstof]
-
▾ barkoen
[(verouderd) soort dwarsbalk, stut]
-
▾ Deens
barkun
[lange vierkante duimstok]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra holl. barkoen, af fr. bracon, en slags bjælke
bron: NROi (OOD, NROi, Møller p. 188., Kluge, Bartz)
-
▾ Duits
Barkun, Balkuner
[houten kraan]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: Das Wort ist ursprünglich nl. Bartz: Entlehnung aus niederländ. barkoen, mittelniederländ. barcoen, brackoen, dies auf mittelfranzös. bracon, "Balken", dorther auch engl. bracket "Träger".
bron: Bartz 2007 (Kluge, Bartz)
-
▾ Noors
barkon
†verouderd
[lange vierkante duimstok]
-
▾ Deens
barkun
[lange vierkante duimstok]
-
▾ barmhartig
[mededogen hebbend]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1270-1290;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
barmhjertig
[mededogen hebbend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk barmhertich af *bi-armhertich egl. 'med hjerte for de arme el. ulykkelige' som er dannet af præfikset b-, bi-, be- + en afledning af *armherte af adj. arm 'arm' + sb. herte, harte 'hjerte'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
barmhertig
[mededogen hebbend]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hesseling 1905: 196: barmhartigen (personen) = barmhertigen
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Noors
barmhjertig
[mededogen hebbend (tegenover iemand die dat niet verdient of daar recht op heeft), medelijdend, behulpzaam]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. barmhertich, ty. barmherzig, første ledd smnsatt av bi- (be- ), og arm «fattig, ynkverdig», annet ledd avledet av ordet for «hjerte», opr. oversettelse av lat. misericors; (NOBi mnty.); BO: fra lty, eg 'med hjerte for de fattige'; FuT: eine spätere zurechtlegung von ält.dän. barmhærtig = schw. barmhertig, das zur reformationszeit roh aus dem mnd. barmhertich (holl. barmhartig) übernommen ist. Das erste glied ist, wie got. armahairts 'barmherzig' bewesist, eine zusammensetzung der partikel bi- + arm (siehe adj. arm und vb. forbarme sig)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
barmhärtig
[mededogen hebbend, behulpzaam]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. barmhärtogher; av lågty. barmhertich med samma bet.; efter lat. misericors, till miser 'arm, eländig' och cor 'hjärta'; jfr erbarmlig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
barmhjertig
[mededogen hebbend]
-
▾ barmhartigheid
[de hoedanigheid van barmhartig]
-
▾ Negerhollands
barmhertigheit, barmhertigheid
[de hoedanigheid van barmhartig]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: barmhertigheit (old 1776), barmhertigheid (Hesseling 1905: 196)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 196)
-
▾ Negerhollands
barmhertigheit, barmhertigheid
[de hoedanigheid van barmhartig]
-
▾ barnevelder
[kippenras]
-
▾ Tsjechisch
barneveldka
[kippenras]
-
▾ Tsjechisch
barneveldka
[kippenras]
-
▾ barnsteen
[harde hars, amber]
-
▾ Fries
barnstien
[harde hars, amber]
-
▾ Zweeds
bärnsten
[harde hars, amberkleurige steen]
datering: 1639 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bärnstensfärgad, bärnstenshalsband
etymologie: sedan 1639; av lågty. bernsten med samma bet., eg. 'lysande sten', till bernen 'bränna; smälta'; samma ord som bränna
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fries
barnstien
[harde hars, amber]
-
▾ barok
[bepaalde stijlperiode]
-
▾ Papiaments
baròk
[bepaalde stijlperiode]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
baròk
[bepaalde stijlperiode]
-
▾ barometer
[toestel dat luchtdruk meet]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1778;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Japans
baromētoru
†verouderd
[toestel dat luchtdruk meet]
status: ontlening onzeker
etymologie: Nowadays baromêtâ (E.) or seiukei (S.-J.).
bron: Vos 1963 (Vos 1963)
-
▾ Papiaments
barometer
[toestel dat luchtdruk meet]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Japans
baromētoru
†verouderd
[toestel dat luchtdruk meet]
-
▾ baron
[adellijke titel]
-
▾ Azeri
baron
[adellijke titel]
<via Russisch>
-
▾ Russisch
Barónsk
[oude naam voor de plaats Marx(stadt) in het Duitse Wolgagebied, genoemd naar de stichter, de Nederlandse baron Beauregard]
status: ontlening onzeker
etymologie: Benannt nach dem holländischen Gründer Baron Beauregard, der die Stadt 1765 anlegte, s. NovEncSl. 5,264.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Azeri
baron
[adellijke titel]
<via Russisch>
-
▾ barones
[vrouw met baronnentitel]
-
▾ Deens
baronesse
[vrouw met baronnentitel]
status: ontlening onzeker
etymologie: EWN: Mogelijk zijn zowel Vroegnieuwhoogduits Baronesse [1691] als Zweeds baronessa [1685] en Deens baronesse aan het Nederlands ontleend
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Duits
Baronesse
[vrouw met baronnentitel]
-
▾ Zweeds
baronessa
[vrouw met baronnentitel]
-
▾ Deens
baronesse
[vrouw met baronnentitel]
-
▾ barrage
[versperring]
-
▾ Indonesisch
barase
[versperring]
-
▾ Indonesisch
barase
[versperring]
-
▾ barrel
[duig (aan barrels, kapot)]
-
▾ Fries
oan, yn barrels
[kapot]
-
▾ Fries
oan, yn barrels
[kapot]
-
▾ barricade
[straatversperring]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
barikat
†verouderd
[versperring]
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: 1981: old stone dry walls still exist in many places on St.John
bron: Valls 1981 Valls 1990 (Valls 1981, Valls 1990)
-
▾ Indonesisch
barikade
[straatversperring]
-
▾ Negerhollands
barrikad, barkad
[limiet, grens(lijn)]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
barikat
†verouderd
[versperring]
-
▾ barring
[waarloos rondhout; naam voor de plaats midscheeps op het bovendek]
-
▾ Duits
Barring
[stelling op schepen tussen fokkenmast en grote mast voor het plaatsen van grotere boten]
status: ontlening onzeker
etymologie: galloroman.-fr.-niederl.; die; -, -s.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Duits
Barring
[stelling op schepen tussen fokkenmast en grote mast voor het plaatsen van grotere boten]
-
▾ bars
[nors]
-
▾ Deens
barsk
[nors]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk barsch 'skarp, grov' ¯ afl. af fællesgermansk *bars- ¯ indoeuropæisk *bhors- 'børste, spids'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Noors
barsk
[nors, ruw, hard, streng]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty barsch, 'skarp, grov'; FuT: aus mnd. nhd. barsch (holl. barsch, 'bitter, rauh, grob'). Germ. wurzel * bars, 'strotzen, starren' (siehe børste).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
barsk
[streng en moeilijk toegankelijk persoon; nors]
datering: 1647 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1647; av lågty. barsch med samma bet., eg. 'stickande; sträv'; jfr 1barr
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
barsk
[nors]
-
▾ barsten
[splijten]
-
▾ Negerhollands
bos
[splijten, doen barsten]
datering: 1926 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: djdj 1926: uitbarsten in schreien = bos kris
bron: Josselin 1926 (djdj 1926)
-
▾ Papiaments
baster
[uiteenvallen, uiteenspatten; doodgaan]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: guyaba baster (boomsoort:casearea tremula wright)
etymologie: Uit: Ewijk p.16: baster. Uit Putte PN: Hari te baster (zoch een ongeluk lachen, zich dood lachen, gieren van het lachen).
bron: (Joubert PN, Broeders1967, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
baster
[barst; splijten]
-
▾ Negerhollands
bos
[splijten, doen barsten]
-
▾ bas
[laagste stem]
-
▾ Indonesisch
bas
[laagste mannenstem; contrabas]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bas
[laagste stem; basviool]
-
▾ Menadonees
bas
[laagste toon (muziek)]
-
▾ Papiaments
bas
[laagste stem]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Indonesisch
bas
[laagste mannenstem; contrabas]
-
▾ bas
[basgitaar]
-
▾ Madoerees
bas
[basgitaar]
-
▾ Papiaments
bas
[basgitaar]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.12 "Bas - bas - bajo".
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
bas
[basgitaar]
-
▾ Madoerees
bas
[basgitaar]
-
▾ bas
[klein stuk scheepsgeschut]
-
▾ Russisch
bása
†verouderd
[klein stuk scheepsgeschut]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bas. Bas is een soort van kleine stukjes geschut. WINSCH. Soort van klein geschut, oudtijds veel op de schepen in gebruik, v. L. Russ. basa, odno ili dvuchfuntovyj falkonet (een- of tweeponds falkonet). Dit verouderde woord staat alleen in \r.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
bása
†verouderd
[klein stuk scheepsgeschut]
-
▾ basalt
[hard gesteente]
-
▾ Indonesisch
basal
[hard gesteente]
-
▾ Indonesisch
basal
[hard gesteente]
-
▾ baselosmanos
[(verouderd) handkus]
-
▾ Duits
Baselemanes
[omhaal]
datering: 1451-1500
status: ontlening onzeker
etymologie: Über ndl Vermittlung aus dem span »besa las manos = küß' die Hand« um 1500 nach Deutschland gelangt; anfangs in der Bedeutung »Herumscharwenzelei«. Der Handkuß war dem Deutschen fremd und wurde als abgeschmacktes Kompliment aufgefaßt.
bron: Küpper 1987 (Kuepper)
-
▾ Duits
Baselemanes
[omhaal]
-
▾ basement
[laagste verdieping onder grondniveau]
-
▾ Deens
basement
[laagste verdieping onder grondniveau]
<via Engels>
status: ontlening onzeker
etymologie: eng., måske via ældre holl. basement af it. basamento sokkel, fodpanel, af basare grunde, støtte, af base grundlag, basis.
bron: Hårbøl 2004 (Fremmed2)
-
▾ Engels
basement
[fundering, fundament; laagste verdieping onder grondniveau]
datering: 1701-1800 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: prob.-Du.+basement foundation (Kilian), in WFlem. bazement, perh.-It.basamento base of a column, etc.,f.basare, f.base; cf.(O)F.soubassement
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Deens
basement
[laagste verdieping onder grondniveau]
<via Engels>
-
▾ basis
[grondslag]
-
▾ Indonesisch
basis
[grondslag]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: sistém basis data = database systeem; berbasis = gevestigd zijn in…
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Sranantongo
basis
[uitgangspunt, steunpunt]
-
▾ Indonesisch
basis
[grondslag]
-
▾ bassleutel
[bepaalde muzieksleutel]
-
▾ Fries
bassleutel
[bepaalde muzieksleutel]
-
▾ Fries
bassleutel
[bepaalde muzieksleutel]
-
▾ bast
[schors]
-
▾ Baskisch
bastitu
[bouwen]
<via Frans>
status: ontlening onzeker ; afleiding
afleidingen en samenstellingen: bastiza ‘gebouw’
etymologie: Volgens Lh Labourdijns en Laag-Navarrees, terwijl de afleiding bastiza in het Souletijns en Laag-Navarrees geattesteerd is. Het aan het Franse bâtir ontleende bastitu wordt door Azk en Sar niet vermeld, maar staat volgens Lh in het Noord-Baskisch naast synoniemen als eraiki en altxatu.
bron: Lhande 1926 (Lh)
-
▾ Frans
bâtir
[bouwen]
datering: 1105 (1101-1150)
status: frankisch ; ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: PR: (PR 1993: p.-ê) frq. *bastjan `in elkaar zetten, bouwen met de schors (bast)'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse, Rey)
-
▾ Baskisch
bastitu
[bouwen]
<via Frans>
-
▾ basta
[tussenwerpsel: genoeg!]
-
▾ Indonesisch
basta!
[genoeg!]
-
▾ Indonesisch
basta!
[genoeg!]
-
▾ bastaard
[onwettig kind; rasloos dier]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bastard
[wilde plant die lijkt op een bepaalde soort]
datering: 1981 (1951-2000)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Duits
Baster, Bastaard
[persoon van gemengde etnische herkomst, m.n. lid van het mengvolk Rehoboth]
<via Afrikaans>
status: ontlening onzeker
etymologie: fr.-niederl.-afrikaans; der; -s, -.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Indonesisch
bastar
[onwettig kind; rasloos dier]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bastaran = van gemengde afkomst
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
bastǝrt
[onwettig kind]
datering: 1926 (1901-1950)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Josselin 1926 (djdj 1926)
-
▾ Saramakkaans
bása
[onwettig kind]
-
▾ Sranantongo
basra
[onwettig kind]
datering: 1783 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Smith 1987 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo, Schu, Smith)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bastard
[persoon van gemengde etnische herkomst]
<via Afrikaans>
datering: 1786 (1751-1800)
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Calque formed on S. Afr. Du. %ibastaard%i one of mixed racial ancestiy, fr. Du. %ibastaard, baster%i 'bastard'.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
Baster
[lid van het mengvolk Rehoboth]
<via Afrikaans>
datering: 1790 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Afr. Du., half-caste, fr. Du. %ibastaard%i, baster bastard.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (DSAE, OED3)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bastard
[wilde plant die lijkt op een bepaalde soort]
-
▾ bastaardbaars
[bepaalde vis]
-
▾ Papiaments
bastebèrs
[bepaalde vis]
-
▾ Papiaments
bastebèrs
[bepaalde vis]
-
▾ bat
[slaghout]
-
▾ Duits
Bat, Batten, Battenpost, Kopost
(dialect)
[wegneembare brug die uit twee planken bestaat ]
-
▾ Duits
Bat, Batten, Battenpost, Kopost
(dialect)
[wegneembare brug die uit twee planken bestaat ]
-
▾ bataat, pataat
[zoete aardappel]
-
▾ Ambons-Maleis
batatas
[zoete aardappel]
-
▾ Aucaans
patata
[zoete aardappel]
-
▾ Berbice-Nederlands
batata
[zoete aardappel]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bata, batita, batata
†verouderd
[zoete aardappel]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Valls 1981: batitastik (verouderd) = een stuk grond waarop geteeld wordt (provision grounds, potato plantings)
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Kupang-Maleis
batatas
[zoete aardappel]
-
▾ Menadonees
batata
[zoete aardappel]
-
▾ Negerhollands
bateta, bata, batata, batita
[zoete aardappel]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: djdj 1926: batitastik (een stuk grond waarop bataat geteeld wordt). Hesseling 1905: bateta-tow = wortel met knollen
etymologie: bateta (Hesseling 1905), bata, batata, batita (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Noord-Sotho
potata
[eetbare knol]
-
▾ Sarnami
patetá
[zoete aardappel]
-
▾ Sranantongo
patata, ptata
[(zoete) aardappel; Nederlander]
-
▾ Tswana
potata
[eetbare knol]
-
▾ Xhosa
bhatata
[eetbare knol]
-
▾ Zoeloe
bhatata
[eetbare knol]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
patat
[zoete aardappel]
datering: 1846 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., fr. Du. pataat (ad. Sp. or Pg. batata).
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Sotho
patata
[eetbare knol]
-
▾ Ambons-Maleis
batatas
[zoete aardappel]
-
▾ bataille
[(veld)slag, strijd, gevecht]
-
▾ Negerhollands
batalje
[(veld)slag, strijd, gevecht]
-
▾ Negerhollands
batalje
[(veld)slag, strijd, gevecht]
-
▾ bataljon
[troepeneenheid]
-
▾ Atjehnees
pataliōn
[troepeneenheid]
-
▾ Boeginees
batalîong
[troepeneenheid]
-
▾ Indonesisch
batalion, batalyon
[troepeneenheid]
-
▾ Minangkabaus
batalion
[troepeneenheid]
-
▾ Atjehnees
pataliōn
[troepeneenheid]
-
▾ Batavia
[vroegere naam voor Nederland]
-
▾ Deens
Batavia
[vroegere naam voor Nederland]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: batavisk = Nederlands
bron: Lundbeck 1900 (Lundbeck)
-
▾ Frans
Batavia
[ijsbergsla (naar Nederland genoemd, al kwam hij daar niet vandaan)]
datering: 1771 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR 1993: lat. Batavia, nom du pays des Bataves (les Pays-Bas); PR 1990: lat. Batavi `Hollandais'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Deens
Batavia
[vroegere naam voor Nederland]
-
▾ Batavia
[hoofdstad van Nederlands-Indië]
-
▾ Engels
Batavia
[hoofdstad van Nederlands-Indië]
status: ontlening onzeker
etymologie: BATAVIA n.p. The famous capital of the Dutch possessions in the Indies; occupying the site of the old city of Jakatra, the seat of a Javanese kingdom which combined the present Dutch Provinces of Bantam, Buitenzorg, Krawang, and the Preanger Regencies. 1619. -- "On the day of the capture of Jakatra, 30th May 1619, it was certainly time and place to speak of the Governor-General's dissatisfaction that the name of Batavia had been given to the Castle."-<-> Valentijn, iv. 489. The Governor -- General, Jan Pieter- sen Coen, who had taken Jakatra, desired to have called the new fortress New Hoorn, from his own birth -- place, Hoorn, on the Zuider Zee. c. 1649. -- "While I stay'd at Batavia, my Brother dy'd; and it was pretty to consider what the Dutch made me pay for his Funeral." -- Tavernier (E.T.), i. 203.
bron: Yule 1994 (Hobson-Jobson)
-
▾ Indonesisch
Betawi
[hoofdstad van Nederlands-Indië; Bataviaas]
-
▾ Javindo
Batafia
[hoofdstad van Nederlands-Indië; Bataviaas]
-
▾ Petjoh
Betawie
[hoofdstad van Nederlands-Indië; Bataviaas]
-
▾ Surinaams-Javaans
Betawi, mBetawi
[hoofdstad van Nederlands-Indië]
-
▾ Engels
Batavia
[hoofdstad van Nederlands-Indië]
-
▾ Batavier
[Germaanse bewoner van Nederland]
-
▾ baten
[voordeel brengen]
-
▾ Deens
batte
[voordeel brengen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk batten, baten 'gavne, hjælpe' (besl.m. det danske vb. både og med bedre)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
både
†verouderd
[voordeel brengen]
datering: 1796 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bâten afl. af bâte 'forbedring', jf. det forældede danske sb. både 'gavn'; samme ord som batte
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Duits
bate
(dialect)
[voordeel brengen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bister, gebaseerd op woordenboek van W. Hermes: Krieewelsch van A bes Z. Ein Wörterbuch, Krefeld, 1978
bron: Bister-Broosen 1989 (Bister)
-
▾ Negerhollands
baet
[voordeel brengen]
-
▾ Zweeds
båta
[van nut zijn]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bata; av lågty. baten med samma bet.; besl. med bättre, bäst, se bra; jfr 1bot
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
batte
[voordeel brengen]
-
▾ batig slot
[voordelig saldo]
-
▾ Indonesisch
batig slot
[budget surplus (geldsommen die in de 19e eeuw van Nederlands-Indië naar Nederland werden overgemaakt)]
-
▾ Indonesisch
batig slot
[budget surplus (geldsommen die in de 19e eeuw van Nederlands-Indië naar Nederland werden overgemaakt)]
-
▾ batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
-
▾ Deens
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nederlandsk batiek ¯ javansk ba›ik 'plettet, spættet'
bron: Becker-Christensen 2005 Katlev 2000 (PNOE, EO2, Kluge)
-
▾ Duits
Batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
datering: 1851-1900
status: ontlening onzeker
etymologie: Über niederländische Vermittlung entlehnt aus javan. batik "gesprenkelt" (mal. "Punkt, Strich").
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Fries
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
-
▾ Hongaars
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
<via Duits>
-
▾ Kroatisch
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Litouws
batika
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
status: ontlening onzeker
etymologie: jav. batik - raštuotas
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Macedonisch
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
-
▾ Noors
batikk
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
-
▾ Pools
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
status: ontlening onzeker
etymologie: malaj. z jawaj. "malowany"'
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Servisch
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
-
▾ Sloveens
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
-
▾ Tsjechisch
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Rejzek: via ndl. < Maleis (ASCS alleen < mal.)
bron: Rejzek 2001 (Rejzek)
-
▾ Deens
batik
[Javaanse versierkunst voor stof; gebatikt weefsel]
-
▾ batikken
[Indische methode om weefsels in figuren te verven]
-
▾ Duits
batiken
[Indische methode om weefsels in figuren te verven]
status: ontlening onzeker
etymologie: Über niederländische Vermittlung entlehnt aus javan. batik "gesprenkelt" (mal. "Punkt, Strich").
bron: Philippa 2003-2009 (EWN)
-
▾ Fries
batikje
[Indische methode om weefsels in figuren te verven]
-
▾ Duits
batiken
[Indische methode om weefsels in figuren te verven]
-
▾ batist
[fijn linnen]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1827-1830;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
batis
[fijn linnen]
-
▾ Javaans
bartis
[fijn linnen]
-
▾ Soendanees
batis
[fijn linnen]
-
▾ Indonesisch
batis
[fijn linnen]
-
▾ batterij
[voorwerp voor opslag van elektriciteit]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1889;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Aucaans
batilei
[zaklantaarn; accu]
-
▾ Gimán
bateré
[voorwerp voor opslag van elektriciteit]
-
▾ Indonesisch
baterai, bateré
[zaklantaarn; voorwerp voor opslag van elektriciteit]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bateré
[voorwerp voor opslag van elektriciteit; verlichte haven of pier]
-
▾ Kupang-Maleis
batarei
[voorwerp voor opslag van elektriciteit]
-
▾ Madoerees
battēre
[voorwerp voor opslag van elektriciteit]
-
▾ Menadonees
batrei
[voorwerp voor opslag van elektriciteit]
-
▾ Saramakkaans
batilei
[zaklantaarn]
<via Sranantongo>
-
▾ Sarnami
batterij
[dynamo]
-
▾ Sranantongo
baterèi
[accu]
-
▾ Surinaams-Javaans
batrèi
[voorwerp voor opslag van elektriciteit; accu; zaklamp]
-
▾ Tiriyó
paateri, paatërëi
[zaklantaarn]
-
▾ Aucaans
batilei
[zaklantaarn; accu]
-
▾ batterij
[artillerieafdeling]
-
▾ Indonesisch
baterai, bateré
[artillerieafdeling]
-
▾ Papiaments
batrei
[militair verdedigingswerk; groep vuurmonden ter aanval of verdediging]
status: ontlening onzeker
etymologie: bolo di batrei (bruidstaart die bestaat uit verschillende 'verdiepingen' die van beneden tot boven steeds kleiner zijn)
bron: (Joubert PN, PBduizend)
-
▾ Indonesisch
baterai, bateré
[artillerieafdeling]
-
▾ bauxiet
[mineraal]
-
▾ Indonesisch
bauksit, boksit
[mineraal]
-
▾ Papiaments
bòxit, bouxit
[mineraal]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
boksit
[mineraal]
-
▾ Surinaams-Javaans
boksit
[mineraal]
-
▾ Indonesisch
bauksit, boksit
[mineraal]
-
▾ baviaan
[hondsaap]
-
▾ Berbice-Nederlands
babiana
[hondsaap]
-
▾ Bulgaars
pavian
[hondsaap]
<via Duits>
-
▾ Deens
bavian
[hondsaap; brutaal persoon; persoon die de wacht houdt op schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nederlandsk baviaan ¯ fransk babouin, babion ¯ italiensk babbuino ¯ muligvis afl. af babbù 'dum, uhyggelig', Saabys: Nederlands of Duits (maar Duits ook van Nederlands geleend)
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahl 1907-1914 Dahlerup 1919-1956 Hårbøl 2004 Arnesen (Fremmedordbog, PNOE, OOD, Fremmed2, DOFF, Saabys, Arnesen)
-
▾ Duits
Pavian
[hondsaap]
datering: 1551-1600
status: ontlening onzeker
etymologie: Duden: fr.-niederl.; der; -s, -e. Kluge: Entlehnt aus nndl. baviaan, dieses aus frz. babouin (auch "Dummkopf, groteskes kleines Tier"). Die weitere Herkunft ist nicht sicher geklärt, vielleicht zu frz. babine "große, hängende Lippe". DU: niederl. baviaan < mniederl. baubijn < (a)frz. babouin, wahrsch. verw. mit: babine= Lefze, Lippe, nach der vorspringenden Schnauze des Tieres
bron: Duden Fremd 1990 Kluge 2002 (Duden Fremd, Kluge)
-
▾ Fins
paviaani
[hondsaap]
<via Zweeds>
-
▾ Hongaars
pávián
[hondsaap]
<via Duits>
-
▾ Kroatisch
pavijan
[hondsaap]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Lets
paviāns
[hondsaap]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: vācu Pavian < hol. baviaan < fr.
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
pavianai
[hondsaap]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: vok. Pavian < ol. baviaan < pranc. babouin
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Macedonisch
pavijan
[hondsaap]
<via Duits>
-
▾ Noors
bavian
[hondsaap; brutaal persoon; wacht op een schip als de rest van de bemanning gaat passagieren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: NROi: baviansvakt (achterblijvende wacht op schip als bemanning gaat passagieren); (betydningsovergangen skyldes det forhold at de omtalte aper setter ut vaktposter)
etymologie: NROi: nty. el. nederl. fr. babouin , visstn. avl. av provençalsk baboue snute; BO; fra lty el. nederl., uvisst opph.
bron: NROi (NOBi, NROi; BO, Arnesen)
-
▾ Oekraïens
pavián
[hondsaap]
<via Russisch>
-
▾ Pools
pawian
[hondsaap]
datering: 1789 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: nm.pavian, hol.baviaan "małpa"
bron: Bańkowski 2000 (A.Bańkowski)
-
▾ Russisch
pavián
[hondsaap]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: Ueber nhd. Pavian (zuerst Bawian a. 1551, s. Kluge-Götze EW 435) aus ndl. baviaan von frz. babouin, urspr. 'Dummkopf', s. Gamillscheg EW 65, Matzenauer LF 12,323 ff.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Servisch
pavian
[hondsaap]
<via Duits>
-
▾ Slowaaks
pavián
[hondsaap]
<via Duits>
-
▾ Tsjechisch
pavián
[hondsaap]
<via Duits>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
baviaan
[hondsaap]
-
▾ Zweeds
babian
[hondsaap; scheldwoord; persoon die de wacht houdt op schip]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: SAOB; jfr d. babian, t. pavian, af nnt. bavian l. holl. baviaan, hvilket liksom det motsv. eng. baboon utgår från fr. babion, babouin (se BABUIN). Ordets ursprung, liksom dess eg. bet., är icke säkert kändt. Se för öfr. VRIES, MURRAY o. KLUGE
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Berbice-Nederlands
babiana
[hondsaap]
-
▾ baviaanspin
[grote spinnensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
baboon spider
[grote spinnensoort]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Prob. tr. S. Afr. Du. baviaan spinnekop.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
baboon spider
[grote spinnensoort]
-
▾ bazaar
[marktplaats]
-
▾ Indonesisch
basar
[marktplaats]
-
▾ Indonesisch
basar
[marktplaats]
-
▾ bazen
[de baas spelen]
-
▾ Sranantongo
basi
[de baas spelen]
-
▾ Sranantongo
basi
[de baas spelen]
-
▾ bazin
[bedrijfseigenares]
-
▾ Frans
bôzine
(dialect)
[caféhoudster]
-
▾ Frans
bôzine
(dialect)
[caféhoudster]
-
▾ bazuin
[blaasinstrument]
-
▾ Amerikaans-Engels
bazoo
[waffel, mond]
datering: 1877 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: shooting off one's bazoo (opscheppen)
etymologie: `bazoo' is a corruption of a Dutch word meaning `trumpet' (Craigie geeft geen etym); CITAAT: 1877 Bartlett blowin' his bazoo, gasconade; 1902 ... you don't shoot off yore bazoo...'
bron: Dunkling 1993 (Dunkling, p. 35; Craigie, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
bazooka
[draagbaar antitankwapen; muziekinstrument]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: van bazoo, dat wrs. ontleend is aan Nl. bazuin
bron: Barnhart 1988 Sijs 2009a (Barnhart, Van der Sijs 2009)
-
▾ Bulgaars
bazuka
[draagbaar antitankwapen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Deens
basun
[blaasinstrument]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bas[ne, bass[ne ¯ middelhøjtysk pus[ne, bus[ne, busine ¯ oldfransk buisine ¯ latin b[cina 'jagthorn, hyrdehorn'; ikke beslægtet med engelsk bassoon 'fagot' HJ: Von mnl. werten, die in Niederdeutschland ungebräuchlich sein mussten, fallen auf: aventure, mühe, basune, posaune, begripen, ermahen, ermahnen, doel, Zielpunkt, dropen , krankheiten, dranker, dracht, andrang, gheyn, kein, ghesete, gesäss, hoden, hoden, canser, krebs, knagen, nagen, sellynne, gesellin, warmheit, wärme. Femer niederländische lehnwörter aus dem romanischen wie kastyen, katyff, kullen (hoden), kokilie, puren, seck (trocken), schasseren, tortyse (fackel), ungent. HJ: Nederlands
bron: Jellinghaus 1904 (PNOE, HJ)
-
▾ Ests
pasun
[blaasinstrument]
-
▾ Fins
pasuuna
[blaasinstrument]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
-
▾ Grieks
mpazoukas /bazoukas/
[draagbaar antitankwapen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Indonesisch
bazoka
[draagbaar antitankwapen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Kroatisch
bazuka, bazooka
[draagbaar antitankwapen; blaasinstrument]
<via Amerikaans-Engels>
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Macedonisch
bazuka
[draagbaar antitankwapen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Negerhollands
basyn
[blaasinstrument]
-
▾ Noors
basun
[blaasinstrument]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO; gj. lat fra lat. bucina, 'horn, trompet'; FuT: mnd. bas(s)ûne (holl. bazuin); das wort stammt aus afrz. buisine, busine = ital. buccina und bosna. von lat. bucina.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Pools
bazuna
[soort trompet met zeer krachtige klank]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Servisch
bazuka
[draagbaar antitankwapen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Sloveens
bazuka
[draagbaar antitankwapen]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Sranantongo
bazuin
[orkest met blaasinstrumenten; schuiftrompet]
-
▾ Zweeds
basun
[blaasinstrument]
-
▾ Amerikaans-Engels
bazoo
[waffel, mond]
-
▾ bazuingeschal
[geschal van een bazuin]
-
▾ Fries
bazúngeskal
[geschal van een bazuin]
-
▾ Fries
bazúngeskal
[geschal van een bazuin]
-
▾ BB
[Binnenlands Bestuur]
-
▾ Indonesisch
bébé
†verouderd
[Binnenlands Bestuur]
-
▾ Indonesisch
bébé
†verouderd
[Binnenlands Bestuur]
-
▾ be-
[voorvoegsel waarmee overgankelijke werkwoorden worden gevormd]
-
▾ beambte
[functionaris]
-
▾ Fries
beämte
[functionaris]
-
▾ Fries
beämte
[functionaris]
-
▾ beaumontgeweer
[bepaald handvuurwapen]
-
▾ Makassaars
gômo
[bepaald handvuurwapen]
status: ontlening onzeker ; verbastering
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Makassaars
gômo
[bepaald handvuurwapen]
-
▾ bed
[slaapplaats]
-
▾ Berbice-Nederlands
bedi
[slaapplaats]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bedi
†verouderd
[slaapplaats]
<via Negerhollands>
-
▾ Frans
bedde
(dialect)
[matras]
-
▾ Fries
bêd: nei bêd gean
[naar bed gaan]
-
▾ Indonesisch
béd
[slaapplaats]
-
▾ Karaïbisch
bedi
[slaapplaats]
<via Sranantongo>
-
▾ Mohegan-Pequot
beed
[slaapplaats]
-
▾ Negerhollands
bet, bēdē, bedi, bere, bêrê, bedde
[slaapplaats]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: bet (old1776), bēdē, bedi, bere, bêrê (djdj1926), bedde (Hesseling 1905).
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old1776, Hesseling 1905, djdj1926)
-
▾ Papiaments
bed
†verouderd
[slaapplaats]
datering: 1884 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Mat. 9:2 "I, a ta, nan a presentee oen hende lam, droemier ariba oen bed."
bron: Conradi 1844 (Conradi)
-
▾ Saramakkaans
bédi
[slaapplaats]
-
▾ Sarnami
bedi
[slaapplaats]
-
▾ Skepi-Nederlands
bede
[slaapplaats]
-
▾ Sranantongo
bedi
[slaapplaats]
datering: 1783 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: go na bedi (vrijen)
bron: Focke 1855 Smith 1987 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo, Smith)
-
▾ Surinaams-Javaans
bèḍi
[slaapplaats]
<via Sranantongo>
-
▾ Xhosa
bhedi
[slaapplaats]
-
▾ Zoeloe
bhede
[slaapplaats]
-
▾ Zuid-Sotho
bethe
[slaapplaats]
-
▾ Berbice-Nederlands
bedi
[slaapplaats]
-
▾ bed
[tuinbed]
-
▾ Makassaars
bêdeng
[groentebed]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ábêdeng = bij een heel bed tegelijk
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Papiaments
bèt, bèchi, bèrchi
[tuinbed (bij het kweken van gewassen)]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
bedi
[tuinbed]
-
▾ Surinaams-Javaans
bèt
[tuinbed]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngebèt-bèt = in bedden verdelen, (ergens) bedden maken, bèt-bètan = in bedden
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Makassaars
bêdeng
[groentebed]
-
▾ bedaard
[kalm]
-
▾ Papiaments
bedar, bedaru (ouder: bedaard)
[rustig, kalm]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 97
bron: Putte 2008 (Joubert PN, Ewijk, Putte PN)
-
▾ Sranantongo
bedarde
[kalm]
-
▾ Papiaments
bedar, bedaru (ouder: bedaard)
[rustig, kalm]
-
▾ bedacht
[bedachtzaam]
-
▾ Negerhollands
bedacht
[besef, begrip; oplettendheid]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776: onbehoedzaam handelen = sender no handel met bedacht
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
bedacht
[besef, begrip; oplettendheid]
-
▾ bedachtzaam
[bedacht]
-
▾ Fries
bedachtsum
[bedacht]
-
▾ Fries
bedachtsum
[bedacht]
-
▾ bedachtzaamheid
[het bedachtzaam-zijn]
-
▾ Fries
bedachtsumheid
[het bedachtzaam-zijn]
-
▾ Fries
bedachtsumheid
[het bedachtzaam-zijn]
-
▾ bedanken
[ontslaan]
-
▾ Papiaments
bedank
[sluiten (van de school aan het begin van de vakantie); ontslaan]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bedank
[sluiten (van de school aan het begin van de vakantie); ontslaan]
-
▾ bedaren
[(zich) kalmeren]
-
▾ Deens
bedare, bedage
(dialect)
[(weer) opklaren, beter worden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Jysk Ordbog: < hollandsk el. nedertysk bedaren (i betydning 1 ndf.), men i sideformen udtalemæssigt påvirket af Ìdag (jf. ODS.II.34) OOD: aant fra nt. ell. holl. bedaren, blive rolig; formen bedage skyldes paavirkn. fra Dag: stilne, klare op, blive lysere. Goedel: Doorknaat meint das Wort komme nur im Niederdeutschen und Niederländischen und nirgends sonst, so weit ihm bekannt, vor. Es ist aber außerdem ein dänisches und schwedisches Seemannswort, und zwar dorten wie bei uns im Sinne von abmojen, kalmen gebraucht. Es ist allerdings ein Wort von auffallend geringer Sippschaft. Smet 92: geleend uit het Nederlands en gebruikt in het dialect van Danzig. Teuchert; Nederduits. Bartz: Entlehnung aus niederländ. bedaren, schwed. bedara "ruhig, still werden". Mitkza, in Preussen: Nederlands
bron: Bartz 2007 Dahlerup 1919-1956 Goedel 1902 Jysk ordbog 1999 Mitzka 1958 Smet 1983 Smet 1992 Teuchert 1972 Wiens 1916 (Jysk Ordbog, OOD, Goedel, Smet 92, Smet 83, Teuchert, Bartz, Wiens, Mitzka)
-
▾ Duits
bedaren
[afzwakken van wind, rustig worden]
status: ontlening onzeker
etymologie: Doorknaat meint das Wort komme nur im Niederdeutschen und Niederländischen und nirgends sonst, so weit ihm bekannt, vor. Es ist aber außerdem ein dänisches und schwedisches Seemannswort, und zwar dorten wie bei uns im Sinne von abmojen, kalmen gebraucht. Es ist allerdings ein Wort von auffallend geringer Sippschaft. Smet 92: geleend uit het Nederlands en gebruikt in het dialect van Danzig. Teuchert; Nederduits. Bartz: Entlehnung aus niederländ. bedaren, schwed. bedara "ruhig, still werden". Mitkza, in Preussen: Nederlands
bron: Bartz 2007 Goedel 1902 Mitzka 1958 Smet 1983 Smet 1992 Teuchert 1972 Wiens 1916 (Goedel, Smet 92, Smet 83, Teuchert, Bartz, Wiens, Mitzka)
-
▾ Noors
bedage
[(wederkerend) beter worden (van weer), opklaren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; verbastering
etymologie: NOBi: nty. el. nederl. bedaren stilne; influert av dag; BO; lty. eller nederl bedaren, 'stilne', påvirket av dag)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi (NOBi; BO; FuT)
-
▾ Papiaments
bedar, bedaru (ouder: bedaar)
†verouderd
[zich kalmeren]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.52
bron: Putman 1859 Putte 2008 (Putman1859, Putte PN)
-
▾ Sranantongo
bedare
[(zich) kalmeren]
-
▾ Zweeds
bedarra
[afzwakken van wind]
datering: 1765 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Hist.: sedan 1765; av nederl. zich bedaren 'lugna sig'; av ovisst urspr. Törnqvist: aus nd. sik bedaren oder ndl. zich bedaren
bron: SAOB 1898 (SAOB; NEO, Törnqvist)
-
▾ Deens
bedare, bedage
(dialect)
[(weer) opklaren, beter worden]
-
▾ beddenkleedje
[sprei, deken of stof om over het bed heen te leggen]
-
▾ Negerhollands
betkleedje
[sprei, deken of stof om over het bed heen te leggen]
-
▾ Negerhollands
betkleedje
[sprei, deken of stof om over het bed heen te leggen]
-
▾ beddenpan
[bedverwarmer; ondersteek]
-
▾ Amerikaans-Engels
bedpan
[bedverwarmer; ondersteek]
datering: 1678 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. beddepan (Craigie geen etym)
bron: Craigie 1938-1944 Flexner 1976 (Craigie, Flexner 1976, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
bedpan
[bedverwarmer; ondersteek]
-
▾ beddensprei
[sierkleed over bed]
-
▾ Amerikaans-Engels
bed-spread
[sierkleed over bed]
datering: 1845 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: perhaps after Du. beddesprei, L.G. bedsprêd; in eng. 1887-; CITAAT: 1845 I made a bed-spread of his skin, and the way it used to cover my bar mattress... would have delighted you; [...] 1904 500 honeycomb and crocheted bed-spreads, hemmed, double bed size.
bron: Craigie 1938-1944 Flexner 1976 (Craigie, Neumann, Flexner 1976, Van der Sijs 2009)
-
▾ Engels
bedspread
[sierkleed over bed]
datering: 1845 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: orig. U.S. - Du. beddesprei (in L.G. bedspreed, EFris. beddspreet)
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Maltees
bedspred
[sierkleed over bed]
<via Amerikaans-Engels>
-
▾ Amerikaans-Engels
bed-spread
[sierkleed over bed]
-
▾ bedderij
[(verouderd) beddengoed]
-
▾ Frans
bèdrèye
(dialect)
[beddengoed]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bèdrèye ist entlehnt aus der fläm. bedderije 'ensemble des lits et des accessoires se trouvant dans une demeure'.
bron: Wartburg 1928 (FEW bed)
-
▾ Frans
bèdrèye
(dialect)
[beddengoed]
-
▾ bedding
[onderlaag waarop iets rust; tuinbed]
-
▾ Ambons-Maleis
bèd
[tuinbed voor kweking van jonge plantjes]
-
▾ Deens
bedding, beding
[scheepshelling; onderlaag (tegen water) voor last in het ruim; fundatie voor (anker)spil]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: vist efter nt. holl. beting, ankerbedding; besl. m. III. Bede. FuT: von holl. nd. beting. DDO: snarest fra nederlandsk bedding 'underlag'
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (OOD, FuT, Anresen)
-
▾ Kupang-Maleis
bèdèng
[tuinbed voor kweking van jonge plantjes]
-
▾ Makassaars
bêdeng
[bloembed]
-
▾ Menadonees
bèdèng
[tuinbed voor kweking van jonge plantjes]
-
▾ Noors
bedding
[scheepshelling; onderlaag (tegen water) voor last in het ruim; fundatie voor (anker)spil]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NOBi: nty. el. nederl.; besl. med gno. biti bete II 2; nty. holl. beting; BO: fra lty el. nederl, besl med norr biti, 'tverrbjelke' ; FuT: beding oder bedding (schiffsbauplatz, gestell zur befestigung der ankertaue), norw. beiting und schw. beting in der letteren bedeutung, von holl. nd. beting. Das wort gehört zur anord. biti, neunorw. bite, 'balken', schw. dial. bita, 'bootsruderbanke'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi Arnesen (NOBi, NROi; BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Ambons-Maleis
bèd
[tuinbed voor kweking van jonge plantjes]
-
▾ bede
[gebed]
-
▾ Fries
bede
[gebed]
-
▾ Fries
bede
[gebed]
-
▾ bedeesd
[verlegen]
-
▾ Vastelands-Noord-Fries
bedeest
[verlegen]
status: ontlening onzeker
etymologie: bedeest Ka. ‘bedächtig‘ < nl. bedeesd ‘schüchtern; verlegen‘; Herk. unklar, s. bedoorie
bron: Sjölin 2006 (Sjölin)
-
▾ Vastelands-Noord-Fries
bedeest
[verlegen]
-
▾ bedegoed
[(verouderd) goed, geld waarom men heeft verzocht]
-
▾ Frans
bedegoet
†verouderd
(dialect)
[toelage, steun]
-
▾ Frans
bedegoet
†verouderd
(dialect)
[toelage, steun]
-
▾ bedehuis
[gebedshuis]
-
▾ Fries
bedehûs
[gebedshuis]
-
▾ Fries
bedehûs
[gebedshuis]
-
▾ bedelaar
[iemand die om aalmoezen vraagt]
-
▾ Frans
bélître
†verouderd
[iemand die om aalmoezen vraagt]
datering: 1460 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
etymologie: (Berlinde: GR: afkomst onzeker! moy. bas all. bedeler kan ook)PR 1993: belistre 1460; p.-ê. du néerl. bedelare; PR 1993: 1506; p.-ê. du néerl. bedelaer.FEW: Der älteste beleg, mfr. belleudre, stammt mit metathese aus mndl. bedelare 'bettler' oder mndd. bēdelêr 'id.', während man für die formen mit -t-, ebenfalls mit metathese, vom hochdeutschen, bzw. mhd. betel<ae>re 'bettler' ausgeht. Auffällig ist die endung -istre, deren (bloss graphisches?) -s- ungeklärt ist und deren vokal -i- sich nicht auf mhd. -<ae>re zurückführen lasst. Steht hinter fr. belistre das weibliche pendant von mndl. bedelare 'bettler', mndl. bedelster 'bettlerin', dessen suffix -ster im fr. als pejorativsuffix gedeutet werden konnte? In diesem fall ginge auch fr. belistre auf mndl. zurück. Mail. blicter 'landstreicher', com. 'betrüger' ist aus dem d. entlehnt, s. hier 1, 345, während kat. sp. belitre, vielleicht auch pg. biltre, siz. biltri aus dem fr. stammen.; CITAAT: Moliere: `Pendard! gueux! bélître!'
bron: Robert 1993 Wartburg 1928 (PRobert, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Negerhollands
beddelaar, beddelvolk, bedlman
[iemand die om aalmoezen vraagt]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beddelaar, beddelvolk (old 1776), bedlman (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Portugees
biltre
[slecht en verachtelijk persoon]
<via Frans>
datering: 1701-1800 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. bélître, deriv. do neerl. bedelaer.
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Spaans
belitre
[kwajongen, schoft, schurk]
<via Frans>
datering: 1607 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: tom. del gr. blítyri, empleado por los escolásticos como tipo del vocablo que no significa nada, y de ahí, popularmente, como nombre de la cosa o persona que no vale nada; pasó seguramente por el fr. blitre (1506), más tarde bélître íd.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Frans
bélître
†verouderd
[iemand die om aalmoezen vraagt]
-
▾ bedelen
[aalmoezen vragen; verzoeken]
-
▾ Berbice-Nederlands
bedle
[aalmoezen vragen; verzoeken]
-
▾ Negerhollands
beddel, bēdǝl, bēdl
[aalmoezen vragen; verzoeken]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beddel (old1776), bēdǝl, bēdl (djdj1926)
bron: Josselin 1926 Oldendorp 1996 (old 1776, djdj1926)
-
▾ Berbice-Nederlands
bedle
[aalmoezen vragen; verzoeken]
-
▾ bedeling
[verstrekking van een vaste uitkering aan behoeftigen]
-
▾ Sranantongo
bedeilen
[verstrekking van een vaste uitkering aan behoeftigen]
-
▾ Surinaams-Javaans
bedhéling
[sociale steun, financiële bijstand]
-
▾ Sranantongo
bedeilen
[verstrekking van een vaste uitkering aan behoeftigen]
-
▾ bedenkelijk
[tot overdenken aanzettend]
-
▾ Deens
betænkelig
[tot overdenken aanzettend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af betænke efter nedertysk el. tysk bedenklich
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
betenkelig
[tot overdenken aanzettend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter ty, lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
betænkelig
[tot overdenken aanzettend]
-
▾ bedenken
[overwegen]
-
▾ Deens
betænke
[overwegen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af tænke efter nedertysk bedenken
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bedenk
[overwegen]
-
▾ Noors
betenke
[overwegen, overdenken; bij testament vermaken; (wederkerend) van gedachten veranderen]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter ty, lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
betänka
[overwegen, stilstaan bij]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bethänkia; av lågty. bedenken med samma bet.; jfr tänka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
betænke
[overwegen]
-
▾ bedenking
[tegenwerping, bezwaar]
-
▾ Fries
betinking
[tegenwerping, bezwaar]
-
▾ Fries
betinking
[tegenwerping, bezwaar]
-
▾ bederfelijk
[vatbaar voor bederf, spoedig bedervend]
-
▾ Negerhollands
bedeflik
[vatbaar voor bederf, spoedig bedervend]
-
▾ Negerhollands
bedeflik
[vatbaar voor bederf, spoedig bedervend]
-
▾ bederven
[beschadigen]
-
▾ Deens
bedærve
[beschadigen, aan bederf onderhevig zijn]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra nt. ell. holl. bederven, jf. ænht. bederben; se fordærve
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Negerhollands
bederf, bederv, bǝderǝf
[beschadigen, vergaan]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: bedorven = (over)bederf. verdorven goed = bederfgoed
etymologie: bederf (old1776), bederv, bederf (Hesseling 1905), bǝderǝf (djdj1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old1776, Hesseling 1905, djdj1926)
-
▾ Noors
bederva, bedervet
[aan bederf onderhevig, bedorven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av foreld bederve, fra lty el nederl
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
bedærve
[beschadigen, aan bederf onderhevig zijn]
-
▾ bedevaart
[reis naar heilige plaats]
-
▾ Duits
Betfahrt
(dialect)
[reis naar heilige plaats]
-
▾ Duits
Betfahrt
(dialect)
[reis naar heilige plaats]
-
▾ bediende
[hulp]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1704;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
badinde
[hulp]
-
▾ Indonesisch
bedinde
†verouderd
[huishoudelijke hulp]
-
▾ Javaans
bedhindhe
(dialect)
[hulp]
-
▾ Negerhollands
bedienten
[hulp]
-
▾ Surinaams-Javaans
bedinde, bedhindhe
[dienstmeisje, hulp in de huishouding]
-
▾ Ambons-Maleis
badinde
[hulp]
-
▾ bediening
[het dienen van een ambt, verrichten van werkzaamheden verbonden aan dat ambt]
-
▾ Negerhollands
bediening
[het dienen van een ambt, dienst]
-
▾ Negerhollands
bediening
[het dienen van een ambt, dienst]
-
▾ bedillen
[bevitten, beredderen]
-
▾ Fries
bedille
[bevitten, beredderen]
-
▾ Fries
bedille
[bevitten, beredderen]
-
▾ bedingen
[bij overeenkomst bepalen]
-
▾ Deens
betinge
[voorwaarden vormen voor, afhangen, eisen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af tinge efter nedertysk bedingen 'forhandle, aftale, fastsætte, appellere
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
betinge
[bepalen, voorwaarde vormen voor; (wederkerend) als voorwaarde stellen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av tinge, etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
betinga
[bepalen, voorwaarde vormen voor, conditioneren]
datering: 1846 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1846; av lågty. bedingen med samma bet.; till tinga
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
betinge
[voorwaarden vormen voor, afhangen, eisen]
-
▾ bedisselen
[regelen, beredderen]
-
▾ Fries
bedisselje
[regelen, beredderen]
-
▾ Fries
bedisselje
[regelen, beredderen]
-
▾ bedoelen
[zich ten doel stellen; aanduiden]
-
▾ Sranantongo
bedul
[aanduiden; bedoeling]
-
▾ Surinaams-Javaans
bedul
[bedoeling, betekenis; aanduiden]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mbedul = (iets) bedoelen of betekenen
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Sranantongo
bedul
[aanduiden; bedoeling]
-
▾ bedoeling
[doel]
-
▾ Fries
bedoeling
[doel]
-
▾ Fries
bedoeling
[doel]
-
▾ bedonderd
[beroerd]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1676-1700;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
bedonderd
[beroerd, beteuterd, ten hoogste verbaasd]
-
▾ Petjoh
bedonder, bedonderd
[gek (geworden)]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bedondr'n = bedriegen, voor de gek houden
bron: Loen 1994 (Loen)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bedonnerd
[koppig, kribbig, getikt]
<via Afrikaans>
-
▾ Fries
bedonderd
[beroerd, beteuterd, ten hoogste verbaasd]
-
▾ bedonderen
[bedriegen, in de maling nemen]
-
▾ bedoren
[(verouderd) verdwazen]
-
▾ bedotten
[misleiden]
-
▾ Noors
bedotten
[echte, oude inwoner van Bergen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Arnesen: Bedotten er et velkjent ord for enhver "ekte, gammel bergenser". Det betyr nærmest "himmelfallen", "tatt ved nesen." I Nederland er det fremdeles et dagligdags uttrykk, og betydningen er "lurt, bedratt."
bron: Arnesen (Arnesen)
-
▾ Petjoh
bedotten
[milde vorm van bedriegen, voor de gek houden]
-
▾ Noors
bedotten
[echte, oude inwoner van Bergen]
-
▾ bedreigen
[dreigend bejegenen]
-
▾ Duits
bedreigen
(dialect)
[dreigend bejegenen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Ich hörte es nur in Bunde (holl. Grenze)
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
bedreigen
(dialect)
[dreigend bejegenen]
-
▾ bedreven
[ervaren]
-
▾ Fries
bedreven
[ervaren]
-
▾ Fries
bedreven
[ervaren]
-
▾ bedriegen
[misleiden]
-
▾ Deens
bedrage
[misleiden; vreemdgaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: en sammenblanding af vb. drage med ældre bedræge ¯ nedertysk bedrêgen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
bedrige
[misleiden]
-
▾ Negerhollands
bedrieg, bidrig
[misleiden]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996 (p.67): bedrogen = bedrogen. old 1776: bedriegerij = bedrieggoed. bedrieger = bedriegvolk, veinzerij = bedriegmanier
etymologie: bedrieg (old1776, Hesseling 1905: 217), bidrig (djdj1926)
bron: Josselin 1926 (old1776, djdj1926.)
-
▾ Noors
bedra
[misleiden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter lty bedregen; FuT: von mnd. bedrêgen (part. bedragen). Das mnd. wort ist identisch mit ahd. bitriogan (nhd. betrügen), as. bedriogan (holl. bedriegen).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
bedrigi
[misleiden]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bedrigiman (bedrieger)
bron: Blanker 2005 (Prisma S-N 2005)
-
▾ Zweeds
bedra(ga)
[onbetrouwbaar handelen; misleiden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: före 1520; fornsv. bedragha; efter lågty. bedregen med samma bet., med ombildn. efter dra(ga)
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bedrage
[misleiden; vreemdgaan]
-
▾ bedrieger
[iemand die bedriegt]
-
▾ Negerhollands
bedrieger
[iemand die bedriegt]
-
▾ Negerhollands
bedrieger
[iemand die bedriegt]
-
▾ bedrijf
[beroepswerkzaamheid]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1293;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
bedrift
[grote prestatie; zaak, onderneming; boerderij]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: en sammenblanding af drift med nedertysk bedrîf 'virksomhed', afl. af bedriven (jf. bedrive). Kluge: Aus dem Niederländisch/Niederdeutschen in die Hochsprache gelangt und zunächst einfaches Abstraktum ("Betreiben, Wirken, Tätigkeit"). Dann wird es zum Konkretum für "geschäftliches Unternehmen".
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, Kluge)
-
▾ Duits
Betrieb
[beroepswerkzaamheid]
datering: 1551-1600
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Aus dem Niederländisch/Niederdeutschen in die Hochsprache gelangt und zunächst einfaches Abstraktum ("Betreiben, Wirken, Tätigkeit"). Dann wird es zum Konkretum für "geschäftliches Unternehmen".
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Frans
bedrieff
(dialect)
[vak, beroep]
-
▾ Noors
bedrift
[zaak, onderneming; prestatie]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty bedrift, påvirket av drift; FuT: von mnd. bedrif
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
bedrijf
†verouderd
[beroepswerkzaamheid]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.12
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Sranantongo
bedrèif
[beroepswerkzaamheid]
-
▾ Surinaams-Javaans
bedrèf
[beroepswerkzaamheid]
-
▾ Deens
bedrift
[grote prestatie; zaak, onderneming; boerderij]
-
▾ bedrijven
[doen]
-
▾ Deens
bedrive
[doen, begaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nedertysk bedriven dannet af be- + driven (jf. vb. drive), Kluge: Aus dem Niederländisch/Niederdeutschen in die Hochsprache gelangt
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, Kluge)
-
▾ Duits
betreiben
[doen, begaan]
datering: 1551-1600
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Aus dem Niederländisch/Niederdeutschen in die Hochsprache gelangt
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Negerhollands
bedriev
[doen, begaan]
-
▾ Noors
bedrive
[begaan, doen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: von mnd. bedrîven 'ausrichten'= nhd. betreiben
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bedriva
[verrichten, doen, uitoefenen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bedriva; av lågty. bedriven med samma bet.; till 1driva
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bedrive
[doen, begaan]
-
▾ bedroefd
[triest]
-
▾ Amerikaans-Engels
bedrooft, bedrowft, bedruft
†verouderd
(dialect)
[triest]
datering: 1801-1900 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Dutch bedroefd, same meaning. Hudson Valley
bron: Carpenter 1908-1909 Neumann 1945 (Carpenter, Neumann)
-
▾ Berbice-Nederlands
budrufu
[triest]
-
▾ Duits
bedrööft
(dialect)
[bijwoord van graad: zeer, buitengewoon]
status: ontlening onzeker
etymologie: p. 69: Es ist schwer auszumachen, ob diese sonst nirgends vorkommend Bedeutungsentwicklung in Ostfrsl. autochthon oder vom Nl. übernommen ist.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Negerhollands
bedroeft, bedroefd, bedruevt
[triest]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: bedroeft, bedroefd (old 1776), bedruevt (Hesseling 1905: 206)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 206)
-
▾ Amerikaans-Engels
bedrooft, bedrowft, bedruft
†verouderd
(dialect)
[triest]
-
▾ bedroefdheid
[de hoedanigheid van bedroefd zijn]
-
▾ Negerhollands
bedroefdheit
[de hoedanigheid van bedroefd zijn]
-
▾ Negerhollands
bedroefdheit
[de hoedanigheid van bedroefd zijn]
-
▾ bedroefenis
[het bedroeven, de bedroefdheid]
-
▾ Negerhollands
bedroefnis
[het bedroeven, de bedroefdheid]
-
▾ Negerhollands
bedroefnis
[het bedroeven, de bedroefdheid]
-
▾ bedroeven
[verdriet aandoen]
-
▾ Deens
bedrøve
[verdriet aandoen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bedroven dannet af be- + en afledning af drove 'mørk'; egl. 'formørke (sindet)'; besl.m. forældet dansk drav 'bærme, bundfald'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bedrøve
[verdriet aandoen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, eg. 'gjøre grumset, formørke'; FuT: von mnd. bedrôven (holl. bedroeven). Die Grundbedeutung ist 'trübe machen'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bedröva
[verdrietig zijn]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bedröva; av lågty. bedröven med samma bet., till dröve (ty. trübe) 'grumlig; mulen'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bedrøve
[verdriet aandoen]
-
▾ bedrukken
[drukken, kwellen]
-
▾ bedstee
[ingebouwde slaapplaats]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bedstead
[bed]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bedstead
[bed]
-
▾ beduiden
[betekenen]
-
▾ Deens
betyde
[betekenen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ETYMOLOGI: afl. af tyde efter nedertysk beduden
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bety
[betekenen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av tyde, etter lty; FuT: mnd. bedûden, , umgebildet nach dem damit identischen, aber in der form echt nordischen tyde.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
bedei (ouder: bedui)
[uitleggen, duidelijk maken, door aanduiding doen begrijpen]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.13
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
bodoi
[betekenen]
-
▾ Zweeds
betyda
[betekenen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bethydha; av lågty. bedüden med samma bet.; jfr 2tyda
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
betyde
[betekenen]
-
▾ bedwelmd
[beneveld]
-
▾ Duits
bedwelmt
(dialect)
[versufd, verward]
status: ontlening onzeker
etymologie: Heute besonders in Krh. und Reiderl. noch bekannt
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Papiaments
bedwelm
†verouderd
[beneveld]
-
▾ Duits
bedwelmt
(dialect)
[versufd, verward]
-
▾ bedwingen
[beheersen, onder controle houden]
-
▾ Deens
betvinge
[beheersen, onder controle houden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af tvinge efter nedertysk bedwingen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bedwingen
[overwinnen]
-
▾ Noors
betvinge
[beheersen, onder controle houden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av tvinge, etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
betvinge
[beheersen, onder controle houden]
-
▾ beek
[smal stromend water]
-
▾ Duits
Beke, Bääk, Bäck, die Bach
(dialect)
[smal stromend water, drink- of wasplek bij een beek; het urineren]
datering: 1151-1200
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: (kindertaal): 'n Bach machen=een plasje doen
etymologie: Smet 83: voorbeeld van de verspreiding van de herkomst van de NL'ers in Duitsland in de 12e eeuw. Teuchert (p. 16): In seinem Aufsatz "Die Bach", äußert Osk. Philipp in der Zs. f. d. Mdaa. 1908, 342 die Vermutung, daß sich die helle Aussprache des Stammvokals vaon baxe in drie Dörfern nahe dem altenburgischen Flemmingen, der Stätte einer ndl. Siedlung aus der Mitte des 12. Jarhhunderts, unter dem Einfluß eines ndfrk. beke entwickelt haben könne. (…) Teuchert (p. 43): Beke f. Bach in den holsteinischen Elbmarschen und in der Gegend von Neumünster ist, wie S. 183 ersichtlich wird, aus den Niederlanden eingeführt. Teuchert (p. 182): Bach ist in Teilen Sachsens eine besondere Form mit Vokallänge eigen; darunter hebt sich baxe mit reinem a westlich Rochlitz in Kohren, Geithain und Rathendorf heraus. Dieser Bezirk liegt zwischen der urkundlich bezeugten Niederländersiedlung von Kühren bei Wurzen und dem altenburgischen Flemmingen, welches durch seinen Namen die ndl. Abkunft siner Bewohner verrät. Nicht ohne Grund vermutet daher Philipp in dieser Aussprache eine Mischung zwischen dem ndl. beke und dem heimischen bach. Wiese: Das f. Genus ist ndl. Herkunft. Teuchert p. 43: Beke f. Bach in den holsteinischen Elbmarschen und in der Gegend von Neumünster ist, wie S. 183 ersichtlich wird, aus den Niederlanden eingeführt. Bischoff: In der Altmark und im Jerichowschen heißt der Bach Bäk(e). Das Geschlecht des Wortes is gewöhnlich weiblich. Das Femininum ist in der Altmark alt: 1375 werden im Landbuch die Bauern Claus Upterbeke zu Flessau und Thideke Upperbeke zu Schinne erwähnt. Der Südosten des Kreises Zerbst gebraucht die Bache. Das weibliche Bek(e) ist in den Mundarten zwischen Hart fremd, dort ist Bek männlich oder sächlich. Erst westlich der Weser und im Niederländischen findet sich das Femininium wieder. Von dorther muß es an die Elbe gekommen sein.
bron: Smet 1983 Teuchert 1972 Wiese 1996 (Smet 83, Wiese, Teuchert, Bischoff)
-
▾ Duits
Beke, Bääk, Bäck, die Bach
(dialect)
[smal stromend water, drink- of wasplek bij een beek; het urineren]
-
▾ beeld
[afbeelding, voorstelling]
zelfstandig naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
billede
[afbeelding, voorstelling]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ETYMOLOGI: fra nedertysk bilde, belde ¯ oldnedertysk biliÂi afl. af *bil- 'vidunderkraft, rigtig form'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Negerhollands
beeld
[afbeelding, voorstelling]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 240)
-
▾ Noors
bilde
[afbeelding, voorstelling]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra gsaks eller lty; FuT: stammt von as. bilithi = mnd. belde, bilde (holl. beeld)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
billede
[afbeelding, voorstelling]
-
▾ beeldschoon
[zeer mooi]
-
▾ Fries
byldskien
[zeer mooi]
-
▾ Fries
byldskien
[zeer mooi]
-
▾ Beëlzebub
[de heerser over de duivels]
-
▾ Negerhollands
beelzebul
[de heerser over de duivels]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hesseling 1905: ook: die opperste van die dievlen
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905: 214)
-
▾ Negerhollands
beelzebul
[de heerser over de duivels]
-
▾ been
[bot]
-
▾ Arowaks
bèna
[bot, geraamte]
-
▾ Berbice-Nederlands
been
[bot]
-
▾ Fries
bien: gjin bien yn eat fine, sjen
[geen been in iets vinden, geen bezwaar tegen iets maken]
-
▾ Negerhollands
been, bēn
[bot]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: been (old1776, Hesseling 1905), bēn (djdj1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905, djdj1926)
-
▾ Arowaks
bèna
[bot, geraamte]
-
▾ been
[onderste lichaamsdeel]
-
▾ Fries
bien: op 'e bien bringe, hâlde, komme, wêze
[op de been brengen]
-
▾ Fries
bien: op 'e bien bringe, hâlde, komme, wêze
[op de been brengen]
-
▾ beenkap
[beenbescherming]
-
▾ Fries
bienkap
[beenbescherming, losse laarzenschacht]
-
▾ Indonesisch
béngkap, bénkap, bingkap
[laarzen]
-
▾ Javaans
binkap
[beenbeschermer]
status: ontlening onzeker
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Fries
bienkap
[beenbescherming, losse laarzenschacht]
-
▾ beentje-over
[het ene been over het andere heffen, m.n. bij het kunstig zwieren afwisselend het ene been over het andere heffen]
-
▾ Fries
skonkje-over
[het ene been over het andere heffen, m.n. bij het kunstig zwieren afwisselend het ene been over het andere heffen]
-
▾ Fries
skonkje-over
[het ene been over het andere heffen, m.n. bij het kunstig zwieren afwisselend het ene been over het andere heffen]
-
▾ beer
[mannetjesvarken]
-
▾ Duits
Beier, Beer, Bär
(dialect)
[mannetjesvarken]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wiese: Etym. zu mnd ber; die Lautf. Beier ist ndl. Herkunft
bron: Teuchert 1972 (Teuchert, Wiese)
-
▾ Duits
Beier, Beer, Bär
(dialect)
[mannetjesvarken]
-
▾ beer
[roofdier; (overdrachtelijk) draagbeer]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1260-1280;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Papiaments
ber (ouder: beer)
[roofdier; (overdrachtelijk) draagbeer]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.121: "Beer (oso) ta groenja".
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Papiaments
ber (ouder: beer)
[roofdier; (overdrachtelijk) draagbeer]
-
▾ beerput
[verzamelput voor uitwerpselen]
-
▾ Fries
bearput
[verzamelput voor uitwerpselen]
-
▾ Papiaments
berpùt
[verzamelput voor uitwerpselen]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Fries
bearput
[verzamelput voor uitwerpselen]
-
▾ beest
[dier; slechterik]
-
▾ Deens
bæst
[scheldwoord voor dom, onbeschoft persoon; wild dier]
datering: 1871 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: arbejde som et bæst=werken als een paard
etymologie: fra latin bestia 'vildt dyr' via nedertysk og oldfransk, best; gennem mnt. best fra oldfr. beste, lat. bestia; jf. bestialsk, Bestie, I. Bet, middelnedertysk be^st; jf. nedertysk beest, büst (Mensing.Wb.); jf. nordfrisisk bjarst, bjüst. Winge p. 38: Nederlands, Kluge: SnSubstantiv Neutrum std.Standardwortschatz vulg.vulgär (16. Jh.)Entlehnung. Über das Westmitteldeutsche in die Hochsprache gekommen. Übernommen aus mndl. beest, das aus afrz. beste entlehnt ist. Dieses aus l. bestia f. "(wildes) Tier".
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Jessen 1883 (PNOE, Jysk Ordbog, OOD, Jessen, Winge, Kluge)
-
▾ Duits
Biest
[dier; loeder]
status: ontlening onzeker
etymologie: SnSubstantiv Neutrum std.Standardwortschatz vulg.vulgär (16. Jh.)Entlehnung. Über das Westmitteldeutsche in die Hochsprache gekommen. Übernommen aus mndl. beest, das aus afrz. beste entlehnt ist. Dieses aus l. bestia f. "(wildes) Tier".
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Negerhollands
beest, bēs
[dier]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Rossem 1996, p.110: dierenwachter = beestwachtman
etymologie: beest (old1776), bēs (djdj1926). old 1776: ook: beesten, (lok)aas = een dood Beest. dierlijk = liek beest.
bron: Josselin 1926 (old1776, djdj1926)
-
▾ Noors
best, beist
[(wild) dier; scheldwoord voor onbeschoft persoon]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: over mnty. best fra gfr. beste , lat. bestia; BO: gj. lty, gfr fra lat. bestia, 'vill dyr, udyr'; FuT; neunorw. beist, von mnd. bêst (holl. beest) = engl. beast, das wiederum von lat. bêstia, 'tier' stammt.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
beist
[(wild) dier; slechterik, ellendeling]
-
▾ Zweeds
best
[(wild) dier]
datering: 1526 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1526; av lågty. best med samma bet.; av lat. bestia 'djur'; jfr bestialisk
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bæst
[scheldwoord voor dom, onbeschoft persoon; wild dier]
-
▾ beesteneten
[dierenvoer]
-
▾ Negerhollands
beestjeet, beesje(e)t, bēśēt
[dierenvoer]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beestjeet (old 1776), beesje(e)t (Hesseling 1905), bēśēt (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
beestjeet, beesje(e)t, bēśēt
[dierenvoer]
-
▾ beet
[hap]
-
▾ Negerhollands
bit
[hap]
-
▾ Sranantongo
beti
[hap; beet hebben]
datering: 1855 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Fo)
-
▾ Vastelands-Noord-Fries
beet
[zonder slag (kaartspel)]
status: ontlening onzeker
etymologie: beet Wi.Mo.Ka. ‘stichlos (im Kartenspel)‘ bäät Ha. < nl. beet ‘id.‘< frz. bête in der Verb. faire la bête ‘das Spiel verlie¬ren‘
bron: Sjölin 2006 (Sjölin)
-
▾ Negerhollands
bit
[hap]
-
▾ beetje
[klein deel, klein aantal]
-
▾ Berbice-Nederlands
beki
[klein deel, klein aantal]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
biti
†verouderd
[klein deel, klein aantal]
<via Negerhollands>
-
▾ Deens
bitte
[klein]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af ældre og dialektalt sb. bitte ¯ nedertysk bitte, bit, bete 'smule, bid' (jf. bid 'en smule mad')
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Frans
biche
(dialect)
[(fig.) pilletje; giftig balletje dat dient om schadelijke beesten te doden]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: Haust sucht in dem wort eine entlehnung aus ndl. beetje 'kleines stück' oder aus d. bisschen.Im rheinl. wird bisschen zum teil 'bitše<>' gesprochen, in der ndl. mundart von Limburg wird beetje bitje gesprochen. Es ist daher schwer, sich zwischen den beiden möglichkeiten zu entscheiden. Kaum in frage kommt eine verbindung mit einem anfrk. *bikk- (zu mndl. bickel 'kiesel'), wie sie Warl 66 vorschlägt, da das eine sehr frühe aufnahme des wortes zur voraussetzung hätte, während es sich offenbar um eine junge entlehnung handelt.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Negerhollands
beetje, bechi, betji, bitji, bitši, biti
[klein deel, klein aantal]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beetje (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905), bechi (Robertson 1989), betji, bitji, bitši, biti (djdj 1926). djdj 1926: betji betji = bij kleine beetjes ; Magens 1770: klein beetje = klein beetje. Iets langer = beetje meer lang. Iets beter = beetje beter. Stukje bij beetje = beetje voor beetje djdj 1926: betji betji = bij kleine beetjes. beetje (Magens 1770), betji, bitji, bitši, biti (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Magens 1770 Oldendorp 1996 Robertson 1989 (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Robertson 1989)
-
▾ Saramakkaans
abíti
[klein deel, klein aantal]
-
▾ Skepi-Nederlands
beki
[klein deel, klein aantal]
-
▾ Berbice-Nederlands
beki
[klein deel, klein aantal]
-
▾ beetnemen
[bedotten, afzetten]
-
▾ Fries
beetnimme
[bedotten, afzetten]
-
▾ Fries
beetnimme
[bedotten, afzetten]
-
▾ bef
[witte doek voor de borst]
-
▾ Duits
Beffchen
[witte doek voor de borst]
<via Nederduits>
status: ontlening onzeker
etymologie: SnSubstantiv Neutrum "Predigerkragen" per.peripherer Wortschatz fach.fachsprachlich (18. Jh.)Entlehnung. Aus dem Niederdeutschen übernommen (für früheres Überschlägchen). Diminutiv zu mndd. beve, beffe "Chorhut und Chorrock des Prälaten", mndl. beffe "Kragen", das seinerseits aus ml. biffa f., der Bezeichnung einer Tuchart, und afrz. biffe "gestreifter Stoff" stammt. Zur Bedeutungsentwicklung vgl. Kappe und Mütze.
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Duits
Beffchen
[witte doek voor de borst]
<via Nederduits>
-
▾ begaafd
[talentvol]
-
▾ Fries
begaafd
[talentvol]
-
▾ Fries
begaafd
[talentvol]
-
▾ begaafdheid
[het begaafd-zijn]
-
▾ Fries
begaafdheid
[het begaafd-zijn]
datering: 1872 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: begaafdens 1900
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Fries
begaafdheid
[het begaafd-zijn]
-
▾ begaan
[te werk gaan, een daad volvoeren]
-
▾ Deens
begå
[plegen; (wederkerend) zich weten te bewegen, zich passend gedragen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk begân 'begå, skride til, igangsætte' dannet af be- + gân 'gå'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
begå
[plegen, zich schuldig maken aan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. begân; eg. 'gå hen til'; BO: etter lty, eg 'gå hen til'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
begå
[plegen, zich schuldig maken aan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beganga; av lågty. began 'beträda; gå över; begå'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
begå
[plegen; (wederkerend) zich weten te bewegen, zich passend gedragen]
-
▾ begard
[mannelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ Duits
Begard(e)
[mannelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
status: ontlening onzeker
etymologie: niederl.; der; -[e]n, -[e]n.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Frans
bégard, béguard
[mannelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ Kroatisch
begardi
[mannelijke middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
status: ontlening onzeker
etymologie: Het Kroatische woord is een plurale tantum
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Macedonisch
begardi
[mannelijke middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
status: ontlening onzeker
etymologie: Het Macedonische woord is een plurale tantum
bron: Širilova 2001 (Širilova)
-
▾ Noors
begard
[mannelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
status: Ambigu: Nederlands of Frans ; ontlening onzeker
etymologie: mlat. pl. beghardi , gfr. begart , flamsk beggaert , egtl. «tigger»
bron: NROi (NROi)
-
▾ Pools
begard
[mannelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Sloveens
begard
[mannelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ Duits
Begard(e)
[mannelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ begaven
[(verouderd) begiftigen]
-
▾ begaving
[flauwte, toeval]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1865-1870;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche -
▾ begeerlijk
[aantrekkelijk]
-
▾ Negerhollands
begeerlik
[aantrekkelijk]
-
▾ Negerhollands
begeerlik
[aantrekkelijk]
-
▾ begeerlijkheid
[het begeerlijk zijn]
-
▾ Negerhollands
begeerlikheit
[het begeerlijk zijn]
-
▾ Negerhollands
begeerlikheit
[het begeerlijk zijn]
-
▾ begeerte
[verlangen]
-
▾ Deens
begær
[verlangen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beger afl. af begeren 'begære' (jf. begære)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
begeer
[verlangen]
-
▾ Noors
begjær
[verlangen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. beger(e); vbsubst. til begjære; BO: av begjære, fra lty; FuT: von mnd. beger = nhd. begehr
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Deens
begær
[verlangen]
-
▾ begekken
[bespotten]
-
▾ begeleiden
[vergezellen]
-
▾ begeleider
[iemand die vergezelt, begeleidt]
-
▾ Fries
begelieder
[iemand die vergezelt, begeleidt]
datering: 1958 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: begeleidster (1965)
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Fries
begelieder
[iemand die vergezelt, begeleidt]
-
▾ begenaden, benaden
[(verouderd) amnestie verlenen]
-
▾ begeren
[verlangen]
-
▾ Deens
begære
[verlangen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk begeren dannet af be- + geren 'begære' af fællesgermansk *giron afl. af indoeurpæisk *ghi-, *gh•i- 'gabe', jf. latin hiare 'gabe, stå åben'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
begeer
[verlangen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 197)
-
▾ Noors
begjære
[verlangen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. begeren; besl. med gjerrig, gjerne; BO: fra lty, besl m gjerne, gjerrig
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
begära
[verlangen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. begära; av lågty. begeren med samma bet.; besl. med girig, gärna
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
begære
[verlangen]
-
▾ begeven, zich
[ergens heengaan]
-
▾ Deens
begive sig
[bewegen; reizen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk (sik) begeven dannet af be- + geven 'give'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
begi seg
[reizen, vertrekken, gaan; (verouderd) gebeuren; (maritiem) kapot of los gaan; (maritiem, van slecht weer) afnemen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. begeven; BO; etter lty
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bege sig
[reizen, gaan; geschieden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. begiva sik; av lågty. sik begeben med samma bet.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
begive sig
[bewegen; reizen]
-
▾ beggen
[(verouderd) stamelen]
-
▾ Frans
bègue
[stotterend]
datering: 1235 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: béguètement, bégueter
etymologie: PR 1993: a.fr.béguer `bégayer'; moy.néerl. beggen `bavarder'; PR 1990: a.fr.béguer `bégayer'; o.i.Zie FEW beggen. GR: ÉTYM. 1235, beggue, becque; déverbal de l'anc. franç. béguer (→ Bégueter), remplacé par bégayer; du moy. néerl. *beggen « bavarder » (→ Bégart, béguin); ces mots ont remplacé l'anc. franç. baube, du lat. balbus.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Larousse, FEW)
-
▾ Frans
bègue
[stotterend]
-
▾ begieten
[water geven]
-
▾ Deens
begitte
[kleilaag aanbrengen]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nederlandsk begieten 'overgyde' dannet af be- + vb. gieten 'gyde'; besl.m. forældet dansk begyde 'overgyde'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
begitte
[dunne kleilaag op keramiek aanbrengen]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: etter nty. ; jf. holl. begieten
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
begitte
[kleilaag aanbrengen]
-
▾ begijn
[kruiszeil]
-
▾ Deens
begine-
[(in een samenstelling) kruiszeil]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: beginerå=begijnra, beginesejl=begijnzeil
etymologie: fra holl. bagijne-, begijne-, ty. bagien-; oprindelse uvis
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
bergine
[vierkant onderzeil aan de onderste ra van de kruismast]
status: ontlening onzeker
bron: www.barthokriek.nl/oude_zeilva (://www.barthokriek.nl/oude_zeilvaart_ag.html)
-
▾ Deens
begine-
[(in een samenstelling) kruiszeil]
-
▾ begijn
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ Duits
Begine
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ Esperanto
begino
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: beginejo ‘begijnenklooster’
etymologie: geleend via Du Begine met ondersteunende bronwoorden Fr béguine en Eng beguine. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Frans
béguine
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
datering: 1227 (1201-1250)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: béguin, béguinage
etymologie: PR: néerl. beggaert `moine mendiant'Zie FEW begijn.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Robert 2005 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse, FEW, GRobert)
-
▾ Fries
begyn
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ Italiaans
beghina
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
<via Frans>
-
▾ Kroatisch
begina
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Litouws
beginės
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ Macedonisch
begina
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ Pools
beginka
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Portugees
beguina
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
<via Frans>
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. béguine.
bron: Boudens 1988 Cunha 1986 (Da Cunha, Boudens)
-
▾ Portugees
beguino
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
<via Frans>
datering: 1401-1500 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. béguin.
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Servisch
begina
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
<via Frans>
-
▾ Sloveens
begina
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ Spaans
beguina
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken; ketter, kwezelaar]
<via Frans>
datering: 1301-1325 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: del fr. béguine íd., y éste del flamenco; existió ya en francés una variante bégard, de la cual se tomó el antiguo begardo, 1594, `miembro de cierta secta herética de los SS. xii-xiv', con su variante bigardo, 1438, `reglioso de vida relajada', `vago, vicioso'.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Duits
Begine
[vrouwelijk lid van een middeleeuwse geloofsgemeenschap van leken]
-
▾ begijnenbras
[bras van de begijnenra]
-
▾ Russisch
béginbras
[bras van de begijnenra]
-
▾ Russisch
béginbras
[bras van de begijnenra]
-
▾ begijnenra
[onderste ra aan de bezaansmast]
-
▾ Deens
beginerå
[onderste ra aan de bezaansmast]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra holl. bagijne-, begijne-, ty. bagien-; oprindelse uvis, Hammerich 45: Nederlands, p. 342.
bron: (OOD, Hammerich 45)
-
▾ Duits
Begienrah
[ra zonder zeil]
datering: 1702 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Bartz: Entlehnung aus niederländ. bagijnera, begijnree, angeblich nach der religiösen Gemeinschaft der Beginen so genannt, "weil diese Raa ohne Segel ist und also dem eigentlichen Zweck einer Raa nicht dient".
bron: Bartz 2007 (Bartz)
-
▾ Russisch
béginrej, begenrej
[onderste ra aan de bezaansmast]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bagijnera. De onderra van den bezaansmast, die geen zeil voert en alleen dient om er de sehoten van het kruiszeil op uit te halen heet bagijnera. .., vgl. P. M. blz. 34. In de 17° eeuw was de benaming beg i j uree algemeen gebruikelijk, vgl. W.: begyneree, deze ree komt onder de bezaensmars, heeft geen val of draeireep, niaer is vastgemaeckt aen de zalen met een strop, om de schooten van het kruiszeil daerbij uit te halen. En WINSCH. heeft: begijn of begijnree, dit is een loose ree sonder seil aan de besaansmast, aan welkers nokken het kmisseil werd uitgespannen. Uit dezen vorm begijnree is het Russ. béginrej, vergue sèehe, vergue barree, overgenomen. .. geeft daarnaast Russ. begenrej. Ook het begin- van het voorgaande en volgende woord is uit Holl. begijn-.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
beginerå
[onderste ra aan de bezaansmast]
-
▾ begijnentoppenant
[touw aan de begijnenra]
-
▾ Russisch
begintopenant
[touw aan de begijnenra]
-
▾ Russisch
begintopenant
[touw aan de begijnenra]
-
▾ begin
[aanvang]
-
▾ Negerhollands
begin, bǝgin, begin
[aanvang]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: aanvankelijk = na die begin
etymologie: (van) begin (Magens 1770, old 1776, Hesseling 1905: 231), bǝgin, begin (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, old1776, djdj1926, Hesseling 1905: 231)
-
▾ Negerhollands
begin, bǝgin, begin
[aanvang]
-
▾ beginnen
[aanvangen]
-
▾ Berbice-Nederlands
bigin
[aanvangen]
-
▾ Deens
begynde
[aanvangen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk begünnen, beginnen ¯ fællesgermansk *bigunnian, *bigennian
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
begin, bǝgin, bigin
[aanvangen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: begin (old1776), bǝgin, bigin (djdj1926)
bron: Josselin 1926 (old1776, djdj1926)
-
▾ Noors
begynne
[aanvangen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. beginnen; BO: fra lty; FuT: von mnd. beginnen = as. ags. ahd. beginnan (nhd. holl. beginnen)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
bigin
[aanvangen]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: in begin (beginsel, principe)
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Zweeds
begynna
[aanvangen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. begynna; av lågty. beginnen med samma bet.; av ovisst urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Berbice-Nederlands
bigin
[aanvangen]
-
▾ beginsel
[grondslag]
-
▾ Fries
begjinsel
[grondslag]
-
▾ Fries
begjinsel
[grondslag]
-
▾ begrafenis
[het begraven]
-
▾ Negerhollands
begrafnis
[het begraven]
-
▾ Negerhollands
begrafnis
[het begraven]
-
▾ begrafenisrijst
[rijstgerecht met kurkuma]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
begrafnisrys
[rijstgerecht met kurkuma]
<via Afrikaans>
datering: 1913 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: funeral rice
etymologie: Afk. (earlier S. Afr. Du. begrafenisrijs(t)), 'funeral rice', begrafnis funeral, burial + rys rice.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
begrafnisrys
[rijstgerecht met kurkuma]
<via Afrikaans>
-
▾ begraven
[met aarde bedekken]
-
▾ Berbice-Nederlands
bugrafu
[met aarde bedekken]
-
▾ Deens
begrave
[met aarde bedekken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk begraven 'lægge i jorden, gennemgrave' dannet af be- + graven 'grave'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
begraaf, graav (na), begraev
[met aarde bedekken; begraven worden, zich laten begraven]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: begraaf, graav (old 1776), graav (djdj 1926), begraev (Hesseling 1905: 221). old 1776: begraafplaats = begrafplek
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 221)
-
▾ Noors
begrave
[met aarde bedekken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NOBi: mnty
bron: BO 2005 (BO; NOBi)
-
▾ Zweeds
begrava
[met aarde bedekken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. begrava; av lågty. begraven med samma bet.; jfr grava
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Berbice-Nederlands
bugrafu
[met aarde bedekken]
-
▾ begrijpelijk
[te begrijpen]
-
▾ begrijpen
[(om)vatten]
-
▾ Deens
begribe
[vatten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk begripen 'begribe, gribe, fatte, hævde'; egl. 'gribe med tanken'. HJ: Von mnl. werten, die in Niederdeutschland ungebräuchlich sein mussten, fallen auf: aventure, mühe, basune, posaune, begripen, ermahen, ermahnen, doel, Zielpunkt, dropen , krankheiten, dranker, dracht, andrang, gheyn, kein, ghesete, gesäss, hoden, hoden, canser, krebs, knagen, nagen, sellynne, gesellin, warmheit, wärme. Ferner niederländische lehnwörter aus dem romanischen wie kastyen, katyff, kullen (hoden), kokilie, puren, seck (trocken), schasseren, tortyse (fackel), ungent. HJ: Nederlands
bron: Jellinghaus 1904 (PNOE, HJ)
-
▾ Fries
begripe
[(om)vatten]
-
▾ Noors
begripe
[vatten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. begrîpen; eg. 'gripe om'; BO: fra lty, eg 'gripe om, fatte'; FuT: von mnd. begrîpen, 'greifen, umfassen, begreifen, verstehen' (holl. begrijpen).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
bekrèip
[vatten]
-
▾ Surinaams-Javaans
bekhrèip
[(om)vatten]
<via Sranantongo>
-
▾ Zweeds
begripa
[(om)vatten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. begripa; av lågty. begripen med samma bet., eg. 'gripa (med tanken)'; jfr gripa
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
begribe
[vatten]
-
▾ begrip
[inzicht, idee]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1265-1270;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
begreb
[inzicht, idee]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk begrêp, begrîp 'greb, begriben, omfang, hensigt, tanke' afl. af begripen (jf. begribe)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
begrep
[idee, inzicht; (verouderd) verstand]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. begrip, begrep, ty. begriff; eg. vbsubst. til begripe; BO: av begripe, fra lty, ty
bron: NROi (NROi, NOBi; BO)
-
▾ Zweeds
begrepp
[inzicht, idee]
datering: 1737 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1737; av lågty. begrip, begrep 'begrepp; begripande'; till begripa
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
begreb
[inzicht, idee]
-
▾ begroten
[schatten, taxeren]
-
▾ Duits
begrôten
†verouderd
(dialect)
[schatten, taxeren]
-
▾ Duits
begrôten
†verouderd
(dialect)
[schatten, taxeren]
-
▾ begroting
[schatting van te verwachten inkomsten en uitgaven]
-
▾ Fries
begroating
[schatting van te verwachten inkomsten en uitgaven]
-
▾ Indonesisch
begroting
†verouderd
[schatting van te verwachten inkomsten en uitgaven]
-
▾ Fries
begroating
[schatting van te verwachten inkomsten en uitgaven]
-
▾ beha
[bustehouder]
-
▾ Balinees
béha
[bustehouder]
-
▾ Indonesisch
béha
[bustehouder]
-
▾ Jakartaans-Maleis
béha
[bustehouder]
-
▾ Madoerees
beha
[bustehouder]
-
▾ Menadonees
béha
[bustehouder]
-
▾ Minangkabaus
beha
[bustehouder]
-
▾ Balinees
béha
[bustehouder]
-
▾ behaaglijk
[aangenaam]
-
▾ Negerhollands
behaeglig
[aangenaam]
-
▾ Noors
behagelig
[aangenaam, gezellig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. behagelik
bron: NROi (NROi)
-
▾ Negerhollands
behaeglig
[aangenaam]
-
▾ behagen
[aangenaam zijn]
-
▾ Deens
behage
†verouderd
[aangenaam zijn; verzoeken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hvad behager?=Pardon, wat zegt u?
etymologie: fra nedertysk behagen ¯ oldnedertysk bihagon dannet af bi- 'be-' + hagon 'være passende' (besl.m. hynde, højre)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
behaeg, behaegen
[gevoel van tevredenheid hebben, aangenaam zijn]
-
▾ Noors
behage
[(verouderd) aangenaam zijn; (meest met ontkenning) uitkomen, zin hebben, zo goed zijn te]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: behag = gevoel van tevredenheid; (naar) keuze
etymologie: mnty. behagen; 2. ledd sm. ord som gno. haga passe, ordne; Gevormd uit be-, en mogelijk het zn. haag (< pgm. *hagan- ‘omheinen, beschermen’). De grondbetekenis is dan misschien ‘met een haag afschermen’
bron: NROi (NROi, NOBi, EWN)
-
▾ Zweeds
behaga
[aangenaam zijn; goeddunken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. behagha; av lågty. behagen med samma bet.; äldre sv. även haga 'ordna; passa, vara lämplig'; jfr bohag, misshaga
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
behage
†verouderd
[aangenaam zijn; verzoeken]
-
▾ behalve
[uitgezonderd]
-
▾ Fries
behalve(n)
[uitgezonderd]
-
▾ Negerhollands
behalven
[uitgezonderd]
-
▾ Fries
behalve(n)
[uitgezonderd]
-
▾ behandelen
[met iets omgaan]
-
▾ Ambons-Maleis
handel
[met iets omgaan; terechtwijzen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Behandelen: 'dija handel orang tra baik'; met iets omgaan: 'itoe parampoewan tahoe handel roemah tangga'; terechtwijzen: 'itoe orang tahoe handel dija poenja ana(q)'
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Deens
behandle
[met iets omgaan; zich gedragen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk behandelen 'overrække, overlevere' dannet af be- + handelen 'berøre med hånden, håndtere, behandle, udføre'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Indonesisch
behandel
†verouderd
[zorgen voor; met iets omgaan]
-
▾ Menadonees
behandel
[behandelen; onder behandeling]
-
▾ Noors
behandle
[met iets omgaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty; NOBi: mnty
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Petjoh
behandelen
[zorgen voor; bedriegen, belazeren]
-
▾ Sranantongo
behandel
[met iets omgaan]
-
▾ Surinaams-Javaans
behandel, mbehandel
[verzorgen]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: behandelan = behandeling, verzorging
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Ambons-Maleis
handel
[met iets omgaan; terechtwijzen]
-
▾ behang
[muurbedekking]
-
▾ Sranantongo
behan
[muurbedekking]
-
▾ Sranantongo
behan
[muurbedekking]
-
▾ behangen
[met behang bekleden]
-
▾ Papiaments
behang
†verouderd
[met behang bekleden]
-
▾ Papiaments
behang
†verouderd
[met behang bekleden]
-
▾ behechten, beheften
[(verouderd) vasthechten]
-
▾ beheer
[bestuur, administratie]
-
▾ Duits
Beheer
†verouderd
(dialect)
[bestuur, administratie]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Foerste 1938 (Foerste, Schlüter)
-
▾ Duits
Beheer
†verouderd
(dialect)
[bestuur, administratie]
-
▾ behelpelijk
[(verouderd) behulpzaam]
-
▾ behendig
[handig]
-
▾ Deens
behændig
[handig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk behendich afl. af behende ¯ oldnedertysk bi henti dannet af bi 'ved' (jf. adv. bi) + henti dativ af hant 'hånd'; jf. forældet dansk behænde 'behændig'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
behendig
[handig, ervaren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. behendich; mnty. avl. av behende; BO: fra lty, eg 'ved hånden; bekvem'); FuT; von mnd behendich (holl. behendig)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
behändig
[handig, makkelijk]
datering: 1644 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1644 i sin nuv. bet.; jfr fornsv. behändogher 'skicklig; listig'; av lågty. behendich med samma bet., eg. 'som är till hands'; jfr händig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
behændig
[handig]
-
▾ behoefte
[wat men nodig heeft, gebrek]
-
▾ Deens
behov
[wat men nodig heeft, gebrek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk behôf afl. af behoven, behöven (jf. behøve)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
behov
[wat men nodig heeft; (verouderd) nodig, noodzakelijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: substantief: mnty. behöf; mnty., 2. ledd sm. ord som gno. hóf måte, mål; adjectief: mnty. adjektivering av behov; mnty. behof
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Zweeds
behov
[wat men nodig heeft, gebrek]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: behovsprövning, dagsbehov, investeringsbehov, vårdbehov,uttrycksbehov, ömhetsbehov
etymologie: före 1520; fornsv. behof; av lågty. behof med samma bet.; trol. besl. med häva; jfr behöva
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
behov
[wat men nodig heeft, gebrek]
-
▾ behoeven
[nodig hebben of zijn]
-
▾ Deens
behøve
[nodig hebben of zijn; moeten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk behoven, behöven 'behøve'; egl. 'træffe sammen med, gribe fat ved'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
behøve
[nodig hebben of zijn]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. behöven; BO: av behov, fra lty
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Zweeds
behöva
[nodig hebben of zijn]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. behöva; av lågty. behöven med samma bet.; jfr behov
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
behøve
[nodig hebben of zijn; moeten]
-
▾ behoorlijk
[zoals het behoort, passend; toonbaar; in vrij hevige mate]
-
▾ Fries
behoarlik
[zoals het behoort, passend; toonbaar; in vrij hevige mate]
-
▾ Fries
behoarlik
[zoals het behoort, passend; toonbaar; in vrij hevige mate]
-
▾ behoren
[toebehoren, nodig zijn, passen]
-
▾ Negerhollands
behoor
[toebehoren, nodig zijn, passen]
-
▾ Negerhollands
behoor
[toebehoren, nodig zijn, passen]
-
▾ behorig
[(verouderd) behoorlijk, rechtmatig]
-
▾ Deens
behørig
[gepast]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: nedertysk beh@rich 'tilhørende, lydig, følgagtig' ¯ afl. af behoren 'høre på, tilhøre, forhøre' ¯ be- + horen 'høre' med suffikset -ich '-ig'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
behørig
[verdedigbaar, noodzakelijk, gepast]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. behörich, ty. behörig; e. mnty.; eg. 'lydig, tjenesteforpliktet'; jf. ty. behörig tilbørlig; BO: fra lty, ty; FuT: von mnd. behôrich
bron: NROi (NROi, NOBi; BO)
-
▾ Zweeds
behörig
[juist, gepast]
datering: 1686 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1686; av lågty. behörich med samma bet., eg. 'som hör till, som tillkommer'; till höra
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
behørig
[gepast]
-
▾ behouden
[ongedeerd]
-
▾ Deens
behold, beholden
[ongedeerd]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: : fra nedertysk beholt 'sikkerhed, beskyttelse, besiddelse, ophold' afl. af beholden 'beholde, fastholde, opbevare, beskytte' (jf. beolde)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Duits
behaun
(dialect)
[gelukkig]
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus einem Danziger Schiffsjungenlied beim Ablaufen eines Schiffes vom Stapel: "Behaune Reis", Schepper Hartwich! (…) Es ist zweifellos = ndl. Adj. und Part. behouden "wohlbehalten, glücklich".
bron: Frischbier 1882 Wiens 1916 (Wiens, Frischbier)
-
▾ Fries
behâld
[ongedeerd]
-
▾ Noors
behold
[ongedeerd; (nog) over]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. beholt, behalt; eg. vbsubst. til beholde
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Deens
behold, beholden
[ongedeerd]
-
▾ behouden
[blijven houden; afstand afleggen]
-
▾ Deens
beholde
[blijven houden; winnen, bereiken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk beholden 'beholde, fastholde, beskytte, opbevare' dannet af be- + holden 'holde'
bron: Becker-Christensen 2005 Smet 1983 (PNOE, Smet 83)
-
▾ Duits
behaun
(dialect)
[blijven houden]
-
▾ Negerhollands
behou, hou
[bewaren, blijven houden]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: behou (old 1776), hou (djdj 1926)
bron: Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926)
-
▾ Noors
beholde
[blijven houden, niet uit handen geven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. beholden; avl. av holde e. mnty; BO: av holde, etter lty
bron: NROi (NROi, NOBi: BO)
-
▾ Deens
beholde
[blijven houden; winnen, bereiken]
-
▾ behoudens
[behalve]
-
▾ Fries
behâldens
[behalve]
-
▾ Fries
behâldens
[behalve]
-
▾ beieren
[luiden]
-
▾ Duits
beiern
[luiden]
datering: 1351-1400
status: ontlening onzeker
etymologie: Übernommen aus dem Ndl in der Bedeutung »feststehende Glocken mit dem Klöppel anschlagen«. Schönhoff p. 122.
bron: Schönhoff 1908 (Kuepper, Schönhoff)
-
▾ Duits
beiern
[luiden]
-
▾ beige
[grijsachtig geel of bruin]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1897;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
béj
[grijsachtig geel of bruin]
-
▾ Indonesisch
béj
[grijsachtig geel of bruin]
-
▾ beignet
[gebak]
-
▾ Sranantongo
benye
[gebak]
-
▾ Sranantongo
benye
[gebak]
-
▾ beitel
[stuk gereedschap]
-
▾ Aucaans
beiti
[stuk gereedschap]
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
bytel
[stuk gereedschap]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Ests
peitel
[stuk gereedschap]
-
▾ Indonesisch
bétel
†verouderd
[stuk gereedschap]
-
▾ Japans
baito
[stuk gereedschap]
status: ontlening onzeker
etymologie: Nowadays also used as an abbreviation of arubaito (G.Arbeit), 'side-work'.
bron: Vos 1963 (Vos 1963, 1985)
-
▾ Noors
beitel
[stuk (houw)gereedschap]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. betel, beitel
bron: NROi (NROi)
-
▾ Papiaments
beitel, beitu
[stuk gereedschap]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p. 34
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Saramakkaans
betè
[stuk gereedschap]
-
▾ Sranantongo
beitri
[stuk gereedschap]
-
▾ Aucaans
beiti
[stuk gereedschap]
-
▾ bejaard
[oud]
-
▾ Sranantongo
beyari
[oud]
-
▾ Sranantongo
beyari
[oud]
-
▾ bejag
[het ijverig jagen, het streven naar]
-
▾ Fries
bejach
[het ijverig jagen, het streven naar]
-
▾ Fries
bejach
[het ijverig jagen, het streven naar]
-
▾ bejegenen
[behandelen]
-
▾ Fries
bejegenje
[behandelen]
datering: 1845 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bejegening (1864)
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Fries
bejegenje
[behandelen]
-
▾ bek
[snavel, mond]
-
▾ Duits
Beck, Bek
(dialect)
[snavel, mond]
status: ontlening onzeker
etymologie: Frings p. 143: "Im Falle von beccus "Schnabel, afranz. bec, mndl. mndd. nndl. bek, rhein, beck, ist die Frage des Alters der Zusammenhänge vom isolierten Wort aus nicht zu entscheiden (…) Das französische Wort ist über die Niederlande rheinaufwärts gezogen (…)
bron: Frings 1966 (Frings)
-
▾ Negerhollands
biek
[snavel, mond]
-
▾ Papiaments
bek
†verouderd
[snavel, mond]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p. 36
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bek
[mond]
<via Afrikaans>
-
▾ Duits
Beck, Bek
(dialect)
[snavel, mond]
-
▾ bek houden
[stil zijn]
-
▾ Creools-Frans (Martinique)
béc aou
[stil zijn]
-
▾ Creools-Frans (Martinique)
béc aou
[stil zijn]
-
▾ bekaaid
[slecht, ongunstig]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1611-1620;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
bekajet, bekaiet
†verouderd
[behept; in verlegenheid gebracht]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: jf. bornh. bekaja, belemre, bebyrde, sætte i forlegenhed, sv. bekaja (og bekajad), besnære, besvære, holl. bekaaien (og bekaaid), d. s.; vistnok (fra nt.?) besl. m. Kaj, altsaa opr.: omgive m. hegn, mur olgn., indsnævre; jf. bekasse; nu kun dial. Törnqvist: viell. aus ndl. bekaaid, Kluge: Kluge: nl. bekaaien von unklarem Ursprung, NEO: NEO; Hist.: sedan 1606; äldst 'insnärja'; trol. ur nederl. bekaaien 'behäfta; besvära', Törnqvist: viell. aus ndl. bekaaid
bron: Dahlerup 1919-1956 Kluge 2002 NEO 1995 Philippa 2003-2009 Törnqvist 1977 (OOD, Törnqvist, EWN, Kluge, NEO)
-
▾ Duits
bekait
[(over een schip) aangetast door de zon zijn, zich met slappe zeilen in windstilte bevinden]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kluge: nl. bekaaien von unklarem Ursprung
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Zweeds
bekajad
[behept]
datering: 1606 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1606; äldst 'insnärja'; trol. ur nederl. bekaaien 'behäfta; besvära', Törnqvist: viell. aus ndl. bekaaid
bron: Hellquist 1980 NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO; SEO, Törnqvist)
-
▾ Deens
bekajet, bekaiet
†verouderd
[behept; in verlegenheid gebracht]
-
▾ bekaaier
[bepaald soort touw voor het opbergen van zeilen]
-
▾ Deens
bekajer
[bepaald soort touw voor het opbergen van zeilen]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra ty. bekaier ell. holl. bekaaier; maaske besl. m. bekajet, jf. dog holl. pegaaier i sa. bet
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Zweeds
bekajare
[bepaald soort touw voor het opbergen van zeilen]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: SAOB; liksom d. bekajer af holl. bekaajer (l. ngn nt. motsvarighet därtill) l. t. bekaier; säkerligen ansluter ordet sig till KAJA v.,, ss. sjöt.[…]
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bekajer
[bepaald soort touw voor het opbergen van zeilen]
-
▾ bekading
[het afsluiten van land of water met een kade]
-
▾ Duits
Bekajung
(dialect)
[het indijken met een zomerdijk]
-
▾ Duits
Bekajung
(dialect)
[het indijken met een zomerdijk]
-
▾ bekend
[vermaard; kennende]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1265-1270;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
bakèn
[vermaard]
-
▾ Deens
bekendt
[kennende; kennis, bekende]
-
▾ Indonesisch
bekén
[vermaard]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kebekénan = roem; sebekén = even beroemd als; membekénkan = iemand beroemd maken
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bekèn
[vermaard]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kebekèn = idem, kebekènan = bekendheid
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
bekèn
(dialect)
[vermaard]
-
▾ Negerhollands
bekent
[vermaard]
-
▾ Noors
bekjent
[vermaard; kennende]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. bekant, bekent , pf. pt. av bekennen i bet. «kjenne»; BO: av bekjenne, etter lty; FuT: von nd. bekent, nebenform zu bekant.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO: FuT)
-
▾ Sranantongo
bekenti
[vermaard]
-
▾ Surinaams-Javaans
bekèn
[beroemd, berucht]
<via Sranantongo>
-
▾ Zweeds
bekant
[vermaard; kennende]
datering: 1619 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1619; av lågty. bekant med samma bet.; eg. perf. part. av bekänna
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ambons-Maleis
bakèn
[vermaard]
-
▾ bekende
[kennis]
-
▾ Negerhollands
bekend
[kennis]
-
▾ Noors
bekjent
[kennis]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: substantivering av bekjent
bron: NOBi (NOBi)
-
▾ Sranantongo
bekenti
[kennis]
-
▾ Negerhollands
bekend
[kennis]
-
▾ bekendmaken
[openbaar maken, afkondigen]
-
▾ Negerhollands
maak bekent
[openbaar maken, afkondigen]
-
▾ Negerhollands
maak bekent
[openbaar maken, afkondigen]
-
▾ bekendmaking
[openbaarmaking]
-
▾ Negerhollands
bekentmaking
[openbaarmaking]
-
▾ Negerhollands
bekentmaking
[openbaarmaking]
-
▾ bekennen
[bespeuren, erkennen]
-
▾ Deens
bekende
[erkennen, toegeven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bekennen 'erkende, anerkende, lære at kende, erklære, bevidne' dannet af be- + kennen 'kende, erkende'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
beken, bekennen
[bespeuren, erkennen, toestaan]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beken (old 1776), bekennen (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Noors
bekjenne
[erkennen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. bekennen; BO: fra lty, ty, eg. 'kjenne, uttrykke sitt kjennskap til'; FuT: von d. bekenne, eigentlich 'bekannt machen, (vor Gericht) aussagen'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bekänna
[erkennen, toegeven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bekänna; av lågty., ty. bekennen med samma bet., eg. 'göra känd, bekant'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bekende
[erkennen, toegeven]
-
▾ bekennen
[gemeenschap hebben]
-
▾ Fries
bekenne
[gemeenschap hebben]
-
▾ Fries
bekenne
[gemeenschap hebben]
-
▾ beker
[drinkgereedschap; trofee]
-
▾ Indonesisch
béker
[trofee; drinkgereedschap, kopje]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèker
[drinkgereedschap]
-
▾ Makassaars
bêkkeré
[wedstrijdbeker]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
beiker
[wedstrijdbeker]
-
▾ Negerhollands
beeker
[drinkgereedschap]
-
▾ Noord-Sotho
bekere
[drinkgereedschap]
<via Afrikaans>
-
▾ Papiaments
beker
[drinkgereedschap]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Oudste vermeldingen in het Mattheusevangelie van Conradi, verzen 23:25-26, 26:39, en 26:42
bron: (Joubert PN, Conradi)
-
▾ Sranantongo
beiker
[drinkgereedschap]
-
▾ Surinaams-Javaans
bèker
[drinkgereedschap]
<via Sranantongo>
-
▾ Tswana
bekere
[drinkgereedschap]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Sotho
bekere
[drinkgereedschap]
<via Afrikaans>
-
▾ Indonesisch
béker
[trofee; drinkgereedschap, kopje]
-
▾ bekeren
[tot inkeer brengen; tot geloof brengen]
-
▾ Negerhollands
bekeer
[tot inkeer brengen; tot geloof brengen]
-
▾ Sranantongo
beiker
[tot inkeer brengen; tot geloof brengen]
-
▾ Negerhollands
bekeer
[tot inkeer brengen; tot geloof brengen]
-
▾ bekering
[het bekeren]
-
▾ Negerhollands
bekeering
[het bekeren]
-
▾ Negerhollands
bekeering
[het bekeren]
-
▾ bekeuren
[verbaliseren]
-
▾ Fries
bekeure
[verbaliseren]
datering: 1900 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bekeuring (1939)
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Surinaams-Javaans
bekir, mbekir
[verbaliseren]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bekiran = bekeuring
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Fries
bekeure
[verbaliseren]
-
▾ bekijken
[iemand of iets beschouwen]
-
▾ Negerhollands
bekik
[iemand of iets beschouwen]
-
▾ Negerhollands
bekik
[iemand of iets beschouwen]
-
▾ bekisting
[het bekisten; schotwerk voor betonspecie]
-
▾ Indonesisch
bekisting
[het bekisten]
-
▾ Papiaments
bekest (ouder: bekesu)
[houten vorm waarin de betonspecie gestort wordt]
status: ontlening onzeker
etymologie: basha bekest (betonspecie gieten in de bekisting)
bron: (Joubert PN, PBduizend)
-
▾ Indonesisch
bekisting
[het bekisten]
-
▾ bekken
[kom]
-
▾ Arowaks
bèkè ina
[kom]
-
▾ Caraïbisch-Engels
bakee, bakie, baky
[grote ijzeren tobbe voor het wassen van kleren]
status: ontlening onzeker
etymologie: Du Cr/Sran beki 'basin, tub'<Du bekken 'basin'
bron: Allsopp 2003 (Allsopp, Richard (2003), Dictionary of Caribbean English usage, Jamaica.)
-
▾ Deens
bækken
[kom voor ontlasting van patiënten; (geologie) komvormige laagte omgeven door bergen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk becken ¯ senlatin baccinum, samme ord som bassin
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Frans
pèkène
(dialect)
[kuip bij bierbrouwen]
-
▾ Noors
bekken
[kom (vooral voor urine van bedlegerigen); (geologie) komvormige laagte omgeven door bergen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. becken fra senlat. bacinum sm. ord som basseng; BO: gj lty fra lat, sm o s basseng; FuT: von mnd. becken (holl. bekken). Zugrunde liegt vulglat. baacinum (ital. bacion, frz. bassin, engl. bassin), das wiederum von bacca 'wasserfass' abgeleitet ist.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
beki
[kom]
-
▾ Arowaks
bèkè ina
[kom]
-
▾ bekken
[ring van de heupbeenderen]
-
▾ Deens
bækken
[ring van de heupbeenderen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk becken ¯ senlatin baccinum, samme ord som bassin
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bekken
[ring van de heupbeenderen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. becken fra senlat. bacinum sm. ord som basseng
bron: NROi (NROi)
-
▾ Zweeds
bäcken
[ring van de heupbeenderen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bäkken 'skål, bäcken'; av lågty. becken med samma bet.; av senlat. bachinum med samma bet.; jfr bassäng
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bækken
[ring van de heupbeenderen]
-
▾ bekken
[slaginstrument]
-
▾ Deens
bækken
[slaginstrument]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk becken ¯ senlatin baccinum, samme ord som bassin
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bekken
[slaginstrument]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. becken fra senlat. bacinum sm. ord som basseng
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
bækken
[slaginstrument]
-
▾ beklagen
[medelijden uiten; weeklagen; ontevredenheid uiten]
-
▾ Deens
beklage (sig)
[klagen; (wederkerend) spijt hebben]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beklagen 'beklage, anklage' dannet af be- + vb. klagen (jf. klage)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beklage (seg)
[zielig vinden; spijt betuigen, zich excuseren; (wederkerend) zijn ongenoegen uiten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi; mnty. beklagen; BO: fra lty
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Zweeds
beklaga (sig)
[zielig vinden; spijt betuigen, zich excuseren; zijn ongenoegen uiten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beklagha; av lågty. beklagen med samma bet.; jfr klaga
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beklage (sig)
[klagen; (wederkerend) spijt hebben]
-
▾ bekleden
[een functie uitoefenen; bedekken]
-
▾ Deens
beklæde
[een functie uitoefenen; bedekken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk beklêden dannet af be- + klêden (jf. vb. klæde)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bekleed
[bedekken, van kleding voorzien]
-
▾ Noors
bekle
[een functie uitoefenen; (verouderd) kleden, bedekken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. bekleden; BO: etter lty; FuT: von mnd beklêden
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bekläda
[bedekken; een functie uitoefenen]
datering: 1740 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1740; av lågty. bekleden med samma bet.; jfr klä(da)
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beklæde
[een functie uitoefenen; bedekken]
-
▾ bekleding
[bedekking]
-
▾ Indonesisch
bekléding, beklid
[bedekking, stoffering (auto-interieur)]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membeklid = bekleden
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèklèding
[bekleding (van voertuig)]
-
▾ Javaans
beklèd, bekelèt
(dialect)
[bekleding van auto]
-
▾ Indonesisch
bekléding, beklid
[bedekking, stoffering (auto-interieur)]
-
▾ beklemmen
[beangstigen; benauwen]
-
▾ Fries
beklamme
[benauwen]
-
▾ Noors
beklemme
[beangstigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi (NOBi; BO; FuT)
-
▾ Fries
beklamme
[benauwen]
-
▾ beklemmend
[drukkend, beangstigend]
-
▾ Deens
beklemmende
[drukkend; beperkend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: nedertysk beklemmen 'omspænde, indeslutte' dannet af be- + klemmen 'bringe i knibe el. forlegenhed' (jf. klemme)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beklemmende
[drukkend, beangstigend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: pr. pt. av foreld. beklemme fra mnty. beklemmen; BO: av foreld beklemme, fra lty
bron: NROi (NROi, NOBi; BO)
-
▾ Deens
beklemmende
[drukkend; beperkend]
-
▾ beknijpen
[het vaster gaan zitten van een knoop naarmate er meer spanning op komt]
-
▾ beknopt
[kort samengevat]
-
▾ Duits
beknopt, beknuppt
†verouderd
(dialect)
[vaak over ruimtes: smal, klein; bedrukt ]
status: ontlening onzeker
etymologie: Foerste: Es war nur meinem Gewährsleuten aus Weener und Borkum noch als absterbend bekannt. Schlüter: in Gronau auch von der Figur "gedrückt'. Wird bes. im Kr. Ahaus hin un wieder gesagt, in Vreden ganz bekannt. der vom Nl. abweichende vokal vielleicht unter dem Einfluss von Wörtern wie Knubben, -el.
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 Schlüter 1952 (Kremer 98, Foerste, Schlüter)
-
▾ Duits
beknopt, beknuppt
†verouderd
(dialect)
[vaak over ruimtes: smal, klein; bedrukt ]
-
▾ beknotten
[knotten, snoeien]
-
▾ Fries
beknotsje
[knotten, snoeien]
-
▾ Fries
beknotsje
[knotten, snoeien]
-
▾ bekokstoven
[heimelijk regelen]
-
▾ Fries
bekokstove
[heimelijk regelen, bekonkelen]
-
▾ Fries
bekokstove
[heimelijk regelen, bekonkelen]
-
▾ bekomen
[uitwerking op iemand hebben; krijgen; zich herstellen]
-
▾ Deens
bekomme
[goed uitkomen, van pas komen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bekomen 'være bekvem, passe, behage, få, opnå, blive' dannet af be- + vb. komen 'komme'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bekomme
[bepaalde (meest positieve) uitwerking hebben, uitkomen; (verouderd) krijgen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROI; mnty. bekomen, komme i en viss tilstand; BO; fra lty, eg. 'komme til noe, dvs. få, komme i en viss tilstand; FuT: von mnd. bekomen
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bekomma
[indruk maken op; ontvangen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bekoma; av lågty. bekomen, bl.a. 'ha inverkan på'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bekomme
[goed uitkomen, van pas komen]
-
▾ bekommeren
[vrezen, met zorg vervullen]
-
▾ Deens
bekymre sig
[vrezen, met zorg vervullen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bekümmeren 'bringe i nød, give besvær' dannet af be- + en afledning af kummer 'nød, nødvendighed, besvær, trængsel' (jf. kummer)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bekymre seg
[vrezen, met zorg vervullen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. bekümmeren «gjøre bedrøvet»; mnty.; avl. av kummer; BO: av kummer, fra lty; FuT: mnd. bekummern
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bekymra
[vrezen, met zorg vervullen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bekymbra; av lågty. bekümmeren med samma bet., till kummer 'sorg'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bekymre sig
[vrezen, met zorg vervullen]
-
▾ bekomst
[zoveel als iemand behaagt]
-
▾ Deens
bekomst
[hetgeen iemand toekomt of verdient]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bekomst, bekumst, bekumpst afl. af bekomen, se bekomme, med et suffiks -st fællesgermansk *-stiz, *-tiz
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bekomst
[zoveel als iemand behaagt]
- ▾ Noors bekomst [de straf of behandeling die iemand verdient]
-
▾ Deens
bekomst
[hetgeen iemand toekomt of verdient]
-
▾ bekopen
[boeten voor (wat men misdreven of verkeerd gedaan heeft)]
-
▾ Negerhollands
koow
[boeten voor (wat men misdreven of verkeerd gedaan heeft)]
-
▾ Negerhollands
koow
[boeten voor (wat men misdreven of verkeerd gedaan heeft)]
-
▾ bekoren
[aantrekken]
-
▾ Fries
bekoare
[aantrekken]
-
▾ Sranantongo
kori
[aantrekken; vleien]
-
▾ Fries
bekoare
[aantrekken]
-
▾ bekoring
[aanlokkelijkheid]
-
▾ Fries
bekoaring
[aanlokkelijkheid]
-
▾ Fries
bekoaring
[aanlokkelijkheid]
-
▾ bekosten
[betalen]
-
▾ Deens
bekoste
[betalen; offeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. bekosten
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
bekoste
[de uitgaven betalen voor (iets)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. bekosten
bron: NROi (NROi)
-
▾ Zweeds
bekosta
[de kosten betalen voor]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bekosta; av lågty. bekosten med samma bet.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bekoste
[betalen; offeren]
-
▾ bekrachtigen
[bevestigen, wettigen]
-
▾ Fries
bekrachtigje
[bevestigen, wettigen]
-
▾ Fries
bekrachtigje
[bevestigen, wettigen]
-
▾ bekrompen
[niet ruim]
-
▾ Duits
bekrompen
(dialect)
[kaal, schraal; krap (van een stuk stof)]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter: in Gronau, Bocholt. Das Wort, sing. part. perf. von bekrimpen, könnt an sich einheimisch sein, doch die Anwendung als adj. wie im NL, und das vorkommen vor allem an der Grenze macht nl. Einluss warscheinlich. RhWB: Krefeld
bron: Kremer 1998 Schlüter 1952 (Kremer 98, Schlüter, RhWB)
-
▾ Duits
bekrompen
(dialect)
[kaal, schraal; krap (van een stuk stof)]
-
▾ bekruipen
[heimelijk bejagen]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
becreep
[heimelijk bejagen]
datering: 1796 (1751-1800)
status: ontlening onzeker ; verbastering
etymologie: Calque formed on Du. bekruipen, prefix be- near, next to + kruipen to creep. From the spellings becroup, bekruyp, and bekryp it is clear that this word was sometimes borrowed directly from the Du. and sometimes Englished to becreep
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
becreep
[heimelijk bejagen]
-
▾ bekwaam
[kundig]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1265-1270;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
bekvem
[comfortabel; toestand waarin grond klaar is voor verbouwing of verplanting]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bequ•me, bequ¤me 'passende, duelig, behagelig, lydig' dannet af be + qu•me, qu¤me af fællesgermansk *kw•mia- et adjektiv afl. af *kwem-, *kwum- 'komme'
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 (PNOE, FuT)
-
▾ Negerhollands
bequaam
[kundig; gemakkelijk]
-
▾ Noors
bekvem
[comfortabel; geschikt; (verouderd) kundig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. bequéme , jf. dial. kvæm , gno. kvæmr til komme; mnty.; eg. 'som kommer beleilig'; jf. gno. kvæmr som kommer, kan komme
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Zweeds
bekväm
[comfortabel; geschikt]
datering: 1582 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1582; av lågty. bequeme med samma bet.; besl. med 2komma; eg. 'lämplig att komma'; jfr fornsv. kvämber 'lämplig', isl. kvæmr 'som kan komma'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bekvem
[comfortabel; toestand waarin grond klaar is voor verbouwing of verplanting]
-
▾ bekwamen, zich
[zich de nodige kennis en vaardigheid bijbrengen]
-
▾ Deens
bekvemme sig
[zich ergens toe zetten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bequ•me, bequ¤me 'passende, duelig, behagelig, lydig' dannet af be + qu•me, qu¤me af fællesgermansk *kw•mia- et adjektiv afl. af *kwem-, *kwum- 'komme'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bekvemme seg
[zich ergens toe zetten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. bequêmen; mnty.; avl. av bekvem
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Deens
bekvemme sig
[zich ergens toe zetten]
-
▾ bel
[schel]
-
▾ Balinees
bél
[toeter, claxon]
-
▾ Frans
bélière
[ring met daaraan de klepel van een klok]
datering: 1402 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: L: orig. obscure, p.-ê. néerl. belle, clocheZie FEW belle.
bron: Wartburg 1928 (Larousse, Valkhoff bélier, FEW)
-
▾ Indonesisch
bél
[een schel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membél = bellen; opbellen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèl
[deurbel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngebèl = aanbellen, opbellen, ngebèlin = iemand opbellen
bron: Chaer 1976 Kähler 1966 (CHAER, HANS)
-
▾ Javaans
bel
[een schel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Oost-Javaans bèl, schel, toeter bron: veldwerk T. Hoogervorst 2006 afl.samenstelling: ngèbel = bellen, toeteren
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Madoerees
ēbbel
[deurbel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngēbbel = aanbellen
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Menadonees
bèl
[fietsbel, klokbel]
-
▾ Minangkabaus
bel
[een schel]
-
▾ Papiaments
bèl
[schel]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sasaks
bel
[fietsbel, schoolbel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngĕbel = bellen, belang = met een fietsbel iemand waarschuwen
bron: Goris 1938 (Goris)
-
▾ Sranantongo
bèl
[klok, schel]
-
▾ Surinaams-Javaans
bèl
[een schel]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngebèl = bellen, opbellen, ngebèlké = opbellen voor (iemand)
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Balinees
bél
[toeter, claxon]
-
▾ bel
[gasbolletje]
-
▾ belachelijk
[bespottelijk]
-
▾ Fries
belachelik
[bespottelijk]
-
▾ Fries
belachelik
[bespottelijk]
-
▾ beladen
[bezwaren met lading, belasten]
-
▾ belagen
[bedreigen]
-
▾ Fries
belaagje
[bedreigen]
-
▾ Fries
belaagje
[bedreigen]
-
▾ belakken
[(verouderd) een smet aanwrijven, beschuldigen]
-
▾ Deens
belakke
†verouderd
[beschuldigen, bespotten]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: ænyd. d. s.; jf. sv. belacka, holl. belakken, eng. belack, Törnqvist: vermutl. aus ndl. belakken
bron: Dahlerup 1919-1956 Törnqvist 1977 (Törnqvist, OOD)
-
▾ Zweeds
belacka
†verouderd
[beschuldigen, bespotten]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: belackare = kwaadspreker, lasteraar
etymologie: Törnqvist: vermutl. aus ndl. belakken
bron: Törnqvist 1977 (Törnqvist)
-
▾ Deens
belakke
†verouderd
[beschuldigen, bespotten]
-
▾ belang
[voordeel]
-
▾ Duits
Belang stellen in
†verouderd
(dialect)
[interesse hebben in, verlangen naar]
-
▾ Fries
belang
[voordeel]
-
▾ Sranantongo
belan
[voordeel, zin, nut]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: sondro belan (nutteloos)
bron: Blanker 2005 (Prisma S-N 2005)
-
▾ Duits
Belang stellen in
†verouderd
(dialect)
[interesse hebben in, verlangen naar]
-
▾ belangen
[betreffen]
-
▾ belangwekkend
[een zeker belang hebbend]
-
▾ Fries
belangwekkend
[een zeker belang hebbend]
-
▾ Fries
belangwekkend
[een zeker belang hebbend]
-
▾ belasten
[gewichten plaatsen op; iemand iets opdragen; bezwaren met geldelijke verplichting]
-
▾ Ambons-Maleis
belas
[iemand iets opdragen]
-
▾ Deens
belaste
[iemand iets opdragen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk belasten 'give ordre el. hverv til, bestille' dannet af be- + lasten 'laste, belaste' (jf. laste)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
belast
[iemand iets opdragen; iets tegen zijn zin moeten doen]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (Magens 1770, Hesseling 1905: 190)
-
▾ Noors
belaste
[lasten, gewichten plaatsen op; als prestatie vergen van (installaties); aan een zekere belasting blootstellen; debiteren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: belastet (in erfelijk belast zijn)
etymologie: NROi: mnty. belasten; BO: fra lty
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Zweeds
belasta
[iemand iets opdragen]
datering: 1842 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1842; av lågty. belasten med samma bet.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ambons-Maleis
belas
[iemand iets opdragen]
-
▾ belasting
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Ambons-Maleis
belasting
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Boeginees
belâsteng
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Fries
belesting
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Indonesisch
belasting
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Jakartaans-Maleis
belasting
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Keiëes
belastenga
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Kupang-Maleis
balasteng
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Makassaars
balasitêng
[verplichte bijdrage aan de overheid]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: sûrá-balasitêng = belastingbiljet
etymologie: sûrá = brief
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
blastèng
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Minangkabaus
balastiang
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ Muna
balasitei
[verplichte bijdrage aan de overheid]
<via Indonesisch>
-
▾ Papiaments
belasting, belásten (ouder: belaste, belaster)
[verplichte bijdrage aan de overheid (ouder ook: tol)]
datering: 1844 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 102
bron: Putte 2008 (Joubert PN, Conradi, Ewijk, Putte PN)
-
▾ Ambons-Maleis
belasting
[verplichte bijdrage aan de overheid]
-
▾ belazeren
[bedriegen]
-
▾ Fries
belazerje
[bedriegen]
-
▾ Petjoh
belaseren
[bedriegen, voor de gek houden]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: belaserd = niet normaal
bron: Loen 1994 (Loen)
-
▾ Sranantongo
belaser
[bedriegen]
-
▾ Surinaams-Javaans
blaser, mblaser, blaster, mblaster
[voor de gek houden]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: blasteran = bastaard, niet (ras)echt, van gemengd bloed, nep
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Fries
belazerje
[bedriegen]
-
▾ beleefd
[hoffelijk]
-
▾ Deens
beleven
[hoffelijk]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra nt. belevt, ty. beliebt, egl. perf. part. af nt. beleven, ty. belieben, holde af; jf. forlibt); ligesom sv. belevad omdannet (allr. i mnt.) efter leve
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Fries
beleefd
[hoffelijk]
-
▾ Negerhollands
beleeft
[hoffelijk]
-
▾ Noors
beleven
[wellevend, hoffelijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, jf. ty beliebt, påvirket av leve; FuT: eine neuere umbildung von belev, 'lieb, angenehm' (…) belev ist doch sellbst eine kontaminationsform von belevt = holl. beleefd, 'höflich"
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
beleefd
†verouderd
[hoffelijk]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.43; Uit Ewijk p. 126
bron: Ewijk 1875 Putman 1859 (Putman1859, Ewijk)
-
▾ Zweeds
belevad
[hoffelijk, welgemanierd, wellevend]
datering: 1716 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1716; av lågty. belewt, eg. 'omtyckt' (ty. beliebt), äv. 'hövlig, med fint sätt'; jfr ljuv
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beleven
[hoffelijk]
-
▾ beleefdheid
[het beleefd-zijn]
-
▾ Fries
beleefdheid
[het beleefd-zijn]
datering: 1816 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: beleefdens 1888
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Fries
beleefdheid
[het beleefd-zijn]
-
▾ beleg
[wat men op een boterham legt]
-
▾ Papiaments
belèg
[wat men op een boterham legt]
-
▾ Papiaments
belèg
[wat men op een boterham legt]
-
▾ belegeren
[met een leger omsingelen]
-
▾ Deens
belejre
[een plaats omringen met militaire troepen; op dominante manier iets in beslag nemen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk belegeren af be- +(sik) legeren 'lægge ned, slå lejr, bilægge' ¯ afl. af leger 'lejr', Arnesen en Hammerich: Nederlands
bron: (PNOE, Arnesen, Hammerich 45 p. 345)
-
▾ Engels
beleaguer
[met een leger omsingelen]
datering: 1590 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. Du. belegeren, f. be- + leger camp; cf. mod.G. belagern: see leaguer.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Noors
beleire
[met een leger omsingelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. belegeren , egtl. «leire sig omkring»; BO: fra lty, eg . 'slå leir omkring'
bron: NROi (NROi; BO, Arnesen)
-
▾ Zweeds
belägra
[met een leger omsingelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beläghra; av lågty. belegeren med samma bet.; jfr läger
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
belejre
[een plaats omringen met militaire troepen; op dominante manier iets in beslag nemen]
-
▾ beleggen
[bedekken door er iets op te leggen; (met) touwen vastmaken]
-
▾ Deens
belægge
[leggen; heffen; bewijzen; een bedekkende laag aanbrengen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beleggen, belegen 'belægge, besætte, bevise, overveje, ligge på' dannet af be- + leggen 'lægge'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Engels
belay
[lopend want met touwen vastmaken]
datering: 1549 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: OE. bi-, bel<ehook>cgan:-OTeut. *bilagjan, in OHG. bileckan, bilegen, mod.G. belegen, Du. beleggen; f. bi-, be- + lagjan, in OE. l<ehook>cgan to lay. Prof. Skeat suggests that the nautical use may have been taken from Du. beleggen: cf. belage.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Noors
belegge
[(maritiem) vertuien; heffen; een bedekkende laag aanbrengen; onderbouwen; (verouderd) aanhoudend beschieten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROI; mnty. belegen; BO; etter lty
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Zweeds
belägga
[bedekken; bezetten; onderbrengen in; opleggen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beläggia 'omge; täcka'; av lågty. beleggen med samma bet.; jfr belag
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
belægge
[leggen; heffen; bewijzen; een bedekkende laag aanbrengen]
-
▾ beleid
[wijze van handelen]
-
▾ Fries
beleid
[wijze van handelen; overleg, omzichtigheid]
-
▾ Indonesisch
beléid
[wijze van handelen]
-
▾ Sranantongo
belèit
[(iemands, andermans) zaken]
-
▾ Fries
beleid
[wijze van handelen; overleg, omzichtigheid]
-
▾ belemmeren
[(ver)hinderen]
-
▾ Deens
belemre
[(ver)hinderen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra nederlandsk el. nedertysk belemmeren 'hindre, hæmme' . FuT: Nederlands of Nederduits. Jessen: Nederduits, OOD: fra nt. (ell. holl.) belemmern, ty. d. s., jf. sv. belamra (fra nt. belammern); maaske besl. m. adj. lam, jf. Moth.L118: belemre d. s. s. lemre, lamme; vistnok laant som, DDO: fra middelnedertysk belemmern beslægtet med adjektivet lam, Kuepper: Fußt auf mittelniederd und ndl »belemmern = verhindern« als Frequentativum von »belemmen = lähmen«.
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Jessen 1883 Küpper 1987 Arnesen (PNOE, FuT, Jessen, OOD, DDO, Arnesen, Kuepper)
-
▾ Duits
belemmern
[iemand storen, hinderen]
datering: 1451-1500
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Fußt auf mittelniederd und ndl »belemmern = verhindern« als Frequentativum von »belemmen = lähmen«.
bron: Küpper 1987 (Kuepper)
-
▾ Noors
belemre
[iets (een kamer) zo vol zetten dat de doorgang gehinderd wordt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. belemmeren; mnty. el. nederl.; visstn. besl. med lam II og med eg. bet. 'lamme'; BO: fra lty, nederl, trol. besl m II lam, eg. 'lamme'; FuT: ist mnd. holl. belemmeren, 'belasten, hindern'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi Arnesen (NROi; BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Deens
belemre
[(ver)hinderen]
-
▾ belenden
[grenzen]
-
▾ Papiaments
belende na
†verouderd
[grenzen aan]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.2.
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Papiaments
belende na
†verouderd
[grenzen aan]
-
▾ beleren
[onderwijzen, prediken]
-
▾ Deens
belære
[vermanen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beleren 'undervise, belære
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
belære
[meedelen, onderwijzen; berispen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter ty; NOBi: mnty
bron: BO 2005 (BO; NOBi)
-
▾ Deens
belære
[vermanen]
-
▾ belet
[ontvangst]
-
▾ Gimán
baleta
[gift van gast aan heer des huizes (mannen: geld, vrouwen: voedsel) bij besnijdenisfeest, bruiloft en dodenfeest]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: habaleta=een gift geven; han de t-habaleta = laten we gaan om een baletagift te geven
bron: Teljeur 1978-1980 (Telj2005)
-
▾ Indonesisch
belét
[afspraak]
-
▾ Gimán
baleta
[gift van gast aan heer des huizes (mannen: geld, vrouwen: voedsel) bij besnijdenisfeest, bruiloft en dodenfeest]
-
▾ belevenis
[ervaring, wat men beleeft]
-
▾ Fries
belibbenis
[ervaring, wat men beleeft]
-
▾ Fries
belibbenis
[ervaring, wat men beleeft]
-
▾ Belg
[persoon of zaak van Belgische afkomst]
-
▾ Litouws
belga
[vroegere Belgische rekenmunt voor de verrekening van wisselkoersen, ter grootte van 5 frank]
-
▾ Papiaments
Bèlga
[persoon van Belgische afkomst of nationaliteit; Belgisch]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Pools
belg
[Belgisch paard]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Litouws
belga
[vroegere Belgische rekenmunt voor de verrekening van wisselkoersen, ter grootte van 5 frank]
-
▾ België
[land in Europa]
-
▾ Chinees-Maleis
Bèlkhiye
[land in Europa]
-
▾ Iers
An Bheilg
[land in Europa]
-
▾ Indonesisch
Bélgia
[land in Europa]
-
▾ Sranantongo
Bergi
[(inwoner van) land in Europa]
-
▾ Welsh
Gwlad Belg
[land in Europa]
-
▾ Chinees-Maleis
Bèlkhiye
[land in Europa]
-
▾ Belgisch
[van of uit België]
-
▾ Engels
Belgian
[van of uit België; kanariesoort]
-
▾ Frans
belge
[van of uit België]
datering: 1528 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: belgicisme
etymologie: PR: lat. Belgae
bron: Robert 1993 (PRobert)
-
▾ Koerdisch
Belçîkî
[(iemand of iets) uit België]
-
▾ Maltees
Belġjan
[van of uit België]
<via Engels>
-
▾ Engels
Belgian
[van of uit België; kanariesoort]
-
▾ belhamel
[ram die de kudde aanvoert]
-
▾ Frans
bélier
[ram]
datering: 1412 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR 1993: p.-ê. a.fr. belin, du néerl. belhamel `mouton à clouette'; PR 1990: a.fr. belin, rac. bêlerZie FEW belle.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse bélière, FEW)
-
▾ Frans
bélier
[ram]
-
▾ beliegen
[iemand leugens wijsmaken; belasteren]
-
▾ believen
[behagen]
-
▾ Negerhollands
believ, belief
[behagen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: believ (old 1776), belief (Hesseling 1905)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Negerhollands
believ, belief
[behagen]
-
▾ beliggen
[op iets (gaan) liggen]
-
▾ belijden
[(een geloof) aanhangen, bekennen]
-
▾ Duits
beliden
[toestemmen, bekennen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Das d in beliden macht sehr wahrscheinlich, daß es keine direkte Forsetzung des altostfr. hlia (Richthofen, WB. 819) ist, sondern eine Entlehnung aus dem Nnl.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Fries
belide
[(een geloof) aanhangen, bekennen]
-
▾ Duits
beliden
[toestemmen, bekennen]
-
▾ belijdenis
[getuigenis omtrent zijn geloof]
-
▾ Duits
Belidenis
(dialect)
[getuigenis omtrent zijn geloof]
status: ontlening onzeker
etymologie: Es wird heute im Riederl. von der alten Generation noch gebraucht in der Ausdrucksweis: he hett sien Belidenis daan, er ist konfirmiert.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Fries
belidenis
[getuigenis omtrent zijn geloof]
-
▾ Duits
Belidenis
(dialect)
[getuigenis omtrent zijn geloof]
-
▾ belijsten
[van lijsten voorzien]
-
▾ bellen
[telefoneren]
-
▾ Papiaments
bèl
[aanbellen, opbellen]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
bèl
[telefoneren]
-
▾ Papiaments
bèl
[aanbellen, opbellen]
-
▾ beloeren
[heimelijk kijken]
-
▾ Deens
belure
[bespioneren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk beluren dannet af be- + luren (jf. lure)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
belure
[bespioneren]
-
▾ belofte
[toezegging]
-
▾ Deens
løfte
[toezegging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk lofte afl. af loven 'falbyde, give løfte om'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
belof, belofnis
[toezegging]
-
▾ Noors
løfte
[toezegging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty lofte; FuT: von mnd. lovede, lofte (holl. gelofte)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
löfte
[toezegging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: löftesbrott, nyårslöfte, scoutlöfte, trohetslöfte, tysthetslöfte, vallöfte
etymologie: före 1520; fornsv. lyfte, löfte 'löfte; borgen'; av lågty. löfte med samma bet.; bildn. till 2lova
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
løfte
[toezegging]
-
▾ belonen
[loon geven]
-
▾ Deens
belønne
[loon geven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk belonen 'lønne, betale løn' dannet af be- + lonen (jf. lønne)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
beloon
[loon geven]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 187)
-
▾ Noors
belønne
[loon geven]
-
▾ Deens
belønne
[loon geven]
-
▾ beloning
[het belonen]
-
▾ Negerhollands
beloning, belooning
[het belonen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beloning (old 1776), belooning (Hesseling 1905: 187)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 187)
-
▾ Negerhollands
beloning, belooning
[het belonen]
-
▾ beloop
[richting, model, voortgang; (verouderd) bedrag]
-
▾ Deens
beløb
[bedrag]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: nedertysk belôp 'beløb, løb, omfang' ¯ belopen (jf. beløbe)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
beloop
[richting; model; ontwikkeling; glooiing]
-
▾ Noors
beløp
[bedrag]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: von mnd. belôp, 'summe'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
belopp
[bedrag]
datering: 1734 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: engångsbelopp, miljonbelopp, absolutbelopp
etymologie: sedan 1734; av lågty. belop med samma bet.; jfr belöpa sig, lopp
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beløb
[bedrag]
-
▾ belopen
[bedragen]
-
▾ beloven
[toezeggen]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
blof
†verouderd
[toezeggen]
<via Negerhollands>
-
▾ Deens
love
[toezeggen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sidste led love ¯ nedertysk lôve 'tillid, tro, løfte' ¯ fællesgermansk *(ga)lau¡a- 'tilfredshed, behag, kærlighed' ¯ indoeuropæisk *loubho-, *lubho- 'kærlighed, begær' (jf. lov 'tilladelse'); besl.m. tysk Glaube 'tro'
bron: Becker-Christensen 2005 WNT 1882-1998 (PNOE, WNT)
-
▾ Fries
belove
[toezeggen]
-
▾ Negerhollands
belof, blōf, beloof
[toezeggen; verloven]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hesseling 1905: 211: beloofde (onvoltooid verleden tijd) = belofte
etymologie: belof (old1776), beloof (Hesseling 1905), blōf (djdj1926). old 1776: beloofde land = belofte land, die land die die heer ka belof na si volk, ze zijn met elkaar verloofd = sender ka belof malkander
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old1776, Hesseling 1905, djdj1926)
-
▾ Noors
belove
†verouderd
[toezeggen]
-
▾ Zweeds
loven
[toezeggen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: trohetslöfte
etymologie: före 1520; av lågty. love 'löfte'; jfr 2lov
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
blof
†verouderd
[toezeggen]
<via Negerhollands>
-
▾ belroos
[wondroos]
-
▾ Papiaments
deros
[wondroos]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
deros
[wondroos]
-
▾ belt
[(Surinaams-Nederlands) broekriem, gordel; drijfriem]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1210-1240;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Surinaams-Javaans
bèlt
[drijfriem, V-snaar; broekriem, gordel]
-
▾ Surinaams-Javaans
bèlt
[drijfriem, V-snaar; broekriem, gordel]
-
▾ belust
[lust hebbende]
-
▾ Fries
belust
[lust hebbende]
-
▾ Fries
belust
[lust hebbende]
-
▾ bemachtigen
[door inspanning verkrijgen]
-
▾ Deens
bemægtige sig
[door inspanning verkrijgen, overweldigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk (sik) bemechtigen 'bemyndige, give fuldmagt' af be- + mechtigen 'gøre stærk, bemyndige, tage på sig, tage i besiddelse' afl. af macht 'magt'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bemachtig
[door inspanning verkrijgen]
-
▾ Noors
bemektige
[in bezit nemen, bezetten]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: ty. bemächtigen , jf. mnty. bemechtigen
bron: NROi (BO; NROi)
-
▾ Deens
bemægtige sig
[door inspanning verkrijgen, overweldigen]
-
▾ bemaken
[(verouderd) zorgen dat iets gebeurt]
-
▾ Petjoh
bemaken
[bewerken met goenagoena, oplichten]
-
▾ Petjoh
bemaken
[bewerken met goenagoena, oplichten]
-
▾ bemalen
[(verouderd) beschilderen]
-
▾ bemannen
[van manschap voorzien]
-
▾ Deens
bemande
[van manschap voorzien]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bemannen 'bemande, overmande' dannet af be- + mannen 'bemande, gifte sig med en mand' afl. af man (jf. mand)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bemanne
[van manschap voorzien]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
manna
[van manschap voorzien]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
bron: Moberg-Bakker 1973 (Moberg p. 19)
-
▾ Deens
bemande
[van manschap voorzien]
-
▾ bemantelen
[met een mantel omhullen]
-
▾ Noors
bemantle
[met een mantel omhullen]
-
▾ Noors
bemantle
[met een mantel omhullen]
-
▾ bemeesteren
[iets meester worden; bedwingen]
-
▾ Negerhollands
meester
[iets meester worden; bedwingen]
-
▾ Negerhollands
meester
[iets meester worden; bedwingen]
-
▾ bemengen
[(verouderd) door elkaar brengen, samenmengen]
-
▾ bemerken
[gewaar worden]
-
▾ Negerhollands
bemerk
[gewaar worden]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 218)
-
▾ Negerhollands
bemerk
[gewaar worden]
-
▾ bemesting
[het bemesten]
-
▾ Fries
bemesting
[het bemesten]
-
▾ Fries
bemesting
[het bemesten]
-
▾ bemiddeld
[welgesteld]
-
▾ Fries
bemiddele
[welgesteld]
-
▾ Fries
bemiddele
[welgesteld]
-
▾ beminnen
[liefhebben, houden van]
-
▾ Negerhollands
beminnen
[liefhebben, houden van]
-
▾ Negerhollands
beminnen
[liefhebben, houden van]
-
▾ bemoeien
[zich mengen in; zich met iets bezighouden, zijn best op iets doen]
-
▾ Ambons-Maleis
bamuyen
[zich mengen in]
-
▾ Deens
bemøje
†verouderd
[zich inspannen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. bemoien
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Negerhollands
moei
[zich mengen in; zich met iets bezighouden]
-
▾ Noors
bemøie
[zich inspannen]
-
▾ Sranantongo
bumui, mumui
[zich mengen in; bemoeienis]
-
▾ Surinaams-Javaans
bumui
[zich bemoeien met andermans zaken]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mbumui = zich bemoeien met
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Zweeds
bemöda sig
[zich inspannen]
datering: 1645 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1645; till lågty. bemoden 'bemöda'; jfr möda
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ambons-Maleis
bamuyen
[zich mengen in]
-
▾ bemoeiing
[bemoeienis]
-
▾ Negerhollands
bemujing
[bemoeienis]
-
▾ Negerhollands
bemujing
[bemoeienis]
-
▾ ben
[tenen mand]
-
▾ Deens
bende
[mand voor het vangen van slakken]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra holl. ben(ne)
bron: Dahlerup 1919-1956 Smet 1983 Smet 1992 (OOD, Smet 92, Smet 83)
-
▾ Duits
Benne, Ben
(dialect)
[mand; ruif voor schapen, koeien en paarden]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter", Bischoff p. 141: Altmark, Jerichowschen
bron: Schlüter 1952 Smet 1983 Smet 1992 (Smet 92, Smet 83, Schlüter, Bischoff)
-
▾ Deens
bende
[mand voor het vangen van slakken]
-
▾ benaderen
[nader komen tot; aanspreken]
-
▾ Fries
benaderje
[nader komen tot; aanspreken]
datering: 1878 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: benadering (1901)
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Fries
benaderje
[nader komen tot; aanspreken]
-
▾ benauwd
[angstig makend; adembeklemmend; beperkt in ruimte]
-
▾ Ambons-Maleis
benaud
[het benauwd hebben]
-
▾ Amerikaans-Engels
benaut
(dialect)
[drukkend; angstig]
-
▾ Deens
benovet
[verlegen, ongemakkelijk]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: perf.ptc. af forældet benove 'fremkalde ubehag hos' ¯ tysk benauen nedertysk benouwen, benauwen 'bringe i klemme, indsnævre, ængste'
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 (FuT, PNOE)
-
▾ Menadonees
benaud
[het benauwd hebben]
-
▾ Negerhollands
benauwd, benauwt
[angstig makend; adembeklemmend; beperkt in ruimte]
-
▾ Noors
benauet
[benauwend; verlegen, ongemakkelijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NOBi: perf. pt. av foreld. benaue; FuT: (beklommen), von dem geleichbeteutenden nd. benaut = holl. benauwd
bron: Falk 1910-1911 NOBi (FuT; NOBi)
-
▾ Papiaments
benout (ouder: benouwd)
[benauwend]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.15
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
banawtu, bnawtu
[het benauwd hebben, in nood zijn; hachelijk]
-
▾ Ambons-Maleis
benaud
[het benauwd hebben]
-
▾ benauwdheid
[het benauwd zijn; angst]
-
▾ Negerhollands
benauwtheit
[het benauwd zijn; angst]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
benauwdheid
[het benauwd zijn; angst]
datering: 1883 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du., %ibenauwd%i tight in the chest, suffocating + -heid -ness.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Negerhollands
benauwtheit
[het benauwd zijn; angst]
-
▾ benauwen
[in het nauw drijven, iets nauw maken]
-
▾ Deens
benove
[in het nauw drijven, iets nauw maken]
<via Duits>
datering: 1701-1750
status: ontlening onzeker
etymologie: laant i beg. af 18. aarh. fra ty. benauen, som igen er laant fra nt. ell. holl. benaauwen
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Kuepper, Grimm)
-
▾ Duits
benauen
[in het nauw drijven, iets nauw maken]
datering: 1651-1700
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Fußt auf mittelniederd »benouwen = in die Enge treiben«; im 17. Jh. entlehnt. Grimm: nnl. benaauwen
bron: Grimm 1854-1971 Küpper 1987 (Kuepper, Grimm)
-
▾ Deens
benove
[in het nauw drijven, iets nauw maken]
<via Duits>
-
▾ benboom, behennotenboom
[soort notenboom]
-
▾ Papiaments
bènbom
[boomsoort]
-
▾ Papiaments
bènbom
[boomsoort]
-
▾ bende
[troep]
-
▾ Fries
binde
[groot aantal (niet ongunstig)]
-
▾ Fries
binde
[groot aantal (niet ongunstig)]
-
▾ beneden
[onder]
-
▾ Skepi-Nederlands
bener
[onder]
-
▾ Skepi-Nederlands
bener
[onder]
-
▾ benedijen
[zegenen]
-
▾ Deens
benedide
[zegenen]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: Latijn, Hammerich 48 p. 114: Nederlands
bron: Hammerich 1945 (OOD, Hammerich 48)
-
▾ Deens
benedide
[zegenen]
-
▾ benemen
[ontnemen]
-
▾ Deens
betage
[ontnemen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: af tage efter nedertysk benemen 'fratage, fjerne sig, hindre
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beta
[ontnemen]
-
▾ Zweeds
beta
[ontnemen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. betaka; efter lågty. benemen med samma bet., till nemen 'ta'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
betage
[ontnemen]
-
▾ beneukt
[beschadigd, ondeugdelijk]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
beneukt
[dwarsig, opvliegend]
<via Afrikaans>
datering: 1913 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: adapt. Afk. slang beneukt contrary , bad-tempered (fr. neuk hit, push, deceive).
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
beneukt
[dwarsig, opvliegend]
<via Afrikaans>
-
▾ Bengaals rood
[bepaalde kleurstof]
-
▾ bengel
[(verouderd) stok; deugniet]
-
▾ Deens
bengel
[deugniet; hendel van een pers]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: von nd. holl. bengel. OOD: Nederduits of Hoogduits
bron: Falk 1910-1911 (FuT)
-
▾ Noors
bengel
[deugniet]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, nederl., 'stokk, kjepp', besl m norr banga; FuT: von nd. holl. bengel, 'knüppel, stock, lümmel,. Das wort gehört zu anord. banga, 'klopfen'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bängel
[deugniet]
datering: 1559 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1559; av lågty. bengel 'stor käpp; lymmel', till bangen 'slå'; besl. med 2bang, bång
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bengel
[deugniet; hendel van een pers]
-
▾ benieuwd
[nieuwsgierig]
-
▾ Fries
benijd
[nieuwsgierig]
-
▾ Fries
benijd
[nieuwsgierig]
-
▾ benijding
[(verouderd) jaloezie]
-
▾ benoemd
[aangesteld op een positie]
-
▾ Indonesisch
benum
†verouderd
[aangesteld op een positie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membenum = benoemen; benuman = benoeming; de benoemde
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
(di)benum
[aangesteld op een positie]
-
▾ Indonesisch
benum
†verouderd
[aangesteld op een positie]
-
▾ benzine
[brandstof]
-
▾ Balinees
bénsin
[brandstof]
-
▾ Boeginees
bensîng
[brandstof]
-
▾ Fries
benzine
[brandstof]
-
▾ Indonesisch
bénsin
[brandstof]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèngsin
[brandstof]
-
▾ Javaans
bènsin
[brandstof]
-
▾ Kupang-Maleis
bensin
[brandstof]
-
▾ Madoerees
bensin
[brandstof]
-
▾ Makassaars
bensîng
[brandstof]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
bènsin
[brandstof]
-
▾ Minangkabaus
bensin
[brandstof]
-
▾ Muna
bensi
[brandstof]
-
▾ Sasaks
bingsin
[brandstof]
-
▾ Sranantongo
bènsine
[brandstof]
-
▾ Balinees
bénsin
[brandstof]
-
▾ beoordelen
[zich over iets of iemand een oordeel vormen]
-
▾ Negerhollands
beoordeel
[zich over iets of iemand een oordeel vormen]
-
▾ Negerhollands
beoordeel
[zich over iets of iemand een oordeel vormen]
-
▾ bepaald
[nauwkeurig vastgesteld, aangewezen]
-
▾ Fries
bepaald
[nauwkeurig vastgesteld, aangewezen]
-
▾ Fries
bepaald
[nauwkeurig vastgesteld, aangewezen]
-
▾ bepalen
[vaststellen]
-
▾ Duits
bepalen
(dialect)
[vaststellen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Es ist zweifelhaft, ob sich die bastrakte Bed. aus dem mnd. Verb bepalen "mit Pfählen versehen, Grenzen festlegen, feststecken" entwickelt hat oder aus dem Nl. übernommen worden ist.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Fries
bepale
[vaststellen]
-
▾ Papiaments
bepaal
†verouderd
[vaststellen]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.54
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Duits
bepalen
(dialect)
[vaststellen]
-
▾ bepaling
[voorschrift; vaststelling; bepaalde grammaticale categorie]
-
▾ Fries
bepaling
[voorschrift; vaststelling; bepaalde grammaticale categorie]
-
▾ Fries
bepaling
[voorschrift; vaststelling; bepaalde grammaticale categorie]
-
▾ beperken
[zekere grenzen stellen]
-
▾ Fries
beperkje, beperke
[zekere grenzen stellen]
-
▾ Fries
beperkje, beperke
[zekere grenzen stellen]
-
▾ beplanten
[van planten voorzien]
-
▾ Deens
beplante
[van planten voorzien]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk beplanten dannet af be- + vb. planten (jf. plante)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beplante
[van planten voorzien]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
beplante
[van planten voorzien]
-
▾ beproeven
[de proef nemen, op de proef stellen]
-
▾ Fries
beproevje
[de proef nemen, op de proef stellen]
-
▾ Fries
beproevje
[de proef nemen, op de proef stellen]
-
▾ beproeving
[het beproeven; ongeluk, ramp]
-
▾ Fries
beproeving
[het beproeven; ongeluk, ramp]
-
▾ Fries
beproeving
[het beproeven; ongeluk, ramp]
-
▾ beraad
[overleg]
-
▾ Deens
beråd
[twijfel, overweging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. (ty.) berat
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
beråd
[twijfelen aan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: eft. mnty. berat
bron: NOBi (NOBi)
-
▾ Zweeds
beråd
[overleg]
datering: 1527 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1527; av lågty. berat 'övervägande'; jfr 1råd
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beråd
[twijfel, overweging]
-
▾ beraadslagen
[overleggen]
-
▾ Fries
beriedslagje
[overleggen]
-
▾ Fries
beriedslagje
[overleggen]
-
▾ beraden (zich)
[overleggen (met zichzelf)]
-
▾ Deens
beråde
[raad inwinnen; zich bezinnen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ETYMOLOGI: afl. af råd 'anvisning, vink' (jf. velberåd) efter nedertysk beraden
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
berå (ouder: beråde) (seg)
[raad inwinnen; zich bezinnen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: (eft. mnty. berâden ), refl., rådslå, rådføre sig (med))
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
beråde
[raad inwinnen; zich bezinnen]
-
▾ beramen
[bedenken; begroten; op touw zetten; van plan zijn]
-
▾ Deens
beramme
[vaststellen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beramen 'fastsætte, bestemme' af be-+ ramen 'sigte på, stræbe efter' afl. af râm 'mål, fastsættelse, plan, beslutning'
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 (PNOE, FuT)
-
▾ Fries
berame
[begroten; van plan zijn]
datering: 1901 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: beraming 1901
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Noors
beramme
[een tijd vaststellen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: (eine zeit festsetzen) von mnd. berâmen (holl. beramen), zu râm', termin; die grundbeteutung ist 'ziel'; siehe vb. 'ramme', dessen ursprüngliche bedeutung 'zielen', demnächst 'treffen' ist.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
berama
[een tijd vaststellen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. berama; av lågty. beramen med samma bet.; jfr ramma
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beramme
[vaststellen]
-
▾ bereden
[te paard (bijv. politie)]
-
▾ Deens
bereden
[te paard (bijv. politie)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: perf.ptc. af forældet beride, nedertysk berîden 'ride på (en hest), ride til'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Javaans
berèden, brèden
[te paard (bijv. politie)]
-
▾ Noors
bereden
†verouderd
[te paard (bijv. politie)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: (pf. pt. av foreld. beride fra mnty. berîden , jf. ty. beritten )
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
bereden
[te paard (bijv. politie)]
-
▾ bereid
[gereed; geen bezwaren hebbende om iets te doen]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1301-1325;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Fries
bereid
[gereed; geen bezwaren hebbende om iets te doen]
-
▾ Fries
bereid
[gereed; geen bezwaren hebbende om iets te doen]
-
▾ bereiden
[klaarmaken]
-
▾ Deens
berede
[voorbereiden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk berêden
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
berej
[klaarmaken; voorbereiden]
-
▾ Noors
berede
[behandelen, bewerken; voorbereiden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, lty, eg. 'gjøre rede'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bray
[prepareren van dierenhuiden]
<via Afrikaans>
datering: 1822 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Englished form of S. Afr. Du. breien to prepare skins, fr. Du. bereiden to prepare (the mod. Afk. form being brei).
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Deens
berede
[voorbereiden]
-
▾ bereiken
[aankomen]
-
▾ Menadonees
riki
[aankomen; iemand betrappen]
-
▾ Menadonees
riki
[aankomen; iemand betrappen]
-
▾ berekenen
[becijferen, calculeren, uitrekenen]
-
▾ Indonesisch
beréken
†verouderd
[becijferen; tot de slotsom komen]
-
▾ Sranantongo
bereiken
[becijferen, rekenen; denken]
-
▾ Surinaams-Javaans
berèken
[becijferen, uitrekenen]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mberèken = iets uitrekenen of berekenen, berèkenan = berekening, opsomming, optelling
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Indonesisch
beréken
†verouderd
[becijferen; tot de slotsom komen]
-
▾ berg
[grote heuvel, hoop]
-
▾ Berbice-Nederlands
berki
[grote heuvel, hoop]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
berg, bergi
[heuvel]
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: bergi (verouderde vorm)
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
berg
[grote heuvel, hoop]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Negerhollands
berg, bergi
[grote heuvel, hoop]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: berg, bergi (old1776), bergi (djdj1926, Hesseling 1905). Hesseling 1905: 205: berg = bergje
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Sranantongo
bergi
[heuvel]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: fayabergi (vulkaan), Berg en Dal (plaats in Suriname), bergibergi (bergachtig)
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
bérgi
[heuvel]
<via Sranantongo>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg
[grote heuvel]
<via Afrikaans>
datering: 1823 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: berg adder, a South African adder, Bitis atropos, found chiefly on high ground and the hillsides; berg cypress, a mountain shrub, Widdringtonia cupressoides, found growing from Cape Town to Natal; Berg Damara, see Damara; berg wind, a hot, arid wind coming from the mountains, prevalent in several coastal districts of the Cape Province and Natal at various times of the year.
etymologie: Afrikaans, f. Du., = OE. beorg, etc., barrow n.1
bron: Silva 1996 Urdang 1983 (OED2, Urdang (Glossary of geology), DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg
[grote heuvel, gebergte]
-
▾ Berbice-Nederlands
berki
[grote heuvel, hoop]
-
▾ bergachtig
[bergen hebbende]
-
▾ Negerhollands
bergagtig
[bergen hebbende]
-
▾ Negerhollands
bergagtig
[bergen hebbende]
-
▾ bergadder
[bepaalde slang]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergadder
[gifslang (Bitis atropos)]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergadder
[gifslang (Bitis atropos)]
-
▾ bergbast
[bast van bepaalde bomen]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergbas
[bast van bepaalde bomen gebruikt als looimiddel]
<via Afrikaans>
datering: 1892 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., bas bark (earlier S. Afr. Du. bast).
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergbas
[bast van bepaalde bomen gebruikt als looimiddel]
<via Afrikaans>
-
▾ bergeend
[eendachtige]
-
▾ bergen
[in veiligheid brengen]
-
▾ Deens
bare
[inhouden; iets laten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bargen, bergen 'bjærge, bringe i sikkerhed, ernære sig' (besl.m. bjærge)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bare seg
[(meest met ontkenning) laten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: visstn. mnty. bargen, borgen, bergen 'berge'
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Deens
bare
[inhouden; iets laten]
-
▾ Bergen op Zoom
[Nederlandse plaatsnaam]
-
▾ Frans
bergopzoom
(dialect)
[soort kant; bepaalde stof]
status: ontlening onzeker
etymologie: de naam voor het kant kwam heel kortstondig op, omdat ze in de mode was ten tijde van de belegering van de stad door de Fransen (1747). De stofnaam wijst erop, dat de stof uit Holland werd ingevoerd. Hij heet ook piem. bergansson en wordt in Piemont, naar (volgens?) Sant'Albino, uit Holland gehaald.
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
bergopzoom
(dialect)
[soort kant; bepaalde stof]
-
▾ bergenaar
[bergbewoner]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
Bergenaar
[(hist.) lid van een rebellengroep (die zich ophield in de bergen)]
datering: 1824 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Afr. Du., 'mountain dweller', berg mountain + n.-forming suffix -enaar.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
Bergenaar
[(hist.) lid van een rebellengroep (die zich ophield in de bergen)]
-
▾ berggans
[ganzensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berggans
[ganzensoort]
<via Afrikaans>
datering: 1931 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., berg + gans
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berggansie
[voedselstruik van berggans]
<via Afrikaans>
datering: 1933 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., berg + gans + ie
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berggans
[ganzensoort]
<via Afrikaans>
-
▾ berghaan
[Zuid-Afrikaanse arend]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berghaan
[Zuid-Afrikaanse arend]
<via Afrikaans>
datering: 1867 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afrikaans, f. berg2 + haan cock.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berghaan
[Zuid-Afrikaanse arend]
<via Afrikaans>
-
▾ berghaas
[hazensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berghaas
[nachtknaagdier (Pedetes capensis)]
datering: 1786 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Aft. Du., berg + haas
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berghaas
[nachtknaagdier (Pedetes capensis)]
-
▾ berghout, barkhout
[scheepsplank]
-
▾ Deens
barkholt
[scheepsplank]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra ty.: nt. bargholt, hty. bark-, bergholz, jf. holl. barghout (bark-, berghout), egl. “beskyttende træ”, af nt. bargen, bergen, hty. bergen (se bjærge))
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Russisch
barchót, barchóut, bárchat; barkót, barkóut
[scheepsplank; grote rivierbark op de Kama]
status: ontlening onzeker
etymologie: Aus ndl. barkhout 'Barkenholz, kl. Barke'. Daneben auch barkót, barkóut aus gleicher Quelle, s. oben. VdMeulen:Barghout, barkhout, berkhout of berghout. Berghouten, die gemeenelijk quaalijk (naa mijn oordeel) harghouten of, nog slimmer, barrighouten of barrikhouten genaamd werden, andere meenen, dat sij berkhouten behoorden genaamd te werden, omdat, gelijk de berk of schors een boom bewaard en in het leeven behoud, dat ook alsoo deese berkhouten een schip behouden, mamliet woord schijnt t saainengesteld te moeten werden van bergen, dat is: behouden, bewaaren, en hout, want dit sijn de grootste houten, die tot vastigheid en steevigheid weersijds langs het schip van vooren tot agteren gevoegd werden. WINSCII. Berghouten zijn de groote houte zomen , die langsscheeps in de scheepszijde staen. . . dat de berghouten buiten doen , doen de lijfhouten binnen in het schip-, beide binden zij het schip. W. In den bladwijzer geeft W.den vorm barchhouten , op blz. 08, 09, 77: barghouten, barghout, daarnaast op blz. 08: barckhouten. Het kan ons niet verwonderen, wanneer wij ook in het Russ. van dit woord talrijke naast elkaar voorkomende vormen vinden; geen enkele daarvan is echter aan de Holi. vormen met e (berghout, berkhout), maar alle zijn aan die met a (barghout, barchhout, barkhout) ontleend. 1). en A. geven Russ. bargóut, barchóut, barchót, barkót, .. evenals A. heeft nog harkóut, préceinte. Alle deze woorden worden in verschillende streken van Rusland , voornamelijk in het N. en O. gebruikt; de beide laatste vormen gaan terug op Holl. barkhout, evenals de in Arch. genoemde plnr. bár koty \ de drie eerste zijn uit Holl. barghout, barchhout. 1). deelt mede, dat deze woorden vooral ook op de Wolgabarken gebruikelijk zijn en dat zij door de timmerlieden zijn overgenomen om een zekere verbinding van balken bij het bouwen van hutten (na rubku izb) aan te duiden; daarenboven komt bij hem naast barchót nog een vorm bárchat voor, beide als benaming van een soort vaartuig in het N. O. van Rusland, b. v. op de Kama, z. het volg. art. Afgeleid is verder Russ. barkotina J., planche pour la construction des navires, bij I). barchót')na, en het adj. barchótnyj D.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Deens
barkholt
[scheepsplank]
-
▾ bergklapper
[plantensoort die een klepperend geluid maakt]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergklapper
[plantensoort die een klepperend geluid maakt]
datering: 1913 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. berg + klapper
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergklapper
[plantensoort die een klepperend geluid maakt]
-
▾ bergleguaan
[leguanensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg leguaan
[leguanensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg leguaan
[leguanensoort]
-
▾ berglelie
[plantensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berglelie
[plantensoort (Cyrtanthus purpureus)]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berglelie
[plantensoort (Cyrtanthus purpureus)]
<via Afrikaans>
-
▾ bergpruim
[struikensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergpruim
[struikensoort (Ochna pretoriensis)]
<via Afrikaans>
datering: 1967 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. berg + pruim
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergpruim
[struikensoort (Ochna pretoriensis)]
<via Afrikaans>
-
▾ bergroos
[bloeiende struik]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg roos
[bloeiende struik (Protea nana)]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg roos
[bloeiende struik (Protea nana)]
<via Afrikaans>
-
▾ bergschildpad
[schildpaddensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergskilpad
[schildpaddensoort (Geochelone pardalis)]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergskilpad
[schildpaddensoort (Geochelone pardalis)]
-
▾ bergsijs
[vogelsoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg sysie
[kanariesoort (Serinus albigularis)]
<via Afrikaans>
datering: 1923 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. berg + sys + ie
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg sysie
[kanariesoort (Serinus albigularis)]
<via Afrikaans>
-
▾ bergslang
[slangensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg slang
[slangensoort (Viper inornata)]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg slang
[slangensoort (Viper inornata)]
-
▾ bergspreeuw
[spreeuwensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergsprew
[spreeuwensoort]
datering: 1813 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: berg + spreeuw
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bergsprew
[spreeuwensoort]
-
▾ bergthee
[plant waarvan men (medicinale) thee trekt]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg thee
[plant waarvan men (medicinale) thee trekt]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg thee
[plant waarvan men (medicinale) thee trekt]
-
▾ bergtijger
[luipaard]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg tiger
[luipaard]
datering: 1834 (1801-1850)
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: Du. berg + tiger, leopard
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg tiger
[luipaard]
-
▾ bergwind
[hete droge wind]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg wind
[hete droge wind]
<via Afrikaans>
datering: 1876 (1851-1900)
status: ontlening onzeker ; hybride
etymologie: BERG + Eng. wind
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
berg wind
[hete droge wind]
<via Afrikaans>
-
▾ beriberi
[ziekte door gebrek aan vitamine B]
- ▾ Deens beriberi [ziekte door gebrek aan vitamine B]
-
▾ Duits
Beriberi
[ziekte door gebrek aan vitamine B]
-
▾ Engels
beriberi
[ziekte door gebrek aan vitamine B]
datering: 1703 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: BERIBERI s. An acute disease, obscure in its nature and pathology, generally but not always presenting dropsical symptoms, as well as paralytic weakness and numbness of the lower extremities, with oppressed breathing. In cases where debility, oppression, anxiety and dyspnœa are extremely severe, the patient sometimes dies in 6 to 30 hours. Though recent reports seem to refer to this disease as almost confined to natives, it is on record that in 1795, in Trincomalee, 200 Europeans died of it. The word has been alleged to be Singhalese beri [the Mad. Admin. Man. Gloss. s. v. gives baribari], 'debility.' This kind of reduplication is really a common Singhalese practice. It is also sometimes alleged to be a W. Indian Negro term; and other worthless guesses have been made at its origin. The Singhalese origin is on the whole most probable [and is accepted by the N.E.D.]. In the quotations from Bontius and Bluteau, the disease described seems to be that formerly known as Barbiers. Some authorities have considered these diseases as quite distinct, but Sir Joseph Fayrer, who has paid attention to beriberi and written upon it (see The Practitioner, January 1877), regards Barbiers as "the dry form of beri-beri," and Dr. Lodewijks, quoted below, says briefly that "the Barbiers of some French writers is incontestably the same disease." (On this it is necessary to remark that the use of the term Barbiers is by no means confined to French writers, as a glance at the quotations under that word will show). The disease prevails endemically in Ceylon, and in Peninsular India in the coast-tracts, and up to 40 or 60 m. inland; also in Burma and the Malay region, including all the islands, at least so far as New Guinea, and also Japan, where it is known as kakké: [see Chamberlain, Things Japanese, 3rd ed. p. 238 seqq.]. It is very prevalent in certain Madras Jails. The name has become somewhat old-fashioned, but it has recurred of late years, especially in hospital reports from Madras and Burma. It is frequently epidemic, and some of the Dutch physicians regard it as infectious. See a pamphlet, Beri-Beri door J. A. Lodewijks, ondofficier van Gezondheit bij het Ned. Indische Leger, Harderwijk, 1882. In this pamphlet it is stated that in 1879 the total number of beri-beri patients in the military hospitals of Netherlands-India, amounted to 9873, and the deaths among these to 1682. In the great military hospitals at Achin there died of beri-beri between 1st November 1879, and 1st April 1880, 574 persons, of whom the great majority were dwangarbeiders, i.e. 'forced labourers.' These statistics show the extraordinary prevalence and fatality of the disease in the Archipelago. Dutch literature on the subject is considerable. Sir George Birdwood tells us that during the Persian Expedition of 1857 he witnessed beri-beri of extraordinary virulence, especially among the East African stokers on board the steamers. The sufferers became dropsically distended to a vast extent, and died in a few hours.
bron: OED2 1989 Yule 1994 (Hobson-Jobson, OED2)
-
▾ Frans
béribéri
[ziekte door gebrek aan vitamine B]
datering: 1617 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: L: mot d'une langue du sud de l'Inde par le Hollandais Bontius (dans un livre en latin, 1642); GR: 1665, berisberi; mot malais, par le néerl.; on trouve en 1617 une forme berber, mot cinghalais d'orig. malaise, par le portugais.
bron: Dubois 1979 Robert 2005 (Larousse, GRobert)
-
▾ Maltees
beriberi
[ziekte door gebrek aan vitamine B]
<via Frans>
-
▾ Noors
beri-beri
[0]
status: ontlening onzeker
etymologie: Arnesen: I det 17. århundre ble det opptatt i nederlandsk, direkte eller via portugiserne, Fra nl. er ordet gått videre til bl. a. norsk
bron: Arnesen (Arnesen)
-
▾ Sranantongo
beriberi
[ziekte door gebrek aan vitamine B]
-
▾ Tsjechisch
beri-beri
[ziekte door gebrek aan vitamine B]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
bron: Rejzek 2001 (ASCS en Rejzek: < singalees, maar het lijkt me evident dat dit via het Frans (en dus het Nederlands) is gebeurd)
-
▾ bericht
[mededeling]
-
▾ Fries
bericht
[mededeling]
-
▾ Fries
bericht
[mededeling]
-
▾ berichten
[mededelen]
-
▾ Deens
berette
[mededelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk berichten 'retlede, belære, undervise' afl. af richten (jf. rette)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
berätta
[vertellen, mededelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. berätta; efter lågty. berichten 'göra rätt; visa tillrätta; undervisa'; jfr rät
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
berette
[mededelen]
-
▾ berijder
[iemand die iets berijdt]
-
▾ berijken
[(verouderd) machtig maken, verrijken]
-
▾ berispen
[laken]
-
▾ Fries
berispje
[laken]
-
▾ Fries
berispje
[laken]
-
▾ berisping
[het berispen; mondelinge bestraffing]
-
▾ Fries
berisping
[het berispen; mondelinge bestraffing]
-
▾ Fries
berisping
[het berispen; mondelinge bestraffing]
-
▾ Berlijn
[plaatsnaam]
-
▾ Javaans
pisang Barlin
(dialect)
[bananensoort]
-
▾ Surinaams-Javaans
Barlin, mBarlin
[plaats aan de Commewijnerivier]
-
▾ Javaans
pisang Barlin
(dialect)
[bananensoort]
-
▾ Berlijns blauw
[blauwe verfstof]
-
▾ Japans
berensu
[blauwe verfstof]
status: ontlening onzeker
etymologie: Also: berurin-sei (G.Berlin + S.J.sei 'blue') or konjô (S.J.).
bron: Vos 1963 (Vos 1963)
-
▾ Madoerees
barlīn
[blauwe verfstof]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ēmbarlīn = iets daarmee verfen
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Japans
berensu
[blauwe verfstof]
-
▾ Berlijns zilver
[wit metaal]
-
▾ Javaans
barlèn, barlin, bèrlin
[wit metaal]
-
▾ Soendanees
barlen
[wit metaal]
-
▾ Javaans
barlèn, barlin, bèrlin
[wit metaal]
-
▾ berm
[strook langs de weg]
-
▾ Bulgaars
berma
[strook langs een dijk of kanaal die zorgt voor stevigheid en dient als pad]
<via Frans>
-
▾ Deens
berme
[strook langs de weg, wal of dijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: gennem fr. berme fra mnt. berme; besl. m.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Duits
Berme
[strook grond of pad langs een gracht]
<via Frans>
-
▾ Engels
berm
[strook grond of pad langs een gracht]
<via Frans>
datering: 1729 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. F. berme, a. MDu. and Ger. berme, in mod.Du. berm, in same sense; prob. cognate w. ON. barmr brim, edge, border of a river, the sea, etc.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Esperanto
bermo
[smal voetpad naast greppel, kanaal, weg of spoorbaan]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Fr berme. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 (Cherp.)
-
▾ Frans
berme
[strook grond of pad langs een gracht]
datering: 1611 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: en berme: pavillon - `vlag in sjouw', drapeau - `vlag halfstok' komt volgens Walter van nl. berm; PRobert: o.i.
etymologie: PR: barme; néerl. berm `talus'FEW: Nfr. barme, berme ist entlehnt aus ndl. berm 'wegrand, deichfuss', mndl. barm 'rand zwischen zwei feldern; pfad längs einem kanal'. Es ist vielleicht im zusammenhang mit der starken entwicklung des festungsbaues oder als ausdruck des baues von deichen entlehnt worden. HaustBWall 12, 69 (auch hier 1, 334) stellt auch in den gallorom. mundarten weit verbreiteten typus berne hierher, doch sicher zu unrecht, wie die schon im 12.jh. belegten ortsnamen wie Berna (mlt.) zeigen, die sich auch in Belgien finden. Für den typus berne hat Hubschmid ZCphil 24, 204 eine rückführung auf ein gall. *bergna, ablt. von *berga 'anhöhe' vorgeschlagen. Zie ook etym. bij Fr. vorm 'berne'.
bron: Sijs 2006a (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse, FEW, Van der Sijs 2006)
-
▾ Fries
berm
[strook langs de weg]
-
▾ Indonesisch
bérem, béreman
[strook langs de weg]
-
▾ Italiaans
berma
[strook grond of pad langs een gracht]
<via Frans>
-
▾ Javaans
bèrem
[strook langs de weg]
-
▾ Kroatisch
berma
[strook land langs een wal]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Lets
berma
[strook langs een dijk of kanaal die zorgt voor stevigheid]
<via Duits>
-
▾ Litouws
berma
[horizontale strook grond langs de aardebaan van een weg, spoorweg, dijk of borstwering]
<via Duits>
status: ontlening onzeker
etymologie: lenk. berma < vok. Berme
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Noors
berme
[(militair) smalle (horizontale) strook onder aan de vestingwal; smalle strook aan binnenkant borstwering, 30 cm onder de vuurlijn, als steun voor de ellebogen van de schutter en opslagplaats voor zijn patronen]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: over fr. berme fra mnty. berme; ty. el. fr., mnty.; besl. med gno. barmr kant, brem
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Servisch
berma
[strook langs een dijk of een kanaal]
<via Frans>
-
▾ Sloveens
berma
[strook grond langs de dijk van een rivier of een kanaal bedoeld als bescherming tegen overstroming]
<via Frans>
-
▾ Tsjechisch
berma
[strook grond langs greppel of kanaal]
<via Frans>
-
▾ Zweeds
bärm
[strook langs weg, spoor of kanaal]
datering: 1695 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan ca 1695; av nederl. berm med samma bet.; besl. med bräm
bron: SAOB 1898 (NEO; SAOB)
-
▾ Bulgaars
berma
[strook langs een dijk of kanaal die zorgt voor stevigheid en dient als pad]
<via Frans>
-
▾ beroemd
[vermaard]
-
▾ Deens
berømt
[vermaard]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: berømt
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
beromd
[vermaard]
-
▾ Noors
berømt
[vermaard]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty; FuT: part. von berømme, von mnd. berômen = nhd. berühmen. Das grundwort ist mnd. rômen, loben (holl. roemen).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
berømt
[vermaard]
-
▾ beroemen
[roemen, prijzen]
-
▾ Deens
berømme
[roemen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beromen, romen 'rose, være stolt af, omtale positivt, prale af el. med' afl. af rôm 'berømmelse, ry, praleri, pragt' ¯ fællesgermansk *´r@maz 'lovprisning, berømmelse' ¯ indoeuropæisk *kr¤mos afl. af *kr¤- 'lovprise, berømme' (besl. m. vb. rose og med sb. rømer)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
berømme
[loven, prijzen; beroemd maken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. berömen , ty. berühmen; BO: fra lty; FuT: von mnd. berômen. Das grundwort ist mnd. rômen, 'loben' (holl. roemen), eine ableitung von mnd. rôm (holl. roem)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
berömma
[prijzen, roemen, loven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beröma (sik); av lågty. (sik) berömen 'berömma (sig av); skryta', till rom 'rykte'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
berømme
[roemen]
-
▾ beroep
[werkkring]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1642;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Negerhollands
beroep
[werkkring]
-
▾ Negerhollands
beroep
[werkkring]
-
▾ beroepen, zich
[rechtvaardiging ontlenen aan]
-
▾ Negerhollands
beroep
[rechtvaardiging ontlenen aan]
-
▾ Noors
berope seg (på)
[iets als verontschuldiging of steun voor zichzelf aanvoeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: eft. mnty. beropen; mnty. beropen kalle på, skjelle ut
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Negerhollands
beroep
[rechtvaardiging ontlenen aan]
-
▾ beroeping
[het beroepen worden]
-
▾ Negerhollands
beroeping
[het beroepen worden]
-
▾ Negerhollands
beroeping
[het beroepen worden]
-
▾ beroerd
[ellendig]
-
▾ Duits
beruurt
(dialect)
[ellendig, vervloekt, erbarmelijk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Jetzt noch der älteren Generation im Reiderl., Krh. und auf Borkum bekannt. Schlüter: Oeding
bron: Foerste 1938 (Foerste, Schlüter)
-
▾ Fries
beroerd
[ellendig]
-
▾ Petjoh
beroerd
[zorgelijk]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: beroerling = iemand waar je alleen maar last van hebt
bron: Loen 1994 (Loen)
-
▾ Duits
beruurt
(dialect)
[ellendig, vervloekt, erbarmelijk]
-
▾ beroeren
[aanraken; emotioneel treffen]
-
▾ Deens
berøre
[aanraken; beïnvloeden; vluchtig bespreken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af vb. røre efter nedertysk beroren
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
berøre
[aanraken; beïnvloeden; betreffen, aangaan; vluchtig bespreken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi;eft. mnty. berören, ty. berühren; BO: av røre, etter lty
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Deens
berøre
[aanraken; beïnvloeden; vluchtig bespreken]
-
▾ beroerte
[verlamming door bloeduitstorting in de hersenen]
-
▾ Duits
Beruurte
(dialect)
[onmacht, verlamming door bloeduitstorting in de hersenen]
-
▾ Fries
beroerte
[verlamming door bloeduitstorting in de hersenen]
-
▾ Indonesisch
beroerte, berurte
†verouderd
[verlamming door bloeduitstorting in de hersenen]
-
▾ Sranantongo
brurtu
[verlamming door bloeduitstorting in de hersenen]
-
▾ Duits
Beruurte
(dialect)
[onmacht, verlamming door bloeduitstorting in de hersenen]
-
▾ berouw
[spijt over iets dat men verkeerd heeft gedaan]
-
▾ Negerhollands
berouw
[spijt over iets dat men verkeerd heeft gedaan]
-
▾ Sranantongo
berow
[spijt over iets dat men verkeerd heeft gedaan]
-
▾ Negerhollands
berouw
[spijt over iets dat men verkeerd heeft gedaan]
-
▾ berouwen
[spijt doen hebben]
-
▾ Negerhollands
berouw, berow
[spijt doen hebben]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: berouw (old 1776), berow (Hesseling 1905: 236)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 238)
-
▾ Negerhollands
berouw, berow
[spijt doen hebben]
-
▾ beroven
[bestelen]
-
▾ Deens
berøve
[stelen door middel van roof]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af røve efter nedertysk beroven
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
berøve
[(door roof iets) ontnemen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. berôven , ty. berauben; BO: av røve, etter lty
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Deens
berøve
[stelen door middel van roof]
-
▾ berrie
[(gewestelijk) draagbaar]
-
▾ Duits
Börge, Börrie, Börre, Börch
(dialect)
[draagstel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Wiese: Ndl. Siedlerwort zu ndl. berrie, burrie, Teuchert p. 70 en 240
bron: Teuchert 1972 (Wiese, Teuchert, Bischoff)
-
▾ Duits
Börge, Börrie, Börre, Börch
(dialect)
[draagstel]
-
▾ Bertje
[eigennaam]
-
▾ Indonesisch
Bérce
[eigennaam]
-
▾ Indonesisch
Bérce
[eigennaam]
-
▾ bertram
[(verouderd) kwijlwortel]
-
▾ berucht
[ongunstig bekend]
-
▾ Duits
berüchtigt
[(ongunstig) bekend]
datering: 1551-1600
status: ontlening onzeker
etymologie: Ursprünglich Partizip zu dem heute untergegangenen berüchtigen "ins Gerede bringen", erweitert aus älterem berüchten, das aus mndd. beruchten, berochten entlehnt wurde (bzw. gebildet aus mndd. rüchtig "ruchbar"). Es bedeutet ursprünglich "das Gerüft/Geschrei (erstes Stadium der Anklage) über jmd. erheben" und zeigt mit -cht- aus -ft- (zu rufen) niederdeutsche/niederländische Lautform.
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Fries
berucht
[ongunstig bekend]
-
▾ Noors
beryktet, berykta
[ongunstig bekend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: perf. pt. av foreld. berykte 'utspre dårlige rykter om' fra mnty. berüchten, mnty.; BO: av foreld berykte, 'spre (dårlige) rykter om; fra lty; FuT: hatte im ält. dän. die bedeutung 'bekannt'; vb. ält. dän. berygte, 'bekannt machen'= mnd. beruchten.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Duits
berüchtigt
[(ongunstig) bekend]
-
▾ berusten
[steunen; laten blijven; zich schikken in]
-
▾ Sranantongo
berùst
[zich schikken in]
-
▾ Zweeds
bero
[afhangen; laten blijven]
datering: 1627 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1627; av lågty. beruhen med samma bet., till ruhen 'vila'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Sranantongo
berùst
[zich schikken in]
-
▾ bes
[kleine vrucht]
-
▾ Duits
Bes, Bäsie, Besinge, Bäsinge, Bärschken
(dialect)
[kruisbes, gewone bes]
datering: 1663 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: Bes=Westmünsterlands, Besinge=Oostnederduits, Wiese: im Pl. auch Bäsinger; vereinz. Bäsie zu ndl. bes, bezie; daneben auf dem Fläming Bäsike zu mnd. beseke und auf dem Teltow Bärschken, Böäschen. FrL: Altmark, klevischen Niederrhein, Schlüter in zijn: "Anhang: Mundartwörter weniger gesicherter"
bron: Frings 1966 Kremer 1998 Schlüter 1952 Smet 1992 Teuchert 1972 Wiese 1996 (Kremer 98, Smet 92, Teuchert, Wiese, FrL, Schlüter)
-
▾ Papiaments
bèshi
[kleine vrucht, bessenboom (Condalia henriquezii)]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bèshi di kalakuna (boomsoort: coccoloba swartzii), bèshi di yuana (boomheester: pithecellobium unguis-cati ); bèshi di kalakuna (boomsoort: coccoloba swartzii)
bron: (Joubert PN, Broeders1967)
-
▾ Duits
Bes, Bäsie, Besinge, Bäsinge, Bärschken
(dialect)
[kruisbes, gewone bes]
-
▾ beschaafd
[zorgvuldig opgevoed]
-
▾ Duits
beschufd, beschaafd
(dialect)
[opgeleid, opgevoed]
status: ontlening onzeker
etymologie: Teuchert: Oostnederduits, Foerste: Im Reiderl. bei Alten, die noch Holl. gelernt haben, bekannt.
bron: Foerste 1938 Teuchert 1972 (Teuchert, Foerste)
-
▾ Javaans
beskap, beskat
[Europees nauwsluitend colbertje]
status: ontlening onzeker
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Petjoh
beskaafd, beschaafd
[netjes, goed opgevoed]
-
▾ Duits
beschufd, beschaafd
(dialect)
[opgeleid, opgevoed]
-
▾ beschaamd
[vervuld van schaamte]
-
▾ Negerhollands
beskaamt
[vervuld van schaamte]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776: hij was beschaamd = em ka kom skaam
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
beskaamt
[vervuld van schaamte]
-
▾ beschadigen
[schade toebrengen]
-
▾ Deens
beskadige
[schade toebrengen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beschedigen, beschaden (besl.m. skade ødelæggelse, ødelægge')
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
beskadigje
[schade toebrengen]
-
▾ Noors
beskadige
[schade toebrengen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. beschaden , ty. beschädigen
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
beskadige
[schade toebrengen]
-
▾ beschamen
[teleurstellend, bedrogen uit doen komen; niet waarmaken]
-
▾ Negerhollands
beskaam
[teleurstellend, bedrogen uit doen komen; niet waarmaken]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ook: maak skaam
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
beskaam
[teleurstellend, bedrogen uit doen komen; niet waarmaken]
-
▾ beschaming
[(verouderd) de daad of toestand van iemand te beschamen]
-
▾ Negerhollands
beskaming
[de daad of toestand van iemand te beschamen]
-
▾ Negerhollands
beskaming
[de daad of toestand van iemand te beschamen]
-
▾ bescharen
[(verouderd) toedelen, zich verschaffen, verwerven, stelen]
-
▾ Deens
beskare
†verouderd
[stelen (van kleine dingen)]
-
▾ Deens
beskare
†verouderd
[stelen (van kleine dingen)]
-
▾ beschatten
[schatting laten betalen]
-
▾ beschaving
[het beschaafd-zijn; cultuur]
-
▾ Fries
beskaving
[het beschaafd-zijn; cultuur]
-
▾ Fries
beskaving
[het beschaafd-zijn; cultuur]
-
▾ bescheid
[geschreven stuk; antwoord; (verouderd) bericht]
-
▾ Deens
besked
[mededeling, boodschap]
status: Ambigu: Nederlands of Fries ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: nedertysk beschêt 'adskillelse, afgørelse, bestemmelse' afl. af nedertysk beschêden 'skelne'
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Fries
beskeid
[geschreven stuk; antwoord; (verouderd) bericht]
-
▾ Negerhollands
beskeed
[geschreven stuk; bericht]
-
▾ Noors
beskjed
[boodschap, instructies, opdracht, (eenduidig) antwoord]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. besché(i)t; avl. av bescheden skjelne
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Zweeds
besked
[mededeling, boodschap, antwoord]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: försäkringsbesked, räntebesked, saldobesked
etymologie: före 1520; fornsv. beskedh; av lågty. besched, urspr. 'förmåga att särskilja; förnuft', till bescheden 'särskilja; förklara'; jfr avsked
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besked
[mededeling, boodschap]
-
▾ bescheiden
[ingetogen]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1276-1300;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
beskeden
[ingetogen; klein van formaat]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beschêden 'forstandig, mådeholden, bestemt, fastsat' perf.ptc. af beschêden 'skelne, fastsætte, bestemme' (jf. besked)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
beskeiden
[niet vrijmoedig; duidelijk waarneembaar; verstandig]
-
▾ Noors
beskjeden
[ingetogen, eenvoudig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: opr. «forstandig, klok» fra mnty. pf. pt. besché(i)den , nuværende bet. fra ty. bescheiden; mnty., eg. perf. pt. av bescheden ( se beskjed) med bet. 'som kan skjelne'
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Deens
beskeden
[ingetogen; klein van formaat]
-
▾ bescheidenlijk
[met bescheidenheid; (verouderd) verstandig]
-
▾ Noors
beskjedlig
†verouderd
(dialect)
[verstandig]
-
▾ Noors
beskjedlig
†verouderd
(dialect)
[verstandig]
-
▾ beschenken
[geschenken geven; dronken voeren]
-
▾ bescheren
[(verouderd) bestemmen, toedelen]
-
▾ Deens
beskære
[inkorten, beperken]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: efter nedertysk el. tysk bescheren 'klippe, klippe af, klippe til' afl. af skære 3. beskåret ¯ perf.ptc. af gammeldags beskære 'tildele, forunde' ¯ tysk bescheren 'tildele'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beskjære
[toedelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter ty bescheren; FuT: mnd. nhd. bescheren
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
beskära
[toedelen, gunnen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beskära; av lågty. bescheren med samma bet.; till fornsaxiska scerian 'tilldela', trol. besl. med skara
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beskære
[inkorten, beperken]
-
▾ beschermen
[behoeden]
-
▾ Deens
beskærme
†verouderd
[behoeden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beschermen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
beskermje
[behoeden]
-
▾ Noors
beskjerme
†verouderd
[behoeden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. beschermen
bron: NROi (NROi)
-
▾ Zweeds
beskärma
[behoeden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beskärma; av lågty. beschermen med samma bet., eg. 'skydda med hjälp av skärm, sköld'; jfr 1skärm1
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beskærme
†verouderd
[behoeden]
-
▾ bescheten
[met drek bevuild; verachtelijk, slecht, ongezond]
-
▾ Fries
besketen
[beteuterd; ongezond, bleek; met drek bevuild]
-
▾ Noors
beskitt
[(van kinderen) het in de broek gedaan hebbend, met drek bevuild]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: voltooid deelwoord van beskite
etymologie: pf. pt. av foreld. beskite , fra mnty. beschîten
bron: NROi (NROi)
-
▾ Russisch
beškét
[list, bedrog]
status: ontlening onzeker
etymologie: Ost-Ukr. Nach Potebnja RFV. 1,264 als Entlehnung zu nhd. Beschiss 'Betrug, List' (schon Murner u.a., s. Grimm D.Wb. 1, 1569 ff), mndl. bescîten, mnd. beschiten 'betrügen, bescheissen', ndl. beschijten, dass. (Woordenb. 2, 1978). Die Laute lassen eine ndd. Entlehnung vermuten, die zur geographischen Verbreitung des russ. Wortes schlecht stimmt.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Fries
besketen
[beteuterd; ongezond, bleek; met drek bevuild]
-
▾ beschieten
[schieten op]
-
▾ Deens
beskyde
[schieten naar iets of iemand]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af skyde efter nedertysk beschêten
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beskyte
[schieten op]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
beskyde
[schieten naar iets of iemand]
-
▾ beschikbaar
[waarover beschikt kan worden]
-
▾ Fries
beskikber
[waarover beschikt kan worden]
-
▾ Fries
beskikber
[waarover beschikt kan worden]
-
▾ beschikken
[ordenen, regelen]
-
▾ Deens
beskikke
[aanstellen, toekennen; voorbestemmen (van het lot)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beschicken 'bringe i orden, sende til nogen' (jf. skik, skikke)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beskikke
[gereed maken, ordenen; aanstellen (door overheid); voorbestemmen (van het lot)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. beschicken; eg. 'bringe i skikk (ɔ: orden)
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Deens
beskikke
[aanstellen, toekennen; voorbestemmen (van het lot)]
-
▾ beschikking
[macht om over iets te beschikken]
-
▾ Fries
beskikking
[macht om over iets te beschikken]
-
▾ Fries
beskikking
[macht om over iets te beschikken]
-
▾ beschimmeld
[met schimmel bedekt]
-
▾ Papiaments
beskein, beskem (ouder: beskím)
[schimmel]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: kria beskein (beschimmelen)
etymologie: Uit Ewijk p. 90
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Papiaments
beskein, beskem (ouder: beskím)
[schimmel]
-
▾ beschimmelen
[met schimmel bedekt worden]
-
▾ Papiaments
beskem (ouder: beskim)
[schimmel krijgen]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Papiaments
beskem (ouder: beskim)
[schimmel krijgen]
-
▾ beschonken
[dronken]
-
▾ Deens
beskænket
†verouderd
[dronken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: perf.ptc. af forældet beskænke 'skænke vin for nogen' afl. af skænke som er dannet efter nedertysk beschenken 'drikke fuld'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
beskänkt
[aangeschoten, beneveld]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beskänkt; av lågty. beschenkt med samma bet., perf. part. av beschenken 'ge ngn att dricka, skänka i', urspr. 'förpläga'; jfr skänka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beskænket
†verouderd
[dronken]
-
▾ beschot
[houten bekleedsel; ruimteafscheider]
-
▾ Sranantongo
beskotu, biskotu
[houten wand]
-
▾ Sranantongo
beskotu, biskotu
[houten wand]
-
▾ beschouwen
[overwegen; houden voor]
-
▾ Deens
beskue
†verouderd
[aanschouwen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af vb. skue efter nedertysk beschouwen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beskue
[gadeslaan, uitzien over]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av skue, etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
beskue
†verouderd
[aanschouwen]
-
▾ beschrijven
[omschrijven; opschrijven; behandelen]
-
▾ Deens
beskrive
[omschrijven; opschrijven; in een bepaalde baan bewegen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af skrive efter nedertysk beschriven
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
beskriev
[omschrijven; opschrijven; behandelen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776: ontkennende vorm: no beskriev
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Noors
beskrive
[schrijven op; omschrijven; behandelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO; etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
beskriva
[omschrijven; opschrijven; behandelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beskriva; av lågty. beschriven med samma bet.; jfr skriva
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beskrive
[omschrijven; opschrijven; in een bepaalde baan bewegen]
-
▾ beschuit
[baksel]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1343-1345;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Atjehnees
meuseukōt
[biscuit, gebak]
-
▾ Berbice-Nederlands
buskiti
[baksel]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
beschuit
[baksel]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Deens
beskøjt
[baksel]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nederlandsk beschuit ¯ fransk biscuit (de mer) '(skibs)tvebak, kiks' egl. '(brød som er) bagt to gange' (jf. biscuit), DDO: fra nederlandsk beschuit, samme oprindelse som biskuit
bron: Becker-Christensen 2005 Brüel 1993 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 Foerste 1938 Goedel 1902 Hjorth 2003-2005 Jessen 1883 Kremer 1998 Schlüter 1952 Smet 1992 Teuchert 1972 Arnesen Bang 1976 (Fremmedordbog, PNOE, OOD, Jessen, DDO, FuT, Arnesen, Kremer 98, Smet 92, Teuchert, Goedel, Foerste, Schlüter, Bang)
-
▾ Duits
Beschute, Beschuit, Beschüüt, Beschietje, Bescheid, Beschoid
(dialect)
[baksel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Kremer: Westmünsterland, Teuchert: dialect van Bremen (derde vorm). Goedel: Beschute. Foerste: Im eigentlichen Ostfriesland heute sehr wenig bekannt. Dagegen im Harlingerland als Bescheid und Beschoid "halber Zwieback", wie auch im Emsland als Beschüüt nog geläufig. Schlüter: Überall bekannt. Früher stets beim Beerdigungsmahlt. - Zu unterscheiden vom eigentlichen Zwieback, der in länglichen scheiben meist mit Zuckergrusse, gebacken wird. Weithein in Nordwestdeutschland bekannt.
bron: Foerste 1938 Goedel 1902 Kremer 1998 Schlüter 1952 Smet 1992 Teuchert 1972 (Kremer 98, Smet 92, Teuchert, Goedel, Foerste, Schlüter)
-
▾ Fries
beskút
[tweemaal gebakken broodje]
-
▾ Indonesisch
beskuit, beskit
[baksel; biscuitje]
-
▾ Jakartaans-Maleis
biskuit
[koekjes]
-
▾ Japans
bisuketto
[baksel]
status: ontlening onzeker
etymologie: Verouderd: besukoito, dat evenals de huidige vorm bisuketto ontleend is uit het Nl.beschuit. De verouderde vorm bisukôto is ontleend uit het Port.biscoito. Het Port.leenwoord is versterkt door ontlening aan het Nl.Nowadays also used for biscuit in general and for crackers.
bron: Vos 1963 (Vos 1963, 1985)
-
▾ Javaans
beskuwit, besuwit
[soort deegbaksel]
-
▾ Madoerees
bīskuwīt, biskwīt
[koekjes]
status: ontlening onzeker
etymologie: dialecten Sumēnēp en Pamēkasan: bīskīt
bron: Kiliaan 1904 (ASIS, KIL)
-
▾ Makassaars
bîssikú, bâssikú
[baksel]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
biskuit
[koekjes]
-
▾ Minangkabaus
biskuit
[baksel]
-
▾ Noord-Sotho
piskiti
[baksel]
-
▾ Noors
beskøit, beskøyt
[hard, gedroogd en ongezouten scheepsbrood]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: fra nl, sm o s biskuit; FuT: von holl. beschuit = eng biscuit, frz. biscuit, ital. biscotto, entsprechend lat. bis coctus, 'zweimal gebacken'; vgl. das hieraus übersetzte tvebakk, 'zwieback'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Papiaments
buskuchi
[baksel]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sarnami
biskut
[baksel]
-
▾ Singalees
viskōtu, biskōtu, iskōtu
[baksel]
status: Ambigu: Nederlands of Portugees ; ontlening onzeker
etymologie: of uit Portugees biscoito/biscouto
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala)
-
▾ Soendanees
biskuwit
[baksel]
-
▾ Sranantongo
buskutu
[baksel, cracker]
-
▾ Surinaams-Javaans
beskutu
[baksel, cracker]
<via Sranantongo>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
beskuit
[baksel]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Sotho
basekeiti
[baksel]
-
▾ Atjehnees
meuseukōt
[biscuit, gebak]
-
▾ beschuitgras
[soort gras dat veel gebruikt wordt voor (Surinaamse) gazons]
-
▾ Sranantongo
buskutugrasi
[soort gras dat veel gebruikt wordt voor (Surinaamse) gazons]
-
▾ Sranantongo
buskutugrasi
[soort gras dat veel gebruikt wordt voor (Surinaamse) gazons]
-
▾ beschuldigen
[ten laste leggen]
-
▾ Javaans
(di)beskuwel, (di)beswel
[van iets beticht zijn, zwart gemaakt]
-
▾ Negerhollands
beskuldig, beskyldig
[ten laste leggen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beskuldig (old 1776), beskyldig (Hesseling 1905: 213)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 213)
-
▾ Javaans
(di)beskuwel, (di)beswel
[van iets beticht zijn, zwart gemaakt]
-
▾ beschut
[beveiligd, beschermd]
-
▾ Sranantongo
biskotu
[veilig]
-
▾ Sranantongo
biskotu
[veilig]
-
▾ beschutten
[beschermen]
-
▾ Deens
beskytte
[beschermen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ETYMOLOGI: fra nedertysk beschutten, beschudden 'dække til, lukke inde, beskytte'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beskytte
[beschermen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, av sm o s eng. shut, 'lukke'; FuT: von mnd. beschutten, eigentlich 'das wasser aufdammen', zu mhd. schuz, 'damm, wehr gegen das wasser', wozu auch mhd. schützen, mnd. holl. schutten, 'einschliessen, verhindern'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
beskydda
[beschermen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beskydda; av lågty. beschüdden med samma bet., eg. 'kasta upp en vall'; jfr ty. Schutt 'grus(hög)'; jfr skydda
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beskytte
[beschermen]
-
▾ besef
[inzicht]
-
▾ Duits
Besef
†verouderd
(dialect)
[inzicht]
status: ontlening onzeker
etymologie: Foerste: Das Wort war meinem älteren Gewährsleuten aus Bunde, Holthusen und Emden noch bekannt. Schlüter: nur in Gronau.
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 Schlüter 1952 (Kremer 98, Foerste, Schlüter)
-
▾ Papiaments
besef
[inzicht]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.16
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Duits
Besef
†verouderd
(dialect)
[inzicht]
-
▾ beseffen
[goed begrijpen]
-
▾ Duits
beseffen
†verouderd
(dialect)
[begrijpen, bedenken]
-
▾ Duits
beseffen
†verouderd
(dialect)
[begrijpen, bedenken]
-
▾ besefloos
[zonder bewustzijn, zonder gevoel]
-
▾ Duits
beseffelôs, beßeflôs, seffeloos
(dialect)
[zonder bewustzijn]
-
▾ Duits
beseffelôs, beßeflôs, seffeloos
(dialect)
[zonder bewustzijn]
-
▾ beslaan
[bekleden, bedekken met iets; een paard voorzien van hoefijzers]
-
▾ Deens
beslå
[(met) metaalbeslag versieren, bekleden; een paard van hoefijzers voorzien; van geld voorzien; (zeil) oprollen rond de ra]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: fra mnt. beslan,
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
beslae
[een paard voorzien van hoefijzers]
-
▾ Noors
beslå
[(met) metaalbeslag versieren, bekleden, bedekken; (zeil) oprollen rond de ra; voorzien van]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. beslân; BO: av slå, etter lty
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Zweeds
beslå
[(met) metaalbeslag versieren; bekleden, bedekken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. besla; av lågty. beslan med samma bet.; se 2slå
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beslå
[(met) metaalbeslag versieren, bekleden; een paard van hoefijzers voorzien; van geld voorzien; (zeil) oprollen rond de ra]
-
▾ beslag
[beslaglegging, inname van goederen van rechtswege]
-
▾ Indonesisch
beslah
[beslaglegging, confiscatie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membeslah = confisceren; beslahan = gearresteerd
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
besla, beslah, beslè
[in arrest genomen (goederen)]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dibeslè = in belag genomen
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
(di)beslah
[in arrest genomen (goederen)]
-
▾ Menadonees
beslak, bèslak, bèslah
[beslag op goederen]
-
▾ Papiaments
beslag
[in arrest genomen goederen]
status: ontlening onzeker
etymologie: pone beslag riba un kos (beslag leggen op iets)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Soendanees
bĕslag
[beslaglegging]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: dibeslag=iemand op wiens bezittingen beslag gelegd wordt
bron: Coolsma 1913 (Cool1913)
-
▾ Indonesisch
beslah
[beslaglegging, confiscatie]
-
▾ beslag
[mengsel van meel en vloeistof]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1401-1450;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Madoerees
bisla
[mengsel van meel en vloeistof]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ēmbisla, abisla (Bangkalan: misla) = op iets beslag leggen
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Madoerees
bisla
[mengsel van meel en vloeistof]
-
▾ beslag
[metalen onderdelen waarmee iets belegd of omsloten wordt]
-
▾ beslissen
[besluiten]
-
▾ Duits
beslissen
(dialect)
[besluiten]
status: ontlening onzeker
etymologie: Heute ist das adj. part. beslist "beigelegt, bestimmte" im Krh. und Reiderl. noch bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Fries
beslissen
[besluiten]
-
▾ Duits
beslissen
(dialect)
[besluiten]
-
▾ beslissing
[wat besloten is, besluit]
-
▾ Fries
beslissing
[wat besloten is, besluit]
-
▾ Fries
beslissing
[wat besloten is, besluit]
-
▾ beslist
[vast en zeker]
-
▾ Berbice-Nederlands
baliste
[vast en zeker]
-
▾ Duits
beslist
(dialect)
[vast en zeker]
status: ontlening onzeker
etymologie: Heute ist das adj. part. beslist "beigelegt, bestimmte" im Krh. und Reiderl. noch bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Fries
beslist
[vast en zeker; vastberaden]
-
▾ Javindo
beslis
[vast en zeker]
-
▾ Berbice-Nederlands
baliste
[vast en zeker]
-
▾ beslommeren
[belemmeren, verwarren, bekommeren]
-
▾ Duits
beslummert
[uitzichtloos]
-
▾ Duits
beslummert
[uitzichtloos]
-
▾ beslommernis
[(gewest.) beslommering]
-
▾ Duits
Beslummernis
(dialect)
[treurnis, treurige toestand; zwaar werk]
status: ontlening onzeker
etymologie: Dies Wort ist heute in Emden, Krh. und Reiderl. noch sehr bekannt.
bron: Foerste 1938 (Foerste)
-
▾ Duits
Beslummernis
(dialect)
[treurnis, treurige toestand; zwaar werk]
-
▾ besloten
[met een sloot omringen]
-
▾ Russisch
bešlót
[sloot, greppel aan de rand van de weg; waterreservoir]
status: ontlening onzeker
etymologie: Lehnwort, vgl. mnd. besloten 'mit einer sloote (einem Graben) versehen' (Schiller-Lübben 1,275), mnd. slôt 'tiefer Graben', ndl. sloot (daselbst IV 248).
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Russisch
bešlót
[sloot, greppel aan de rand van de weg; waterreservoir]
-
▾ besluit
[beslissing; (verouderd) wat iets insluit of afsluit]
-
▾ Ambons-Maleis
besloit, surat besloit
[beslissing]
-
▾ Atjehnees
béseulòt
[beslissing]
-
▾ Boeginees
bissilôí
[beslissing]
-
▾ Deens
til beslut
†verouderd
[ter afsluiting]
-
▾ Indonesisch
beslit
[akte van aanstelling; officiële beslissing]
-
▾ Javaans
beslit
[beslissing]
-
▾ Keiëes
besloi
†verouderd
[beslissing van regering of bestuur waardoor een hoofd zijn officiële aanstelling krijgt]
-
▾ Kupang-Maleis
besloit, surat besloit
[beslissing]
-
▾ Madoerees
bīslīt, bislīt
[beslissing van de regering of het bestuur; akte van aanstelling of bevestiging]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ēmbislīdi, mislīdi, abīslīdi = een aanstellingsbrief aan iemand geven, abislīt = met een besluit
bron: Kiliaan 1904 (ASIS, KIL)
-
▾ Makassaars
bassilôí
[officiële beslissing (bijv. aanstellings- of overplaatsingsbesluit)]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
besloit, surat besloit
[beslissing]
-
▾ Minangkabaus
bisuluik
[beslissing]
-
▾ Muna
bisiloi
[akte van aanstelling]
-
▾ Noors
til beslutt
†verouderd
[ter afsluiting]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. beslût
bron: NROi (NROi)
-
▾ Soendanees
bisluwit
[beslissing]
-
▾ Sranantongo
bosroiti
[beslissing]
-
▾ Ternataans-Maleis
besloit, surat besloit
[beslissing]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
besluit
[regeringsbesluit]
<via Afrikaans>
-
▾ Zweeds
beslut
[beslissing]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: delbeslut, skattebeslut
etymologie: före 1520; fornsv. beslut; av lågty. beslut med samma bet.; till besluta
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ambons-Maleis
besloit, surat besloit
[beslissing]
-
▾ besluiten
[beslissen]
-
▾ Deens
beslutte
[beslissen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk besluten 'lukke af, lukke inde, beslutte'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beslutte
[beslissen, bepalen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, eg 'avslutte'; FuT: eigentlich 'abschliessen, beenden', von mnd. beslûten (holl. besluiten)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
bosroiti
[beslissen]
-
▾ Zweeds
besluta
[beslissen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: beslutanderätt
etymologie: före 1520; fornsv. besluta; av lågty. besluten med samma bet.; jfr 1sluta
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beslutte
[beslissen]
-
▾ besmettelijk
[ziektekiemen overbrengend]
-
▾ Sranantongo
besmètelijk
[ziektekiemen overbrengend]
-
▾ Sranantongo
besmètelijk
[ziektekiemen overbrengend]
-
▾ besmettelijke ziekte
[aanstekelijke ziekte]
-
▾ Chinees
chuanranbing
[aanstekelijke ziekte]
<via Japans>
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Van jap. densenbyo, besmettelijk+ziekte
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Japans
densenbyō
[aanstekelijke ziekte, lett. besmetten(de) ziekte]
datering: 1793 (1751-1800)
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
bron: Kuiper 1993 (Kuiper, 129)
-
▾ Chinees
chuanranbing
[aanstekelijke ziekte]
<via Japans>
-
▾ besmetten
[ziektekiemen overbrengen; bevuilen]
-
▾ Deens
besmitte
[vies maken; ziek maken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk besmitten 'snavse til, plette' afl. af smitte 'snavs, snavset plet' (jf. vb. smitte)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
besmitte
[vies maken, bezoedelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: BO: fra lty, 'tilsøle'; FuT: mnd. bswsmitten, 'besudeln, beschmutzen', mnty. besmitten, siehe smitte.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Sranantongo
besmèt
[ziektekiemen overbrengen]
-
▾ Deens
besmitte
[vies maken; ziek maken]
-
▾ besnijden
[door snijden vormen, bewerken]
-
▾ Negerhollands
besni
[door snijden vormen, bewerken]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776: onbesneden = die no ka besni
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Negerhollands
besni
[door snijden vormen, bewerken]
-
▾ besnijding
[besnijdenis]
-
▾ Negerhollands
besniing
[besnijdenis]
-
▾ Negerhollands
besniing
[besnijdenis]
-
▾ besparen
[bezuinigen; iemand sparen]
-
▾ besparing
[bezuiniging]
-
▾ Deens
besparelse
[bezuiniging]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ETYMOLOGI: verbalsubstantiv til ældre bespare 'spare op, spare' ¯ efter tysk el. nedertysk besparen afl. af sparen (jf. spare)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
besparelse
[bezuiniging]
-
▾ Deens
besparelse
[bezuiniging]
-
▾ bespieden
[beloeren]
-
▾ bespoedigen
[spoediger doen plaatsvinden]
-
▾ Fries
bespoedigje
[spoediger doen plaatsvinden]
-
▾ Fries
bespoedigje
[spoediger doen plaatsvinden]
-
▾ bespottelijk
[bespotting verdienend; belachelijk]
-
▾ Fries
bespotlik
[bespotting verdienend; belachelijk]
-
▾ Fries
bespotlik
[bespotting verdienend; belachelijk]
-
▾ bespotten
[de spot drijven, met iemand of iets spotten]
-
▾ Negerhollands
bespot
[de spot drijven, met iemand of iets spotten]
-
▾ Negerhollands
bespot
[de spot drijven, met iemand of iets spotten]
-
▾ besprek
[(verouderd) afspraak]
-
▾ besprenkelen
[druppels strooien over, een beetje nat maken]
-
▾ Negerhollands
bespringel, besprengel, bǝsprinǝl
[druppels strooien over, een beetje nat maken]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: bespringel, besprengel (old 1776), bespringel (Hesseling 1905), bǝsprinǝl (djdj 1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926)
-
▾ Negerhollands
bespringel, besprengel, bǝsprinǝl
[druppels strooien over, een beetje nat maken]
-
▾ bespuiten
[tegen iets spuiten]
-
▾ Deens
besprøjte
[tegen iets spuiten]
-
▾ Deens
besprøjte
[tegen iets spuiten]
-
▾ bespuwen
[spugen op; overgeven op]
-
▾ best
[overtreffende trap van goed]
-
▾ Berbice-Nederlands
besti
[overtreffende trap van goed]
-
▾ Negerhollands
best, bes
[overtreffende trap van goed]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: best (Magens 1770, old1776), bes (djdj1926)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old1776, djdj1926)
-
▾ Papiaments
bèst
[grote inspanning]
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
etymologie: hasi bo best (doe je best)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
besi
[zijn best doen; het beste]
datering: 1783 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Schumann 1783 Smith 1987 (Woordenlijs S-N, Schu, Fo, Smith)
-
▾ Berbice-Nederlands
besti
[overtreffende trap van goed]
-
▾ bestaan
[existeren]
-
▾ Deens
bestå
[existeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af stå efter nedertysk bestân
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bestaan
[existeren]
-
▾ Noors
bestå
[existeren; samengesteld zijn uit; slagen voor (examen)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av stå, etter lty
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bestå
[existeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bestanda, besta; av lågty. bestan med samma bet.; till 2stå
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bestå
[existeren]
-
▾ bestaan
[het zijn, het leven]
-
▾ Fries
bestean
[het zijn, het leven]
-
▾ Fries
bestean
[het zijn, het leven]
-
▾ bestand
[verzamelnaam van al wat op een bepaalde bosgrond groeit; verzameling gegevens]
-
▾ Deens
bestand
[het totale aantal planten of dieren dat zich in een bepaald gebied bevindt]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bestant ¯ verbalsubstantiv til bestân (jf. bestå)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bestand
[verzameling gegevens]
-
▾ Noors
bestand
[voorraad; het totaal aan dieren of planten dat zich in een bepaald gebied bevindt]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: bestant , ty. bestand
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
bestand
[het totale aantal planten of dieren dat zich in een bepaald gebied bevindt]
-
▾ bestand
[opgewassen tegen]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1731-1735;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Duits
bestant
†verouderd
(dialect)
[volhardend, vast, betrouwbaar]
-
▾ Duits
bestant
†verouderd
(dialect)
[volhardend, vast, betrouwbaar]
-
▾ bestanddeel
[component]
-
▾ bestandig, bestendig
[standhoudende; duurzaam, blijvend]
-
▾ Deens
bestandig
[blijvend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bestendich 'varig, bestandig' afl. af bestân 'bestå'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bestandig
[standhoudende; duurzaam, blijvend]
-
▾ Noors
bestandig
[weerbaar tegen chemische afbraak; steeds (weer) blijvend; (verouderd) standhaftig, trouw, houdbaar]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. bestandich, bestendich , ty. bestandig; BO: fra lty, eg. som holder stand, er varig'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
beständig
[blijvend, duurzaam]
datering: 1645 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1645; av lågty. bestendich med samma bet.; jfr ständig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bestandig
[blijvend]
-
▾ besteder
[iemand die de uitvoering van een werk aan een ander opdraagt]
-
▾ Duits
Bestäter, Bestätter, Warenbestäter,
[expediteur]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: ndl. besteder (auch in Niedersachsen brem. wb. 4, 1015), ist den Rhein hinauf nach Südwestdeutschland vorgedrungen Diefenbach-Wülcker
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Bestäter, Bestätter, Warenbestäter,
[expediteur]
-
▾ bestek
[plan; positiebepaling van een schip]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1514;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
bestik
[berekening van de positie van een schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nederlandsk bestek afl. af besteken 'afstikke, afgrænse' afl. af steken (jf. stikke), OOD: fra holl. bestek (ty. besteck), vbs. til besteken, afstikke, afgrænse, bestemme)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD, Arnesen)
-
▾ Duits
Besteck
(dialect)
[bepaalde afmeting, maat bij het graven van turf]
datering: 1628 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: Beckmann: Heute noch in der Sprache der Maurer und Zimmerleute gebräuchlich
bron: Foerste 1938 (Foerste, Beckmann)
-
▾ Fins
pestikki
[koersbepaling]
<via Zweeds>
-
▾ Fries
bestek
[plan; positiebepaling van een schip]
-
▾ Indonesisch
besték
[bouwspecificaties]
-
▾ Noors
bestikk
[berekening van de positie van een schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: NROi: holl. bestek , ty. bestech; nederl. vbsubst. til besteken avgrense; BO: fra nederl, eg 'stake opp, avgrense"
bron: NROi (NROi, NOBi; BO, Arnesen)
-
▾ Russisch
bešték
†verouderd
[bouwplan voor een schip]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bestek. Schriftelijke verzameling van de voornaamste afmetingen van het schip en zijne zanienstellende delen , van de bewapening, enz. enz. Het bestek maakt dus deel uit van het ontwerp. T. In schrift opgemaakte berekening van al de deelen, waaruit een schip zal moeten bestaan en van de aan te wenden kosten, v. L. Russ. besteh V., verouderd certež, razmer, model' (plan, afmeting, model).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
bestick
[bouwplan voor een schip; berekening van de positie van een schip]
datering: 1693 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: SAOB: bestickföring: reconstructie van koers v.e. schip (1877); bestickpunkt: cirkel op kaart met vaarroute schip; bestickräkning: opmaken van bestek; besticksättning: constructie op de zeekaart waardoor men bepaalt welke punten bevaren zijn; besticktabell: tabel die gebruikt wordt bij het opmaken van bestek; bestickskorrektion: corrigeren van een foutief bestek
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1693; av nederl. bestek med samma bet., till besteken 'begränsa; bestämma'
bron: SAOB 1898 (SAOB; NEO)
-
▾ Deens
bestik
[berekening van de positie van een schip]
-
▾ bestek
[eetgerei]
-
▾ Noors
bestikk
[etui voor gereedschap; (etui voor) mes, lepel en vork]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, av bestecken, 'stikke (inn i noe annet)'; FuT: von nd. besteck, eigentlich 'das worin etwas gesteckt wird'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Noors
bestikk
[etui voor gereedschap; (etui voor) mes, lepel en vork]
-
▾ bestekamer
[salon; wc]
-
▾ Amerikaans-Engels
best room
(dialect)
[salon]
-
▾ Deens
bedstestue
[salon]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Arnesen p. 25: Det samme gjør nederlendernes "bestekamer" (Franck-Wijk_ som høyst sannsynlig var mønsteret for vår "bestestue"
bron: Arnesen (Arnesen)
-
▾ Noors
bestestuen, besteværelset
[salon]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Arnesen p. 25: Det samme gjør nederlendernes "bestekamer" (Franck-Wijk_ som høyst sannsynlig var mønsteret for vår "bestestue"
bron: Arnesen (Arnesen)
-
▾ Papiaments
de beste
†verouderd
[wc]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.17
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Amerikaans-Engels
best room
(dialect)
[salon]
-
▾ besteken
[aanraken door te steken]
-
▾ Frans
biscoter, bistoquer
(dialect)
[een vrouw beminnen]
datering: 1530 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: abistoker, rabistoquer etc.
etymologie: 1532, Rabelais; orig. incert., p.-ê. métathèse de bistoquer (déb. xvie), « faire l'amour avec (une femme) », lui-même rapproché du flamand besteken « fixer », d'où « parer, orner », d'où « faire des cadeaux » puis « faire la cour », mais ni la forme ni l'évolution sémantique ne sont convaincantes.
bron: Wartburg 1928 (FEW, GRobert)
-
▾ Frans
biscoter, bistoquer
(dialect)
[een vrouw beminnen]
-
▾ bestel
[ordening, regeling]
-
▾ Fries
bestel
[ordening, regeling]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bestèl, bistèl
[ordening, regeling]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mbestèl, mbistèl, ngebestèl, ngebistèl = bestellen, bestèlan = bestelling, geleende goederen (bijv. ook profvoetballers van een andere club)
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Negerhollands
bestel
[beschikking; recht van spreken]
-
▾ Fries
bestel
[ordening, regeling]
-
▾ bestellen
[bezorgen (van brieven); opdracht geven tot levering]
-
▾ Deens
bestille
[bezorgen; boeken; doen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bestellen 'anbringe, anordne, indrette, udrette, befale'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Indonesisch
bestél
[iets laten komen; zending goederen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membestél = een bestelling plaatsen; bestélan = bestelling; postpakket; voetballer die geleend is van een andere club
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
(di)bestèl
[door de post bezorgd]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bestèlan = postpakket, dat wat bezorgd wordt
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Madoerees
abēstellagi
[via de post sturen]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: afleiding afkomstig van stam 'bestel'
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Madoerees
bēstelan
[postpakket]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: afleiding afkomstig van stam 'bestel'
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Menadonees
bèstèl
[opdracht geven tot het klaarmaken van kleine versnaperingen]
-
▾ Noors
bestille
[bespreken, boeken; bezig zijn met, (negatief, als bedreiging) doen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. ( ty. ) bestellen
bron: NROi (NROi, NOBi)
-
▾ Papiaments
bestèl
[opdracht geven om te leveren of te zorgen voor]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Sranantongo
bestèl
[opdracht geven om te leveren of te zorgen voor]
-
▾ Surinaams-Javaans
bestèl
[opdracht geven tot levering, reserveren]
<via Sranantongo>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: mbestèl = iets bestellen of reserveren, mbestèli = opsturen, iemand toesturen, mbestèlké = voor iemand bestellen of rserveren of opsturen, bestèlan = wat besteld is, wat gereserveerd is, wat opgestuurd is, pakket(je)
bron: Vruggink 2001 (Hein)
-
▾ Zweeds
beställa
[opdracht geven tot levering, reserveren; verzorgen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beställa 'ställa i ordning; uträtta'; av lågty. bestellen med samma bet., urspr. 'omringa; omge'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bestille
[bezorgen; boeken; doen]
-
▾ besteller
[postbezorger]
-
▾ Indonesisch
bestéler
[postbezorger]
-
▾ Indonesisch
bestéler
[postbezorger]
-
▾ bestelling
[het bestelde]
-
▾ Papiaments
bestelling
[het bestelde]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bestelling
[het bestelde]
-
▾ bestemmen
[aanwijzen]
-
▾ Deens
bestemme
[bepalen, beslissen; determineren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bestemmen 'fastsætte, bestemme' afl. af sb. stemme (jf. stemme 'røst' og vb. stemme 'tilkendegive sin mening')
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bestemme (seg)
[bepalen, beslissen; een besluit nemen; determineren; aanzetten (tot iets)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. bestemmen , ty. bestimme; BO: fra ty eller lty; FuT: von mnd. bestemmen (holl. bestemmen)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bestämma
[bepalen, beslissen, besluiten]
datering: 1640 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1640; av lågty. bestemmen med samma bet.; besl. med 1stämma3
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bestemme
[bepalen, beslissen; determineren]
-
▾ bestemoer
[grootmoeder]
-
▾ Deens
bedstemor
[grootmoeder]
status: ontlening onzeker
etymologie: PNOE: dannet af bedste bestemt form af bedst + mor efter nederlandsk bestemoeder
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (FuT, PNOE, Arnesen)
-
▾ Noors
bestemor
[grootmoeder]
status: ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. holl. ( nty. ) beste moeder; BO: etter nederl, lty; FuT: = holl. bestemoeder; in now. dial. auch 'besta', 'grossmutter' (vgl. holl. best, bestje, 'mütterchen')
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi Arnesen (NROi; BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Deens
bedstemor
[grootmoeder]
-
▾ bestevaar
[grootvader]
-
▾ Deens
bedstefar
[grootvader]
status: ontlening onzeker
etymologie: dannet af bedste bestemt form af bedst + far efter nederlandsk bestevader
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 Jysk ordbog 1999 Arnesen (PNOE, FuT, Jysk Ordbog, Arnesen)
-
▾ Noors
bestefar
[grootvader]
status: ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. holl. ell. nty. bestevader; e. nederl.; BO: etter nederl, lty; FuT = holl. bestevader
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi Arnesen (NROi, NOBi; BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Deens
bedstefar
[grootvader]
-
▾ bestijgen
[beklimmen; overnemen van troon; paren bij dieren]
-
▾ Deens
bestige
[beklimmen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af vb. stige efter nedertysk bestigen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bestige
[beklimmen, betreden (van de troon), (het regeren) overnemen; (van een groter mannetjesdier) paren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROI; eft. mnty. bestîgen , ty. besteigen; BO: av stige, etter lty
bron: NROi (NROi, NOBi; BO)
-
▾ Deens
bestige
[beklimmen]
-
▾ bestormen
[belagen, stormlopen]
-
▾ bestraffen
[straffen]
-
▾ Negerhollands
bestraaf, bestraev
[straffen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: bestraaf (old 1776), bestraev (Hesseling 1905: 222)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 222)
-
▾ Negerhollands
bestraaf, bestraev
[straffen]
-
▾ bestraffing
[het bestraffen van iemand]
-
▾ Negerhollands
bestraffing
[het bestraffen van iemand]
-
▾ Negerhollands
bestraffing
[het bestraffen van iemand]
-
▾ bestralen
[met radioactieve stralen behandelen]
-
▾ Fries
bestrale
[met radioactieve stralen behandelen]
datering: 1880 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bestraling 1968
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Indonesisch
bestral
[met radioactieve stralen behandelen]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: pembestralan = bestraling met röntgen
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Fries
bestrale
[met radioactieve stralen behandelen]
-
▾ bestrekken
[(verouderd) iets uitgeven, besteden; waard zijn]
-
▾ bestrijden
[ontkennen, aanvechten]
-
▾ Deens
bestride
[ontkennen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: 1. fra nedertysk bestriden 'bekæmpe' afl. af sb. strît (jf. strid)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
bestride
[ontkennen, aanvechten]
-
▾ Noors
bestride, bestri
[ontkennen, aanvechten; betalen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. bestrîden; mnty., eg. 'bekjempe';; BO: fra lty, eg 'bekjempe'
bron: NROi (NROi, NOBi; BO)
-
▾ Zweeds
bestrida
[ontkennen, aanvechten]
datering: 1732 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1732 i sin nuv. bet.; jfr fornsv. bestridha 'bekämpa'; av lågty. bestriden 'strida emot'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bestride
[ontkennen]
-
▾ bestrijken
[besmeren; onder vuur nemen]
-
▾ Deens
bestryge
[een dekkende laag op iets smeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af stryge efter nedertysk bestriken
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bestryke
[(militair) een gebied onder vuur houden]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. bestrîken , ty. bestreichen ); BO: etter lty, ty
bron: NROi (NROi, NOBi; BO)
-
▾ Deens
bestryge
[een dekkende laag op iets smeren]
-
▾ besturen
[beheren, leiden]
-
▾ Deens
bestyre
[beheren, leiden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af vb. styre efter nedertysk besturen 'styre, holde tilbage, hindre, indrette, dirigere'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bestyre
[beheren, leiden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. bestüren; egtl. «styre»; BO: av styre, etter lty); FuT: mnd. bestûren, siehe styre.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bestyra
[beheren, leiden]
datering: 1544 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1544; av lågty. bestüren med samma bet.; till styra
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bestyre
[beheren, leiden]
-
▾ bestuur
[lichaam dat de dagelijkse gang van zaken bij een instelling of bedrijf leidt]
-
▾ Duits
Bestüür
†verouderd
(dialect)
[regering, leiding, opzicht; regeling]
status: ontlening onzeker
etymologie: Schlüter: Auch in den dt. Maa. verbr.: BrWb, Im Mnd. als Fremdwort (L-B. 1, 255)
bron: Foerste 1938 (Foerste, Schlüter)
-
▾ Engels
bestuur
[regering]
<via Afrikaans>
datering: 1885 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du.; = government, f. besturen to govern.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Fries
bestjoer
[lichaam dat de dagelijkse gang van zaken bij een instelling of bedrijf leidt]
-
▾ Indonesisch
bestir
[lichaam dat de dagelijkse gang van zaken bij een instelling of bedrijf leidt]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bestir
[leiding van een voetbalclub]
-
▾ Noors
bestyr
[werkzaamheid; opschudding, beroering]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty.; til bestyre; bet. 2 av styr
bron: NROi (NOBi, NROi)
-
▾ Sranantongo
bestúr
[lichaam dat de dagelijkse gang van zaken bij een instelling of bedrijf leidt]
-
▾ Surinaams-Javaans
bestir
[lichaam dat de dagelijkse gang van zaken bij een instelling of bedrijf leidt]
<via Sranantongo>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bestuur
[overheid, bestuurslichaam]
<via Afrikaans>
-
▾ Duits
Bestüür
†verouderd
(dialect)
[regering, leiding, opzicht; regeling]
-
▾ bestuurder
[iemand die bestuurt]
-
▾ Fries
bestjoerder
[iemand die bestuurt; leidinggevende]
-
▾ Fries
bestjoerder
[iemand die bestuurt; leidinggevende]
-
▾ bestuurscollege
[uitvoerend bestuursorgaan op de Nederlandse Antillen]
-
▾ Papiaments
Bestuurscollege
[uitvoerend bestuursorgaan op de Nederlandse Antillen]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
Bestuurscollege
[uitvoerend bestuursorgaan op de Nederlandse Antillen]
-
▾ betalen
[schulden voldoen]
-
▾ Berbice-Nederlands
bital(i)
[schulden voldoen]
-
▾ Deens
betale
[schulden voldoen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk betalen af talen 'tælle, betale, fortælle'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Engels
betall
†verouderd
[voldoen, vereffenen]
datering: 1630 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. Du. betal-en to pay: used in Eng. in 17th c.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Frans
pètale
(dialect)
[schulden voldoen]
-
▾ Fries
betelje: immen eat betelle sette
[iemand iets betaald zetten]
-
▾ Negerhollands
betaal, bǝtāl, bitāl, betael
[schulden voldoen; betaling]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: betaal (old1776), bǝtāl, bitāl (djdj1926), betael (Hesseling 1905: 197). old 1776: ik wil daar geen vergelding voor = mi no mankeer betaal voor die. bitālǝ (djdj 1926) alleen in de betekenis van betaling. old 1776 ook: gie loon (= betalen)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old1776, djdj1926, Hesseling 1905: 197)
-
▾ Noors
betale
[schulden voldoen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty betalen, av talen, 'telle, betale'; FuT: von mnd. betalen, eigentlich '(geld) auszahlen'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Singalees
batā
[onderhoudstoelage]
status: ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: zie woordenlijst pp. 67-86
bron: Sannasgala 1976 (Sannasgala)
-
▾ Xhosa
bhatala
[schulden voldoen]
<via Afrikaans>
-
▾ Zoeloe
-bhadal-
[schulden voldoen]
<via Afrikaans>
-
▾ Zweeds
betala
[schulden voldoen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: betalkurs, avbetala, inbetala, underbetala
etymologie: före 1520; fornsv. betala; av lågty. betalen med samma bet., till tal 'antal; siffertal'; jfr tal, tala
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Berbice-Nederlands
bital(i)
[schulden voldoen]
-
▾ betaling
[het voldoen van schulden]
-
▾ Ambons-Maleis
bataling
[het voldoen van schulden]
-
▾ Negerhollands
betaaling
[het voldoen van schulden]
-
▾ Ambons-Maleis
bataling
[het voldoen van schulden]
-
▾ betamelijk
[gepast]
-
▾ Fries
betaamlik
[gepast]
-
▾ Fries
betaamlik
[gepast]
-
▾ betamen
[behoorlijk zijn]
-
▾ Fries
betame
[behoorlijk zijn, passen, voegen]
-
▾ Fries
betame
[behoorlijk zijn, passen, voegen]
-
▾ betekenen
[van betekenis zijn; aanduiden]
-
▾ Deens
betegne
[van betekenis zijn; beschrijven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ETYMOLOGI: afl. af tegn efter nedertysk betekenen 'betegne, betyde'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
betekenje
[van betekenis zijn; aanduiden]
-
▾ Noors
betegne
[aanduiden; karakteriseren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av tegn, etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
beteckna
[aangeven, aanduiden; staan voor; karakteriseren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; av lågty. betekenen med samma bet.; jfr teckna
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
betegne
[van betekenis zijn; beschrijven]
-
▾ beter
[vergrotende trap van goed]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Aucaans
betee
[vergrotende trap van goed]
-
▾ Berbice-Nederlands
betre
[vergrotende trap van goed; beteren]
-
▾ Negerhollands
bēter, bētǝ', bētu, bētē, beeter
[vergrotende trap van goed]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beeter (Magens 1770, old 1776), bēter, bētǝ', bētu, bētē (djdj 1926). old 1776, ook: meer beter
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old 1776, djdj1926)
-
▾ Saramakkaans
betè
[vergrotende trap van goed]
-
▾ Sranantongo
betre
[vergrotende trap van goed; herstellen; houden van]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Blanker 2005 Focke 1855 (Woordenlijst S-N, Schu, Fo, Prisma S-N 2005)
-
▾ Aucaans
betee
[vergrotende trap van goed]
-
▾ beteren
[beter worden]
-
▾ Sranantongo
betre
[genezen]
-
▾ Sranantongo
betre
[genezen]
-
▾ beteuterd
[onthutst]
-
▾ Deens
betuttet
[onthutst]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bedud egl. perf.ptc. af bedutten 'forbløffe, forvirre, gøre dum' besl.m. dutte 'dum fjantet kvinde', doten 'være tåbelig'. FuT: stammt aus dem nd., woher es erst in neuerer zeit gekommen ist: westfläm. "betutterd", holl "beteuterd" (verlegen), part. von holl. "beteuteren" (verwirren). Diese verben sind von einem substantivstamm mit der bedeutung "spitze, schnauze" abgeleitet: holl "tuit". Jessen: Ouddeens of Nederduits, maar Jessen is niet zeker hierva
bron: Becker-Christensen 2005 Falk 1910-1911 Jessen 1883 (PNOE, FuT, Jessen)
-
▾ Fries
beteutere
[onthutst]
-
▾ Noors
betuttet, betutta
[onthutst]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: BO; fra ty eller lty; FuT: stammt aus dem nd., woher es erst in neuerer zeit gekommen ist: westfläm. betutterd, holl. beteutert, 'verlegen', part. von holl. beteuteren, 'verwirren'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT:)
-
▾ Deens
betuttet
[onthutst]
-
▾ beting
[gestel tot het vastleggen van trossen]
-
▾ Deens
beding, bedding
†verouderd
[gestel tot het vastleggen van trossen]
status: ontlening onzeker
etymologie: FuT: norw. beiting und schw. beting in der letzteren bedeutung, von holl. nd. beting, OOD: vist efter nt. holl. beting, ankerbedding; besl. m. III. Bede;
bron: Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (FuT, OOD)
-
▾ Noors
beiting
†verouderd
[zware door het dek stekende bolder die op de kielbalk steunt, voor anker- of sleeptros]
-
▾ Russisch
bétency
[toestel voor het heffen van een anker op een boot]
status: ontlening onzeker
etymologie: Olon. Kulik. Wohl aus ndl. beting, pl. betings, wozu unter bíteng.
bron: Vasmer 1953-1958 (Vasmer)
-
▾ Russisch
bíteng
[gestel tot het vastleggen van trossen]
datering: 1701-1725 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. beting, dass., s. Meulen 30 ff. Zur Sache s. Falk WS. 4,47. Vgl. auch bétency. uit VdMeulen: B e t i n g , scheepsterm: toestel bestaande uit twee sterke staanders met dwarsbalk, dienende om er het ankertouw of de kabelketting aan vast te maken. Russ. biteng, zie Zee- en Scheepst. 30. In Archangel bitven' en bitvennica (Podvysockij). Ookindeplur. bitengi naar de beide betingstijlen. In Olonec bétency uit de ndl. plur. betings (Kūlikovskij). In Peters tijd nog béting, zie het citaat bij Smirnov 60 uit de Morsk. Ust. 396 (a°. 1720): (Šchipor) v brosanii i vynimanii jakorja povinen byt' pri betinge ((De schipper) moet bij het werpen en lichten van het anker bij de beting zijn). Šiškov (a°. 1795) kent reeds de plur. bitengi. VdMeulen 1909:Beting. De beting is een zwaere dwarsbalk, die dwarsscheeps staet: hier men de kabels aen belegt. A\ . Ren dikke en swaare dwarsbalk, daar men de kaabels aan belegt, anders genaamd beetingbalk. WiNsoii. Wat W. en Wix.sou. beting noemen , is eigenlijk maar een onderdeel van het geheele toestel, n.J. de zoogen. betingbalk, liet Ned. Wdb. Leceft van de betinü" de volgende definitie: benaming van een toestel, bestaande uit twee sterke staanders, gekruist door een z ware n van achteren daar tegenaan liggenden balk; het toestel dient om er het aukertouw of den kabelketting aan vast te maken, als men ten anker ligt betingbalk, de dwarsbalk aan de beting betingstijl, elk der beide staanders van de beting. Terwijl W. en WINSOU. de betingbalk voor het gewichtigste deel houden en daarnaar liet heele toestel noemen, vindt .. daarentegen de betingstijlen de hoofdzaak van de beting, z. T. op beting en betingstijlen. Eigenaardig nu is het te zien, hoe ook de Russen beurtelings in den betingbalk en in de betingstijlen het voornaamste deel gezien hebben. Rnss. bíleny beteekent volgens V. en A.: tolstye vertikal'nye brus'ja, (dikke vertikale balken), dus m. a. w. de beide betingstijlen, V. geeft daarom ook de plur. bltenyi, terwijl D.'s verklaring van bitem/ daarentegen aanvangt met de woorden: leza c ij brus, vrublenyj v dve brevencatyja stójki (liggende balk, ingehouwen in twee uit balken bestaande stijlen); I). ziet dus evenals W. en WIM sou. in de betingbalk het gewichtigste. De Russen hebben ook afzonderlijke benamingen voor de onderdoelen van de beting, doch deze zijn uit het Lngelsch, hoewel als eerste lid der samenstelling steeds het aan het IToll, ontleende bíleny gebleven is, n.1. bíleny krdspis, ling. cross-piece of the bit, lioll. betingbalk, bilenyboll, Eng. bit-bolt, lioll. betingbout (vgl. W.: betingbouts zijn korte ijzcre staven, welke in de betingbalck gestoocken werden tegen 't afwippen en ontslippen van het touw), en bílenystanders , Eng. standard of the bit, lioll. betingknie (vgl. YViMsou.: beetingknie, de knie daar de beetingbalk op rust). Bij 1). ontbreken deze samenstellingen, In Archangel zijn voor Russ. bíleny de vormen Inleen, bilcennica in omloop.
bron: Meulen 1959 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1959, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
beting
[voorziening op het voordek van een schip voor het beslaan van (anker)trossen of kabels]
datering: 1551 (1551-1600)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1551; av lågty. el. nederl. beting med samma bet.; trol. besl. med äldre sv. bette 'tvärbalk', till 1bita
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
beding, bedding
†verouderd
[gestel tot het vastleggen van trossen]
-
▾ betogen
[trachten aan te tonen]
-
▾ Fries
betoge
[trachten aan te tonen]
-
▾ Fries
betoge
[trachten aan te tonen]
-
▾ betoger
[demonstrant]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
betoger
[demonstrant]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
betoger
[demonstrant]
<via Afrikaans>
-
▾ beton
[bouwmateriaal]
-
▾ Indonesisch
beton
[bouwmateriaal]
-
▾ Jakartaans-Maleis
beton
[bouwmateriaal]
-
▾ Javaans
pleton
[bouwmateriaal]
-
▾ Madoerees
bētton
[bouwmateriaal]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: abēttone = iets met beton verstevigen
bron: Safioedin 1977 (ASIS)
-
▾ Makassaars
batông
[havenkade]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Menadonees
beton
[bouwmateriaal; stenen muur]
-
▾ Minangkabaus
beton
[bouwmateriaal]
-
▾ Papiaments
betòn
[bouwmateriaal]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: betòn armá (gewapend beton)
bron: (Joubert PN)
-
▾ Surinaams-Javaans
béton
[bouwmateriaal]
-
▾ Indonesisch
beton
[bouwmateriaal]
-
▾ betrachten
[in acht nemen]
-
▾ Deens
betragte
[beschouwen, bekijken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: nedertysk betrachten 'tage under overvejelse' ¯ afl. af trachten (jf. tragte (efter))
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
betrakte
[beschouwen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, 'overveie, spekulere på'; FuT; von mnd. betrachten, 'betrachten, denken an, streben nach'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
betrakta
[beschouwen; aanschouwen, nadrukkelijk bekijken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. betrakta 'betrakta; överväga; tänka på'; av lågty. betrachten 'ta i övervägande'; jfr trakta
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
betragte
[beschouwen, bekijken]
-
▾ betrappen
[de bedrijver van iets kwaads verrassen]
-
▾ Fries
betraapje
[de bedrijver van iets kwaads verrassen]
-
▾ Petjoh
bepekken
[de bedrijver van iets kwaads verrassen]
status: ontlening onzeker ; hybride
etymologie: samenstelling van betrappen en ontdekken
bron: Cress 1998 (Cress)
-
▾ Fries
betraapje
[de bedrijver van iets kwaads verrassen]
-
▾ betreden
[bewandelen]
-
▾ Deens
betræde
[op iets lopen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk betreden afl. af træde
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
betrêdzje
[de voet zetten op]
-
▾ Noors
betre, betrede
[op iets lopen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty
bron: NROi (BO; NROi)
-
▾ Deens
betræde
[op iets lopen]
-
▾ betrekkelijk
[in verband staande met]
-
▾ Fries
betreklik
[in verband staande met]
-
▾ Fries
betreklik
[in verband staande met]
-
▾ betrekkelijkheid
[het betrekkelijk-zijn]
-
▾ Fries
betreklikheid
[het betrekkelijk-zijn]
-
▾ Fries
betreklikheid
[het betrekkelijk-zijn]
-
▾ betrekken
[ontbieden, laten komen, kopen bij (van handelswaren)]
-
▾ Fries
betrekke
[ontbieden, laten komen, kopen bij (van handelswaren)]
-
▾ Fries
betrekke
[ontbieden, laten komen, kopen bij (van handelswaren)]
-
▾ betrekking
[werkkring]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1866;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Petjoh
betrekking
[werk in dienstverband, vaste baan]
-
▾ Petjoh
betrekking
[werk in dienstverband, vaste baan]
-
▾ betrouwbaar
[te vertrouwen]
-
▾ Fries
betrouber
[te vertrouwen]
-
▾ Fries
betrouber
[te vertrouwen]
-
▾ betrouwd
[vertrouwd]
-
▾ Fries
betroud
[vertrouwd]
-
▾ Fries
betroud
[vertrouwd]
-
▾ betrouwen
[vertrouwen, toevertrouwen]
-
▾ Fries
betrouwe
[vertrouwen, toevertrouwen]
-
▾ Negerhollands
betrouw, bitróu
[vertrouwen, toevertrouwen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: betrouw (old1776), bitróu (djdj1926)
etymologie: old 1776: ontkennende vorm = no voor betrouw, mi no betrouw em
bron: Josselin 1926 (old1776, djdj1926)
-
▾ Noors
betro
[toevertrouwen; in vertrouwen meedelen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av tro, etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Fries
betrouwe
[vertrouwen, toevertrouwen]
-
▾ betrouwen
[het vertrouwen]
-
▾ Fries
betrouwen
[het vertrouwen]
-
▾ Fries
betrouwen
[het vertrouwen]
-
▾ betten
[bevochtigen]
-
▾ Papiaments
bèt
(dialect)
[bevochtigen]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bèt
(dialect)
[bevochtigen]
-
▾ betuigen
[te kennen geven, uitdrukkelijk verklaren]
-
▾ Fries
betúgje
[te kennen geven, uitdrukkelijk verklaren]
-
▾ Negerhollands
betug
[te kennen geven, uitdrukkelijk verklaren]
-
▾ Zweeds
betyga
[verklaren, verzekeren, attesteren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. betygha; av lågty. betügen med samma bet., till tügen 'intyga', till tüch, tüge 'vittne; intyg'; jfr intyga, övertyga
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fries
betúgje
[te kennen geven, uitdrukkelijk verklaren]
-
▾ beu
[zat]
-
▾ Fries
beu
[zat]
-
▾ Fries
beu
[zat]
-
▾ beugel
[ijzeren ring]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1339-1345;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Engels
boul, bool
†verouderd
[gebogen vorm, in het bijzonder om iets vast te pakken]
datering: 1513 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: perh. a. MDu. boghel or MLG. bogel (mod.Du. beugel, Ger. bƒgel) bow, hoop, ring, f. stem of OTeut. *beugan to bend, bow.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Russisch
búgel'
†verouderd
[ijzeren ring]
status: ontlening onzeker
etymologie: Beugel. Beugel is een ring of rond ijser. WiMscii. Op een schip dient de beugel, zooals T. 'zegt: om twee of meer voorwerpen aaneen te verbinden. Russ. báyel, cercle. De beugels, die de samenstellende deelen der masten verbinden heeten lluss. bayel na maciach \. , J., cercle de mat; zoo heeft J. nog: bayel dl ja lisel spillov {lisel spirty nit Holi. lijzeilspieren), cercle de bouteliors, bayel na rul/a (r u l uit lioll. roer), cercle de gouvernail, bayel na spile {spi l uit lioll. spil), cercle de cabestan, enz.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Schots
bool, boull
[gebogen vorm, in het bijzonder om iets vast te pakken; iemand met o-benen]
datering: 1451-1500 (1451-1500)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ww. voorzien van een beugel (17); boolie, bowlie (gebogen 19-); boolie-backit (gebocheld; met ronde schouders 19-); bowly-legged (met o-benen 20-); bool-horned (met gebogen hoorns; van pers. koppig 1a18-e20)
etymologie: nME boule, MDu boghel
bron: CSD 1985 (CSD)
-
▾ Engels
boul, bool
†verouderd
[gebogen vorm, in het bijzonder om iets vast te pakken]
-
▾ beugelbal
[bal waarmee het beugelspel gespeeld werd; klosspel]
-
▾ Kroatisch
beughelball
[oude Nederlandse sport met een houten kogel en een houten knuppel]
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Kroatisch
beughelball
[oude Nederlandse sport met een houten kogel en een houten knuppel]
-
▾ beuglijn
[hoofdlijn van een bepaald vistuig (beug)]
-
▾ Duits
Böchlien
†verouderd
(dialect)
[hengellijn bij de zeehengelvisserij]
-
▾ Duits
Böchlien
†verouderd
(dialect)
[hengellijn bij de zeehengelvisserij]
-
▾ beuk
[schip van een kerk]
-
▾ Frans
bogge
†verouderd
(dialect)
[schip van een kerk]
-
▾ Frans
bogge
†verouderd
(dialect)
[schip van een kerk]
-
▾ beuken
[hard slaan]
-
▾ Frans
bôkî
(dialect)
[afrossen; volstoppen, inwikkelen]
-
▾ Petjoh
beuken
[hard slaan]
-
▾ Zweeds
boka
[ijzer in kleine stukken verdelen zodat het in de oven past]
datering: 1545 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1545; av lågty. boken 'bulta'; besl. med böka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Frans
bôkî
(dialect)
[afrossen; volstoppen, inwikkelen]
-
▾ beuken
[(van) beukenhout]
-
▾ Frans
beûkine
(dialect)
[bos van sterke takken]
-
▾ Frans
beûkine
(dialect)
[bos van sterke takken]
-
▾ beukenhout
[hout van de beuk]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
beukenhout
[(hout van) op de beuk lijkende boomsoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
beukenhout
[(hout van) op de beuk lijkende boomsoort]
-
▾ beul
[scherprechter]
-
▾ Fins
pyöveli
[scherprechter]
<via Zweeds>
datering: 1605 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 Bentlin 2008 (KH, NSSK, SKP, TN, Bentlin)
-
▾ Fries
beul
[scherprechter]
-
▾ Zweeds
bödel
[scherprechter]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bödelsdräng, bödelsvälde
etymologie: före 1520; fornsv. bödhil; av lågty. bödel med samma bet., eg. 'tjänare; bud'; besl. med bjuda; jfr bövel
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Fins
pyöveli
[scherprechter]
<via Zweeds>
-
▾ beuling
[ingewanden; worst]
-
▾ Duits
Beuling
[worstvormige, met buskruit gevulde ontsteker van mijnen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bartz: Übernommen von niederländ. regional beuling "gefüllter Darm, Blutwust", dt. auch Zündwurst, französ. saucisson "Wurst, Zündwurst".
bron: Bartz 2007 (Bartz, Kluge See)
-
▾ Menadonees
bòlong
[varkensworst]
status: ontlening onzeker
etymologie: Trefwoord is niet zeker. Javaans bolongan, holte.
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Duits
Beuling
[worstvormige, met buskruit gevulde ontsteker van mijnen]
-
▾ beunhaas
[onbevoegd werker]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1649;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
bønhas
[onbevoegd werker]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra nt. bönhase, mnt. bonehase, egl. “lofthare” (jf. ty. bühne, sml. Bynne), øgenavn til katten og brugt overf. om ikkelavsmæssige haandværkere, der arbejdede i smug paa loftskamre, hvor oldermanden lod dem “jage”, Törnqvist: aus nd. bönehase. Smet 83
bron: Dahlerup 1919-1956 Smet 1983 Törnqvist 1977 (OOD, Törnqvist, Smet 83)
-
▾ Fries
beunhazze
[onbevoegd werker]
-
▾ Zweeds
bönhas
[onbevoegd werker]
datering: 1621 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1621; av lågty. bönhase med samma bet., ung. 'vindsråtta'; trol. till böne 'loft, vind' och hase 'hare' (med oklar betydelseutveckling), Törnqvist: aus nd. bönehase
bron: NEO 1995 Törnqvist 1977 (NEO, Törnqvist)
-
▾ Deens
bønhas
[onbevoegd werker]
-
▾ beurs
[portemonnee]
-
▾ Ambons-Maleis
bors
[portemonnee]
status: ontlening onzeker
etymologie: bajar bors 'contributie betalen aan de schutterskas'
bron: Prick 1906 (Prick 1906)
-
▾ Deens
børs
[portemonnee]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra nt. börs, holl. beurs (jf. ty. börse), af fr. bourse ell. mlat. bursa (jf. Bursch); af gr. býrsa, bælg, læderbeholder; sa. ord som II. Børs; foræld. og spøg., jf.: “bruges meest i det sammensatte Ord: Guldbørs.”VSO., SfSubstantiv Femininum "Geldbeutel" std.Standardwortschatz reg.regional (18. Jh.)Entlehnung. Entlehnt aus nndl. beurs, das seinerseits auf ml. bursa "Geldbeutel" zurückgeht.
bron: Dahlerup 1919-1956 Foerste 1938 (OOD, Kluge, Duden Universal, Foerste)
-
▾ Duits
Börse
†verouderd
[geldbuidel]
status: ontlening onzeker
etymologie: SfSubstantiv Femininum "Geldbeutel" std.Standardwortschatz reg.regional (18. Jh.)Entlehnung. Entlehnt aus nndl. beurs, das seinerseits auf ml. bursa "Geldbeutel" zurückgeht.
bron: Duden Universal 2003 Foerste 1938 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal, Foerste)
-
▾ Negerhollands
beers
[portemonnee]
-
▾ Papiaments
bèshi (ouder: bersji)
[portemonnee]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Putman1859: p.29
bron: (Joubert PN, Putman1859)
-
▾ Ambons-Maleis
bors
[portemonnee]
-
▾ beurs
[handelsbeurs]
-
▾ Arabisch (Egypte)
burṣa
[handelsbeurs; groot café]
<via Frans>
-
▾ Arabisch (Irak)
burṣa, bōrṣa
[handelsbeurs]
<via Frans>
-
▾ Arabisch (MSA)
burṣa, al-burṣa
[handelsbeurs]
<via Frans>
-
▾ Azeri
birja
[handelsbeurs]
<via Russisch>
-
▾ Deens
børs
[handelsbeurs; persoon die op de handelsbeurs werkt]
datering: 1759 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nederlandsk beurs 'børs' ¯ middellatin bursa 'pengepung' ¯ græsk b÷rsa 'dyrehud, lædersæk' . OOD: fra holl. beurs; sa. ord som I. Børs, opr. navn paa et handelshus i Brügge tilhørende familien van der Burse, der førte tre pengepunge i sit vaaben)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Jessen 1883 (PNOE, Jessen, OOD, Arnesen)
-
▾ Duits
Börse
[handelsbeurs]
datering: 1551-1600
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Börsianer (a. beursmakelaar (omgangstaal)b. beursspeculant)
etymologie: Duden: (gr)>l>spätl>frz>niederl. Kluge: Entlehnt aus nndl. beurs, das das "Börsengebäude" in Antwerpen bezeichnet. Dieser Name wird zurückgeführt auf das Brügger Kaufleutegeschlecht van de burse (weil sie als Kaufleute drei Börsen = Geldbeutel, im Wappen führten). Lateinische Belege in Frankreich und Brabant zeigen aber, daß einschlägige Gebrauchsweisen des Wortes schon erheblich älter sind. So wird ml. bursa "Geldbeutel" früh zu einem Ausdruck für "gängige Währung" und für "Geldwechsel"; dann für "Ort, an dem der Geldwechsel stattfindet" und dann weiter verallgemeinert. Duden Universal: niederl. (geld)beurs < spätlat. bursa = Fell, Ledersack < griech. býrsa, Bluhme: Nederlands: Semant: Nl. " Van der Burse" 1286 (PN) in Brugge haben Wappen mit drei Börsen, 1360 Gebäue > Börse in Antwerpen
bron: Duden Universal 2003 Foerste 1938 Kluge 2002 (Kytzler, Kluge, Duden Universal, Foerste, Bluhme)
-
▾ Engels
bourse
[effectenbeurs (buiten Groot-Brittannië en VS)]
<via Frans>
datering: 1801-1900 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: F., 'purse'; see BURSE.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Esperanto
borso
[effectenbeurs]
<via Frans>
datering: 1889 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: borsisto ‘beurshandelaar’
bron: Cherpillod 2003 (Cherp)
-
▾ Fins
pörssi
[handelsbeurs]
<via Zweeds>
datering: 1751-1800
status: ontlening onzeker
bron: Häkkinen 2004 Kirjoittaja 1999 Nurmi 1998 Sadeniemi 2002 (KH, NSSK, SKP, TN)
-
▾ Frans
Bourse
[handelsbeurs]
datering: 1549 (1501-1550)
status: ontlening onzeker
etymologie: ÉTYM. 1549; p.-ê. du n. de l'hôtel de la famille Van der Burse, à Bruges, avec infl. de 1. bourse, hypothèse contestée par Guiraud qui fait venir le mot de 1. bourse, dans des expressions comme monnaie courant en bourse où bourse signifie « place où se tiennent les opérations commerciales », puis, par métonymie « l'opération elle-même
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Fries
beurs
[handelsbeurs]
-
▾ Grieks
mpoursa /boersa/
[handelsbeurs]
<via Frans>
-
▾ Hongaars
börze
[handelsbeurs]
<via Duits>
-
▾ Indonesisch
bursa
[effectenbeurs; handelsbeurs, markt]
-
▾ Italiaans
borsa
[handelsbeurs]
status: ontlening onzeker
etymologie: Dal cognome della famiglia Borsa (Van der Burse) il cui palazzo a Bruges, in Belgio, divenne sede di scambi.
bron: Bolelli 1989 Sijs 2010 (Bolelli, Van der Sijs 1998)
-
▾ Javaans
bures; bursa
[effectenbeurs; handelsbeurs, markt]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bursa séks = seksmarkt
bron: Albada 2007 Pigeaud 1989 (Pigeaud; Albada, Rob van & Th. Pigeaud (2007), Javaans-Nederlands woordenboek, Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.)
-
▾ Koerdisch
borsa
[handelsbeurs]
<via Italiaans>
-
▾ Lets
birža
[handelsbeurs]
<via Russisch>
status: ontlening onzeker
etymologie: kr. биржа < fr. bourse < vidusl. lat. bursa maks; nosaukta Briges patriciešu dzimtas Van der Burse vārdā, kuras namā 14. gs. bieži ieradās itāliešu tirgotāji, lai slēgtu veikala darījumus
bron: Baltutis 2005 (U. Baltutis)
-
▾ Litouws
birža
[handelsbeurs]
<via Russisch>
status: ontlening onzeker
etymologie: pranc. bourse < lot. bursa - piniginė
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Maltees
borża
[handelsbeurs]
<via Italiaans>
-
▾ Noors
børs
[handelsbeurs]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: gj nederl fra mlat bursa 'pengepung'; FuT: von neund. börs < as. bursa, 'säckel"(holll. beurs 'geldbeutel, börsengebäude'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 Arnesen (BO; FuT, Arnesen)
-
▾ Oekraïens
bírža
[handelsbeurs]
<via Russisch>
-
▾ Perzisch
burs
[handelsbeurs]
<via Frans>
-
▾ Russisch
bírža
[handelsbeurs; (Bargoens) productiesector in een strafinrichting]
datering: 1705 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Wohl aus ndl. beurs oder nhd. Börse, zu frz. bourse, das auf den Namen einer Kaufmannsfamilie 'van der Burse' in Brügge im 13. Jhdt. zurückgeht, s. Kluge-Götze EW.70. Kaum über poln. birz<.>a, trotz Smirnov 60, s. Christiani a.a.O. uit VdMeulen: B e u r s . De Beurs, de vergaaderplaats der Koopluiden, Winsch. 24. In de 17de en 18de eeuw ook nog in de oudere vormen beurse, beurze, burse, burze, borse, borze (Ndl. Wdb. 2, 2285-2286). Russ. biria. Bekend is de zogenoemde Oollandskaja birža (Hollandse beurs) te Petersburg op de Oostpunt van Vasilij ostrov. Het woord is aangetroffen sedert 1705 (Christiani 41) en luidde oudtijds ook birž uit ndl. beurs. Een bewijsplaats uit de jaren 1720-1722 vindt men bij Smirnov 60 uit de Poln. Sobr. Zak. 6, n°. 3708: Nadležit v boľšich pomorskich i pročich kupečeskich znatnych gorodach .. . postroiť birži (Men moet in de grote aan zee gelegen en de overige belangrijke koopkoopsteden . . . beurzen bouwen); vgl. Scheltema 4, 192 (in een opgave der verordeningen van Peter): de commercieele inrigtingen van beurzen en koophoven. Aan po. birža uit hd. börse is het niet ontleend, vgl. Vasmer 1, 86.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, Cernych, ESR, VdMeulen 1959)
-
▾ Servisch
berza
[handelsbeurs]
<via Duits>
-
▾ Spaans
bolsa
[handelsbeurs]
-
▾ Tsjechisch
burza
[handelsbeurs]
<via Duits>
-
▾ Turks
borsa
[handelsbeurs]
<via Italiaans>
-
▾ Wit-Russisch
bírža
[handelsbeurs]
<via Russisch>
-
▾ Zweeds
börs
[handelsbeurs]
datering: 1617 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NEO; Hist.: sedan 1617; av lågty., nederl. börs med samma bet.; samma ord som 1börs; från 'penningpung' till 'sällskap med gemensam kassa' till 'samlingslokal för mäklare'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Arabisch (Egypte)
burṣa
[handelsbeurs; groot café]
<via Frans>
-
▾ beurs
[studiebeurs]
-
▾ Chinees-Maleis
bers
[studiebeurs]
-
▾ Chinees-Maleis
bers
[studiebeurs]
-
▾ beurt
[geregelde volgorde]
-
▾ Deens
børt
[geregelde volgorde; vaartuig dat regelmatig vaart]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra nt. bört ell. holl. beurt; besl. m. burde || bet. 2 er opstaaet dels ved forkortelse af Børtsmakke olgn. (ell. omtydning af Børtdag olgn.), dels ved sammenblanding m. Bøjert, idet bøjerter brugtes i færgefarten over Storebælt, jf. Sal.2IV.587, Kremer: Westmünsterland, Smet: zowel aan de Elbe als in Mecklenburg bekend en wordt nog gebruikt. Teuchert: in die beiden großen Haftenorte sind durch den Handel, die Seeleute und die Bürosprache sowie durch unmittelbare Zuzug viele ndl. Ausdrücke gelangt; Richey macht wiederholt auf diesen Bezug fremden Sprachgutes aufmerksam, und in Brem. Wb. sind Hinweise der gleichen Art häufig. So sind zugewandert die hamburgischen, bei Richey vermerkten Ausdrücke Bört die Ordnung, die einen trifft, etwas zu verrichten. Teuchert: Bremen en Hamburg. Foerste: In der heutigen Mundart sehr gebräuchlich. RhWB: Klevld, Schlüter: aus der Schiffersprache
bron: Dahlerup 1919-1956 Foerste 1938 Smet 1983 Smet 1992 Arnesen (OOD, Arnesen, Smet 92, Smet 83, Foerste)
-
▾ Duits
Beurt, Beurth, Bört, Boerth, Bäört, Böört
(dialect)
[geregelde volgorde]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Börtlüde=beurtlieden, to Bört fallen=iets valt iemand te beurt, bi Börten=bij beurten
etymologie: Kremer: Westmünsterland, Smet: zowel aan de Elbe als in Mecklenburg bekend en wordt nog gebruikt. Teuchert: in die beiden großen Haftenorte sind durch den Handel, die Seeleute und die Bürosprache sowie durch unmittelbare Zuzug viele ndl. Ausdrücke gelangt; Richey macht wiederholt auf diesen Bezug fremden Sprachgutes aufmerksam, und in Brem. Wb. sind Hinweise der gleichen Art häufig. So sind zugewandert die hamburgischen, bei Richey vermerkten Ausdrücke Bört die Ordnung, die einen trifft, etwas zu verrichten. Teuchert: Bremen en Hamburg. Foerste: In der heutigen Mundart sehr gebräuchlich. RhWB: Klevld, Schlüter: aus der Schiffersprache
bron: Foerste 1938 Kremer 1998 RhWB 1928-1971 Schlüter 1952 Smet 1983 Smet 1992 Teuchert 1972 (Kremer 98, Smet 92, Teuchert, Smet 83, Foerste, Schlüter, RhWB )
-
▾ Fries
beurt
[geregelde volgorde]
-
▾ Negerhollands
beurd
[geregelde volgorde, rij]
-
▾ Noors
børt
[geregelde volgorde]
-
▾ Papiaments
bùrt
[geregelde volgorde]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Surinaams-Javaans
birt
[geregelde volgorde]
-
▾ Zweeds
börd
[wat iemand ten deel valt, lot]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: SAOB; jfr ä. d. bøt (i bet. 2) o. byrd (i bet. 3), nor. dial. bør, børt, byrt (i bet. 1–3); af holl. beurt (i bet. 1–3) l. nt. bört, beurt (i bet. 2); jfr äfv. t. gebühr (i bet. 1 o. 3); afledn. till ett v,, motsv. sv. BÖRA; ordet synes särskildt ha användts af lotsar o. öfverhufvud sjöfarande o. af dem lånats från holl. l. nt.
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Deens
børt
[geregelde volgorde; vaartuig dat regelmatig vaart]
-
▾ beurtboot, beurtschip
[schip dat een geregelde vaart onderhoudt]
-
▾ Duits
Börtschiff
[schip dat een geregelde vaart onderhoudt]
-
▾ Macedonisch
bertbrodovi
[schepen die een regelmatige lijndienst onderhouden]
status: ontlening onzeker
etymologie: het Macedonische woord is een plurale tantum
bron: Širilova 2001 (Širilova)
-
▾ Duits
Börtschiff
[schip dat een geregelde vaart onderhoudt]
-
▾ beurtman, beurtschipper
[schipper die een geregelde vaart onderhoudt]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1744;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche -
▾ beurtvaart
[vaste vaart op gezette dagen, door beurtschippers]
-
▾ Duits
Börtfahrt
(dialect)
[vaste vaart op gezette dagen, door beurtschippers]
status: ontlening onzeker
etymologie: Niederdeutsch
bron: Foerste 1938 Menke 2004 (Menke 04, Foerste)
-
▾ Duits
Börtfahrt
(dialect)
[vaste vaart op gezette dagen, door beurtschippers]
-
▾ beuzelen
[onzin vertellen]
-
▾ Duits
böseln
(dialect)
[liegen]
status: ontlening onzeker
etymologie: Teuchert: Hamburg/Bremen
bron: Richey 1755 Teuchert 1972 (Teuchert, Richey)
-
▾ Fries
beuzelje
[onzin vertellen]
datering: 1901 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: beuzeling 1855
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Duits
böseln
(dialect)
[liegen]
-
▾ bevallen
[behagen]
-
▾ bevallig
[gracieus, lief, sierlijk]
-
▾ Fries
befallich
[gracieus, lief, sierlijk]
-
▾ Fries
befallich
[gracieus, lief, sierlijk]
-
▾ bevalling
[het baren van een kind]
-
▾ Sranantongo
befale
[het baren van een kind]
-
▾ Sranantongo
befale
[het baren van een kind]
-
▾ bevangen
[overmeesterd]
-
▾ bevatten
[omvatten; begrijpen]
-
▾ Deens
befatte
[zich met iets bezighouden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bevaten 'gribe fat i, fastsætte, fastlægge, bestemme' dannet af be- + vaten 'fatte om' afl. af vat 'fad'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
befatte seg
[zich met iets bezighouden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. bevaten , ty. befassen; eg. 'gripe, fatte om' ; BO: fra lty, egl. 'gripe, fatte om'; FuT: von nd. sik bevaten = nhd. sich befassen, eigentlich 'sich belasten, beladen mit'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
befatta sig
[zich met iets bezighouden; zich bemoeien met]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. befata sik; av lågty. sik bevaten, eg. 'inveckla sig i ngt'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
befatte
[zich met iets bezighouden]
-
▾ bevel
[commando, gezag]
-
▾ Negerhollands
befeel
[commando, gezag]
-
▾ Zweeds
befäl
[commando, militair gezag]
datering: 1613 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: befälsrätt
etymologie: sedan 1613; av lågty. bevel med samma bet., till bevelen 'befalla'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Negerhollands
befeel
[commando, gezag]
-
▾ bevelen
[gelasten, orders geven]
-
▾ Deens
befale
[gelasten, bepalen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bevalen, bevelen ¯ oldnedertysk bifelhan 'beordre nogen at gemme noget, betro nogen noget til opbevaring' dannet af bi- + felhan 'skjule' (besl.m. dansk fjæle 'skjule')
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
befeel, beveel
[gelasten]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: befeel (old 1776), beveel (Hesseling 1905:194)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 194)
-
▾ Noors
befale
[gelasten, orders geven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: von mnd. befalen, nebenform (oder vielleicht ablautsform) zu bevelen
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
befalla
[gelasten, orders geven]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. befala; av lågty. bevalen med samma bet., eg. 'anförtro'; besl. med fornsv. fiala 'gömma', se fjälster
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
befale
[gelasten, bepalen]
-
▾ bevelhebber
[commandant]
-
▾ Duits
Befehlshaber
[commandant]
datering: 1651-1700
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Laut Ponten eine Lehnübersetzung nach von Zesen. Dazu keinerlei Hinweis in anderen Wörterbüchern.
bron: Ponten 1968 (Ponten)
-
▾ Duits
Befehlshaber
[commandant]
-
▾ beven
[trillen]
-
▾ Berbice-Nederlands
befu
[trillen]
-
▾ Negerhollands
beev, beeven
[trillen]
datering: 1742 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: beev (old 1776, Hesseling 1905: 252), beeven (Rossem 1996: 52)
bron: Hesseling 1905 Rossem 1996 (old 1776, Rossem 1996: 52, Hesseling 1905: 252)
-
▾ Sranantongo
beifi
[rillen, trillen]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Berbice-Nederlands
befu
[trillen]
-
▾ bever
[knaagdier]
-
▾ Deens
bæver
[knaagdier]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: bever (vist i form paavirket af mnt. bever, PNOE: fra nedertysk bever som erstattede ældre middeldansk biur, begge ¯ fællesgermansk *be¡ru som igen kommer af indoeuropæisk *bhe-bhru- afl. af *bher- 'strålende, lysebrun' . FuT: Nederlands of Nederduits.
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (PNOE, OOD, FuT)
-
▾ Litouws
bebras
[knaagdier]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: stwn. bibar, niem. Biber, śrdn. bēver, stang. beofer, ang. beaver, stisl. bjōrr
bron: Smoczyński 2007 (W. Smoczyński)
-
▾ Noors
bever
[knaagdier]
-
▾ Zweeds
bäver
[knaagdier]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bäverekorre, bäverråtta, berg(s)bäver, sumpbäver
etymologie: före 1520; fornsv. bäver; av lågty. bever med samma bet.; motsvarande det inhemska bjur; eg. 'den brune'; besl. med björn, brun
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bæver
[knaagdier]
-
▾ bevergeil
[castoreum]
-
▾ Deens
bævergejl
[castoreum]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: efter mnt. beverge(i)l, ty. bibergeil; -gejl af mnt. ty. geile, testikel, jf. gejl
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
bevergjel
[castoreum]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty beverge(i)l; FuT: von mnd. bevergeil, -gêl, -geile (holl. bevergeil)
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
bävergäll
[castoreum]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bävergel(l); av lågty. bevergeil med samma bet., till geil 'testikel'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bævergejl
[castoreum]
-
▾ bevesten
[(verouderd) in staat van verdediging brengen; steviger maken]
-
▾ Deens
befæste
[verstevigen, versterken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bevesten, bevestenen 'fæste, fæstne, befæste' dannet af be- + vesten, vestenen 'fæste, fæstne, befæste'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
befeste
[met vestingwerken beschermen (een stad); bevestigen, (wederkerend) sterker, zekerder worden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: mnty. bevesten , opr. 'gjøre fast'
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
befæste
[verstevigen, versterken]
-
▾ bevestigen
[vastmaken]
-
▾ Negerhollands
bevestig
[vastmaken]
-
▾ Negerhollands
bevestig
[vastmaken]
-
▾ bevesting
[(verouderd) het versterken, steviger maken van iets]
-
▾ Noors
befestning
[het versterken; vestingwerk]
-
▾ Noors
befestning
[het versterken; vestingwerk]
-
▾ bevinden, zich
[in de genoemde toestand zijn; ergens zijn]
-
▾ Deens
befinde sig
[ergens zijn; in een bepaalde toestand zijn]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bevinden 'opdage, bemærke, finde' dannet af be- + vinden 'finde'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
befine
[ergens zijn, verkeren]
-
▾ Negerhollands
bevind
[in de genoemde toestand zijn; ergens zijn]
-
▾ Noors
befinne seg
[zich voelen, (ergens) zijn, leven; (verouderd) blijken (te zijn), constateren (te zijn)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. bevinden; 'finne, se, oppdage'; BO: fra lty 'finne, se, oppdage'
bron: NROi (NROi, NOBi; BO)
-
▾ Zweeds
befinna sig
[ergens zijn]
datering: 1656 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1656; av lågty. sik bevinden med samma bet.; till finna
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
befinde sig
[ergens zijn; in een bepaalde toestand zijn]
-
▾ bevlekken
[bezoedelen]
-
▾ Fries
beflekje
[bezoedelen]
-
▾ Fries
beflekje
[bezoedelen]
-
▾ bevlieging
[opwelling]
-
▾ Fries
befleane
[opwelling]
-
▾ Fries
befleane
[opwelling]
-
▾ bevlijten, zich
[zijn best doen voor iets]
-
▾ Deens
beflitte
[zijn best doen voor iets]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk (sik) bevlîten, bevlîtigen 'anstrenge (sig)' dannet af be- + en afledning af vlît 'flid'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beflitte seg
[zijn best doen voor iets]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. sik bevlîten; fra lty, besl m flittig; FuT: von nd. (ostfries. ) sik beflîten.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Deens
beflitte
[zijn best doen voor iets]
-
▾ bevochtigen
[vochtig, nat maken]
-
▾ Fries
fochtigje
[vochtig, nat maken]
-
▾ Fries
fochtigje
[vochtig, nat maken]
-
▾ bevoegd
[gerechtigd]
-
▾ Negerhollands
buevoogt
[rechter]
-
▾ Sranantongo
bufuktu
[gerechtigd; bevoegde]
-
▾ Negerhollands
buevoogt
[rechter]
-
▾ bevolkingsgroep
[deel van de bevolking met een bepaalde identiteit]
-
▾ Sranantongo
bevolkingsgroep
[deel van de bevolking met een bepaalde identiteit]
-
▾ Sranantongo
bevolkingsgroep
[deel van de bevolking met een bepaalde identiteit]
-
▾ bevorderen
[de ontwikkeling begunstigen]
-
▾ Deens
befordre
[de ontwikkeling begunstigen; transporteren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bevorderen 'bringe fremad, fremme, opfordre'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
befordre
[vervoeren; de ontwikkeling begunstigen]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
befordra
[transporteren]
datering: 1622 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1622; av lågty. bevorderen med samma bet.; jfr fordra
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
befordre
[de ontwikkeling begunstigen; transporteren]
-
▾ bevracht
[een vracht dragend]
-
▾ Kupang-Maleis
bofrak
[dik, vet]
-
▾ Kupang-Maleis
bofrak
[dik, vet]
-
▾ bevrachten
[overeenkomst sluiten tot vervoer van goederen per vaar- of voertuig; vracht laden in of op iets]
-
▾ Deens
befragte
[een schip huren voor vervoer; vracht laden of lossen (op een schip)]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra ty. befrachten, holl. bevrachten
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Noors
befrakte
[(ruimte op) een schip huren voor goederen- of personenvervoer]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: BO; fra nederl, ty.
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
befrakta
[overeenkomst sluiten tot vervoer van goederen per vaar- of voertuig; vracht laden in of op iets]
datering: 1723 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: SAOB 1898 (SAOB; NEO)
-
▾ Deens
befragte
[een schip huren voor vervoer; vracht laden of lossen (op een schip)]
-
▾ bevragen
[onderzoeken; ondervragen; (Vlaams) inlichtingen vragen]
-
▾ Noors
bespørre (seg)
†verouderd
(dialect)
[(onder)vragen, om raad vragen; (wederkerend) inlichtingen vragen]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: etter mnty. bevragen , ty. befragen
bron: NROi (NROi)
-
▾ Sranantongo
befrâg
[ondervragen]
-
▾ Noors
bespørre (seg)
†verouderd
(dialect)
[(onder)vragen, om raad vragen; (wederkerend) inlichtingen vragen]
-
▾ bevreemden
[verwonderen]
-
▾ Fries
befrjemdzje
[verwonderen]
-
▾ Fries
befrjemdzje
[verwonderen]
-
▾ bevreemding
[het bevreemden, verwondering]
-
▾ Fries
befrjemding
[het bevreemden, verwondering]
-
▾ Fries
befrjemding
[het bevreemden, verwondering]
-
▾ bevrienden, zich
[vertrouwelijke en genegen band met iemand aangaan]
-
▾ bevrijden
[vrijmaken]
-
▾ Deens
befri
[vrijmaken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bevrien dannet af be- + en afledning af adj. vrî (jf. fri)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
befri
[vrijmaken (van)]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. bevrîen; BO: fra lty
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Zweeds
befria
[vrijmaken; verlossen uit onderdrukte of ingesloten toestand]
datering: 1627 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1627; av lågty. bevrien med samma bet.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
befri
[vrijmaken]
-
▾ bevroeden
[begrijpen]
-
▾ Fries
befroedzje
[begrijpen]
-
▾ Fries
befroedzje
[begrijpen]
-
▾ bewaarheiden
[bevestigen]
-
▾ Duits
bewahrheiten
[bevestigd worden]
datering: 1751-1800
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Lehnübers. von nl. bewaarheiden, in der 2.H.d.18.Jhs. als Ersatz für verificieren (zuerst jur.?), >bewähren<, diesen Umstand zu bewahrheiten Klopstock; am üblichsten sich bewahrheiten
bron: Paul 2002 (Paul)
-
▾ Duits
bewahrheiten
[bevestigd worden]
-
▾ bewaarplaats
[(verouderd) bezet gehouden plaats]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bewaarplaats
[perceel grond waar mijnbouw niet is toegestaan]
datering: 1895 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Afr. Du., transf. use of Du. bewaarplaats place of storage, fr. bewaren to store safely + plaats open piece of land.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bewaarplaats
[perceel grond waar mijnbouw niet is toegestaan]
-
▾ bewachten
[(verouderd) de wacht houden over]
-
▾ bewaken
[toezien, surveilleren]
-
▾ Papiaments
wak (ouder: waak)
[toezien, surveilleren]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.18
bron: Putte 2008 (Ewijk, Putte PN)
-
▾ Papiaments
wak (ouder: waak)
[toezien, surveilleren]
-
▾ bewaker
[iemand die bewaakt]
-
▾ Fries
bewaker
[iemand die bewaakt]
-
▾ Papiaments
bewaker
[iemand die bewaakt]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Fries
bewaker
[iemand die bewaakt]
-
▾ bewaren
[houden, handhaven]
-
▾ Berbice-Nederlands
bwaru
[houden, handhaven]
-
▾ Deens
bevare
[houden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bewaren 'passe på, beskytte' afl. af waren 'passe på, sørge for' samme ord som vb. vare i betydningen 'tage vare på, være forsigtig' (jf. også sb. vare 'det at passe på noget')
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bewaar, bwā, bewaer
[behouden; opbergen; handhaven; behoeden]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: bewaar (old 1776), bwā (djdj 1926), bewaer (Hesseling 1905: 207
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old 1776, djdj 1926, Hesseling 1905: 207)
-
▾ Noors
bevare
[houden, handhaven; beschermen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, siste leddet sm o s vare i bet 'ta vare på'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
bevara
[(be)houden]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bevara; av lågty. bewaren med samma bet.; jfr 4var, 2vara
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Berbice-Nederlands
bwaru
[houden, handhaven]
-
▾ beweeglijk
[mobiel; actief]
-
▾ Deens
bevægelig
[mobiel; gevoelig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bewegelik afl. af bewegen (jf. bevæge)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bevegelig
[mobiel; variabel; gevoelig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO (< bevege, lty)
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
bevægelig
[mobiel; gevoelig]
-
▾ bewegen
[in beweging brengen of zijn]
-
▾ Deens
bevæge
[in beweging brengen of zijn]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ETYMOLOGI: fra nedertysk, tysk bewegen afl. af wegen 'veje, overveje, tænke på, bevæge' (jf. veje)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
beweeg
[in beweging brengen of zijn]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Noors
bevege
[in beweging brengen of zijn]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty, siste leddet sm o s veie
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Sranantongo
buweigi
[in beweging zijn]
-
▾ Zweeds
beveka
[aanzetten, overhalen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. beveka; av lågty. beweken 'uppmjuka'; jfr vek
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bevæge
[in beweging brengen of zijn]
-
▾ beweging
[verplaatsing]
-
▾ Negerhollands
beweging, beweeging
[verplaatsing]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beweging (old 1776), beweeging (Hesseling 1905: 268)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 268)
-
▾ Negerhollands
beweging, beweeging
[verplaatsing]
-
▾ bewegingskracht
[beweegkracht, drukkende kracht]
-
▾ bewerkstelligen
[uitvoeren]
-
▾ Fries
bewurkstelligje
[uitvoeren]
-
▾ Fries
bewurkstelligje
[uitvoeren]
-
▾ bewerktuigd
[organisch]
-
▾ Chinees
youji
[organisch]
<via Japans>
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Van Jap. mo-ki. lit. to not have a machine
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Japans
yūki
[organisch, lett. werktuig hebben(d)]
-
▾ Chinees
youji
[organisch]
<via Japans>
-
▾ bewijs
[schriftelijke verklaring, certificaat]
-
▾ Indonesisch
bowés nomor
[kentekenbewijs]
-
▾ Jakartaans-Maleis
surat bowès
[nummerbewijs]
-
▾ Javaans
buwis
[schriftelijke verklaring]
-
▾ Makassaars
bawês, bawêsé
[lidmaatschapsbewijs; rijbewijs]
status: ontlening onzeker
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Negerhollands
bewies
[schriftelijke verklaring, certificaat]
-
▾ Papiaments
bewijs
†verouderd
[schriftelijke verklaring]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: doena bewijs - bewijzen
etymologie: Uit: Putman1859 p.55
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Sranantongo
bewèis
[blijk; schriftelijke verklaring]
-
▾ Indonesisch
bowés nomor
[kentekenbewijs]
-
▾ bewijzen
[aantonen]
-
▾ Deens
bevise
[aantonen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bewisen 'vise, anvise, bevise' afl. af vb. wisen (jf. vise)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bewies
[aantonen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 211)
-
▾ Noors
bevise
[feiten documenteren; aantonen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO:fra lty, eg. 'vise ved hjelp av kjensgjerninger'; FuT: von mnd. bewîsen, das nhd. beweisen und erweisen entspricht.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Papiaments
bewijs
†verouderd
[aantonen]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Ewijk p.18
bron: Ewijk 1875 (Ewijk)
-
▾ Zweeds
bevisa
[aantonen]
datering: 1520 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bevisa; av lågty. bewisen med samma bet.; jfr 2visa
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bevise
[aantonen]
-
▾ bewilligen
[toestaan, vergunnen]
-
▾ Deens
bevillige
[toekennen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bewilligen, bewillen 'indvillige, gøre villig til, overtale' afl. af wille 'vilje'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
bewillig
[toestaan, vergunnen]
-
▾ Noors
bevilge
[toekennen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO:m lty bewill(ig)en, eg 'gå inn på ens vilje'; FuT: mnd. bewilligen.
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
bevilja
[toekennen, verlenen, toestaan]
datering: 1545 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1545; av lågty. bewillen med samma bet.; jfr 2vilja
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bevillige
[toekennen]
-
▾ bewilliging
[toestemming]
-
▾ Noors
bevilling
[vergunning, concessie]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. bewillinge til bewillen , jf. bevilge; BO: fra lty, av bewill(ig)en; FuT: mnd. bewilligen, eigentlich 'auf den willen jemandes eingehen
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Noors
bevilling
[vergunning, concessie]
-
▾ bewindhebber
[naam voor directeuren van vroegere Nederlandse handelmaatschappijen]
-
▾ Duits
Gewinnhaber, Bewindhaber
†verouderd
[leden van de VOC]
status: ontlening onzeker
etymologie: GEWINNHABER, m., verdeutschung der holländischen bezeichnung für die mitglieder der ostindischen compagnie: der general, und raht von Neu-Batavien, haben bald, nach aufrichtung ihrer stadt und staats daselbst, die gewinnhaber (gewinthebber) in Holland ersucht, man wolte ihnen doch einige mägdlein senden, um selbige, an die Niderländer desz orts, zu verheiraten. ERASMUS FRANCISCI lustige schaubühne (2, 3) 2, 632; die ost-indische compagnie in Holland (aus deren mit-gliedern denen gewinnhabern sich einige mit etlichen tonnen golds nicht auskauffen liessen). GRIMMELSHAUSEN wieder erstand. Simplic. 3, 154. BEWINDHABER, m. nnl. bewindhebber, befehlshaber, ein
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Gewinnhaber, Bewindhaber
†verouderd
[leden van de VOC]
-
▾ bewogen
[ontroerd]
-
▾ Deens
bevågen
†verouderd
[aandachtig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk og ældre tysk bewogen ¯ perf.ptc. af bewegen (jf. bevæge)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bevågen
†verouderd
[welwillend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. og eldre ty. bewogen , egtl. pf. pt. av bewegen
bron: NROi (NROi)
-
▾ Zweeds
bevågen
[toegedaan, genegen]
datering: 1546 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1546; jfr fornsv. bevoghin 'benägen'; av lågty. bewogen 'benägen', eg. perf. part. av bewegen 'röra'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bevågen
†verouderd
[aandachtig]
-
▾ bewust
[bekend, bedoeld]
-
▾ Fries
bewust
[bekend, bedoeld]
-
▾ Fries
bewust
[bekend, bedoeld]
-
▾ bewusteloos
[buiten bewustzijn]
-
▾ Fries
bewusteleas
[buiten bewustzijn]
datering: 1853 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bewusteleasheid, bewusteleazens 1969
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Fries
bewusteleas
[buiten bewustzijn]
-
▾ bewustzijn
[vermogen tot besef]
-
▾ Chinees
yishi
[vermogen tot besef]
<via Japans>
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: Van Jap. ishiki
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Japans
ishiki
[vermogen tot besef, lett. gedachten weten]
-
▾ Chinees
yishi
[vermogen tot besef]
<via Japans>
-
▾ bezaan
[achterste gaffelzeil]
-
▾ Boeginees
besā̂ng
[achterste gaffelzeil]
-
▾ Bulgaars
bizan
[bezaansmast]
<via Russisch>
status: ontlening onzeker
bron: http://www.websters-online-dic (http://www.websters-online-dictionary.org (25/03/2006))
-
▾ Deens
mesan (ouder: besan)
[achterste gaffelzeil; bezaansmast]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra ty. besan ( meysan) ell. holl. bezaan, Duden Fremd: lat.-it.-span.-niederl.; der; -s, -e. Duden Universal: älter niederl. besane < ital. mezzana, eigtl. w. Form von: mezzano = mittlerer < lat. medianus (mit unklarer Bedeutungsentwicklung). Kluge: Das deutsche Wort stammt zunächst aus dem Nl.
bron: Dahlerup 1919-1956 Duden Universal 2003 Duden Fremd 1990 Foerste 1938 Kluge 2002 Ponten 1968 Smet 2004 (OOD, Duden Fremd, Kytzler, Duden Universal, Kluge, Smet 04, Foerste, Ponten)
-
▾ Duits
Besan
[zeil aan de achterste mast; achterste mast, bezaansmast]
datering: 1601-1700 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: lat.-it.-span.-niederl.; der; -s, -e. Duden Universal: älter niederl. besane < ital. mezzana, eigtl. w. Form von: mezzano = mittlerer < lat. medianus (mit unklarer Bedeutungsentwicklung). Kluge: Das deutsche Wort stammt zunächst aus dem Nl.
bron: Duden Universal 2003 Duden Fremd 1990 Foerste 1938 Kluge 2002 Ponten 1968 Smet 2004 (Duden Fremd, Kytzler, Duden Universal, Kluge, Smet 04, Foerste, Ponten)
-
▾ Engels
bezan
†verouderd
[kleine zeilboot]
datering: 1662 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: a. Du. bezaan mizen sail, ad. Sp. mesana or It. mezzana mizen.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Fins
mesaani
[achterste gaffelzeil]
<via Zweeds>
-
▾ Litouws
bizanis
[bezaansmast]
-
▾ Makassaars
besā̂ng
[achterste gaffelzeil]
-
▾ Noors
mesan
[achterste gaffelzeil]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: FuT: aus span. mesana oder ital. mezzana, woraus auch holl. bezaan (d. Besan)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Oekraïens
bizán'
[bezaansmast]
<via Russisch>
-
▾ Pools
bezan
[achterste gaffelzeil]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
bizán'
[bezaansmast]
datering: 1720 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bizán'-máčta 'achterste mast', eerder bezan-mašt
etymologie: Aus ndl. bezaan, nhd. Besanmast, s. Matzenauer 112, Oehmann, Neuphil.Mitt. 41,148 ff. und bes. Meulen 31 ff. VdMeulen :Bezaan. Het onderste zeil aan de bezaansmast, te weeten deagterste der scheepen met drie masten. WIMSOII., vgl. W. biz. 04 onder de zeilen: bezaen of acliterzeil. Ken beschrijving van dit thans geheel in onbruik geraakte driehoekige zeil vindt men bij W. blz. 257. Tegenwoordig is de bezaan het achterste gaffelzeil op driemastschepen, vgl. ..: achterste langsscheepsch zeil van trapeziumvormige gedaante tusschen de bezaansgaft'el en den zeilboom gevoerd wordende, achter de bezaansmast van driemastschepen. Zie verder 1.\ M. biz. 323. Russ. bizdn , voile dartimon; J. en A. hebben daarnaast den vorm beza n . In Archangel is een van bizdn afgeleid adj. bizd/nnyj in zwang in de benaming van den bezaansmast, die, algemn. Russ. bizdn mdcla, aldaar bizdn naj a mdcla heet.
bron: Šanskij 1963 (Vasmer, ESR, VdMeulen 1909)
-
▾ Sloveens
bezan
[achterste gaffelzeil]
-
▾ Tsjechisch
bezan
[achterste gaffelzeil]
-
▾ Zweeds
mesan (ouder: besan)
[driehoekig of trapeziumvormig zeil]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: SAOB; ~bom [giek behorende bij dit zeil]; ~brok [touw gebruikt met dit zeil]; ~fisk [dekplanken bij mast]; ~gaffel [rondhout horend bij dit zeil]; ~gast [zeeman of matroos die verantwoordelijk was voor dit zeil]; ~gigtåg; ~mast; ~märs [mars bij dit zeil]; ~rigg [tuigage horende bij dit zeil] ~röst/rust [rust horende bij dit zeil]; ~segel ; ~skot/sköt(e)/spri/spröt [verouderd: uitsteeksel waaraan bovenste deel van dit zeil verbonden was], [hout dat dit zeil gespannen houdt]; ~stag [stuk hout dat de mast waar dit zeil bij hoort steunt]; mesanstagfock; ~stång; ~tackel; ~topp; uthalare [touw]; ~vant
etymologie: SAOB; jfr fd. mejsan, missan, musan, ä. d. besan, d. mesan; av ä. holl. mezane, holl. bezaan, ä. t. meysan, t. besan, av span. mesana l. it. mezzana, mesan, mesanmast, av lat. mediana, f., av medianus, mellerst, eg.: det mellersta seglet; jfr ä. eng. meson, mys(s)on, eng. miz(z)en, fr. misaine
bron: SAOB 1898 (SAOB)
-
▾ Boeginees
besā̂ng
[achterste gaffelzeil]
-
▾ bezaansgaffel
[gaffel waaraan een bezaan gevoerd wordt]
-
▾ Russisch
bizangáfel
[gaffel waaraan een bezaan gevoerd wordt]
-
▾ Russisch
bizangáfel
[gaffel waaraan een bezaan gevoerd wordt]
-
▾ bezaansgeitouw
[touw waarmee de bezaan bijeengebracht wordt]
-
▾ Russisch
bizángitov
[touw waarmee de bezaan bijeengebracht wordt]
-
▾ Russisch
bizángitov
[touw waarmee de bezaan bijeengebracht wordt]
-
▾ bezaansgiek
[giek van de bezaan]
-
▾ Russisch
bizangik
[giek van de bezaan]
-
▾ Russisch
bizangik
[giek van de bezaan]
-
▾ bezaanshals
[hals van de bezaan]
-
▾ Russisch
bizangals
[hals van de bezaan]
-
▾ Russisch
bizangals
[hals van de bezaan]
-
▾ bezaansmast
[achterste kleine mast op een driemaster]
-
▾ Deens
mesanmast
[achterste kleine mast op een driemaster]
status: ontlening onzeker
etymologie: betekenis uit DDO maar DDO geeft geen etymologie
bron: Stefan (Stefan p.c.)
-
▾ Ests
besaanmast
[achterste kleine mast op een driemaster]
-
▾ Fins
mesaanimasto
[achterste kleine mast op een driemaster]
<via Zweeds>
-
▾ Lets
bezānmasts
[achterste kleine mast op een driemaster]
-
▾ Litouws
bizanstiebis
[achterste kleine mast op een driemaster]
-
▾ Noors
mesanmast
[achterste kleine mast op een driemaster]
-
▾ Pools
bezanmaszt
[achterste kleine mast op een driemaster]
status: ontlening onzeker
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?)
-
▾ Russisch
bizanmáčta
[achterste kleine mast op een driemaster]
-
▾ Zweeds
mesanmast
[achterste kleine mast op een driemaster]
-
▾ Deens
mesanmast
[achterste kleine mast op een driemaster]
-
▾ bezaansra
[ra van de bezaan]
-
▾ Russisch
bizanrej
[ra van de bezaan]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bezaansra, of bezaansroe. Bezaansroede, de gijp, de ra van de bezaan, in vroeger tijd in gebruik, maar later door de gaffel vervangen. Ned. Wdb., vgl. v. L. Bij W. biz. 257 leest men: de bezaensroe wert zoo groot ge .... t als 't lijden mach, doch nimmer is hij langer als een voet of twee meer als zijn mast; want zoo hij langer is naer omlaeg, zal hij 't groote inasttuig hinderen, is hij langer naer omhoogh, zal te veel slingeren. Hij staat dwars tegen zijn mast aen, omdat bet zeil dus hier gestreckt ten profijtelijcksten wintvangh staet, en met weinig toestel van touw, 't geen achter zeer dienstig is, bestiert kan worden. Het Ned. Wdb. geeft een enkel citaat, waar in plaats van bezaansroe: bezaansra voorkomt; ook in de 17. eeuw vindt men voor bezaansroe: bezaansra of -ree (ree was toen naast ra gebruikelijk, z. Ra), zoo b. v. bij W. blz. 9 ia: de bezaensraa, dick 71 palm, lang G2 voet, 241 ellen zonder nocke, vgl. aid. blz. (.)4<b: de bezaensraa een voet of twee langer als de bezaensniast; op blz. 201 leest men: de bezaensree (moet zijn) een weinig korter dan de fockeree. De Russen noemden deze ra, in tegenstelling met de aparte Holl. benaming bezaansroe, evenals alle andere ra's steeds rei uit Holl. ree; het bij W. genoemde bezaensree is het voorbeeld geweest voor Russ. blz a ii rej. Toch vermelden V. en 1). ook Russ. blzaii rjil d. i. Holl. bezaansroe, bij hen zijn Russ. bizan rej en bizan rj. echter niet synoniem, de laatste was vroeger de achterste nok van de eerste (tak nazyvalsja pre/de zad n ij nok bizan'reja. V.) en deze benaming van bizan rj d is overgegaan op den nok van de gaffel, waaraan de vlag wordt geheschen.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
bizanrej
[ra van de bezaan]
-
▾ bezaansrust
[uitstekende plank waarop de hoofdtouwen van de bezaansmast en de kruisstengenpardoens rusten]
-
▾ Russisch
bizan'ruslen'
[uitstekende plank waarop de hoofdtouwen van de bezaansmast en de kruisstengenpardoens rusten]
-
▾ Russisch
bizan'ruslen'
[uitstekende plank waarop de hoofdtouwen van de bezaansmast en de kruisstengenpardoens rusten]
-
▾ bezaansschoot
[schoot waarmee de bezaan langs de boom wordt uitgehaald]
-
▾ Russisch
bizan'škót
[schoot waarmee de bezaan langs de boom wordt uitgehaald]
-
▾ Russisch
bizan'škót
[schoot waarmee de bezaan langs de boom wordt uitgehaald]
-
▾ bezaansstag
[steuntouw van een bezaan]
-
▾ Russisch
bizan'štag
[steuntouw van een bezaan]
-
▾ Russisch
bizan'štag
[steuntouw van een bezaan]
-
▾ bezaanswant
[kruiswant]
-
▾ Russisch
bizan'vánta
[kruiswant]
-
▾ Russisch
bizan'vánta
[kruiswant]
-
▾ bezegelen
[bekrachtigen; van een zegel voorzien]
-
▾ Deens
besegle
[bekrachtigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af segl efter nedertysk besegelen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
besegle
[bekrachtigen; voorgoed afsluiten; (verouderd) een zegel aanbrengen op]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. besegelen , ty. besiegeln, eg. 'bekrefte med segl' ; BO: etter lty, eg. 'bekrefte (et dokument) med segl'
bron: NROi (NROi, NOBi; BO)
-
▾ Zweeds
besegla
[bekrachtigen; voorgoed afsluiten]
datering: 1541 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1541; jfr fornsv. besighla, av lågty. besigelen 'förse med sigill'; jfr försegla, insegel, sigill
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besegle
[bekrachtigen]
-
▾ bezeilen
[bevaren]
-
▾ Deens
besejle
[(formeel) zeilen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af sejle efter nedertysk besegelen 'gennemsejle, forsyne med sejl'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
beseile
[zeilen op (een zee) of langs (een kust), bevaren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: eft. mnty. besegelen , ty. beseglen
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
besejle
[(formeel) zeilen]
-
▾ bezem
[werktuig om te vegen]
-
▾ Berbice-Nederlands
besn, besum
[werktuig om te vegen]
-
▾ Berbice-Nederlands
besn, besum
[werktuig om te vegen]
-
▾ bezembosje
[struik waarvan bezems worden gemaakt]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
besembos
[struik (zoals sumak) waarvan bezems worden gemaakt]
datering: 1907 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. (earlier S. Afr. Du. bezembosch), besem broom + bos bush.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
besembos
[struik (zoals sumak) waarvan bezems worden gemaakt]
-
▾ bezemriet
[soort riet waarvan bezems worden gemaakt]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
besem-riet
[soort riet waarvan bezems worden gemaakt]
datering: 1949 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk. (earlier S. Afr. Du.), besem broom + riet reed.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
besem-riet
[soort riet waarvan bezems worden gemaakt]
-
▾ bezemschoon
[alleen met de bezem schoongemaakt]
-
▾ Duits
Besemschon
[vergoeding voor deeltjes van goederen die aan de verpakking zijn blijven hangen]
status: ontlening onzeker
etymologie: niederl.: 'besenrein'; das; -s.
bron: Duden Fremd 1990 (Duden Fremd)
-
▾ Duits
Besemschon
[vergoeding voor deeltjes van goederen die aan de verpakking zijn blijven hangen]
-
▾ bezemstok
[bezemsteel]
-
▾ Negerhollands
bezǝmstok
[bezemsteel; werktuig om te vegen]
-
▾ Negerhollands
bezǝmstok
[bezemsteel; werktuig om te vegen]
-
▾ bezending
[hoeveelheid verzonden dingen; grote hoeveelheid]
-
▾ Fries
besinding
[hoeveelheid verzonden dingen; grote hoeveelheid]
-
▾ Fries
besinding
[hoeveelheid verzonden dingen; grote hoeveelheid]
-
▾ bezeren
[zeer doen]
-
▾ Javaans
(di)besèr
[zeer doen; zeer gedaan]
-
▾ Javaans
(di)besèr
[zeer doen; zeer gedaan]
-
▾ bezet
[ingenomen, gereserveerd]
-
▾ Deens
(uitdrukking) være i besæt ud for en (åben) kyst
[op een kust bezet zijn]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: efter holl. op eene kust bezet zijn, jf.ty. besetzt) i udtr. (være) i besæt ud for en (aaben) kyst, (være) i knibe ud for en kyst i paalandsvind, som man ikke kan krydse op mod. TeknMarO.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Indonesisch
besét, bezét
†verouderd
[ingenomen (stoel, stad)]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membesét = innemen, bezetten
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Jakartaans-Maleis
besèt
[gereserveerd (zitplaats)]
-
▾ Menadonees
besèt
[gereserveerd (zitplaats)]
-
▾ Papiaments
bezèt un hende
[iemand aanklampen en niet de kans geven weg te gaan]
-
▾ Surinaams-Javaans
besèt
[gereserveerd (zitplaats)]
-
▾ Deens
(uitdrukking) være i besæt ud for en (åben) kyst
[op een kust bezet zijn]
-
▾ bezeten
[krankzinnig]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1265-1270;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
besat
[krankzinnig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: efter nedertysk beseten
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Fries
beseten
[krankzinnig, doldriftig]
datering: 1900 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: besetenheid 1949
bron: WFT 1984-2010 (WFT)
-
▾ Negerhollands
beseten, beset
[krankzinnig, in macht van boze geesten]
datering: 1905 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: Hesseling 1905: 213: een bezetene: beset.
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905: 195, 205)
-
▾ Noors
besatt
[een boze geest in zich hebbend, krankzinnig; woedend]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; verbastering
etymologie: NROi: eft. mnty. beseten ( ty. besessen ) pf. pt. av besitten «besidde, inneha»; omdannet av mnty. beseten ( perf. pt. av 'besitte') under innflytelse av besette; BO: omdannet av lty besten, besitte, påvirket av besette; FuT: eine missverstandene wiedergabe von mnd. beseten, 'vom teufel besessen, verrückt'(part. zu besitten) =nhd. besessen, eigentlich 'in bsitz genommen'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NOBi NROi (NROi, NOBi; BO; FuT)
-
▾ Deens
besat
[krankzinnig]
-
▾ bezetten
[innemen; afzetten, beleggen]
-
▾ Deens
besætte
[afzetten, beleggen, versiering aanzetten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af sætte efter nedertysk besetten
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Frans
bisette
†verouderd
[gouden en zilveren passementerie, kant]
datering: 1327 (1301-1350)
status: ontlening onzeker
etymologie: L: anc.fr. *biseter, sertir, p.-ê. du moyen bas allem. bisetten ou besetten, garnir, ou de bis adj.
bron: Dubois 1979 Robert 2005 (Larousse, Valkhoff, GRobert)
-
▾ Noors
besette
[decoreren; innemen (tijd of plaats), occuperen; (maritiem) vastmaken (van een sjorring); bemannen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: eft. mnty. besetten; BO: av sette, etter lty
bron: NROi (NROi; BO)
-
▾ Zweeds
besätta
[afzetten, beleggen, garneren]
datering: 1520 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. besätia; av lågty. besetten med samma bet.; jfr besatt
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besætte
[afzetten, beleggen, versiering aanzetten]
-
▾ bezetting
[met een leger bezet houden]
-
▾ Zweeds
besättning
[van bemanning voorzien]
status: ontlening onzeker
etymologie: Törnqvist: aus mnd. oder mnld. besettinge
bron: Törnqvist 1977 (Törnqvist)
-
▾ Zweeds
besättning
[van bemanning voorzien]
-
▾ bezichtigen
[bezien]
-
▾ Deens
besigtige
[bezien]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk besichtigen, besichten (jf. i sigte 'til at få øje på', sigte efter 'rette imod for at ramme')
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Zweeds
besiktiga
[inspecteren, nakijken, schouwen]
datering: 1547 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1547; av lågty. besichtigen med samma bet.; jfr 1sikt
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besigtige
[bezien]
-
▾ bezien
[overwegen; bekijken]
-
▾ Deens
bese
[bezichtigen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af se efter nedertysk besên
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bese
[bezichtigen, bekijken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: av se eft. mnty. besên , ty. besehen; BO: etter lty
bron: NROi (NROi, NOBi; BO)
-
▾ Deens
bese
[bezichtigen]
-
▾ bezig
[werkzaam]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1240-1260;
thema: werk en industrie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Duits
besich, bezig, bäsig
(dialect)
[werkzaam]
status: ontlening onzeker
etymologie: Smet 92: allgemein verbreitet, Ostfriesland, Smet 83: westlichen Münsterland. Foerste: In der heutigen Ma. noch ziemlich gut bekannt, im Westen zuweilen mit diphthongiertem Vokal. Auch sonst in Niederdeutschland entlehnt. Im Mnd. HdWb (L-B) ist besig als ndl. Fremdwort verzeichnet. BrWb: mit Geschäften überläuft, geschäftig. Ist pur Holländisch, aber auch hier seher gebräuchlig. Purnhagen: bäsig. Schlüter: In den Bauerschaften um Vreden.
bron: Foerste 1938 Schlüter 1952 Smet 1983 Smet 1992 (Smet 92, Smet 83, Foerste, Schlüter, VBrWb)
-
▾ Negerhollands
beesig
[ijverig, werkzaam]
-
▾ Papiaments
bezig, bezeg
[werkzaam]
-
▾ Sranantongo
beiseg
[werkzaam (zijn)]
-
▾ Surinaams-Javaans
bésekh
[werkzaam (zijn)]
<via Sranantongo>
-
▾ Duits
besich, bezig, bäsig
(dialect)
[werkzaam]
-
▾ bezigheid
[activiteit, werk]
-
▾ Duits
Besichheit
(dialect)
[vlijt, snelheid]
-
▾ Negerhollands
beesigheit, beesigheid
[activiteit, werk]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beesigheit (old 1776), beesigheid (Hesseling 1905: 187)
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905: 187)
-
▾ Duits
Besichheit
(dialect)
[vlijt, snelheid]
-
▾ bezijden
[terzijde]
-
▾ Negerhollands
bi sie
[terzijde]
-
▾ Negerhollands
bi sie
[terzijde]
-
▾ bezinnen
[nadenken]
-
▾ Deens
besinde
[nadenken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk besinnen 'tænke over, huske på' (jf. sind)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
besinne seg
[zich beraden; zich beheersen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. besinnen; BO: fra lty
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 NROi (NROi; BO; FuT)
-
▾ Zweeds
besinna
[nadenken, overdenken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. besinna; av lågty. besinnen med samma bet.; jfr sinne
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besinde
[nadenken]
-
▾ bezit
[eigendom]
-
▾ Indonesisch
besit
[eigendom]
-
▾ Indonesisch
besit
[eigendom]
-
▾ bezitsrecht
[recht op, of voortvloeiend uit, het bezit van iets]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bezitregt
[eigendomsrecht op grond van bezit]
datering: 1893 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: S. Afr. Du., 'right of possession', bezit possession + recht right.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bezitregt
[eigendomsrecht op grond van bezit]
-
▾ bezitten
[(in bezit) hebben]
-
▾ Deens
besidde
[(in bezit) hebben]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af sidde efter nedertysk besitten 'besidde, belejre'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
besitte
[(in bezit) hebben]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: avl. av sitte e. mnty.; eg. 'sitte på'
bron: NOBi (NOBi)
-
▾ Zweeds
besitta
[(in bezit) hebben]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. besitia; av lågty. besitten med samma bet.; jfr besutten
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besidde
[(in bezit) hebben]
-
▾ bezoek
[visite]
-
▾ Ambons-Maleis
basuk
[visite]
-
▾ Indonesisch
besuk
[(een zieke) bezoeken]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membesuk = een zieke bezoeken
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Negerhollands
besoek
[visite]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: Old 1776: bezoeking/beproeving van Maria = Maria si Besoek, die Besoek die Maria ka doe
bron: Oldendorp 1996 (old 1776)
-
▾ Surinaams-Javaans
besug
[een zieke bezoeken]
-
▾ Ambons-Maleis
basuk
[visite]
-
▾ bezoeken
[een bezoek brengen]
-
▾ Deens
besøge
[een bezoek brengen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af søge efter nedertysk besoken 'besøge, opsøge, forsøge, angribe'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Menadonees
besuk
[op ziekenbezoek gaan]
-
▾ Negerhollands
besuk
[een bezoek brengen]
-
▾ Noors
besøke
[een bezoek brengen; bijwonen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av søke, fra lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
besöka
[een bezoek brengen, aandoen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. besökia; av lågty. besöken med samma bet.; jfr söka
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besøge
[een bezoek brengen]
-
▾ bezorgen
[zorg dragen voor; brengen]
-
▾ Deens
besørge
[zorgen voor; poepen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af sørge efter nedertysk besorgen
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
besorg
[zorg dragen voor; brengen]
-
▾ Noors
besørge
[zorgen voor; verzorgen, uitvoeren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
besørge
[zorgen voor; poepen]
-
▾ bezwaar
[last, moeite]
-
▾ Deens
besvær
[last, moeite]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beswer afl. af besweren, beswaren (jf. besvære)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
beswaar, beswaarde
[moeite]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: beswaar (old 1776), beswaarde (Hesseling 1905). old 1776: bezwaarlijk = beswaarlik
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Noors
besvær
[last, moeite, ongerief]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter ty eller lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
besvær
[last, moeite]
-
▾ bezwaarlijk
[op bezwaren stuitend]
-
▾ Negerhollands
beswaarlik
[moeilijk]
-
▾ Negerhollands
beswaarlik
[moeilijk]
-
▾ bezwaarschrift
[brief waarin men bezwaren uiteenzet tegen een beschikking van het openbaar gezag]
-
▾ Papiaments
bezwaarschrift
[brief waarin men bezwaren uiteenzet tegen een beschikking van het openbaar gezag]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bezwaarschrift
[brief waarin men bezwaren uiteenzet tegen een beschikking van het openbaar gezag]
-
▾ bezwaren
[een stoffelijke last doen dragen, belasten; drukken, hinderen]
-
▾ Deens
besvære
[hinderen; beklagen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: nedertysk besweren, beswaren
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
besvære
[tot last zijn; lastig vallen]
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: fra ty, lty, eg 'gjøre tung'; FuT: von mnd. beswêren, eigentlich 'lasten auf'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
besvära
[lastig vallen, hinderen]
datering: 1669 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1669; av lågty. besweren med samma bet., eg. 'belasta, betunga', till swar (ty. schwer) 'tung'; jfr svår
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besvære
[hinderen; beklagen]
-
▾ bezweet
[met zweet bedekt of doortrokken]
-
▾ Ambons-Maleis
suét, basuét
[met zweet bedekt of doortrokken]
-
▾ Ambons-Maleis
suét, basuét
[met zweet bedekt of doortrokken]
-
▾ bezweren
[smeken; zweren; betoveren]
-
▾ Deens
besværge
†verouderd
[smeken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af sværge efter nedertysk besweren
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
besverge
[door magie oproepen of verjagen; smeken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av sverge, etter lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
besvärja
[smeken]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. besväria; av lågty. besweren med samma bet.; jfr svära
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besværge
†verouderd
[smeken]
-
▾ bezwijken
[niet kunnen weerstaan; sterven]
-
▾ Deens
besvige
[bedriegen, ontrouw zijn]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: DDO: fra middelnedertysk beswiken, jævnfør svige
bron: Hjorth 2003-2005 (DDO)
-
▾ Fries
beswike
[niet kunnen weerstaan; sterven]
-
▾ Noors
besvike
[niet kunnen weerstaan]
-
▾ Zweeds
besvika
†verouderd
[niet kunnen weerstaan]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: besviken, besvikelse = teleurgesteld, teleurstelling
etymologie: sedan 1903; till äldre sv. besvika, av lågty. beswiken 'vilseleda; gäcka'; jfr svika
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besvige
[bedriegen, ontrouw zijn]
-
▾ bezwijmen
[flauwvallen]
-
▾ Deens
besvime
[flauwvallen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk beswimen, beswimelen afl. af swîm, swime, swimel 'svimmelhed'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
besvime
[flauwvallen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty, besl m svime, svimmel; FuT: < mnd. besvîmen (holl. bezwijmen).
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
besvime
[flauwvallen]
-
▾ bibliobus
[rijdende bibliotheek]
-
▾ Papiaments
bibliobùs
[rijdende bibliotheek]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bibliobùs
[rijdende bibliotheek]
-
▾ bibliograaf
[boekbeschrijver]
-
▾ Indonesisch
bibilograf
[boekbeschrijver]
-
▾ Indonesisch
bibilograf
[boekbeschrijver]
-
▾ bibliotheek
[plaats met verzameling boeken]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1552-1553;
thema: sociale leven
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
biblioték
[plaats met verzameling boeken]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bibliotékaris = bibliothecaris
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Menadonees
bibliotèk
[plaats met verzameling boeken]
-
▾ Indonesisch
biblioték
[plaats met verzameling boeken]
-
▾ bicarbonaat
[zuur zout van koolzuur]
-
▾ Indonesisch
bikarbonat
[zuur zout van koolzuur]
-
▾ Indonesisch
bikarbonat
[zuur zout van koolzuur]
-
▾ biceps
[tweehoofdige opperarmspier]
-
▾ Indonesisch
biséps
[tweehoofdige opperarmspier]
-
▾ Indonesisch
biséps
[tweehoofdige opperarmspier]
-
▾ biddag
[dag van gebed]
-
▾ Papiaments
biddag
†verouderd
[dag van gebed]
-
▾ Papiaments
biddag
†verouderd
[dag van gebed]
-
▾ bidden
[gebed richten tot God; smeken, vragen]
-
▾ Frans
pité
(dialect)
[voor de kermis uitnodigen]
-
▾ Negerhollands
bed, bid, bet
[gebed richten tot God; smeken, vragen]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: bed, bid (old1776), bed, bet (djdj1926), bid (Hesseling 1905: 232)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old1776, djdj1926, Hesseling 1905: 232)
-
▾ Frans
pité
(dialect)
[voor de kermis uitnodigen]
-
▾ bidhuis
[tempel, kerk, bedehuis]
-
▾ Negerhollands
bidhus
[tempel, kerk, bedehuis]
-
▾ Negerhollands
bidhus
[tempel, kerk, bedehuis]
-
▾ biecht
[belijdenis (van zonden)]
-
▾ Javaans
bih
[belijdenis (van zonden)]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngebihi=de biecht horen; pangebihan=biechtstoel
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Zweeds
bikt
[belijdenis (van zonden)]
datering: 1734 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1734; av lågty. bicht(e) 'bekännelse'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Javaans
bih
[belijdenis (van zonden)]
-
▾ biechten
[zijn zonden belijden]
-
▾ bieden
[een bod doen; aanbieden]
-
▾ Papiaments
bit, bider (ouder: bieder)
[afdingen; een bod doen (op veiling); aanbieden]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Putman1859 p.110: "Gij zult toch wel iets laten afdingen. - Toch lo bo larga bieder algo?" ; Uit Ewijk: p.19
bron: (Joubert PN, Putman1859, Ewijk)
-
▾ Papiaments
bit, bider (ouder: bieder)
[afdingen; een bod doen (op veiling); aanbieden]
-
▾ biefstuk
[lap vlees van de bovenbil]
-
▾ Indonesisch
bifstik, bistik
[lap vlees van de bovenbil]
-
▾ Jakartaans-Maleis
bistik
[lap vlees van de bovenbil]
-
▾ Javaans
bestik
[lap vlees van de bovenbil]
status: ontlening onzeker
etymologie: Oost-Javaans bestèk, lap vlees van de bovenbil bron: veldwerk T. Hoogervorst 2006
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Madoerees
bistīk
[lap vlees van de bovenbil]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ēmbistīk, abistīk = van vlees biefstuk bereiden
etymologie: dialect Bangkalan: mistīk
bron: Kiliaan 1904 (KIL)
-
▾ Menadonees
bistik
[lap vlees van de bovenbil]
-
▾ Papiaments
bifstùk
[lap vlees van de bovenbil]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Soendanees
bistik
[lap vlees van de bovenbil]
-
▾ Indonesisch
bifstik, bistik
[lap vlees van de bovenbil]
-
▾ biënnale
[om de twee jaar gehouden tentoonstelling of concours]
-
▾ Indonesisch
biénal
[om de twee jaar gehouden tentoonstelling of concours]
-
▾ Indonesisch
biénal
[om de twee jaar gehouden tentoonstelling of concours]
-
▾ bier
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Arabisch (Egypte)
bīra
[alcoholhoudende drank]
<via Italiaans>
-
▾ Arabisch (MSA)
bīra, bīrā
[alcoholhoudende drank]
<via Italiaans>
-
▾ Arabisch (Palestina)
bīra
[alcoholhoudende drank]
<via Italiaans>
-
▾ Atjehnees
bé
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Bretons
bier
[alcoholhoudende drank]
<via Frans>
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
bier
[alcoholhoudende drank]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 Ginneken 1913-1914 (JAC; Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Engels
beer
[alcoholhoudende drank]
status: ontlening onzeker
etymologie: bestond al in Oudengels, maar nauwelijks; is door latere nl. invloed die ook wrd. als hop e.d. bracht, en door de kennis van de nieuwe bierbereiding, kwam het in de plaats van het oudere ale. Common WGer.: OE. béor = OHG. bior, MHG. and mod.G. bier, MLG. bêr, MDu. and Du. bier, all neut.; cf. also ON. bjor-r masc. Etymology uncertain. The OTeut. form might be *beuro-(m), f. *beuwo- barley (whence ON. bygg: see BIGG); Kögel, taking the same derivation, has suggested as the Gothic form *biggwis:{em}OTeut. *beuwiz-; Sievers points out that one of the other forms of the neuter suffix -os, -es, -s, viz. *beuwoz-, or rather *beuwz- would better account for the WGer. forms. Others (see Kluge) have thought of a connexion with brew (taking beuro- as for *breuro-). Franck's suggestion of an Aryan *bhur- ‘to ferment’ seems unwarranted, there being no known Aryan roots in -ur.
bron: Sijs 2010 (Van der Sijs 1998)
-
▾ Frans
bière
[alcoholhoudende drank]
datering: 1429 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: `boisson'; néerl. bier (PR 1990 voegt nog toe: a remplacé la cervoise, boisson faite sans houblon).FEW: Seit dem 15.jh. wird älteres fr. cervoise 'bière' durch mndl. mhd. bier verdrängt. Ob entlehnung aus mndl. bier oder aus mhd. bier vorliegt, ist nicht feststellbar. Jedenfalls handelt es sich um ein nur westgerm. wort, das dem got. fehlt und in anord. bjórr lediglich als entlehnung aus dem westgerm. bekannt ist, vgl. ahd. asächs. bior, afries. biār, ags. bēor (e. beer). Ausschlaggebend für die verdrängung von fr. cervoise war der unterschied von hopfenhaltigem (bière) und hopfenlosem bier (cervoise). Eine ähnliche differenzierung bestand auf germ. gebiet zwischen hopfenlosem oder hopfenfreiem ags. ealu, e. ale (> afr. ale, goudale, godale seit dem 13.jh.), asächs. alo(-fat), anord. o<>l und dem oben erwähnten westgerm. wort, zu dem mhd. bier gehört. Da der hopfenanbau im mittelalter- lichen Flandern sehr berühmt und brauereien besonders in Delft und Gouda bekannt waren, ist mndl. einfluss wahrscheinlich (Fläm. biere ist 1393 in Saint-Trond bezeugt). Immerhin sind im mfr. auch die namen verschiedener deutscher bierarten bekannt, vgl. mfr. bremar 'bière forte de Brème', bruguemar, wissemalle. Das feminine genus von fr. bière ist wohl aus älterem fr. cervoise f. übernommen. Deshalb legt auch das seit dem 16.jh. belegte it. birra entlehnung aus dem fr. nahe.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Valkhoff 1949 Walter 1997 Wartburg 1928 (PRobert, Walter, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Iban
bir
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Indonesisch
bir
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Italiaans
birra
[alcoholhoudende drank]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
bron: Cortelazzo 1979 Sijs 2010 (Van der Sijs 1998, Cortelazzo)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bir
[alcoholhoudende drank]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ngebir = bier drinken
bron: Chaer 1976 Kähler 1966 (CHAER, HANS)
-
▾ Japans
bīru
[alcoholhoudende drank]
datering: 1724 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: The E. word 'beer' is found in bîya-hôru (beer-hall).
bron: Vos 1963 (Vos 1963, 1985, 1989)
-
▾ Javaans
bir
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Koreaans
pirŭ
[alcoholhoudende drank]
<via Japans>
status: ontlening onzeker
etymologie: As in J. the E. word 'beer' is found in ppiŏhool or piŏhol, 'beer hall'.
bron: Vos 1963 (Vos 1963)
-
▾ Madoerees
bīr, ēbbīr
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Makassaars
bîrí
[alcoholhoudende drank]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: te-bir = soort medicijn (thee-bier)
bron: Cense 1979 (Cense, A.A. (1979), Makkasaars-Nederlands woordenboek, ’s-Gravenhage.)
-
▾ Maltees
birra
[alcoholhoudende drank]
<via Italiaans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: birrerija 'brouwerij'
bron: Aquilina 2006 (Aquilina)
-
▾ Menadonees
bir
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Negerhollands
bier
[alcoholhoudende drank]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 Oldendorp 1996 (old 1776, Hesseling 1905)
-
▾ Nias
bi
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Saramakkaans
bíi
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Sarnami
bir
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Singalees
bīra
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Soendanees
ĕbir
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Sranantongo
biri
[alcoholhoudende drank]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Surinaams-Javaans
bir
[alcoholhoudende drank]
-
▾ Turks
bira
[alcoholhoudende drank]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bira imal etmek 'bier brouwen', biraşişesi 'bierfles'
bron: Kiris 2008 (Kiris)
-
▾ Arabisch (Egypte)
bīra
[alcoholhoudende drank]
<via Italiaans>
-
▾ bierenbrood
[(verouderd) soort van bierpap, gemaakt van brood]
-
▾ Frans
birenbroet
(dialect)
[soep van bier en brood]
datering: 1572 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
etymologie: in de 16de eeuw schijnt mfr. birenbrot tot de door Spanje beheerste gebieden beperkt geweest te zijn. Kil. 1642 bier en brood, Mrust 1564 (sprekend over de Vlamingen).
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Frans
birenbroet
(dialect)
[soep van bier en brood]
-
▾ bierfuif
[fuif waar bier gedronken wordt]
-
▾ Fries
bierfuif
[fuif waar bier gedronken wordt]
-
▾ Fries
bierfuif
[fuif waar bier gedronken wordt]
-
▾ bierhal
[café waar vooral bier wordt geschonken]
-
▾ Amerikaans-Engels
beer-hall
[café waar vooral bier wordt geschonken]
datering: 1896 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: G. Bierhalle, Du. bierhal; CITAAT: 1896 Bicyclists who are making the concert gardens and beer halls in the suburbs flourish.
bron: Craigie 1938-1944 Sijs 2009a (Craigie, Neumann, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
beer-hall
[café waar vooral bier wordt geschonken]
-
▾ bierkelder
[kelder waar bier bewaard en eventueel ook geschonken wordt]
-
▾ Amerikaans-Engels
beer-cellar
[kelder waar bier verhandeld wordt]
datering: 1732 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: cf. G. bierkeller, Du. bierkelder; in eng. 1865; CITAAT: 1732 At the Beer Cellar, over against Mr. Elliot's Bridge on the Bay. 1817 Diving into Stews and beer-cellars, to acquire views of vice
bron: Craigie 1938-1944 Sijs 2009a (Craigie, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
beer-cellar
[kelder waar bier verhandeld wordt]
-
▾ bierviltje
[onderlegger onder bierglazen]
-
▾ Fries
bierfiltsje
[onderlegger onder bierglazen]
-
▾ Fries
bierfiltsje
[onderlegger onder bierglazen]
-
▾ bies
[boordsel aan kleding]
-
▾ Deens
bes
[leren reep]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: vist fra nt., jf. holl. bies, østfris. bise(n) i sa. bet.; sa. ord som (m)nt. bese, siv; sko., Kluge: Das hochdeutsche Wort ist aus dem Niederdeutschen oder Niederländischen entlehnt; dort berührt es sich mit dem Wort Binse, mit dem es aber nicht verwandt ist. Weitere Herkunft unklar. Vielleicht rückgebildet aus frz. bisette "Besatz" - dies gehört aber wohl zu mndl. bisetten "besetzen".
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD, Lundbeck, Kluge)
-
▾ Duits
Biese
[boordsel aan kleding]
datering: 1851-1900
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Das hochdeutsche Wort ist aus dem Niederdeutschen oder Niederländischen entlehnt; dort berührt es sich mit dem Wort Binse, mit dem es aber nicht verwandt ist. Weitere Herkunft unklar. Vielleicht rückgebildet aus frz. bisette "Besatz" - dies gehört aber wohl zu mndl. bisetten "besetzen".
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Indonesisch
bis
[boordsel aan kleding]
-
▾ Javaans
bis
[boordsel aan kleding]
-
▾ Noors
bise
[boordsel aan kleding]
-
▾ Deens
bes
[leren reep]
-
▾ bies
[plantengeslacht]
-
▾ Duits
Biese
[plantengeslacht]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: SfSubstantiv Femininum "Ziernaht" per.peripherer Wortschatz fach.fachsprachlich (19. Jh.), mhd. biese "Binse", mndd. bese, mndl. biese Entlehnung. Das hochdeutsche Wort ist aus dem Niederdeutschen oder Niederländischen entlehnt; dort berührt es sich mit dem Wort Binse, mit dem es aber nicht verwandt ist. Weitere Herkunft unklar. Vielleicht rückgebildet aus frz. bisette "Besatz" - dies gehört aber wohl zu mndl. bisetten "besetzen".
bron: Kluge 2002 (Kluge)
-
▾ Frans
biez, bise
(dialect)
[naam voor enkele planten]
datering: 1436 (1401-1450)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bîzer
bron: Wartburg 1928 (FEW)
-
▾ Duits
Biese
[plantengeslacht]
-
▾ biesband
[boordsel aan kleding]
-
▾ Indonesisch
bisban
[boordsel aan kleding]
-
▾ Indonesisch
bisban
[boordsel aan kleding]
-
▾ biest
[eerste melk na het kalven]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1351-1400;
thema: consumptie
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
bjæst
(dialect)
[rauwe melk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
bron: Rasmussen 1982 (Jysk Ordbog, Ord & sag 15)
-
▾ Deens
bjæst
(dialect)
[rauwe melk]
-
▾ biet
[plant]
-
▾ Indonesisch
bit
[plant]
-
▾ Japans
bīto
†verouderd
[plant]
status: ontlening onzeker
etymologie: Nowadays used in bîto-tô, 'beet-sugar'.
bron: Vos 1963 (Vos 1963)
-
▾ Javaans
bit
[plant]
-
▾ Soendanees
bit
[beetwortel, suikerbiet]
-
▾ Indonesisch
bit
[plant]
-
▾ bietebauw
[boeman]
-
▾ Duits
Bitebau
[wilde geest]
status: ontlening onzeker
etymologie: BITEBAU, m. wird von FISCHART im Garg. 119b neben dem werwolf, garausz und pilosus als ein wilder geist angeführt, aus dessen haut handschuhe geschnitten werden sollen. das wort ist aber unhochdeutsch, aus nl. quelle entnommen, in einer durch VAN HASSELT zu Kilian beigebrachten aufzählung geisterhafter wesen heiszt es schim, daemons, tuimelaars, dwaallichtjes, bijtebauw und man erklärt bietebauw manducus, larva, spectrum.
bron: Grimm 1854-1971 (Grimm)
-
▾ Duits
Bitebau
[wilde geest]
-
▾ bietsuiker
[suiker van bieten]
-
▾ Japans
bītotō
[suiker van bieten]
-
▾ Japans
bītotō
[suiker van bieten]
-
▾ big
[jong van het varken]
-
▾ Duits
Bejje, Bigge
(dialect)
[jong van het varken]
status: ontlening onzeker
etymologie: Mitzka: Westfäl. bigge ist nl. Lehnwort. Ponten: Pruisen
bron: Kremer 1998 Mitzka 1958 Ponten 1968 (Kremer 08, Mitzka, Ponten)
-
▾ Duits
Bejje, Bigge
(dialect)
[jong van het varken]
-
▾ bigamie
[dubbel huwelijk]
-
▾ Indonesisch
bigami
[dubbel huwelijk]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bigamis = bigamist
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
bigami
[dubbel huwelijk]
-
▾ bij
[voorzetsel]
-
▾ Deens
bi, bi-
[voorzetsel, bijwoord, voorvoegsel]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: er i alm. laant fra (m)nt. ell. hty.; ord med bi- 2 svarer i alm. til ty. ssgr. m. bei- ell. neben- (se
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Negerhollands
bi, bie
[voorzetsel]
datering: 1770 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: daarbij, bovendien = bi die
etymologie: bi (old 1776, djdj 1926), bie (Magens 1770)
bron: Magens 1770 (Magens 1770, old1776, djdj1926)
-
▾ Noors
bi
[voorzetsel]
-
▾ Zweeds
bi
[voorzetsel]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bi; av lågty. bi 'bredvid' (ty. bei, eng. by); en obetonad sidoform är prefixet be- i beakta m.fl.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bi, bi-
[voorzetsel, bijwoord, voorvoegsel]
-
▾ bij dag
[overdag]
-
▾ Berbice-Nederlands
bidaka
[daglicht]
-
▾ Berbice-Nederlands
bidaka
[daglicht]
-
▾ bij de wind
[(zeilen) met de wind zo recht mogelijk van voren]
-
▾ Deens
bidevind
[(zeilen) met de wind zo recht mogelijk van voren]
datering: 1759 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Jysk Ordbog: opr. < hollandsk, søfartssprog; spor. i kystegne. OOD: fra nt. bi de wind ell. holl. bij de(n) wind; jf. eng. by the wind, ty. bei dem winde; egl.: ved siden af vinden; jf. II. bi 1. Bang: (holl).
bron: SAOB 1898 (Fremmedordbog, PNOE, OOD, Jysk Ordbog, Alnæs, SAOB, NEO, Bang)
-
▾ Litouws
beidevindas
[(zeilen) met de wind zo recht mogelijk van voren]
-
▾ Noors
bidevind
[(zeilen) met de wind zo recht mogelijk van voren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: lty, bi de wind, eg. 'ved siden av vinden'; FuT: von nd. bî den wind, holl. bij de(n) wind (gegens. vor de wind) = nhd. bei dem Winde (segeln), engl. by te wind, eg. 'neben dem winde'. Aus einem adv. ist der ausdruck schon im holl. subst. geworden
bron: Alnæs 1902 BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT, Alnæs)
-
▾ Pools
bejdewind
†verouderd
[(zeilen) met de wind zo recht mogelijk van voren]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: hol.bij de wind "przy wietrze"
bron: Kopaliński 2007 (Wladyslaw Kopalinski)
-
▾ Russisch
béjdevínd
[(zeilen) met de wind zo recht mogelijk van voren]
status: ontlening onzeker
etymologie: VdMeulen T., vgl. W.: bij de windt smijten, de neus van het schip na de windt toestellen
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
bidevind
[(zeilen) met de wind zo recht mogelijk van voren]
datering: 1698 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Hist.: sedan 1770 i sin nuv. form; 1698: bij en Wind; av lågty. bi de wind med samma bet.; urspr. 'invid vinden'
bron: SAOB 1898 (SAOB; NEO)
-
▾ Deens
bidevind
[(zeilen) met de wind zo recht mogelijk van voren]
-
▾ bij-
[voorvoegsel waarmee samengestelde werkwoorden worden gevormd]
-
▾ bijaldien
[in dat geval, in de toestand dat]
-
▾ Negerhollands
biealdien
[in dat geval, in de toestand dat]
-
▾ Negerhollands
biealdien
[in dat geval, in de toestand dat]
-
▾ bijbel
[de Heilige Schrift]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
bèbel
[de Heilige Schrift]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Creools-Portugees (Ceylon)
bybel
[de Heilige Schrift]
status: ontlening onzeker
bron: Avram 2013 (Avram, Andrei A. (2013), ‘The Dutch lexical contribution to three Asian Portuguese Creoles’, in: PAPIA, São Paulo, 23, 1, 51-74.)
-
▾ Indonesisch
bibel
[de Heilige Schrift]
-
▾ Papiaments
beibel
[de Heilige Schrift]
datering: 1862 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN, Kuiperi1862)
-
▾ Singalees
bayibala-ya
[de Heilige Schrift]
-
▾ Sranantongo
bèibel
[de Heilige Schrift]
-
▾ Surinaams-Javaans
bèibel
[de Heilige Schrift]
-
▾ Creools-Portugees (Batavia)
bèbel
[de Heilige Schrift]
-
▾ bijblad
[bijlage bij een dagblad of tijdschrift]
-
▾ Indonesisch
béblat, bijblad
[aanvulling op het statutenboek]
-
▾ Indonesisch
béblat, bijblad
[aanvulling op het statutenboek]
-
▾ bijblijven
[in de herinnering blijven]
-
▾ Fries
bybliuwe
[in de herinnering blijven]
-
▾ Fries
bybliuwe
[in de herinnering blijven]
-
▾ bijbloem
[tulpensoort]
-
▾ Engels
bybloemen
[tulpen]
<via Afrikaans>
datering: 1843 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: ? Du., f. bij by + bloem (pl. bloemen) bloom, flower; NvdS: het Afrikaans kent byblom voor 'tulp', in het WNT is het Nl. bijbloem(en) niet te vinden, dus wrs. via Afrikaans geleend.
bron: OED2 1989 (OED2)
-
▾ Engels
bybloemen
[tulpen]
<via Afrikaans>
-
▾ bijeen
[bij elkaar, samen]
-
▾ Fries
byien
[bij elkaar, samen]
-
▾ Fries
byien
[bij elkaar, samen]
-
▾ bijeenkomst
[vergadering, samenkomst, zitting]
-
▾ Sranantongo
konmakandra
[vergadering, samenkomst, zitting]
-
▾ Sranantongo
konmakandra
[vergadering, samenkomst, zitting]
-
▾ bijgebouw
[dependance]
-
▾ Ambons-Maleis
bijgebouw
†verouderd
[dependance]
-
▾ Menadonees
bijgebouw
†verouderd
[dependance]
-
▾ Ambons-Maleis
bijgebouw
†verouderd
[dependance]
-
▾ bijgeloof
[superstitie]
-
▾ Fries
bygeloof
[superstitie]
-
▾ Fries
bygeloof
[superstitie]
-
▾ bijgelovig
[superstitieus]
-
▾ Chinees-Maleis
bèykhelofekh
[superstitieus]
-
▾ Fries
byleauwich
[superstitieus]
-
▾ Chinees-Maleis
bèykhelofekh
[superstitieus]
-
▾ bijhang
[(verouderd) aanhangsel]
-
▾ bijl
[werktuig]
-
▾ Ambons-Maleis
bil
(dialect)
[werktuig]
-
▾ Arowaks
barho, baro
[werktuig]
-
▾ Berbice-Nederlands
bili
[werktuig]
-
▾ Deens
bil
[werktuig; hardwerkend persoon]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: fra mnt. bil(e)
bron: Dahlerup 1919-1956 Jessen 1883 (Jessen, OOD)
-
▾ Fins
piilu
[werktuig]
<via Zweeds>
-
▾ Fries
bile
[werktuig]
-
▾ Javaans
bèl
[werktuig]
-
▾ Negerhollands
biel, bil, buil
[werktuig]
datering: 1742 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: biel (old 1776, Hesseling 1905: 193), bil (djdj 1926, Robertson 1989), buil (Rossem 1996: 68)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 Oldendorp 1996 Robertson 1989 Rossem 1996 (old 1776, Robertson 1989; Hesseling 1905:193, djdj 1926, Rossem 1996: 68)
-
▾ Noors
bile
[werktuig]
-
▾ Polynesisch
velekō (Fiji), ver'ō (Rotuman)
[werktuig]
-
▾ Shona
bheura
[werktuig]
<via Afrikaans>
-
▾ Skepi-Nederlands
bilǝ
[werktuig]
-
▾ Sranantongo
beiri
[werktuig]
-
▾ Zweeds
bila
[werktuig, aks]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bila; av lågty. bile med samma bet.; nära besl. med 1bill
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Ambons-Maleis
bil
(dialect)
[werktuig]
-
▾ bijlage
[geschrift ter aanvulling]
-
▾ Zweeds
bilaga
[geschrift ter aanvulling]
datering: 1625 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: annonsbilaga, sportbilaga, söndagsbilaga
etymologie: sedan 1625; av lågty. bilage med samma bet., eg. 'ngt bredvidliggande'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
bilaga
[geschrift ter aanvulling]
-
▾ bijlander
[platboomd vaartuig]
-
▾ Deens
balander, bilander
[platboomd binnenvaartuig]
-
▾ Engels
bilander
[koopvaardijschip]
datering: 1656 (1651-1700)
status: ontlening onzeker
etymologie: ad. Du. bijlander `a vessel with one large mast, sailing on the coast,' `a lighter,' f. Du. bij by + land land. Adapted in Fr. as bélandre.
bron: Onions 1983 (OED2, ODEE)
-
▾ Frans
bélandre
[platboomd binnenvaartuig]
datering: 1643 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: FEW: bélandrier 'zeeman die aan boord gaat van een bijlander'
etymologie: PR 1990: du néerl. bijlander `caboteur', de bij `près', et land `terre'; PR 1993: geschrapt.FEW: Es war ursprünglich ein spezifisch hollän- disches fahrzeug. Es ist nicht nur ins fr. übergegangen, sondern auch ins englische (bilander, bylander, billinder). S. noch it. kat. sp. pg. balandra.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert 1990, Walter 2, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Italiaans
palandra
[platboomd vaartuig]
<via Frans>
-
▾ Kroatisch
bilander
[kustzeilboot uit de 17e en 18e eeuw met twee masten en een boegspriet]
status: ontlening onzeker
bron: Anić 2003 (Anić, Vladimir & Ivo Goldstein (2000), Rječnik stranih riječi, Zagreb, 2de druk.)
-
▾ Portugees
balandra
[ouderwets soort schip]
<via Frans>
datering: 1813 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Do fr. balandre, de bélandre, deriv. do neerl. bijlander.
bron: Cunha 1986 (Da Cunha)
-
▾ Russisch
bilánder
[platboomd vaartuig]
status: ontlening onzeker
etymologie: Platboomd vaartuig, voornamelijk voor de vracht¬vaart bestemd en bijna als een snaauw getuigd, v. L. Russ. bilander V. , bilandr J., belandre (nom d'une barque hollandaise, dont on se sert pour la navigation des canaux). V. omschrijft: dvuchmaëtovoe gol. sudno so švercami (tweemast Hollandsen, vaartuig met zwaarden).
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Sloveens
billyboy
[snel handelszeilschip]
<via Engels>
-
▾ Spaans
balandra
[soort boot, sloep]
<via Frans>
datering: 1573 (1551-1600)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: balandro, omstreeks 1900
etymologie: Parece resultar de la amalgama de dos voces diferentes: el neerl. bijlander `embarcación de trasporte, de fondo plano' venido a través del fr. bélandre o balandre, y otra palabra palandra, embarcación mediterránea de origen turco, para trasporte de tropas, el nombre de la cual procede, al parecer, de este idioma.
bron: Corominas 1983 (Corominas)
-
▾ Deens
balander, bilander
[platboomd binnenvaartuig]
-
▾ bijlbrief
[verklaring van een scheepsbouwmeester dat een schip door hem gebouwd en opgeleverd is]
-
▾ Deens
bilbrev
[verklaring van een scheepsbouwmeester dat een schip door hem gebouwd en opgeleverd is]
status: Ambigu: Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits ; ontlening onzeker
etymologie: OOD: efter nt. bielbref, ty. beilbrief; jur. NF: Bilbref (af holl. bijl, bila, yxa
bron: Dahlerup 1919-1956 Foerste 1938 (Nordisk Familjebok, OOD, Foerste)
-
▾ Duits
Bielbreef
†verouderd
(dialect)
[verklaring van een scheepsbouwmeester dat een schip door hem gebouwd en opgeleverd is]
-
▾ Macedonisch
bajlbrif
[verklaring van een scheepsbouwmeester dat een schip door hem gebouwd en opgeleverd is]
-
▾ Noors
bilbrev
[verklaring van een scheepsbouwmeester dat een schip door hem gebouwd en opgeleverd is]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: etter lty, førsteleddet etter sm o s bile, eg 'øksebrev'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Deens
bilbrev
[verklaring van een scheepsbouwmeester dat een schip door hem gebouwd en opgeleverd is]
-
▾ bijleggen
[in der minne schikken, beslechten]
-
▾ Noors
bilegge
[in der minne schikken, beslechten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, av bi- og legge, eg 'legge tett sammen, 'gjøre enig'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
bilägga
[in der minne schikken, beslechten]
datering: 1616 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1616; av lågty. bileggen, ty. beilegen med samma bet., eg. 'lägga åt sidan; avlägsna; undanröja'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Noors
bilegge
[in der minne schikken, beslechten]
-
▾ bijlegger
[(verouderd) wind waarbij men gedwongen is bij te leggen]
-
▾ Deens
bilægger
[wind waarbij men gedwongen is bij te leggen]
status: ontlening onzeker
etymologie: OOD: ænyd. d. s.; fra holl. bijlegger; jf. bilægge 3 modvind. Veyret blev saa haardt, med een Bielægger eller meest Modvind, at vj motte vende og lense for Vinden need til Møen.Æreboe.191.
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Deens
bilægger
[wind waarbij men gedwongen is bij te leggen]
-
▾ bijna
[bijwoord van hoedanigheid: op weinig na]
-
▾ Sranantongo
bèina
[bijwoord van hoedanigheid: op weinig na]
-
▾ Sranantongo
bèina
[bijwoord van hoedanigheid: op weinig na]
-
▾ bijnaam
[toegevoegde naam]
-
▾ Negerhollands
binaam
[toenaam, schuilnaam, pseudoniem]
-
▾ Papiaments
beinam (ouder: bijnaam)
[toenaam]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Ewijk p. 89
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Sranantongo
beinen
[toegevoegde naam]
status: ontlening onzeker ; hybride
etymologie: nen is SR voor naam, bei is geen woord
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Negerhollands
binaam
[toenaam, schuilnaam, pseudoniem]
-
▾ bijsloot
[sloot die bij, naast of langs een weg loopt, zijsloot]
-
▾ Russisch
bejšlót
[sloot die bij, naast of langs een weg loopt, zijsloot]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bijsloot , een sloot die bij d.i. naast of langs een weg loopt, zijsloot. Ofschoon dit woord in geen enkel ndl. woordenboek vermeld wordt (ook niet door Beekman, doch vgl. in Ndl. Wdb. 14, 1886 aanhalingen als: de slooten by den wech langes; die graven ende sloeten daer naest (t.w. de dijken) gelegen) moet het toch ten grondslag liggen aan het in het district Onega in Archangel bekende russ. woord bejšlót, waaraan Podvysockij de betekenis toekent van: proryvaemaja s bokov dorogi, dlja osušenija eja, kanava (gegraven sloot ter zijde van de weg om deze droog te leggen). In Olonec draagt deze sloot langs de weg ter ontlasting van water volgens Kulikovskij de naam bešlót, welk woord in Ladoga wordt gebezigd voor een waterreservoir aan een kanaal. Bejšlót wordt ook in het Akad. Wdb. 1, 172 gegeven evenals in Vachtin 19, doch wordt daar verkeerdelijk beschouwd als een ontlening aan ndl. bijslot; als betekenis staat in beide woordenboeken: vodospusk d.i. een inrichting voor afwatering of, zoals Ušakov dit woord nader verklaart: otverstie s zatvorom v plotine dlja vypuska vody (opening met sluiting in een dam om het water uit te laten). Als waterbouwkundige term leeft bejšlót ook voort in de naam van de Boven-Wolga dam, Verchnevolžskij bejšlót, die in 1843 is gebouwd (Ene. Slov. s.v. Volga). Uit de betekenis: bijsloot of zijsloot ter afwatering van een hoger gelegen weg, heeft zich dus enerzijds ontwikkeld die van: soort van verlaat of schutsluis in een dam, en vervolgens als naam van de dam zelf, anderzijds die van: waterreservoir (aan een kanaal). De grondbetekenis: bij- of zijsloot komt enigszins overeen met ndl. bermsloot (sloot langs de binnenberm van een dijk, Ndl. Wdb. 2, 1903), doch hieruit kan bejšlót, bešlót niet zijn overgenomen. Russ. bejšlót uit ndl. bijsloot is, wat het eerste lid der samenstelling betreft, te vergelijken met russ. bej fut uit ndl. bijvoet en béjdevind uit ndl. bij de wind (Zee- en Scheepst. 32, 33). Voor de e uit ij van bešlót vgl. russ. íntrepeľ, entrépel', in het Zeereglement van 1720 nog enterbeil', uit ndl. enterbijl (Zee- en Scheepst. 61). Zie over dit woord thans ook Clara Thörnqvist in Scandoslavica 1, 22.
bron: Meulen 1959 (VdMeulen 1959)
-
▾ Russisch
bejšlót
[sloot die bij, naast of langs een weg loopt, zijsloot]
-
▾ bijstaan
[helpen]
-
▾ Deens
bistå
[helpen]
datering: 1908 (1901-1950)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: af bi- + stå (jf. stå bi) efter nedertysk bistân
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Noors
bistå
[helpen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, eg 'stå ved siden av'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Zweeds
bistå
[helpen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bistanda; av lågty. bistan med samma bet., eg. 'stå bredvid'; till 2stå
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bistå
[helpen]
-
▾ bijstand
[hulp]
-
▾ Deens
bistand
[hulp]
datering: 1731 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ETYMOLOGI: afl. af bistå efter nedertysk bistand
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bistand
[hulp]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: av bistå, fra lty
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Deens
bistand
[hulp]
-
▾ bijster
[(van weer) woest, onstuimig, onbestendig]
-
▾ Deens
bister
[grimmig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: PNOE: nedertysk bîster 'omflakkende, forvirret, elendig' jf. bîsterbose 'meget vred'; måske besl.m. bisen (jf. verb. bisse)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Noors
bister
[grimmig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: noor bistr, fra lty; FuT: von mnd. bîster, 'umherstreifend, verwildert, elend' (holl. bijster, 'verrückt, bedürftig".
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bister
[grimmig]
datering: 1665 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1665; av lågty. bister 'vilsekommen; usel; bister'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bister
[grimmig]
-
▾ bijten
[de tanden in iets zetten]
-
▾ Berbice-Nederlands
biti
[de tanden in iets zetten]
-
▾ Negerhollands
bit
[de tanden in iets zetten]
datering: 1776 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Josselin 1926 (old1776, djdj1926)
-
▾ Skepi-Nederlands
bet, bit
[de tanden in iets zetten]
-
▾ Sranantongo
beti
[de tanden in iets zetten]
datering: 1783 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
bron: Focke 1855 Woordenlijst S-N (Woordenlijst S-N, Schu, Fo)
-
▾ Berbice-Nederlands
biti
[de tanden in iets zetten]
-
▾ bijtijds
[(vroeg)tijdig]
-
▾ Deens
bitids
†verouderd
[op tijd]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bi tiden dannet af bi 'ved' + en afledning af tît 'tid'; omdannet i tilknytning til tids nok. OOD: omdannet (i tilknytning til tids (nok) og holl. bij tijds) af ænyd. glda. betiden, (jf. sv. bitti(da)) fra mnt. bi tiden
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 Falk 1910-1911 (PNOE, FuT, OOD)
-
▾ Noors
betids
[op tijd]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: gj e da fra lty bi tiden, mest i uttr i god betids, 'i tide'; FuT: stimmt zu ostfries bîtîds und mndl. bijtijds, 'früh'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Sranantongo
biten
[op tijd]
status: ontlening onzeker ; hybride
etymologie: ten is het woord voor tijd, bi is geen woord
bron: Blanker 2005 (SR)
-
▾ Zweeds
bittida
[vroeg]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bitidha; av lågty. bi tide 'i tid'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bitids
†verouderd
[op tijd]
-
▾ bijtreden
[zich aansluiten bij]
-
▾ bijvallen
[de zijde kiezen van]
-
▾ Deens
bifalde
[de zijde kiezen van]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk bivallen 'stille sig ved siden af, stå bi, give ret' dannet af bi (jf. adv. bi) + vallen (jf. falde)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Noors
bifalle
[goedkeuren, erkennen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, av falle, eg. 'falle tett ved; slutte sig til'; FuT: von mnd. bîvallen, 'auf die seite jemandes treten'.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bifalla
[de zijde kiezen van; formeel goedkeuren]
datering: 1719 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1719; av lågty. bivallen med samma bet., eg. 'ansluta sig till ngn'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bifalde
[de zijde kiezen van]
-
▾ bijvoeglijk naamwoord
[woord dat een eigenschap van een zelfstandigheid aanduidt]
-
▾ Chinees
xingrongci
[woord dat een eigenschap van een zelfstandigheid aanduidt]
<via Japans>
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: Van Jap. keiyoshi
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Fries
byfoechlik nammewurd
[woord dat een eigenschap van een zelfstandigheid aanduidt]
-
▾ Japans
keiyōshi
[woord dat een eigenschap van een zelfstandigheid aanduidt, lett. beschrijvend woord]
datering: 1856 (1851-1900)
status: ontlening onzeker ; betekenisontlening
etymologie: Oranda buten jirui
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Chinees
xingrongci
[woord dat een eigenschap van een zelfstandigheid aanduidt]
<via Japans>
-
▾ bijvoet
[plant]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1226-1250;
thema: plantenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
bibuef, bibeû
(dialect)
[naam van verschillende planten]
-
▾ Frans
bibuef, bibeû
(dialect)
[naam van verschillende planten]
-
▾ bijvoet
[(verouderd) smeerrak, bekleed touw]
-
▾ Russisch
bejfút
†verouderd
[smeerrak, bekleed touw]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bijvoet. Een touw buiten om de racken, dienende om dezelve toe te zorren. W. Een touw, daar men de rakken meede toesord, tot arbeid toetrekt. WINSCU. Wat W. en WINSCU. bijvoet noemen, is thans een verouderde benaming voor het smeerrak, vgl. v. L.: bijvoet of snieerrak, touwrak tot de onderra. Russ. bej f út doet volgens de woordenboeken niet alleen dienst bij de onderra's, maar ook bij de marse- en bramra's. V. vertaalt het dan ook door racage (d. i. Holl. rak), J. alleen heeft drosse, racage a lauglaise (d. i.Holi. bijvoet), en geeft een plaats uit 1792 op drosse de racage (Russ. bej f .-t) ter verklaring: les basses vergues et la vergue d'artimon, aprés avoir été élevées a leur place, au haut des mats qui doivent les soutenir, sont Hees a ces mêmes mats par un cordage, nommé drosse de racage. Les drosses sont arrangées de maniere qu'on peut, a volonte, serrer plus o u nioins étroitement les vergues contre leurs mats, a 1'aide de palans. Si leur usage a paru préférable a celui des racages des autres vergues, c'est que eet appareil est plus léger, et qu'on varie plus facilement les eftets qu'on en attend. Toch geeft .. ook op racage Russ. bej f ut naast raksy uit Holi. raks, z. Rak. De bijvoet van de groote ra heet f/roote bijvoet, Russ. f/rotabejfut, drosse de la grande vergue J.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
bejfút
†verouderd
[smeerrak, bekleed touw]
-
▾ bijvoettalie
[talie waarmee de rakken worden vastgezet]
-
▾ Russisch
bejfúttali
†verouderd
[talie waarmee de rakken worden vastgezet]
status: ontlening onzeker
etymologie: Bijvoettalie. Rakketalie (talie, waarmede de rakken worden vastgezet, ten einde het stoten van de ra te beletten, of bijgevierd zijnde ruimte geven om de ra bij de wind te brassen, v. L.) tot de onderra, z. P. M. blz. 201. Russ. bejfúttali, V., J., palan de drosse.
bron: Meulen 1909 (VdMeulen 1909)
-
▾ Russisch
bejfúttali
†verouderd
[talie waarmee de rakken worden vastgezet]
-
▾ bijwacht
[(verouderd) ondergeschikte wachtpost]
-
▾ Deens
bivuak
[primitieve slaapplaats]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bivuakere = in de open lucht slapen
etymologie: fra fransk bivouac nedertysk biwake 'bivagt, mindre vagtstyrke' dannet af bi- + wake afl. af waken (jf. vb. våge)
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Duits
Biwak
[legerkamp]
<via Frans>
datering: 1751-1800
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus frz. bivouac m., dieses aus ndd. bi-wachte (ndl. bijwacht) "Beiwache, Hilfswache". Da die Beiwache nicht wie die Hauptwache in einem festen Bau, sondern im Freien postiert ist, kommt die Bedeutungskomponente "im Freien" hinzu. Diese wird allmählich dominant und drängt das ursprüngliche Benennungsmotiv des Wachehaltens zurück. Duden Universal: frz. bivouac, älter = Nachtwache, wohl < älter niederl. bijwacht (aus: bij = bei u. wacht = Wache) = im Freien kampierende (der Verstärkung der Hauptwache im Wachhäuschen dienende) Wache] (bes. Milit., Bergsteigen): behelfsmäßiges Nachtlager im Freien.
bron: Duden Universal 2003 Kluge 2002 (Kluge, Duden Universal)
-
▾ Esperanto
bivako
[legerplaats onder de blote hemel]
<via Duits>
datering: 1909 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Geleend via Du Biwak met ondersteunende bronwoorden Ru bivak en bivuak en Fr bivouac. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Cherpillod 2003 Vilborg 1989-2001 (Cherp, Vil 1)
-
▾ Frans
bivouac
[schildwacht; legerkamp]
datering: 1650 (1601-1650)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bivaquer 'kamperen in de open lucht (van een troep)' (1793); bivouaquer 'de nacht doorbrengen in de open lucht (in het algemeen)' (1793)
etymologie: Valkhoff Neoph 21, 193 weist auf ndl. bijwacht, das seit 1651 belegt ist.Entlehnung aus dem ndl. nimmt schon Mén 1650 an. Das wort ist wohl durch flämische söldner nach Frankreich gebracht worden, die unter Ludwig XIV. mehrere regimenter bildeten, s. Valkh 28. In seiner sekundären bed. ist es zur zeit der revolu- tionskriege auch in die andern sprachen über- gegangen: it. bivacco, sp. pg. bivac, d. biwak (seit 1695), e. bivouac, ndl. bivak.
bron: Wartburg 1928 (FEW, GRobert)
-
▾ Italiaans
bivacco
[legerplaats onder de blote hemel]
<via Frans>
-
▾ Litouws
bivakas
[legerplaats onder de blote hemel]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: pranc. bivouac - stovykla
bron: Vaitkevičiūtė 2007 (V. Vaitkevičiūtė)
-
▾ Maltees
bivakk
[bivak, legerplaats]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: ibbivakka 'bivakkeren'
bron: Aquilina 2006 (Aquilina)
-
▾ Menadonees
bijwak
[schildwacht]
-
▾ Noors
bivuakk
[legerplaats onder de blote hemel]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: BO: gj fr fra lty biwacht(e) el. nederl. bijwacht 'bivakt'm, eg 'mindre vaktstyrke'
bron: BO 2005 (BO)
-
▾ Pools
biwak
[legerplaats onder de blote hemel]
datering: 1650 (1601-1650)
status: ontlening onzeker
etymologie: flam. bijwak "warta boczna"
bron: (http://sjp.pwn.pl/lista.php?, A.Bańkowski)
-
▾ Zweeds
bivack
[legerplaats onder de blote hemel]
<via Frans>
datering: 1729 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: Hist.: sedan 1729; av fra. bivouac med samma bet.; ev. av lågty., nederl. biwake 'fältvakt'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bivuak
[primitieve slaapplaats]
<via Frans>
-
▾ bijwonen
[aanwezig zijn]
-
▾ Deens
bivåne
[aanwezig zijn]
datering: 1764 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk biwanen 'overvære, være sammen med' dannet af bi- + wanen 'bo, dvæle'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Deens
bivåne
[aanwezig zijn]
-
▾ bijwoner
[inwoner zonder burgerrecht]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bywoner
[pachtboer]
<via Afrikaans>
datering: 1886 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afrikaans, f. by with + woon live + -er, pers. suff.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bywoner
[pachtboer]
<via Afrikaans>
-
▾ bijwoord
[adverbium]
-
▾ Chinees
fuci
[adverbium]
<via Japans>
-
▾ Duits
Beiwort
[adjectief, epitheton]
status: ontlening onzeker
etymologie: a: 1619 bei Helvicus nach niederl. bijwoord; mhd. biwort = Adverb; daneben mhd., ahd. biwort = Gleichnisrede, Sprichwort
bron: Duden Universal 2003 (Duden Universal)
-
▾ Japans
fushi
[adverbium, lett. bijwoord]
status: ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Lit. auxiliary + verb
bron: Kuiper 1993 (Kuiper)
-
▾ Chinees
fuci
[adverbium]
<via Japans>
-
▾ bijzetten
[begraven in een grafkelder; iets bij of naast iets zetten; (verouderd) terzijde stellen]
-
▾ Deens
bisætte
[afscheidnemen van dode, kist in kapel plaatsen; een zeil bijzetten]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker ; afleiding
etymologie: PNOE: af bi- + sætte efter nedertysk bisetten 'sætte ind, sætte til side, gøre færdig, OOD: fra ty. beisetzen ell. (i bet. 2) nt. bisetten, holl. bijsetten; egl.: sætte ved siden af; jf. II. bi 1)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Zweeds
bisätta
[afscheidnemen van dode, kist in kapel plaatsen]
datering: 1657 (1651-1700)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1657; av lågty. bisetten, bl.a. 'avsluta; avgöra', och ty. beisetzen, bl.a. 'begrava'
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Zweeds
bysätta
[vastzetten, gevangen nemen (eigenlijk: terzijde zetten)]
datering: 1520 (1501-1550)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: före 1520; fornsv. bysätia; av lågty. bisetten 'sätta avsides; inbura'; etymologiskt identiskt med bisätta
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bisætte
[afscheidnemen van dode, kist in kapel plaatsen; een zeil bijzetten]
-
▾ bijziend
[niet goed ziend]
-
▾ Fries
bysjende
[niet goed ziend]
-
▾ Fries
bysjende
[niet goed ziend]
-
▾ bijzitter
[bijstaand rechter of bestuurder, assessor]
-
▾ bijzonder, bijzonderlijk
[speciaal, opmerkelijk]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 1260-1280;
thema: mensenwereld
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Deens
besynderlig
[speciaal, opmerkelijk]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: afl. af synderlig efter nedertysk besunderlik, besunderich 'særlig, særskilt'
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE)
-
▾ Negerhollands
buijsonder, besonders
[speciaal, opmerkelijk]
datering: 1753 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: buijsonder (Rossem 1996: 85), besonders (Magens 1770)
bron: Magens 1770 Rossem 1996 (Magens 1770, Rossem 1996: 85)
-
▾ Noors
besynderlig
[vreemd, eigenaardig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, av synderlig; FuT: am ehesten von nhd besonderlich; vgl. mnd. besunderich, 'besonders'
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Petjoh
bie
[speciaal, opmerkelijk]
-
▾ Zweeds
besynnerlig
[eigenaardig, merkwaardig, wonderlijk, vreemd]
datering: 1747 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1747; efter lågty. (be)sunderlik med samma bet.; besl. med sönder; jfr synnerlig
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
besynderlig
[speciaal, opmerkelijk]
-
▾ bijzonderheid
[onderdeel van een geheel; detail]
-
▾ Fries
bysûnderheid
[onderdeel van een geheel; detail]
-
▾ Fries
bysûnderheid
[onderdeel van een geheel; detail]
-
▾ bik
[het eten, de spijs]
-
▾ Negerhollands
bik
[het eten, de spijs; iets onaangenaams]
-
▾ Negerhollands
bik
[het eten, de spijs; iets onaangenaams]
-
▾ bikini
[tweedelig badpak]
-
▾ Indonesisch
bikini
[tweedelig badpak]
-
▾ Indonesisch
bikini
[tweedelig badpak]
-
▾ bikkel
[sprongbeentje gebruikt om mee te spelen]
-
▾ Deens
bikkel, bikkelspil
[behendigheidsspel, gespeeld door Nederlandse immigranten op Amager]
status: ontlening onzeker
etymologie: fra holl. bikkel (flt. -s), jf. ty. bickel, (ben)kugle til at lege med, mnt. bickel, knokkel, legekugle; jf. bikle) lille benknokkel, der tidligere paa Amager brugtes i en børneleg (tre saadanne smaa knokler kastedes (sammen med en kugle) i vejret og blev grebet under opramsning af en del ord, der var en blanding af dansk og hollandsk).
bron: Dahlerup 1919-1956 (OOD)
-
▾ Frans
bille
[knikker, balletje]
datering: 1164 (1151-1200)
status: frankisch ; ontlening onzeker
etymologie: PR: p.-ê. frq. *bikkil `dobbelsteen'
bron: Dubois 1979 Robert 1993 (PRobert, Larousse)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bèkel
[balletje in het bikkelspel]
-
▾ Noors
bikkel
(dialect)
[deurpen]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: NROi: mnty. , ty. bickel «spisst redskap»
bron: NROi (NROi)
-
▾ Deens
bikkel, bikkelspil
[behendigheidsspel, gespeeld door Nederlandse immigranten op Amager]
-
▾ bikkelen
[met bikkels spelen]
-
▾ Indonesisch
békel
[met bikkels spelen]
-
▾ Papiaments
bikkel
†verouderd
[met bikkels spelen]
datering: 1859 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit: Putman1859 p.125 "een een bikkel, waarmede de meisjes bikkelen, is een beentje uit de poten ser schapen. - I oen piespies koe moetsja moeheernan ta bikkel kon é, ta oen weesoe foor di pia di karneer."
bron: Putman 1859 (Putman1859)
-
▾ Indonesisch
békel
[met bikkels spelen]
-
▾ bikkelhard
[zeer hard]
-
▾ Fries
bikkelhurd
[zeer hard]
-
▾ Fries
bikkelhurd
[zeer hard]
-
▾ bikken
[hakken]
-
▾ Frans
bikiot
(dialect)
[klein puntig voorwerp]
-
▾ Papiaments
bek
[(stenen) hakken, uitbikken]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Frans
bikiot
(dialect)
[klein puntig voorwerp]
-
▾ bil
[deel van het zitvlak]
-
▾ Negerhollands
bel, bil
[achterdeel, achterpoot, dij]
-
▾ Sarnami
bil
[gat, hol; achterafgelegen plek]
-
▾ Sranantongo
bele
[billen, zitvlak]
-
▾ Negerhollands
bel, bil
[achterdeel, achterpoot, dij]
-
▾ bilateraal
[van twee kanten]
-
▾ Indonesisch
bilateral
[van twee kanten]
-
▾ Indonesisch
bilateral
[van twee kanten]
-
▾ bilgreppel
[(Westfries) greppel tussen twee stukken bouwland]
-
▾ Duits
Bilgrüppe
(dialect)
[greppel tussen twee stukken bouwland]
-
▾ Duits
Bilgrüppe
(dialect)
[greppel tussen twee stukken bouwland]
-
▾ bilharzia
[tropische parasiet]
-
▾ Surinaams-Javaans
bilarsiah
[tropische parasiet]
-
▾ Surinaams-Javaans
bilarsiah
[tropische parasiet]
-
▾ biljart
[balspel op tafel]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1782-1783;
thema: sport en spel
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
biliar
[balspel op tafel]
-
▾ Minangkabaus
bilyar
[balspel op tafel]
-
▾ Negerhollands
billiar
[balspel op tafel]
datering: 1905 (1901-1950)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker
bron: Hesseling 1905 (Hesseling 1905)
-
▾ Indonesisch
biliar
[balspel op tafel]
-
▾ biljet
[briefje, kaartje]
-
▾ Indonesisch
bilyét
[formulier; toegangskaartje]
-
▾ Papiaments
brièchi
[lot van de lands- of staatsloterij]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Singalees
beliyata
†verouderd
[briefje, kaartje]
status: ontlening onzeker
etymologie: verouderd
bron: Peeters 1975 Sannasgala 1976 (Peeters, Sannasgala 1975)
-
▾ Tamil
veliyattu
†verouderd
(dialect)
[briefje, kaartje]
-
▾ Indonesisch
bilyét
[formulier; toegangskaartje]
-
▾ biljoen
[telwoord]
-
▾ Indonesisch
biliun
[telwoord]
-
▾ Indonesisch
biliun
[telwoord]
-
▾ billijk
[rechtvaardig]
-
▾ Deens
billig
[goedkoop]
datering: 1797 (1751-1800)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: fra nedertysk billich 'passende, rimelig' afl. af *bil- 'rigtig form'
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 ( PNOE, OOD)
-
▾ Negerhollands
billig
[rechtvaardig]
-
▾ Noors
billig
[redelijk; goedkoop]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: BO: fra lty, besl m bilde, eg 'i samsvar med, lik'); FuT: von mnd. billîk, 'passend, recht und billig' (holl. billijk). Die grundbedeutung is 'gleich, stimmend zu', hiervon 'gerecht, gut'; siehe billede.
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
billig
[goedkoop, voordelig]
datering: 1834 (1801-1850)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1834; äldre sv. 'rättvis; skälig'; av lågty. billich med samma bet.; förleden bil- av ovisst urspr.
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
billig
[goedkoop]
-
▾ biltong
[stuk gedroogd vlees]
-
▾ Deens
biltong
[stuk gedroogd vlees]
<via Afrikaans>
-
▾ Engels
biltong
[stuk gedroogd vlees]
<via Afrikaans>
datering: 1801-1900 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: f. Du. bil buttock+tong tongue, so called from being cut chiefly from the buttock and resembling smoked tongue.
bron: Onions 1983 (ODEE)
-
▾ Italiaans
biltong
[stuk gedroogd vlees]
<via Afrikaans>
-
▾ Noors
biltong
[stuk gedroogd vlees]
<via Afrikaans>
-
▾ Deens
biltong
[stuk gedroogd vlees]
<via Afrikaans>
-
▾ binair
[tweeledig]
-
▾ Indonesisch
binér
[tweeledig]
-
▾ Indonesisch
binér
[tweeledig]
-
▾ binden
[met touw vastmaken]
-
▾ Berbice-Nederlands
bendi
[met touw vastmaken]
-
▾ Jakartaans-Maleis
binder, ngebinder
[een boek inbinden]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: tukang binder = iemand die in een binderij werkt
etymologie: tukang = arbeider
bron: Chaer 1976 (CHAER)
-
▾ Javaans
bèndheng
(dialect)
[doorverbinden (van kabels)]
-
▾ Negerhollands
bind, bint, bin, bēn
[met touw vastmaken]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: bind (old1776, Hesseling 1905: 226), bint, bin, bēn (djdj1926)
bron: Hesseling 1905 Josselin 1926 (old1776, djdj1926, Hesseling 1905: 226)
-
▾ Berbice-Nederlands
bendi
[met touw vastmaken]
-
▾ binder
[boekbinder]
-
▾ Indonesisch
bénder, binder
[boekbinder; ordner, klemmap]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: membinder = binden
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Javaans
(tukang) bènder
[iemand die boeken naait of inbindt]
-
▾ Indonesisch
bénder, binder
[boekbinder; ordner, klemmap]
-
▾ binderij
[bedrijf en werkplaats van een boekbinder]
-
▾ Amerikaans-Engels
bindery
[bedrijf en werkplaats van een boekbinder]
datering: 1810 (1801-1850)
status: ontlening onzeker
etymologie: Cf. Du. binderij; in eng. 1882-; CITAAT: 1810 At Worcester [Mass], he ... set up a bindery; [...] 1885 Flavilla ... took her death sloppin' to and from the bindery.
bron: Craigie 1938-1944 Sijs 2009a (Craigie, Neumann, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
bindery
[bedrijf en werkplaats van een boekbinder]
-
▾ bindsel
[dat wat bindt of wat dient om te binden]
-
▾ Deens
bændsel
[het samenvoegen van twee touwen; bindgaren]
status: Ambigu: Nederlands of Duits ; ontlening onzeker
etymologie: Betekenis uit OOD, Hammerich 45: Nederlands, OOD: Duits: fra ty. bendsel, bindsel; jf. I. Bindsel;
bron: (Hammerich 45)
-
▾ Pools
bencel
[bindzeil; bindtouw]
-
▾ Russisch
bénzel', vénzel'
[bindzeil; bindtouw]
status: ontlening onzeker
etymologie: Entlehnt aus ndl. benzel, dass., bzw. ndd. bensel 'Verband, Band', das auch in lett. benzele, bendzele vorliegt, s. Meulen 30, Sehwers Zschr. 6,331. Ferner steht nhd. Bindseil, s. Kiparsky Baltend. 140; die Nebenform vénzel' erinnert an poln. we<komma>zel<_> 'Knoten', aus dem Savinov RFV. 21,28 zu Unrecht auch die Formen auf b- erklären will. VdMeulen:Beuzel, bensel of bindsel. Benzeis, toinvetjens daer men iets mede bindt. W. Bcnsels of liever bindsels, Avant het sij n niet anders als touwetjes, daar men iets mcede bindt, soo werd ook benden gebruikt voor binden. WiNscir. Bindsels dienen om twee parten van eenig touwwerk stijf tegen elkander aan te knijpen, het doorslieren te beletten en ze alzoo duurzaam te bevestigen, l. M. blz. 148. Juist in deze beteekenis, zooals ook het Ned. Wdb. die geeft, n.1. van „een end lijn, eenige malen rondom twee naast of over elkaar liggende touwen genomen , die aaneen verbonden moeten worden" komt ook het Russ. beuzel'', amarrage, uit Holl. beuzel voor. 1). heeft als bijvorm véiizel.
bron: Meulen 1909 Vasmer 1953-1958 (Vasmer, VdMeulen 1909)
-
▾ Zweeds
bänsel, bändsel
[bindmateriaal om twee delen van een touw met elkaar te verbinden]
datering: 1730 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bändsellina (soort touw als bindmiddel gebruikt); bändselsladd; bändselstånd (plaats waar bindmiddel bevestigd moet worden)
etymologie: NEO; edan 1730; av lågty. ben(d)sel eller nederl. bensel med samma bet., biformer till bindsel
bron: SAOB 1898 (SAOB; NEO)
-
▾ Deens
bændsel
[het samenvoegen van twee touwen; bindgaren]
-
▾ binnen
[in (een ruimte)]
-
▾ Berbice-Nederlands
ben
[binnenkant]
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
abini, bini, nabinisi
†verouderd
[in, naar, binnen]
<via Negerhollands>
datering: 1981 (1951-2000)
status: ontlening onzeker
etymologie: valls 1981: (bini) used as an attention getter or greeting while approaching a house. the English word 'inside' is still used
bron: Valls 1981 (Valls 1981)
-
▾ Duits
binnen
[aan de binnenkant; bijwoord van tijd, in de haven, in het schip]
datering: 1151-1200
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: Mittel- und niederdeutsche Form (mndl. mndd. binnen, bin; auch ae. binnan, afr. binna, binnia), die älteres mhd. innen als Präposition verdrängt. Heute in der Standardsprache nur noch zeitlich verwendet; die räumliche Bedeutung in Komposita wie Binnenland usw. Die Form entstand aus einer Zusammenrückung von be und innen, wobei der Vokal des ersten Glieds verloren ging. Bartz: niederdt., niederländ. Präposition der Richtung.
bron: Bartz 2007 (Kluge, Bartz)
-
▾ Indonesisch
binen
[succesvol zijn, binnen zijn]
-
▾ Negerhollands
bini, benǝ
[in (een ruimte)]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
etymologie: old 1776: inwendig, innerlijk = van binne
bron: Hesseling 1905 Magens 1770 (old 1776, Hesseling 1905, djdj 1926, Magens 1770)
-
▾ Berbice-Nederlands
ben
[binnenkant]
-
▾ binnenband
[gummiband met lucht omgeven door een buitenband]
-
▾ Muna
bene
[gummiband met lucht omgeven door een buitenband]
-
▾ Muna
bene
[gummiband met lucht omgeven door een buitenband]
-
▾ binnendijk
[dijk langs een binnenwater]
-
▾ Letinees
Benendeeki
[plaatsnaam]
-
▾ Letinees
Benendeeki
[plaatsnaam]
-
▾ binnenkil
[binnenwater]
-
▾ Amerikaans-Engels
bin(n)acle, binocle, binnekill
[zijarm, inham, kreek]
datering: 1860 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: Du. binne(n)- inner; kil: channel; Krapp I, 161 geeft de variant binnewater; CITAAT: 1860 Commencing on the bank of the Delaware River... to a point at the mouth of the binacle.... [...] 1881 There was a whirlpool, a rock eddy, and a binocle within a mile. 1901 There was a binnekill in the meadow near by.
bron: Urdang 1983 (Craigie, Urdang, Neumann, Carpenter, Van der Sijs 2009)
-
▾ Amerikaans-Engels
bin(n)acle, binocle, binnekill
[zijarm, inham, kreek]
-
▾ binnenkleren
[kleding die binnen gedragen wordt]
-
▾ Chinees-Maleis
bènenklèren
[ondergoed]
-
▾ Chinees-Maleis
bènenklèren
[ondergoed]
-
▾ binnenkoorts
[(verouderd) onophoudelijke koorts met niet heel sterke verschijnselen]
-
▾ Negerhollands
bennekoorts
[onophoudelijke koorts met niet heel sterke verschijnselen]
-
▾ Negerhollands
bennekoorts
[onophoudelijke koorts met niet heel sterke verschijnselen]
-
▾ binnenshuis
[binnen, in huis]
-
▾ Fries
binnenshûs
[binnen, in huis]
-
▾ Fries
binnenshûs
[binnen, in huis]
-
▾ binnensluiting
[de binnenste balken van de zwikstelling bij een windmolen waarop de bodem rust]
-
▾ Duits
Binnensluten
[de binnenste balken van de zwikstelling bij een windmolen waarop de bodem rust]
-
▾ Duits
Binnensluten
[de binnenste balken van de zwikstelling bij een windmolen waarop de bodem rust]
-
▾ binnenste
[het meest naar binnen gelegen deel]
-
▾ Negerhollands
binnerst
[het meest naar binnen gelegen deel]
-
▾ Negerhollands
binnerst
[het meest naar binnen gelegen deel]
-
▾ binnenstebuiten
[met het inwendige naar buiten gekeerd]
-
▾ Papiaments
bala benekebùiten
[voetbal bestaande uit een leren of kunststof buitenbal en een gummi binnenbal]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
bala benekebùiten
[voetbal bestaande uit een leren of kunststof buitenbal en een gummi binnenbal]
-
▾ binnensteven
[binnenbalk bij houten vaartuig]
-
▾ Papiaments
bénestef
[binnenbalk bij houten vaartuig]
-
▾ Papiaments
bénestef
[binnenbalk bij houten vaartuig]
-
▾ binnenwater
[water dat niet in zee uitmondt]
-
▾ Amerikaans-Engels
binnewater
(dialect)
[water dat niet in zee uitmondt]
-
▾ Papiaments
benewater
[water dat niet in zee uitmondt]
status: ontlening onzeker
etymologie: Uit Marugg "ranka un bénewa" - seksueel bevredigd worden. Marugg vermeldt dat deze uitdrukking haar oorspring vindt in de boottochtjes die vroeger ondernomen werden op het binnenwater van het Rif (op Curaçao) met het doel op het bootje de liefde te bedrijven.
bron: (Joubert PN)
-
▾ Amerikaans-Engels
binnewater
(dialect)
[water dat niet in zee uitmondt]
-
▾ binnenzijde
[binnenkant]
-
▾ Negerhollands
biniši
[binnenkant]
-
▾ Negerhollands
biniši
[binnenkant]
-
▾ binnenzool
[zool aan de binnenkant van een schoen]
-
▾ Papiaments
benesol
[zool aan de binnenkant van een schoen]
status: ontlening onzeker
bron: (Joubert PN)
-
▾ Papiaments
benesol
[zool aan de binnenkant van een schoen]
-
▾ bint
[balk]
-
▾ Negerhollands
bēn
[balk]
-
▾ Sranantongo
benti
[balk]
-
▾ Negerhollands
bēn
[balk]
-
▾ bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Bulgaars
binte
[aardappelsoort]
-
▾ Deens
bintjekartoffel, bintje
[aardappelsoort]
status: ontlening onzeker
etymologie: første led bintje-¯ efter en nederlandsk skolepige ved navn Bintje fra byen Sumar; hun var yndlingselev hos skolelærer de Vries som fremavlede denne kartoffelsort. DDO: Oprindelse fra nederlandsk bintje, oprindelig pigenavnet Bintje.
bron: Becker-Christensen 2005 (PNOE, DDO)
-
▾ Duits
Bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Engels
bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Fins
bintje (peruna)
[aardappelsoort]
-
▾ Frans
bêts
(dialect)
[aardappelsoort]
-
▾ Frans
bintje
[aardappelsoort]
datering: 1947 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: mot néerlandais
bron: Robert 2005 (GRobert)
-
▾ Grieks
mpintsie /bintje/
[aardappelsoort]
-
▾ Hongaars
bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Italiaans
bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Noors
bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Pools
bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Spaans
bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Tsjechisch
bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Zweeds
bintje
[aardappelsoort]
-
▾ Bulgaars
binte
[aardappelsoort]
-
▾ bintstijl
[stijl, draagbalk van een gebint]
-
▾ Frans
bésselè
(dialect)
[beschoeiingsplank]
-
▾ Frans
bésselè
(dialect)
[beschoeiingsplank]
-
▾ bio-
[voorvoegsel met de betekenis: leven]
-
▾ Indonesisch
bio
[voorvoegsel met de betekenis: leven]
-
▾ Indonesisch
bio
[voorvoegsel met de betekenis: leven]
-
▾ bio-industrie
[gemechaniseerde fokkerij]
-
▾ Indonesisch
bioindustri
[gemechaniseerde fokkerij]
-
▾ Indonesisch
bioindustri
[gemechaniseerde fokkerij]
-
▾ bioactief
[levensondersteunend]
-
▾ Indonesisch
bioaktif
[levensondersteunend]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bioaktivitas = bioactiviteit
bron: Stevens 2004 (S&S-T2004)
-
▾ Indonesisch
bioaktif
[levensondersteunend]
-
▾ biochemie
[afdeling van de scheikunde]
-
▾ Indonesisch
biokimia
[afdeling van de scheikunde]
-
▾ Indonesisch
biokimia
[afdeling van de scheikunde]
-
▾ biodegradatie
[natuurlijke afbreekbaarheid]
-
▾ Indonesisch
biodégradasi
[natuurlijke afbreekbaarheid]
-
▾ Indonesisch
biodégradasi
[natuurlijke afbreekbaarheid]
-
▾ biodiversiteit
[biologische verscheidenheid]
-
▾ Indonesisch
biodiversitas
[biologische verscheidenheid]
-
▾ Indonesisch
biodiversitas
[biologische verscheidenheid]
-
▾ biofysica
[leer van de toepassing van natuurkundige wetten op levende wezens]
-
▾ Indonesisch
biofisika
[leer van de toepassing van natuurkundige wetten op levende wezens]
-
▾ Indonesisch
biofisika
[leer van de toepassing van natuurkundige wetten op levende wezens]
-
▾ biogeograaf
[beoefenaar van de leer van de verspreiding van levende wezens over het aardoppervlak]
-
▾ Indonesisch
biogéograf
[beoefenaar van de leer van de verspreiding van levende wezens over het aardoppervlak]
-
▾ Indonesisch
biogéograf
[beoefenaar van de leer van de verspreiding van levende wezens over het aardoppervlak]
-
▾ biograaf
[schrijver van een biografie]
-
▾ Indonesisch
biograf
[schrijver van een biografie]
-
▾ Indonesisch
biograf
[schrijver van een biografie]
-
▾ biologie
[leer van de levende wezens]
-
▾ Indonesisch
biologi
[leer van de levende wezens]
-
▾ Indonesisch
biologi
[leer van de levende wezens]
-
▾ bioloog
[beoefenaar van de biologie]
-
▾ Indonesisch
biolog
[beoefenaar van de biologie]
-
▾ Indonesisch
biolog
[beoefenaar van de biologie]
-
▾ biomassa
[totale hoeveelheid levende stof van een groep organismen]
-
▾ Indonesisch
biomassa
[totale hoeveelheid levende stof van een groep organismen]
-
▾ Indonesisch
biomassa
[totale hoeveelheid levende stof van een groep organismen]
-
▾ biomedisch
[medisch-biologische zaken betreffend]
-
▾ Indonesisch
biomédis
[medisch-biologische zaken betreffend]
-
▾ Indonesisch
biomédis
[medisch-biologische zaken betreffend]
-
▾ biopsie
[weefselverwijdering voor onderzoek]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1910-1914;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
biopsi
[weefselverwijdering voor onderzoek]
-
▾ Indonesisch
biopsi
[weefselverwijdering voor onderzoek]
-
▾ bioritme
[ritme in de levensverschijnselen]
-
▾ Indonesisch
bioritme
[ritme in de levensverschijnselen]
-
▾ Indonesisch
bioritme
[ritme in de levensverschijnselen]
-
▾ bioscoop
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
-
▾ Balinees
bioskup
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
-
▾ Fries
bioskoop
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
-
▾ Indonesisch
bioskop, biskop
[filmtheater; (Bahasa Prokem) televisie]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bioskop openkap = drive-in bioskoop
bron: Rahardja 1989 Stevens 2004 (S&S-T2004; RCL1989)
-
▾ Jakartaans-Maleis
bioskop
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
status: ontlening onzeker
etymologie: dialect Kramat: bios, dialect Tanah Abang: bióskóp
bron: Chaer 1976 Kähler 1966 (CHAER, HANS)
-
▾ Javaans
bioskop
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
-
▾ Madoerees
bīskōp
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
-
▾ Menadonees
bioskop
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
-
▾ Noord-Sotho
paesekopo
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
<via Afrikaans>
-
▾ Shona
bhaiskopu
[film]
<via Afrikaans>
-
▾ Soendanees
bioskop
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
-
▾ Tswana
baesekôpô
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
<via Afrikaans>
-
▾ Xhosa
bhayiskopu
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
<via Afrikaans>
-
▾ Zoeloe
bhayisikobho
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
<via Afrikaans>
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bioscope
†verouderd
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
<via Afrikaans>
datering: 1902 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Obs. Eng., cinema projector, fr. Gk bios life + skopein to look at; the continued use of the word in S. Afr. Eng. was no doubt reinforced by Afk. bioskoop movies, cinema.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Sotho
baesekopo
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
<via Afrikaans>
-
▾ Balinees
bioskup
[theater waar filmvoorstellingen gegeven worden]
-
▾ biosfeer
[het door levende wezens bevolkte deel van de aarde]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1910-1914;
thema: wetenschap
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Indonesisch
biosfér
[het door levende wezens bevolkte deel van de aarde]
-
▾ Indonesisch
biosfér
[het door levende wezens bevolkte deel van de aarde]
-
▾ biotechnologie
[toepassing van biologische mechanismen in productieprocessen]
-
▾ Indonesisch
bioték(nologi)
[toepassing van biologische mechanismen in productieprocessen]
-
▾ Indonesisch
bioték(nologi)
[toepassing van biologische mechanismen in productieprocessen]
-
▾ biotoop
[natuurlijke levensruimte]
-
▾ Indonesisch
biotop
[natuurlijke levensruimte]
-
▾ Indonesisch
biotop
[natuurlijke levensruimte]
-
▾ bismut
[scheikundig element]
-
▾ Indonesisch
bismut
[scheikundig element]
-
▾ Japans
bisumitto
†verouderd
[scheikundig element]
-
▾ Indonesisch
bismut
[scheikundig element]
-
▾ bisschop
[priester van de hoogste rang]
-
▾ Indonesisch
biskop, uskup
[priester van de hoogste rang]
-
▾ Javaans
biskop
[priester van de hoogste rang]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: (ka)biskopan=bisdom, diocees
bron: Pigeaud 1989 (Pigeaud)
-
▾ Mahican
bishop
[priester van de hoogste rang]
-
▾ Sranantongo
biskop
[priester van de hoogste rang]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
biskop
[Zuid-Afrikaanse vissoort]
<via Afrikaans>
datering: 1902 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afrikaans, lit. bishop.
bron: OED2 1989 Silva 1996 (OED2, DSAE)
-
▾ Indonesisch
biskop, uskup
[priester van de hoogste rang]
-
▾ bit
[mondstuk; schroevendraaierstift die in de kop van een boormachine geklemd kan worden]
zelfstandig naamwoord ; datering: 1599-1607;
thema: dierenrijk
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Frans
bit
†verouderd
[boor met zwarte diamanten gebruikt om hard gesteente te doorboren]
<via Afrikaans>
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
etymologie: GR: du néerl. (d'Afrique du Sud : afrikaans) dans l'industrie du diamant, du verbe bijten « mordre »; cf. angl. bit « morsure ».;Da es sich um einen ausdruck der diamant- gewinnung handelt, ist das wort aus einer entsprechenden speziellen bed. von ndl. bit (wohl im afrikaans) entlehnt.
bron: Wartburg 1928 (FEW, GRobert)
-
▾ Indonesisch
bit
[paardenmondstuk]
-
▾ Frans
bit
†verouderd
[boor met zwarte diamanten gebruikt om hard gesteente te doorboren]
<via Afrikaans>
-
▾ bits
[vinnig]
-
▾ Deens
bidsk
[vinnig, bij honden of het weer: bijterig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: ra nedertysk bitsk, betsk afl. af biten (jf. bide)
bron: Becker-Christensen 2005 Dahlerup 1919-1956 (PNOE, OOD)
-
▾ Noors
bisk
[vinnig, bijterig]
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bisk = hond (aanspreekvorm)
etymologie: BO: lty, av bite; FuT: von nd. betsk, birsk < mnd. betisch (holl. bits)
bron: BO 2005 Falk 1910-1911 (BO; FuT)
-
▾ Zweeds
bitsk
[vinnig, scherp, bijterig]
datering: 1711 (1701-1750)
status: Ambigu: Nederlands of Nederduits ; ontlening onzeker
etymologie: sedan 1711; av lågty. bitsk med samma bet.; till 1bita
bron: NEO 1995 (NEO)
-
▾ Deens
bidsk
[vinnig, bij honden of het weer: bijterig]
-
▾ bitter
[scherp en onaangenaam van smaak; elixer; bitter smakend aperitief]
bijvoeglijk naamwoord ; datering: 901-1000;
thema: zintuiglijkheden
Klik hier voor de volledige woordfiche-
▾ Ambons-Maleis
bètèr
[pomeransspiritus of maagelixer]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: minum bètèr = een bittertje drinken
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Creools-Engels van de Maagdeneilanden
bitters
[sterkedrank]
-
▾ Esperanto
bitero
[bitter smakend alcoholhoudend of alcoholvrij aperitief]
<via Frans>
status: ontlening onzeker
etymologie: geleend via Fr bitter met ondersteunende bronwoorden It bitter en Du Bitterer. De uitgang -o is standaard voor substantieven in Esp.
bron: Waringhien 2002 (War)
-
▾ Frans
bitter
[bitter aperitief]
datering: 1721 (1701-1750)
status: ontlening onzeker
etymologie: PR: du holl. bitter `amer'.FEW: maakt onderscheid in betekenis tussen de oudere vorm 'pitre' en het hedendaagse 'bitter'; de eerste vorm is wellicht aan het Duits ontleent, de laatste wellicht aan het Ndl.
bron: Dubois 1979 Robert 1993 Walter 1991 Wartburg 1928 (PRobert, Walter 2, Valkhoff, Larousse, FEW)
-
▾ Italiaans
bitter
[bitter smakend aperitief]
status: ontlening onzeker
etymologie: Voce oland. giunta attrav. la Francia.
bron: Bolelli 1989 (Bolelli)
-
▾ Javaans
bèter
[scherp van smaak; alcoholische drank]
-
▾ Kupang-Maleis
bètèr
[pomeransspiritus of maagelixer]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: minum bètèr = een bittertje drinken
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Menadonees
bètèr
[pomeransspiritus of maagelixer]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: minum bètèr = een bittertje drinken
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Negerhollands
bitter, better, bitu
[scherp van smaak]
datering: 1776 (1751-1800)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: old 1776: bittersmakende dingen = bittergoed
etymologie: bitter, better (old1776), bitu (djdj1926)
bron: Josselin 1926 (old1776, djdj1926)
-
▾ Papiaments
beter (ouder: bitter)
[borrel]
datering: 1875 (1851-1900)
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: betrá (bezopen)
etymologie: Uit: Ewijk p.19
bron: (Joubert PN, Ewijk)
-
▾ Saramakkaans
bíta
[scherp en onaangenaam van smaak; gal]
-
▾ Sarnami
bitá
[scherp van smaak; scherpe drank]
-
▾ Sranantongo
bita
[bitterblad; gal; scherpe drank; scherp van smaak]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: bita-ati (wreedheid, letterlijk: bitterachtig)
bron: Blanker 2005 (Prisma S-N 2005)
-
▾ Ternataans-Maleis
bètèr
[pomeransspiritus of maagelixer]
status: ontlening onzeker
afleidingen en samenstellingen: minum bètèr = een bittertje drinken
bron: Clercq 1876 (FSA)
-
▾ Ambons-Maleis
bètèr
[pomeransspiritus of maagelixer]
-
▾ bitterappel
[kolokwint]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bitter apple
[kolokwint]
datering: 1862 (1851-1900)
status: Ambigu: Nederlands of Engels ; ontlening onzeker ; leenvertaling
etymologie: Transf. use of Eng. bitter apple a name for the European species Citrullus colocynthis; or tr. S. Afr. Du. bitterappel
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bitter apple
[kolokwint]
-
▾ bitterbosje
[giftige struikensoort]
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bitterbossie
[giftige struikensoort (Chrysocoma ciliata)]
<via Afrikaans>
datering: 1917 (1901-1950)
status: ontlening onzeker
etymologie: Afk., bitter bitter + bos bush + -IE.
bron: Silva 1996 (DSAE)
-
▾ Zuid-Afrikaans-Engels
bitterbossie
[giftige struikensoort (Chrysocoma ciliata)]
<via Afrikaans>
-
▾ bitterlijk
[bitter]
-
▾ Negerhollands
bitterlik
[bitter]
-
▾ Negerhollands
bitterlik
[bitter]
-
▾ bitumen
[aardhars]
-
▾ Indonesisch
bitumén
[aardhars]
-
▾ Indonesisch
bitumén
[aardhars]
-
▾ bivak
[legerplaats onder de blote hemel]
-
▾ Indonesisch
biwak
[legerplaats onder de blote hemel]
-
▾ Javaans
béwak
†verouderd
[legerplaats onder de blote hemel; wachtpost]
-
▾ Indonesisch
biwak
[legerplaats onder de blote hemel]
-
▾ bizon
[buffel]
-
▾ Indonesisch
bison
[buffel]
-
▾ Indonesisch
bison
[buffel]