Uitleenwoordenbank van het Nederlands

Toelichting op de Nederlandse woorden


De Nederlandse trefwoorden

In de Uitleenwoordenbank staan de woorden die door een andere taal zijn overgenomen uit het Nederlands. Daarbij is Nederlands een ruim begrip: niet alleen Standaardnederlandse woorden vallen daaronder, maar ook verouderde woorden en dialectwoorden. Dat is meestal in de Uitleenwoordenbank aangegeven. Exacte dialectaanduidingen zijn achterwege gelaten, omdat niet meer valt na te gaan hoe de verspreiding van een Nederlands woord in het verleden, toen het werd uitgeleend, is geweest. Hoogstens is in plaats van ‘gewestelijk’ soms een regioaanduiding als ‘Vlaams’ gebruikt - dat betekent dat het woord alleen in het zuiden van de Lage Landen bekend was of is. Dat er veel dialectwoorden zijn uitgeleend, ligt voor de hand: het Standaardnederlands bestaat in geschreven vorm pas sinds de zeventiende eeuw en in gesproken vorm sinds de negentiende of twintigste eeuw. Alle woorden die de middeleeuwen zijn uitgeleend, kwamen dus uit een of ander Nederlands dialect.

Verouderde woorden en dialectwoorden zijn, volgens het heersende gebruik, omgezet naar een geconstrueerde moderne vorm. Zo werd in de zestiende eeuw een geroosterd broodje een rammeken genoemd, misschien omdat de vorm van een dergelijk broodje aan die van een ram deed denken. Dit woord is uitgeleend aan het Frans als ramequin. In de Uitleenwoordenbank is het Nederlandse woord opgenomen als rammetje, omdat dat de moderne variant is van rammeken.

De Nederlandse uitleenwoorden omvatten tevens woorden die afkomstig zijn uit een Nederlandse overzeese variëteit. De Nederlanders en Vlamingen die naar andere continenten trokken, kwamen terecht in een totaal nieuwe leefomgeving met onbekende planten, dieren, natuurlijke verschijnselen, voorwerpen en cultuuruitingen. Die moesten ze benoemen en daarvoor maakten ze nieuwe Nederlandse woorden (samenstellingen of afleidingen), of ze gaven een bestaand Nederlands woord een nieuwe betekenis. Lang niet altijd zijn die namen of betekenissen ook in het Europese Nederlands bekend geraakt. Dergelijke woorden zijn vergelijkbaar met dialectwoorden, die ook niet overal bekend zijn, maar wel als Nederlands gelden. Zo werd in Noord-Amerika de samenstelling kilvis gevormd voor een bepaalde vis die de Nederlanders aantroffen in de vele killen ‘stromen, kreken’ aldaar. Dit Nederlandse neologisme werd overgenomen in het Amerikaans-Engels als killifish.

In alle gebieden buiten Europa waar Nederlands werd gesproken, werd de Nederlandse woordenschat uitgebreid en veranderde de Nederlandse taal door invloed van buitenaf - door de opname van leenwoorden uit inheemse of aldaar gesproken talen, en doordat mensen met een andere moedertaal Nederlands gingen spreken. Het gevolg was dat er zogeheten etnolecten ontstonden, zoals het Indisch-Nederlands, Surinaams-Nederlands en Antilliaans- of Curaçaos-Nederlands (zie Taalcontacten). Als een woord uit een van deze variëteiten is uitgeleend aan andere talen, is in de Uitleenwoordenbank aangegeven uit welke variëteit het stamt. Zo staat bij broodsuiker ‘witte suiker’, familieboekje ‘legitimatiepapieren’ en sluit ‘gierig’ dat het Surinaams-Nederlandse woorden betreft. Poezendas ‘vlinderdas’ is gemarkeerd als Antilliaans-Nederlands, en de juridische term haatzaai als Indisch-Nederlands.

Woorddelen

Er zijn niet alleen complete woorden geleend uit het Nederlands, maar ook - in veel mindere mate – woorddelen: voor- en achtervoegsels. Woorddelen die aanvankelijk als onderdeel van uitleenwoorden een vreemde taal binnenkwamen, kunnen in de vreemde taal productief worden: er worden dan met dergelijke woorddelen nieuwe afleidingen gevormd die niet in het Nederlands bestaan. Zo heeft het Frans de voorvoegsels mis- en ver- al heel vroeg uit het Nederlands overgenomen. Het Fries heeft de achtervoegsels -aar, -aard geleend en het voorvoegsel her-. Het Deens, Noors en Zweeds kennen de voorvoegsels aan- in de betekenis ‘op, in, naar, aan’, be-, bij-, ge-, ont- en de achtervoegsels -achtig, -baar, -heid, -in, -voudig uit het Nederlands of Nederduits. In de Noord-Germaanse talen bestond wel een voorvoegsel for-, maar dat was altijd beklemtoond; de vele Nederlandse en Nederduitse woorden die geleend werden met ver- werden als onbeklemtoond voorvoegsel for- overgenomen, waardoor de Noord-Germaanse talen nu ook een onbekend voorvoegsel for- kennen. Ook kenden de Noord-Germaanse talen in de middeleeuwen het voorvoegsel an- al, maar dat had alleen de betekenis ‘tegen’ (verwant met ant- in het Nederlandse antwoord). Aan het Nederlands of Nederduits is het te danken dat ook in de Scandinavische talen samengestelde en afgeleide werkwoorden voorkomen met an- in de betekenis ‘naar’, vergelijk Deens en Noors ankomme. Het Indonesisch heeft een groot aantal internationale voor- en achtervoegsels via het Nederlands leren kennen, zoals de achtervoegsels -atie, -centrisch, -isatie, -isch, -isme, -ist, -logie, -meter en -teit, en de voorvoegsels als audio-, bio-, de-, intra-, macro-, micro-, neo-, post-, re-, semi-, sub- en super-.

Betekenisomschrijvingen

Bij ieder Nederlands woord is een korte betekenisomschrijving toegevoegd. Wanneer een Nederlands woord in een verouderde betekenis is uitgeleend, is die verouderde betekenis in de Uitleenwoordenbank zoveel mogelijk toegevoegd aan het einde van de betekenisomschrijving. Daardoor wordt het makkelijker de Nederlandse herkomst van het woord te doorzien. Zo wordt begrijpelijk dat het Nederlandse waas ‘nevelsluier’ geleid heeft tot het Franse gazon ‘grasveld’, als we weten dat de oudste betekenis van waas ‘slijk, bij eb droogvallend land’ was.

Alle woorden zijn, op basis van de korte betekenisomschrijving, bovendien ondergebracht in 22 grotere thema’s; zie daarvoor Woordvelden.

De herkomst van de Nederlandse woorden

De Nederlandse woordenschat bestaat, zoals bekend, voor een deel uit woorden die zijn geleend uit een andere taal: Latijn, Frans, Duits, Engels et cetera. Ook dergelijke woorden - die in het dagelijkse Nederlands gebruikt worden of werden en waarvan de taalgebruiker zich de herkomst meestal niet realiseert - kunnen door andere talen zijn overgenomen. Denk bijvoorbeeld aan etalage en requisitoir, die het Indonesisch uit het Nederlands heeft geleend als etalase en rékisitoar. Het Indonesisch heeft deze worden niet rechtstreeks uit het Frans geleend, omdat er in het verleden geen taalcontacten bestonden tussen het Indonesisch en het Frans maar wel tussen het Nederlands en het Indonesisch. De Nederlanders, en niet de Fransen, hebben in Indonesië en delen van Azië kennis van de Europese cultuur en wetenschap gebracht, en daarmee ook de woorden daarvoor.

In de Uitleenwoordenbank is bij de meeste leenwoorden in het Nederlands de directe taal van herkomst toegevoegd; deze kan worden gevonden door bij Gevanceerd zoeken het vierkantje Herkomst bij Nederlands trefwoord aan te klikken. Het gaat om ca 5600 ingangen. Dat is ongeveer 30 procent van het totale aantal uitleenwoorden. Afleidingen of samenstellingen van leenwoorden zijn niet gemarkeerd; er staat dus geen taal van ontlening bij bijvoorbeeld carbohydraat, dat is samengesteld uit Latijn carbo ‘kool’ en hydraat (van Gr. hudoor ‘water’), al is het evident dat carbohydraat gevormd is uit geleende woorddelen. Evenmin staat de herkomst bij door Nederlanders of Vlamingen gevormde modern Latijnse benamingen als candida of aprosexia. Ook bij internationale wetenschappelijke woorden ontbreekt de herkomst regelmatig: het is namelijk niet goed uit te maken uit welke taal het Nederlands een woord als bijvoorbeeld chloriet heeft geleend: uit Engels chlorite, Frans chlorite of Duits chlorit?

Sommige woorden die in een andere taal een nieuwe vorm en betekenis hebben gekregen, zijn door het Nederlands weer teruggeleend en vervolgens weer doorgegeven. Zo kennen we uit het Frans mannequin ‘persoon die mode toont’; het woord gaat, zoals algemeen bekend is, terug op het Nederlandse mannetje, manneke ‘kleine man; figuurtje, poppetje’. De meeste andere talen hebben mannequin overgenomen uit het Frans. Maar niet allemaal: enkele talen - het Indonesisch, Javaans en Papiaments - hebben mannequin niet rechtstreeks uit het Frans overgenomen maar via het Nederlands. Daarom is in de Uitleenwoordenbank als Nederlands uitleenwoord zowel mannetje/manneke opgenomen als mannequin; dat laatste is gemarkeerd als Frans leenwoord in het Nederlands.

De herkomstinformatie is voornamelijk afkomstig uit: Nicoline van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek van het Nederlands, Amsterdam; de Etymologiebank (www.etymologiebank.nl); en het Woordenboek der Nederlandsche Taal.

Geoniemen, eponiemen en merknamen

Nederlandse namen die verwijzen naar plaatsen of personen uit de Lage Landen zijn uiteraard niet opgenomen in de Uitleenwoordenbank: dat men in het buitenland de plaatsnaam Amersfoort kent of iemand in Nederland met de achternaam De Groot, betekent natuurlijk niet dat deze namen onderdeel zijn geworden van de vreemde taal. Evenmin zijn familienamen opgenomen van afstammelingen van Nederlandse immigranten op andere continenten. Hoewel Roosevelt in de Verenigde Staten een bekende achternaam is, kan deze met de beste wil van de wereld niet als Nederlands uitleenwoord worden beschouwd. Weggelaten zijn ook de geografische namen die de Nederlanders en Vlamingen in de zeventiende en achttiende eeuw overal in de wereld hebben achtergelaten, ook al wordt een deel daarvan nog steeds gebruikt. Voor een enkeling is vanwege de algemene bekendheid een uitzondering gemaakt: zo hebben Noordzee (gezien vanuit Nederlands perspectief), Nieuw-Zeeland en Kattegat in het alfabetisch lexicon een plaatsje gekregen.

Anders ligt het echter met (afgeleide of samengestelde) namen die soortnaam zijn geworden. Dat zijn namelijk geen namen meer, maar het zijn gewone woorden geworden, en ze zijn dan ook in de Uitleenwoordenbank opgenomen. Als dergelijke soortnamen teruggaan op een geografische naam, zoals edammer en spa, heten ze geoniemen; gaan ze terug op een persoonsnaam, zoals bintje, lobelia en Vromaneffect, dan heten ze eponiemen.

Een laatste categorie namen zijn Nederlandse merknamen. In het Indonesisch zijn heel wat merknamen die uit het Nederlands zijn geleend, soortnaam geworden. Zo is in het Indonesisch Cutex een aanduiding geworden voor ‘nagellak’ en Persil voor ‘waspoeder’. De uitleenwoorden houden zo allang in het Nederlands vergeten merknamen levend, zoals Duco, in het Indonesisch de naam voor autolak, of Burco, afkorting van Van Buuren & Co., dat in het Indonesisch in de vorm bérko gebruikt wordt voor ‘fietsdynamo; koplamp op fiets’.

In de Uitleenwoordenbank kan men via Gevanceerd zoeken (door het vierkantje Herkomst bij Nederlands trefwoord aan te klikken) de geoniemen, eponiemen en merknamen vinden.

De ouderdom van Nederlandse woorden

Het is interessant te kijken hoe oud de Nederlandse woorden zijn, en hoe lang het heeft geduurd voordat ze werden uitgeleend. Daarom heb ik waar mogelijk de oudste datering in het Nederlands toegevoegd. Die dateringen zijn te vinden bij 9870 woorden; ze zijn gebaseerd op dezelfde bronnen als waaruit de herkomstinformatie afkomstig is. Als men via Geavanceerd zoeken meerdere resultaten heeft gevonden, kan men die onder andere chronologisch sorteren en visualiseren op een tijdslijn. Als men dan met de cursor over de resultaten gaat, krijgt men informatie te zien over de vreemde taal, het woord en het jaartal waarin dit is geleend; ook de Nederlandse bron van het uitleenwoord wordt vermeld.

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (2015), Uitleenwoordenbank, op uitleenwoordenbank.ivdnt.org
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal