Syllabes

Hoofdstuk 2 van de cursus Klank en Letter

Marc van Oostendorp

Samenvatting van dit hoofdstuk

Klinkers en medeklinkers in de klankvorm van een woord kunnen worden gegroepeerd in syllabes. Voor het bestaan van syllabes kunnen argumenten geven uit de psycholinguïstiek, de analyse van klemtoon en van mogelijke combinaties van klinkers en medeklinkers. Syllabes hebben in het Nederlands een minimale en een maximale omvang. Bovendien moeten verschillende soorten medeklinkers en klinkers binnen een lettergreep in een bepaalde vaste volgorde staan, en mogen twee opeenvolgende syllabesegmenten niet te veel op elkaar lijken.

2.0. Inleiding

Niet elke willekeurige klank die we met de mond kunnen maken is zoals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben automatisch een woord. Elk woord in een taal bestaat uit een beperkt aantal klinkers en medeklinkers. Met deze constatering zijn we er echter nog niet. Een woord bestaat namelijk niet uit een willekeurige opeenvolging van klinkers en medeklinkers, maar deze fonemen groeperen zich in syllabes, met een bepaalde structuur. Elk Nederlands woord kan worden onderverdeeld in een aantal syllabes, die op hun beurt weer uit klinkers en medeklinkers bestaan.

Wat een lettergreep is, weet iedere Nederlander wel ongeveer: een groepje letters dat op de een of andere manier bij elkaar hoort, en niet van elkaar gescheiden kan worden door een afbreekstreepje. De syllabe is de fonologische tegenhanger van de lettergreep. Zoals we het geschreven woord encyclopedie kunnen opdelen in een vijftal lettergrepen (en-cy-clo-pe-die), zo kunnen we ook het gesproken woord [ensiklopedi] onderverdelen in een vijftal syllabes: [En.si.klo.pe.di]. In deze syllabus gebruik ik een liggend streepje voor een lettergreepgrens en een punt voor een syllabegrens.

Meestal komen syllabes en lettergrepen, net als in het voorafgaande voorbeeld, vrij nauwkeurig met elkaar overeen, maar dit is niet altijd het geval. Het woord Engeland heeft bijvoorbeeld de lettergreepstructuur En-ge-land, maar waar de syllabegrens tussen de eerste twee lettergrepen precies ligt, is minder duidelijk. In ieder geval ligt deze niet tussen een [n] en een [g], want die twee klanken komen in de fonologische vorm van dat woord immers niet voor; in plaats daarvan hebben we een [E ]. De syllabestructuur van het woord lijkt dan ook eerder zoiets als [E N .@ .lA nt] of misschien [ E .N @ .lA nt ].

2.1 Argumenten voor syllaben

Een Nederlands woord kan worden verdeeld in syllabes. Deze observatie lijkt misschien te flauw om expliciet gemaakt te worden, maar ze is in de loop van de twintigste eeuw het onderwerp geweest van felle discussies. In de wetenschap moet elke aanname door goede argumenten worden ondersteund. We geven een paar argumenten voor de aanname dat er syllaben zijn.

2.1.1. Intuïties

Een eerste argument is dat moedertaalsprekers van bijvoorbeeld het Nederlands redelijk goede intuïties hebben over de syllabestructuur van woorden in hun taal. Wel is het makkelijker om te bepalen hoeveel syllabes een woord heeft dan om uit te maken waar de syllabegrens precies ligt, zoals we zojuist al zagen aan het voorbeeld Engeland. Vraag aan een willekeurige persoon hoeveel syllabes het woord encyclopedie heeft en daarna hoeveel klinkers en medeklinkers het woord krant. Heel waarschijnlijk komt het antwoord op de eerste vraag veel eerder dan dat op de tweede. Bij analfabeten schijnt deze test nog veel beter te werken: iemand die niet kan lezen of schrijven heeft meestal in eerste instantie grote moeite om een woord in losse klanken op te delen, maar voor lettergrepen geldt dat probleem veel minder. Mensen die hebben leren lezen en schrijven in een westers schriftsysteem hebben in zekere zin een uitgebreide training achter de rug in het onderscheiden van klinkers en medeklinkers. Maar misschien is deze training wel een onnatuurlijk verschijnsel; analfabeten vertonen dan een veel 'natuurlijker' reactie.

Dat sprekers dergelijke duidelijke intuïties hebben, wordt ook duidelijk uit zogenaamde tip-of-the-tongue-verschijnselen: een spreker wil een woord zeggen, maar kan er niet op komen: het ligt op het puntje van zijn tong. Uit psycholinguïstisch onderzoek blijkt dat een spreker op zo'n moment vaak wel allerlei eigenschappen van het woord in kwestie kan opsommen. Het aantal syllabes dat zo'n woord telt hoort vaak bij die eigenschappen ('hoe heet die plaats ook alweer: ap-pom-pom-pom).

2.1.2. Klemtoon

Een ander belangrijk argument voor de syllabe ligt in de analyse van klemtoon. In het Nederlands, net als in veel andere talen, heeft elk woord precies één syllabe die er letterlijk 'uitspringt'. Die syllabe heeft (hoofd-)klemtoon. Om te bepalen welke syllabe dat is, is in het Nederlands een uitgebreide bereking nodig, maar in veel talen is het toekennen van klemtoon een kwestie van syllabes tellen. Als illustratie kunnen de volgende klemtoonregels uit enkele min of meer exotische talen gelden:

Ook om in het Nederlands de juiste plaats van klemtoon te bepalen moeten we syllabes tellen. De benodigde berekeningen zijn voor het Nederlands overigens behoorlijk ingewikkeld, maar in de kern is het systeem een beetje zoals in het Pools: meestal valt klemtoon op de voorlaatste syllabe; vandaar dat Nederlandstaligen geneigd zijn om normalíter te zeggen. De 'officiële' uitspraak normáliter is mogelijk, maar net als in het Pools, uitzonderlijk. Alleen kan in het Nederlands de klemtoon ook op de allerlaatste syllabe van een woord vallen, zoals in Breda, menu en chocola. Zoiets is in het Pools onmogelijk. Hiermee zijn in het Nederlands de mogelijkheden overigens ook wel uitgeput. Op de vierde syllabe van achteren kan de klemtoon nooit vallen: encýclopedie of éncyclopedie zal niemand ooit zeggen, zelfs niet als hij het woord niet kent, en zelfs niet per ongeluk. In onze taal valt de klemtoon in (ongelede) woorden dus altijd op een van de laatste drie syllaben.

Ook al verschillen de klemtoonsystemen van het Frans, het Arabisch, het Pools en het Nederlands aanzienlijk van elkaar in termen van ingewikkeldheid (het Arabisch is aanzienlijk ingewikkelder dan het Frans) ze hebben één ding gemeen: alledrie verwijzen ze naar het begrip `syllabe'. Sprekers van de genoemde talen voeren kennelijk min of meer uitgebreide berekeningen uit om te bepalen welke syllabe extra nadruk krijgen moet. Als mensen dat begrip niet zouden kennen, zouden we niet goed begrijpen hoe klemtoon in deze talen eigenlijk werkt.

2.1.3. Mogelijke combinaties

Nog een argument voor de lettergreep is gebaseerd op de volgende redenering. Als we de klinkers en medeklinkers van het Nederlands in een willekeurige volgorde zouden neerschrijven, zouden we zien dat een groot aantal van die combinaties niet geen Nederlandse woorden vormen. Met name zouden we zien dat bepaalde clusters van medeklinkers nooit voorkomen. Er zijn bijvoorbeeld geen woorden die beginnen met *rt-, en geen woorden die eindigen op *-kr. Sterker nog, sprekers van het Nederlands hebben het sterke gevoel dat dergelijke combinaties aan het begin en aan het eind van een woord onmogelijk zijn.

Stel dat we nu drie lijsten aanleggen met alle mogelijke en onmogelijke medeklinkersclusters aan het begin van een woord en aan het eind van een woord. Deze drie lijsten zien er dan bijvoorbeeld zo uit:

(1)
begin eind
mogelijk: dr (dra)
gl (gloei)
kn (knoei)
...
rd (hard)
lg (alg)
nt (tand)
...
onmogelijk: *mr (*mra)
*rt (*rta)
*lg (*lga)
...
*pm (*apm)
*kr (*akr)
*tl (*atl)
...

Binnenin het woord kunnen we behoorlijk ingewikkelde medeklinkerclusters krijgen (compromis). Maar ook hier is weer niet alles mogelijk: *copmromis klinkt bijvoorbeeld behoorlijk vreemd: dit is geen mogelijk Nederlands woord.

De reden hiervoor ligt waarschijnlijk in de syllabestructuur. Elk woord moet opgedeeld kunnen worden in een serie op zichzelf welgevormde syllaben. Bij compromis kan dat: [kO m] is uiteraard volledig welgevormd, en datzelfde geldt voor [pro] en [mi]. Maar bij *coprmromis hebben we een probleem. We kunnen dit woord in theorie op twee manieren opsplitsen: als [kO p.rmo.mi] of als [kO pr.mo.mi]. Zoals we uit de lijstjes in (1) kunnen opmaken, hebben deze ofwel geen mogelijk (welgevormd) syllabebegin, ofwel geen welgevormd syllabe-eind.

We kunnen de onmogelijkheid van *copmromis dus in verband brengen met de onmogelijkheid van *copm en de onmogelijkheid van *mris als we ervan uitgaan dat alle klinkers en medeklinkers in een woord bij een syllabe moeten horen. Uiteraard hebben we nu nog niet verklaard waarom *copm en *mris eigenlijk onmogelijk zijn. Die kwestie vormt het onderwerp van de rest van dit hoofdstuk.

Er zijn al met al voldoende argumenten om aan te nemen dat syllabes een fonologische realiteit bezitten. Die syllabestructuur kunnen we op twee manieren tekenen. In de eerste plaats kunnen we dat op de vertrouwde manier doen met puntjes tussen de fonemen ([kO m.pro.mi]). Maar in de bespreking hieronder is het soms handig om de structuur in twee dimensies te tekenen. We doen dit dan als volgt:

(2) s s s
k O m p r o m i

2.2. Aanzet en rijm

Een woord kan dus worden onderverdeeld in syllaben, die op hun beurt weer kunnen worden onderverdeeld in klinkers en medeklinkers. Maar er zit nog meer structuur in alle woorden die we uitspreken. Laten we (2) eens nader bekijken. De syllabes in dit woord bestaan uit twee of drie fonemen. Dat is grotendeels toeval. Er zijn ook syllabes met minder (u) en syllabes met meer (promptst) fonemen.

Is er een minimum aantal fonemen aan te wijzen, dat in een Nederlandse syllabe voorkomt? En een maximum? Laten we beginnen met het minimum. Daar duikt al meteen een probleem op. De eerste syllabe van ieder bevat precies één klinker; we zouden dit minimum daarom op één kunnen stellen:

(3) s s
i d @ r

Het eigenaardige is echter dat klinkers die in hun eentje een syllabe kunnen vormen altijd lang zijn. Korte klinkers kunnen bijvoorbeeld nooit aan het eind van een woord staan:

(4) a. Breda [breda]
thee [te]
stro [stro]
menu [m@ ny]
b. *[bredA]
*[tE]
*[strO]
*[m@ nY]

Er zijn drie soorten uitzonderingen op deze generalisatie:

  1. Ten eerste hebben we woorden als bah en . Dit zijn interjecties (`tussenwerpsels') die zich ook in allerlei andere opzichten gedragen alsof ze niet echt in het Nederlandse klanksysteem horen: er zijn tussenwerpsels zonder klinker, zoals mmmmm, en zelfs is er een tussenwerpsel t-t-t (afkeurend, of als aansporing voor een paard) met een klank die verder nergens voorkomt in het Nederlandse klanksysteem. Deze klank noemen we overigens een click.
    De interjecties plaatsen we dus voorlopig terzijde.

  2. Datzelfde doen we met een aantal leenwoorden of `geleerde woorden' die ook uitzonderlijk zijn: woorden zoals cabaret en sjwa die op een korte klinker eindigen. Als we deze twee klasses van vormen opzij zetten, blijft er een kern van `goede Nederlandse woorden' over.

  3. Maar zelfs als we ons tot die kern beperken, blijft er een belangrijke klasse van uitzonderingen over. Deze klasse komt voort uit het bijzondere gedrag van de sjwa (soms ook wel `stomme e' genoemd). Deze klinker is fonetisch gezien de kortst mogelijke, maar hij staat desalniettemin in een groot aantal Nederlandse woord aan het einde:

(5)??red@, enthousiasm@, zacht@

Ook de sjwa zetten we hier echter even apart. Hij wordt besproken in hoofdstuk 5.

Als we de nodige beperkingen in acht nemen, kunnen we dus stellen dat een klinker die in zijn eentje in een syllabe staat altijd lang moet zijn. We kunnen dit begrijpen als we aannemen dat syllabes verdeeld zijn in syllabesegmenten. Een korte klinker (of medeklinker) neemt één syllabesegment in beslag, een lange klinker twee:

(6)
s s
x x x x x x x
p I t    p i    t
'pit' 'Piet'

De kruisjes in deze grafieken geven syllabesegmenten weer. Een eerste poging om de vorm van de syllabe te beschrijven is nu de volgende:

(7)?Een syllabe bestaat uit minstens twee syllabesegmenten.

Deze bewering is echter niet helemaal juist. Een lettergreep met een paar medeklinkers vóór een korte klinker is ook niet welgevormd. De combinaties *[brA ], *[GlE ], *[knO ] zijn ook geen goede woorden van het Nederlands. We zouden daarom liever iets zeggen zoals (8):

(8)?Een klinker in een open lettergreep is lang.

Het is dus nodig om verschil te maken tussen open en gesloten lettergrepen: de eerste eindigen op een klinker, de laatste op een medeklinker. We maken daarmee feitelijk verschil tussen de medeklinkers die voor en de medeklinkers die na de klinker komen.

Om deze reden wordt de lettergreep vaak in twee delen gesplitst: een aanzet (in de Engelstalige literatuur: `onset') en een rijm (`rhyme'). De aanzet bestaat uit alle medeklinkers in de lettergreep die aan de klinker voorafgaan, het rijm bestaat uit de klinker plus de erop volgende medeklinkers. Het woord gram krijgt dan de volgende structuur:

(9)
s
A R
x x x x
G r A m

Een gesloten lettergreep kan nu gedefinieerd worden als een lettergreep met een medeklinker in het rijm. Het woord gram is dus één gesloten lettergreep.

2.3. Dichterlijk rijm

De fonologische term `rijm' is natuurlijk nauw verwant aan het begrip `rijm' uit de analyse van poëzie. Bij zogenaamd mannelijk poëtisch eindrijm zijn de rijmen van de laatste beklemtoonde lettergrepen in de versregels fonologisch precies gelijk:

Op 't hoekje van de Hooigracht
En van den Nieuwen Rijn,
Daar zwoer hij, dat hij zijn leven lang
Mijn boezemvriend zou zijn.

En halverwegen tusschen
De Vink en de Haagsche Schouw,
Daar brak hij, zes weken later zoowat,
Den eed van vriendentrouw.

(Piet Paaltjens, Snikken en Grimlachjes)

De foneemsequentie ijn is het fonologisch rijm van de woorden Rijn en zijn; -ouw is het Rijm van Schouw en trouw. Dat is de reden waarom deze woorden op elkaar kunnen rijmen.

Er is overigens ook een vorm van poëtisch rijm dat juist gebruikt van de aanzet: dit is het zogenaamde stafrijm (of alliteratie). Er zijn vormen van stafrijm waarbij de aanzet van de rijmende woorden precies moet overeenkomen:

Grote, gruwelijk grijze graven

Hiermee is het laatste woord over poëtisch rijm nog niet gezegd. Naast mannelijk gebruiken vrijwel alle dichters bijvoorbeeld ook zogenaamd vrouwelijk eindrijm. Hierbij komt niet alleen het rijm (in fonologische zin) van de beklemtoonde syllabe precies overeen in de twee componenten van het rijmpaar, maar ook de inhoud van de eropvolgende onbeklemtoonde syllabe:

Natuur is voor tevredenen en legen
En dan, wat is natuur nog in dit land
Een stukje bos, ter grootte van een krant
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
(J.C. Bloem)

Hoe dit alles ook zij, in ieder geval lijken rijmsystemen in alle bekende talen en culturen van de wereld binnen de syllabe een duidelijke grens te trekken tussen aanzet en rijm. Er zijn geen rijmsystemen bekend waarin precies de klinker en één eraan voorafgaande medeklinker moeten rijmen. In zo'n hypothetisch systeem zou klam rijmen op lap en glas, maar niet op kam of klom. Een dergelijk hypothetisch systeem is echter nimmer aangetroffen. Dit is een extra aanwijzing voor het de realiteit van het onderscheid tussen aanzet en rijm.

2.4. De minimale inhoud van aanzet en rijm

We kunnen nu de inhoud van de beweringen die hierboven in (7) en (8) gedaan worden als volgt samenvatten en uitbreiden:

(10)?a.?Een lettergreep bestaat uit een aanzet en een rijm.
?b.?Er is geen minimum aantal syllabesegmenten voor de aanzet.
?c.?Een rijm bestaat uit minimaal twee syllabesegmenten.

Dat (10b) waar is, kunnen we zien aan de eerste lettergreep van iedereen. (10c) vervangt (8). Als een klinker lang is, beslaat hij twee syllabesegmenten. Dat is volgens (10c) genoeg. Is de klinker kort, dan beslaat hij slechts een syllabesegment. Een extra medeklinker is dan nog nodig om aan (10c) te voldoen.

Over (10b) valt nog wel het een en ander te zeggen. Het lijkt er namelijk op dat een syllabe als het even kan toch wel liefst minstens één segment in de aanzet plaatst. Zo nodig gebeurt dit met behulp van glijklankvorming (Engels: `glide formation'). We zien dit aan het werk woorden zoals piano, dieet en bioscoop. We vinden in deze woorden telkens twee klinkers achter elkaar. De syllabestructuur van piano zou als volgt kunnen zijn:

s s s
A R A R A R
x x   x x x
p i   a n o

Op de een of andere manier beschouwen sprekers van het Nederlands deze vorm kennelijk toch niet als echt welgevormd. Het liefst geven ze elke aanzet toch minstens één syllabesegment. In het geval van piano is er ook een mogelijkheid om zo'n segment te creëren:

s s s
A R A R A R
x x x x x x
p i   a n o

In dit geval voegt de /i/ zich in de aanzet van de volgende lettergreep. Hij klinkt dan als een glijklank: [j]. (In de woorden toean en boa is de glijklank [w] omdat deze correspondeert met de klinkers [u] en [o]). Het woord klinkt daarom als [pijano].

Er is overigens nog een uitspraakmogelijkheid voor dit woord: [pjano]. In dit geval is de klinker /i/ in zijn geheel opgegaan in de aanzet:

s s s
A R A R A R
x x x x x x
| \ / | | |
p i a n o

2.5. Maxima voor aanzet en rijm

Nu we de minimumwaarden bepaald hebben, kunnen we overgaan naar een beschouwing van het maximaal aantal syllabesegmenten in de twee delen van de syllabe.

2.5.1. Een maximum voor de aanzet

De aanzet eerst. In het algemeen kunnen we zeggen dat de Nederlandse aanzet hooguit twee segmenten telt. Sequenties van meer dan twee vinden we niet:

(11)
knijp
kruip
*knrijp
brei
trein
*btrein
fluit
fruit
*flruit

Als het allereerste segment een /s/ is, het laatste segment een /l/ of een /r/, en de aanzet staat bovendien aan het begin van het woord, kunnen we echter drie segmenten in de aanzet. Meer dan drie is dan echter nog steeds uitgesloten:

(12)
stroop
*stnoop
spring
*zbring
splijt
*splrijt

Binnen een morfologisch ongeleed woord zijn aanzetten van drie segmenten zeldzamer, maar als we ze vinden voldoen ze aan dezelfde restricties, zoals te zien is in het woord extra [Ek.stra].

Met aanzetten met /s/ is in veel talen iets vreemds aan de hand. Hoewel dit een volstrekt alledaags feit is, is er (voor zover ik weet) nog nooit een taalkundige opgestaan die er een verklaring op vond die iedereen bevredigde. Ik ga hierop verder niet in. Voorlopig ga ik uit van de volgende hypothese voor het Nederlands:

(13)?Een aanzet bestaat uit maximaal twee syllabesegmenten.

Een extra bewijs voor de juistheid van (13) komt van het hierboven aangehaalde proces van glijklankvorming. Zoals gezegd kan een /i/ in sommige gevallen helemaal opgaan in een [j], als daarmee voorkomen kan worden dat er een aanzetloze syllabe opduikt: /piano/ wordt dan uitgesproken als [pjano]. In een woord als triool /triol/ kan dit echter niet gebeuren. De reden hiervoor is (13). Om [trjol] te maken zouden we een aanzet met drie segmenten moeten kunnen maken:

s
A R
x x x x x
t r i o l

Omdat dit geen welgevormde structuur is -- omdat dit een te grote aanzet heeft -- valt /triol/ alleen uit te spreken als [triol].

2.5.2. Een maximum voor het rijm

We verleggen onze aandacht nu naar het rijm. Deze kan in ieder geval uit meer dan twee syllabesegmenten bestaan. Hierboven noemde ik al het extreme voorbeeld promptst. Er zijn talloze andere voorbeelden te bedenken:

(14)?stoor??zwerf??balk??herfst

De bespreking van de aanzet hierboven zet aan tot voorzichtigheid over de /s/. Misschien moeten we net zo voorzichtig zijn over de /t/. Misschien moeten we woorden die op /t/ en /s/ eindigen even buiten beschouwing laten. Woorden als herst, taart en ernst worden dan niet meegeteld. We kunnen dan een nieuwe generalisatie opstellen:

(15)?Een rijm bestaat uit maximaal drie segmenten.

Dat (15) een geldige bewering is over het Nederlands, blijkt uit het volgende. Terwijl we enerzijds lettergrepen vinden die eindigen op een korte klinker + een liquida of nasaal + een obstruent of nasaal (16a), en anderzijds lettergrepen die eindigen op een lange klinker + een liquida óf een nasaal of obstruent (16b), vinden we nooit lettergrepen die eindigen op een lange klinker + een liquida of nasaal + een nasaal of een obstruent (16c).

(16)?a.?storm??stolp??stank
?b.?stoor??steel??staan
?c.?*stoorm?*steelp?*staank

Deze beperking op de Nederlandse woordenschat kunnen we gemakkelijk begrijpen in het licht van (15). De syllabes in (16c) hebben te lange rijmen.

We kunnen nu (10), (13) en (15) combineren om het volgende algemene syllabeschema te krijgen voor het Nederlands:

  s  
  A R  
(s) (x)(x) xx(x) (t)(s)(t)

Haakjes om een syllabesegment betekenen: dit segment is facultatief, het kan desgewenst ook ontbreken.

Sommige fonologen verdelen het rijm nog verder onder, in een nucleus en een coda. De nucleus bevat dan twee syllabeposities, waarvan er minstens één gereserveerd is voor de klinker. De coda bevat de eventueel nog resterende medeklinkers. In zijn geheel ziet de Nederlandse lettergreep kramp er nu als volgt uit:

s
A R
  N C
xx xx x
kr Am p

2.6. De sonoriteitshiërarchie

De tot nu toe besproken eigenschappen van de syllabe waren van rekenkundige aard. Het ging erom dat het aantal segmenten in een bepaald onderdeel van de lettergreep niet onder een bepaald minimum of boven een bepaald maximum kwam. Er is echter meer aan de hand, zoals we kunnen leren uit de bestudering van de volgende voorbeelden:

(17)?a.?gram??ramp??krank
?b.?*rgam??*rapm??*rkakn

Volgens de tot nu toe besproken observaties zouden de voorbeelden in (17b) precies even goed moeten zijn als die in (17a). De aanzetten en rijmen zijn namelijk in allebei de deelvoorbeelden precies even groot. We zien hier dus dat het er niet alleen toe doet hoeveel segmenten er in een aanzet of een rijm staan, maar ook in welke volgorde die segmenten staan. [gr] is wel een mogelijke aanzet, maar [rg] niet.

Daar komt bij dat [rg] wel een mogelijke medeklinkercluster in het rijm is, terwijl dat nu juist weer niet geldt voor [gr]. Vergelijk erg met *egr. In het algemeen vormen mogelijke medeklinkercombinaties in de aanzet het spiegelbeeld van mogelijke clusters in het rijm: kruin-*rkuin vs. *bekr-berk, plots-*lpots vs. *stopl-stolp. Deze zelfde observatie is voor een groot aantal talen gedaan. Al zeker sinds het eind van de vorige eeuw staat ze in de taalwetenschap bekend als het sonoriteitsprincipe:

(18)?Sonoriteitsprincipe
De sonoriteit van segmenten neemt toe voor de klinker en af na de klinker.

Om dit principe te illustreren is een sonoriteitsschaal nodig. Ik geef een vereenvoudigde versie van deze schaal in (19):

(19)?Sonoriteitsschaal

vocalen> liquidae> nasalen> fricatieven> plosieven
5 4 3 2 1

Er is over de sonoriteitsschaal (ook wel sonoriteitshiërarchie genaamd) veel discussie geweest in de taalkundige literatuur. Allerlei bezwaren zijn ertegen ingebracht. Eén zo'n bezwaar is dat de schaal in fonetische en fonologische termen moeilijk te begrijpen is. We kunnen weliswaar intuïtief het idee krijgen dat de elementen links telkens meer klinkerachtig zijn dan de elementen rechts, maar die intuïtie is moeilijk hard te maken. Een ernstiger bezwaar is misschien nog dat de schaal voor andere talen steeds net weer iets anders moet worden opgesteld. Er zijn bijvoorbeeld talen waarin de plaats van liquidae en nasalen omgedraaid is, en in weer andere talen wordt er geen verschil gemaakt tussen plosieven en fricatieven. De vraag rijst dan wat eigenlijk de fysiologische of psychologische basis is voor zo'n schaal.

Toch houden we hier bij gebrek aan beter vast aan de hiërarchie: beter een onbegrepen analytisch instrument dan helemaal geen analytisch instrument. Klinkers zijn de meest sonore, en medeklinkers de minst sonore elementen. Kennen we nu aan elk van de elementen van de woorden krant en vrat en aan de onzinwoorden *rkatn en *rvat de juiste sonoriteitswaarde toe, dan krijgen we het volgende:

(20)?a.

1 4 5 3 1   2 4 5 1
k r a n t   v r a t

?b.
4 1 5 3 1   4 2 5 1
r k a n t   r v a t

De cijfers in de voorbeelden (20a) tonen eerst een stijging tot aan de klinker en daarna een daling. Dit nu geldt echter niet voor de voorbeelden in (20b). Het sonoriteitsprincipe voorspelt nu -- terecht -- dat de voorbeelden in (20a) goed zijn en die in (20b) fout.

Overigens zijn ook hier de /s/ en de /t/ soms uitzonderingen, zoals de volgende voorbeelden laten zien:

(21)
2 1 5 4 5 1   1 4 5 3 1 1 2 1
s t r a k s   p r o m p t s t

We kunnen (18) nu iets preciezer formuleren:

(22) ??a. ?De sonoriteit van segmenten in de aanzet stijgt van links naar rechts
b.?De sonoriteit van segmenten in het rijm daalt van links naar rechts.

Onder de aanname dat /s/ en /t/ buiten de syllabe (kunnen) vallen, valt het afwijkende gedrag van de woorden in (21) te begrijpen. Deze zitten niet in de aanzet of het rijm, en hoeven daarom niet aan de sonoriteitseisen in (22) te voldoen.

2.7. De kern van de lettergreep

Ik heb al eerder laten zien dat het Nederlands de volgende eis stelt aan zijn lettergrepen:

(23)?Het rijm bevat in ieder geval een klinker.

Ook deze eis heeft te maken met de sonoriteitshiërarchie. Er zijn ook talen waarvoor (23) niet geldt. Het (Servo-)Kroatisch is een voorbeeld van zo'n taal. In deze taal komen eenlettergrepige woorden voor zoals brk `snor' en in sommige dialecten vlk. Dat betekent echter zeker niet dat `zomaar alles kan' in het Servo-Kroatisch. De taal blijkt wel degelijk een eis te kennen die sterk lijkt op (23), namelijk (24):

(24)?Het rijm bevat in ieder geval een liquida of een klinker.

We kunnen nu, gebruik makend van de sonoriteitsschaal, generaliseren over het Nederlands en het Servo-Kroatisch:

(25)?Het rijm bevat in ieder geval een segment met sonoriteit >= x.

Voor het Nederlands geldt x = klinker, voor het Servo-Kroatisch x=liquida. We verwachten dan dat er ook talen zijn met andere waarden, zoals x=nasaal, of x=stop. Aan die verwachting wordt voldaan. Voorbeelden van het eerstgenoemde taal vinden we in het Nedersaksisch, de groep Germaanse dialecten die onder andere in Oost-Nederland gesproken wordt en waarin we woordvormen aantreffen als loopm en lustn. Vreemd genoeg vinden we overigens geen syllabische liquidae in deze dialecten. Ook in Groningen of Twente kan men niet *waatr of *voogl zeggen.

Een interessante taal met betrekking tot (25) is het Berber, de moedertaal van de meeste Marokkanen in Nederland. In sommige dialecten van het Berber geldt naar alle waarschijnlijkheid de vergelijking x=stop. Dat wil seggen dat alle segmenten in aanmerking komen om in de kern van het rijm op te treden. We vinden in deze dialecten dan ook voor de meeste moedertaalsprekers van het Nederlands onuitspreekbare woorden (of frases) als srkst `Ik verborg hem' en tFtKt `jij leed aan een verstuiking'. Het opvallende is nu dat aangetoond kan worden dat de vergelijking x=stop het enige is dat het Berber van het Nederlands doet verschillen. De meeste dialecten stellen bijvoorbeeld dezelfde minimum- en maximumeisen aan aanzet en rijm als het Nederlands. Dat geldt zeker voor het dialect dat stamt uit de Asht Touzine Tarifiyt:

(26)
s
A R
x x x x x
g f R n t
1 2 4 3 1
'zij zijn gesloten'

Dit voorbeeld laat zien dat ook het sonoriteitsprincipe in het Berber onverkort geldt: hoe vreemd de lettergrepen in deze taal ook lijken, het blijven bergjes van sonoriteit.

2.8. Dispersie

Een syllabetheorie die de aan het begin van dit hoofdstuk uiteengezette `rekenkunde' op de een of andere manier weet te combineren met de sonoriteitshiërarchie kan de mogelijke syllabes van het Nederlands al aardig beschrijven, maar moet om de puntjes op de i te zetten toch nog wat worden uitgebreid. Dit valt af te leiden de volgende rijtjes (onzin)woorden:

(27)?a.?plap??b.?pmap
??stret???stnet

Terwijl de woorden in (27a) volstrekt normale Nederlandse woorden zouden kunnen zijn, zijn de vormen in (27b) nogal vreemd. Toch voldoen beide rijtjes woorden aan de sonoriteitseisen:

(28) 1 4 5 4     1 3 4 4
  p l a l   p m a l

In beide voorbeelden zit het karakteristieke patroon van een stijging gevolgd door een daling. Het enige verschil dat we kunnen ontdekken is dat de sonoriteitsafstand tussen de twee segmenten in de aanzetten van de woorden in (27a) groter is (1-4 in het eerste voorbeeld), dan die in het tweede rijtje (1-3 in het eerste voorbeeld).

Kennelijk bestaat er een minimale afstand tussen segmenten in de aanzet: een afstand van 4-1=3 is wel groot genoeg, maar een afstand van 3-1=2 niet. Dit verschijnsel noemen we dispersie:

(29)?Dispersie

De afstand op de sonoriteitsschaal tussen twee segmenten dient minimaal drie te zijn.

(29) is voor het Nederlands nog niet helemaal volledig: een soort aanzet voldoet niet aan deze eis, terwijl hij door Nederlandstaligen helemaal niet als bijzonder wordt gezien: kn- zoals in knap, kneed en knie. Interessant genoeg is de dispersie-eis op dit punt in het Engels strenger geworden. Het woord voor knie moet in die taal ooit ongeveer zo geklonken hebben als in het Nederlands en het Duits (zoals overigens in de spelling nog steeds te zien is: knee), maar in de loop van de tijd is de aanzet vereenvoudigd: [ni]. Iets soortgelijks is ook gebeurd met know en knot.

Een laatste observatie die we over dispersieverschijnselen kunnen maken, is dat aanzetten in de meeste talen een belangrijker rol spelen dan in rijmen. Het spiegelbeeld van de eenlettergrepige woorden in (3) levert dan ook geen nieuwe mogelijke Nederlandse woorden op:

(50)?palm?*mlap
?land?*dnal
?arm?*mra

/lm/, /nd/ en /rm/ zijn dus wel mogelijke rijmclusters, maar /ml/, /dn/ en /mr/ geen mogelijke aanzetten. De dispersie-eisen zijn in de aanzet dus strenger dan in het rijm.

2.9. Opgaven bij dit hoofdstuk

1.?Teken de lettergreepstructuur van de volgende woorden:
schroei, kerk, blauw, orgel, lekker, ernst, Nederlands, elitair

2.?In de tekst worden twee min of meer complementaire theorieën over de vorm van de syllabe gepresenteerd: een `rekenkundige' (`het rijm beslaat maximaal drie syllabesegmenten') en een theorie over sonoriteit. Leg uit aan de hand van het voorbeeld *klrij dat deze twee theorieën elkaar op zijn minst gedeeltelijk overbodig maken.

3.?Geef argumenten waarom de lettergreepstructuur van Engeland eerder [EN. @.lAnt] is dan [E.N@.lAnt]. Is [EN.N@.lAnt] nog beter?

4.?In de tekst wordt gesteld dat een woord welgevormd is als het kan worden opgedeeld in een aantal welgevormde lettergrepen. Aan een woord als partij kun je zien dat het verhaal hiermee niet rond is: [pArt] en [Ei] zijn op zich welgevormde lettergrepen, en toch is [pArt.Ei] niet de structuur van dit woord. Ook [pAt] en [rEis] zijn goede lettergrepen, maar patrijs is natuurlijk [pa.trEis] en niet *[pAt.rEis]. Valt hiervoor een verklaring te bedenken in termen van sonoriteit.

5.?Wat is het probleem voor de in dit hoofdstuk geschetste lettergreeptheorie met de volgende woorden: twaalf, hoorn, toorn?