Sint Maartenszingen

Zie ook Sint Maarten

Inleiding
Verspreidingskaarten
Liedjes (met geluid)
Sinte Sinte Maarten/Sint Maarten, Sint Maarten/(staarten)
Hier woont een rijke man
Elf november is de dag
Sinte Maarten mik-mak
Sinte Maarten had een koe
Als er niks gegeven wordt... (scheldliedjes)
Hier woont een kikkerbil

Inleiding

Op het feest van Sint Maarten trekken kinderen zingend langs de deuren, in de hoop daarvoor beloond te worden. Wie niet zingt krijgt niets, wie zingt krijgt misschien iets. Het zingen is het onvoorwaardelijke middel om het beoogde doel te bereiken; het doel is het binnenhalen van zo veel mogelijk snoepgoed, fruit, noten, brandbaar materiaal om een Sint Maartensvuur te stoken (Limburg), en wellicht ook geld. De te zingen (bedel)liedjes moeten op de een of andere manier gerelateerd zijn aan Sint Maarten of aan de folklore van zijn feestdag. Voor het overige lijkt het niets uit te maken wat of hoe er wordt gezongen. Juist daarin weerspiegelen de teksten de situatie van het al dan niet gespannen afwachten of een deur wel wordt opengedaan en er iets wordt gegeven. De versregels van de meeste Sint Maartensliedjes lijken instant-made-rijmen zonder enige logica, ter plekke verzonnen omdat er gezongen moet worden, het geeft niet wat, als het maar enigszins rijmt en, althans bij de meer traditionele liedjes, de reden waarom er gezongen wordt duidelijk wordt gemaakt. Maar hoe instant-made, onlogisch of onbeholpen ook, het heeft niet verhinderd dat sommige van deze liedjes, of liever: liedsegmenten, gedurende lange tijd voor het doel bruikbaar zijn gebleven en, gezongen in de eigen taal, de taal van de streek waarin men woont, bekend zijn of bekend zijn geweest in een gebied dat zich uitstrekt van Duinkerken tot Pommeren.

Sint Maartensgebruiken - het om een beloning zingen met lampions langs de deuren, het houden van optochten, het maken van vuren, de intocht van Sint Maarten, eventueel ook het ‘kaarsje springen’ en het ‘korfschudden’ — fluctueren. Tegenwoordig zijn ze gebonden aan kinderen, dus afhankelijk van de aanwezigheid van kinderen, maar evenzeer afhankelijk van ouders en schoolkrachten, buurtverenigingen of gemeentebesturen die deze gebruiken in stand willen houden of nieuw leven willen inblazen. Ze kunnen verdwijnen, voorgoed of tijdelijk, of zich verplaatsen. Zo wees het onderzoek in Noord-Holland (1963) van M.J. Francken uit dat de stelling ‘Sint Maartenszingen in Noord-Holland vindt alleen boven het IJ plaats’ niet meer gehouden kon worden; ook in het zuidwestelijk deel beneden het IJ werd op Sint Maarten langs de deuren gezongen, althans in 1963 en daaromtrent. Evenzo is in Amsterdam de Sint Maartensviering terug van heel lang weggeweest. Hoewel aan de grenzen van de stad het Sint Maartenszingen incidenteel opdook (in de westelijke nieuwbouwwijken) dan wel allengs traditie werd (Tuindorp Oostzaan, Diemen) zijn de meeste Amsterdammers volslagen onbekend met het verschijnsel dat, na een aanloop van enkele jaren, inmiddels (anno 2000) tot de grachtengordel is doorgedrongen. De tussenliggende periode (waarin het feest in Amsterdam niet werd gevierd) beslaat zo’n 150 jaar. Dat het destijds werd gevierd weten we uit een in 1851 door een Amsterdammer ingezonden brief in De Navorscher (I, p. 64), een soort babbelblad voor min en meer geletterde dames en heren. Onder de initialen H.T. beschreef hij, in reactie op iemand die het onderwerp had aangezwengeld, het gebruik, dat toen (1851) inmiddels uit Amsterdam was verdwenen, aldus:

  "Ruim dertig jaren geleden kregen wij op onze gracht, in de laatste dagen der maand October, zeker met begin November, alle avonden, omstreeks 6 à 7 ure, een bezoek van de jongens uit de nabijgelegene achterbuurten, die aan alle huizen kwamen zingen, de giften van turf of hout of duiten (centen waren nog niet in gebruik [1]) opzamelden en dan op St. Maartensdag, 11 November, of wel den avond van 10 November, op de straat een vuurtje brandden, waarbij gezongen en gedanst werd."
[Naar begin pagina]

Verspreidingskaarten

In 1997 heeft de afdeling Etnologie van het Meertens Instituut een vragenlijst over Sint Maartensgebruiken naar haar correspondenten uitgezonden. Al eerder, in 1938, werd een deel van de in dat jaar uitgezonden vragenlijst aan hetzelfde onderwerp besteed. Over de liedjes die naar aanleiding van deze vragenlijst zijn ingezonden heeft Gerd Helmer in 1956 een artikel gepubliceerd (zie literatuur). Destijds werd een proefkaart, een voorlopige verspreidingskaart, gemaakt, waarop de verschillende wijzen van Sint Maartensviering in Nederland zijn ingetekend. Op deze kaart zijn Limburg , Noord Holland (boven het IJ) en Groningen met het aangrenzende noorden en noord-oosten van Drente de grote concentratiegebieden waar Sint Maarten op enigerlei wijze wordt gevierd. Kleinere concentraties bevinden zich in Friesland (noord-oosten, midden en zuiden) en incidenteel zijn er vieringen in plaatsen rondom het IJsselmeer, in de Gelderse Achterhoek, in het oosten en westen van (Noord-)Brabant en op Goeree Overflakkee (Z.H.). In vergelijking hiermee zijn in 1997 Groningen, Friesland, Noord-Holland en Limburg min of meer stabiel gebleven en zijn de vieringen toegenomen in de provincies Drente en Brabant. In meerdere (Overijssel, Gelderland) of mindere (Utrecht, Zuid-Holland, Zeeland) mate hebben ze zich over de overige provincies verspreid. De Belgische provincies kunnen, bij gebrek aan gegevens uit 1938, helaas niet worden vergeleken.

[Naar begin pagina]

Sint Maartensliedjes

"Huizen met een lang tuinpad worden gemeden; huizen met een kort tuinpad genieten de voorkeur. Een lang tuinpad betekent tijdverlies" (moeder in Schellinkhout, 1999).

"Ze kennen wel een aantal liedjes, maar ze kiezen het kortste en het gemakkelijkste uit om te zingen" (moeder in Purmerend, 2000).

"De liedjes worden steeds korter". Het wordt vaker gezegd. We zouden het willen nuanceren: er zijn liedjes die korter worden. Nemen we het momenteel in Nederland op 11 november waarschijnlijk meest gezongen liedje, Sint Maarten, Sint Maarten(in Groningen) of (elders): Sinte Sinte Maarten, op de melodie van Sinterklaas Kapoentje:

  Sint Maarten, Sint Maarten
De koeien hebben staarten
De meisjes hebben rokjes an
Daar komt Sint Martinus (of: Sinte Maarten) an!

en vergelijken we die met een oudere versie (opname, gemaakt door Will Scheepers in 1953 in Zaandam, waarbij de opnameknop net iets te laat werd ingedrukt) dan zien we dat het een extract is uit een lied dat aanzienlijk langer is:

(a) [Sinte Sinte] Maarten
De kalvies dragen staarten
De koeien dragen horens
De klokken dragen torens
De torens dragen klokken
De meisjes dragen rokken
De jongens dragen broeken
Ouwe wijven
Die kunnen kijven
Dragen schorteldoeken
(b) Hier woont een rijk man
Die veel geven kan
Veel kan-ie geven
Lang zal-ie leven
Honderdduizend rokjes an
Daar komt Sintre Maarten an!
(c) Hooi-de-booi, hooi-de-booi,
Wat is Sintre Maarten mooi.
Hooi-de-booi, hooi-de-booi,
Wat (/Morgen) is Sintre Maarten mooi.[2]

De (inge)korte versie is overigens niet van gisteren, die gaat al zo’n veertig jaar mee [3], en de langere versie is volgens ons een beetje gestuurd en voor de gelegenheid ingestudeerd, omdat in bijna alle andere opnamen die op 11 november 1953 in Zaandam zijn gemaakt de kinderen een aantal regels van het (a)-gedeelte overslaan. Wat we eigenlijk willen benadrukken, en wat door de hierboven geciteerde moeder uit Purmerend ook al impliciet wordt gezegd, is, dat er een verschil is tussen enerzijds de (zing)praktijk waarin snelheid geboden is en anderzijds de kennis van het liedrepertoire.

Het verschil tussen het een en het ander kwam treffend tot uiting in de veelheid en gevarieerdheid aan liedjes die onze correspondenten in 1997 inzonden. Velen hadden de tijd genomen om rustig te kunnen nadenken over welke liedjes zij wanneer hadden gezongen of gehoord, en voorzover het geheugen te kort schoot hadden sommigen er een boekje op nageslagen dan wel andere bronnen geraadpleegd om dat geheugen bij te spijkeren. Zouden zij, wanneer het er echt op aan zou komen, iets anders doen dan het eerste, het beste, het gemakkelijkst te reproduceren liedje zingen, terwijl ze toch beter (meer) weten?

Het (b)-gedeelte, Hier woont een rijke man, is een goed voorbeeld van wat eerder een segment werd genoemd. Het komt bijna nooit zelfstandig voor maar wordt altijd achter een eerder gezongen liedje of segment ‘aangeplakt’, ter aanmoediging van de potentiële gever(s). "Als het te lang duurt voordat de deur wordt geopend of voordat er snoep wordt uitgedeeld, maar er nog wel hoop is dat het zal gebeuren" (vader in Schellinkhout).

Overigens wordt de lange versie, inclusief het (b)-gedeelte, hier en daar nog wel gezongen, zelfs in nog langere versies, maar vaker worden zowel (a)- als (b)-gedeelte afgekort en/of gevarieerd:

(a) Aiber Sunder Meerten,
Koi'en droag'n steerten,
Oss'n droag'n hoor'ns,
Kerk'n droag'n toor'ns,
(b) Hier woont 'n rieke man,
Dei onz wel wat geev'n kan,
Geef mie n'abbel of n'peer,
Kom van 't haile joar nait weer
(Uithuizen, Gr., 1997)
   
(b) Hier woont een rijke man,
Die veel geven kan,
Veel zal hij geven,
Lang zal hij leven,
Zalig zal hij sterven,
Daar kunnen wij van erven
(Nijeholtpade, Fr., 1997)
   
(a) Sonte Sonte Marten,
De kôn dragen starten,
De kalvers dragn horens,
Réke réke torens,
(b) Hier wont zon rieke man,
Die zo veule geven kan,
Veule zal è geven,
Zalig zal è leven,
Stook vuur, stook vuur,
Sante Marten is zo duur
(Doornspijk, Gld., 1997)
   
(a) Sinte Maerte,
De paerde ebbe staerte,
De koeie ebbe orens,
De kerke ebbe torens,
De varkens ebbe 'n kruk in stêêrt,
Da 'd is toch wel 'n kwartje wêêrt.
(Nieuw-Vossemeer, N.Br., 1997)
   
(b) Deer woont 'n raik man,
Die veul geve kan,
Hoe veel kan niet schelen,
Alles zulle we dele,
Suikergoed en marsepein,
Ó wat zal dat heerlijk zijn
(Callantsoog, N.H., 1997)
   
(a) Heej wônt Sinter Merte,
De paere hebbe sterte,
De appele hebbe kroëne,
(b) Heej wônt 'nne rieke boor,
Dae vuul gave kèn,
Lang zal hae laeve,
Hôngerd jaor nao dezen tiëd,
Houw Sint Merte de kop aaf,
Buuske of 'n schenske,
Stook Sint Merte penske,
Stook, stook veur,
Sint Merte is neet deur!
(Maasbree, L., 1997)
[Naar begin pagina]

Bijna even populair als de korte versie van Sinte Sinte Maarten, eveneens bijna uitsluitend boven de rivieren en eveneens bijna altijd in algemeen Nederlands gezongen, op de melodie van O, wat zijn wij heden blij / Sinterklaas is op het dak / Daar was laatst een meisje loos:

  Elf november is de dag
Dat mijn lichtje, dat mijn lichtje
Elf november is de dag
Dat mijn lichtje branden mag

De opname, gemaakt door Will Scheepers in Heemskerk, dateert uit 1963. De oudste opname van dit lied werd gemaakt in 1954 (Assen). Met andere woorden: ook dit liedje gaat al geruime tijd mee, een tijd die kennelijk nodig is voor de groei van een breed draagvlak. Veel voorkomende variaties op de laatste regel zijn

  Dat er mijn lichtje schijnen mag
Dat ik mijn kaarsje dragen mag.

Een variant uit Vlaanderen, de enige inzending van dit liedje van beneden de grote rivieren, heeft als vierde regel:

  Dat ik Sint Maarten vieren mag

Uit Aldega (Fr.) werd ons een Friese versie toegezonden:

  Elf novimber is de dei
Dat myn ljochtsje, dat myn ljochtsje,
Elf novimber is de dei,
Dat myn lochtsje brâne mei.

Echt ingeburgerd is het liedje niet overal. Correspondenten van Terschelling berichtten ons dat het daar wordt gezongen door niet-eilanders respectievelijk dat het van de vaste wal geïmporteerd is.

Een variant op Elf november is de dag werd ons in 1997 toegezonden uit Groningen en Drente, maar deze is inmiddels (2001) ook tot Amsterdam doorgedrongen:

  Twaalf november is de dag
Dat de tandarts, dat de tandarts
Twaalf november is de dag
Dat de tandarts boren mag.
[Naar begin pagina]
  Sinte Maarten mik-mak
Je moeder is een dikzak
Je vader is een dun(ne)tje
Geef me ’n pepermun(ne)tje
  (Groningen: Sint Martinus mik-mak)

Sinte Maarten mik-mak werd ons voornamelijk uit Noord-Holland toegezonden. Maar dat was in 1997. Intussen is het liedje meer bekend en meer gewild geraakt. In 1999 behoorde het in Groningen, samen met Elf November en de korte Sinte Sinte Maarten-versie, tot de meest gezongen liedjes [4]. Zo ook in 2000 en 2001 in Amsterdam. Sinte Maarten mik-mak heeft duidelijke sporen van vroegere wiegeliedjes die door talloze her- en roofdrukken bekend zijn gebleven:

  Suja, suja, kindje!
Moeder is je mintje
Vader is
je winnebrood;
Over een jaar is 't kindje groot.
 
(vgl. (peper)muntje)
  Van Vloten, Nederlandsche Baker- en kinderrijmen 1874/1894. Meer voorbeelden in Van Vloten (1894 of herdrukken) p. 7.
  Roe! roe! kind-je,
Hoe ben je toch zoo stout!
Heb je pijn in 't buikje,
Of zijn je voetjes koud!
We zullen een vuurtje stoken,
En een papje koken;
't Wiegje dat gaat zwik, zwak,
Voor den kleinen dikzak.
  Van Vloten 1874/1894; ook in S. Abramsz, Rijmpjes en versjes uit de oude doos. 1e druk 1910, 43ste druk 1997.

De mik-mak/dikzak-versie gaat ook al wat langer mee. In 1963 stond hij op de lagere school in Heemskerk bovenaan de lijst van favoriete Sint Maartensliedjes [5]. Van jonger datum en minder bekend is de hiervan afgeleide variant, waarvan de laatste regel, Dat is wel een ... waard, ook in andere bedelliedjes voorkomt:

  Sinte Maarten mik-mak
Je moeder kijkt naar Tik-Tak*
Je vader kijkt naar Sesamstraat
Dat is wel een snoepje waard
 
*(Vlaams kleuterprogramma BRTN)
(Groningen, Friesland, Drente 1997, Utrecht 1998, Amsterdam en Haarlem 2000)

Klanknabootsend zijn ook de volgende varianten:

  Sinte Maarten mik-mak
Ik ben kabouter Prik Prak
ik loop hier op het zachte mos
In het elf november-bos
(Heerhugowaard 1997)
  Sinte Maarten mik-mak
Mijn moeder maakt een flik-flak
Mijn vader maakt een koprol
Middenin een hondendrol
(Purmerend 2000, Alkmaar 2001)

Tot slot de nieuwste mik-mak/dikzak-variant:

  Sinte Maarten mik-mak
Je moeder is een dikzak
Je vader is een hamer
Smijt hem door de kamer
(Alkmaar 2001).
[Naar begin pagina]

Nog steeds op dezelfde melodie, waarvan, naar gelang er meer dan vier tekstregels zijn, de tweede en/of derde (melodie)regel naar believen kunnen worden herhaald, gaan de liedjes of segmenten over Sint Maarten die er bepaalde dieren op nahoudt. Traditioneel is de koe (de oudste ons bekende koeienversie stamt uit Medemblik en dateert van ca. 1843). De koe moet geslacht worden, waarmee dit segment het verband tussen Sint Maarten en naderende slachttijd markeerde. De ons in 1997 toegezonden versies kwamen voornamelijk uit Noord-Holland. Een koe-versie uit Zaandam was al te horen aan het eind van ???, met het typerende refrein dat daar destijds (1953) in zwang was (Hooi-de-booi, hooi-de-booi, zie lied 1).

De meeste versies gaan als volgt:

  Sint Martinus had een koe
Die moest naar de slager toe,
Was ie vet of was ie mager
Evengoed moest ie naar de slager.

Uit Callantsoog ontvingen we een versie in dialect:

  Sinte Maarten had een koe,
Die most nei de slager toe,
Was ie vet of mager?,
Hai most nei de slager!

Deze versie werd in AN ook in 1963 in Heemskerk opgenomen, aangevuld met twee gesproken regels:

  Was-ie mager of vet
Hij moest in de snert

Eveneens in Heemskerk werd destijds de volgende variant opgenomen:

  Sinte Maarten had een koe
Die moest naar de slager toe,
Slager wou hem slachten
’s Avonds kwart voor achten
’s Avonds kwart voor negenen
Begon het hard te regenen...

Er zijn meer (uitsluitend in Noord Holland opgetekende) dier-varianten, afgeleid van de eerste hierboven geciteerde koe-versie. De relatie met de slachttijd is daaruit verdwenen. Uit het in 1938 ingezonden materiaal citeerde Helmer (1956) een (nadien niet meer opgetekende) raaf-variant:

  Sinte Maarten had een raaf,
Die moest naar de fotograaf,
Was hij mager, was hij vet,
Evengoed moest hij op ’t portret.

In 1997 werd ons twee maal een geit-variant, die ook al door Francken (1963) was genoteerd, toegestuurd:

  Sinte Maarten had een geit,
Die was al z'n tanden kwijt,
Was ie zwart of was ie wit,
Evengoed moest hij een kunstgebit.

De eveneens door Francken opgetekende muis-variant

  St. Maarten had een muis,
Die moest naar het ziekenhuis,
Het ziekenhuis was veel te vol
Toen moest hij naar het muizenhol

bleek in 1997 (4 inzendingen) van versvorm te zijn veranderd:

  St. Maarten had een muis,
Die moest naar het ziekenhuis,
Met zijn rode petje,
Lag ie in z'n bedje

Echt succesvol zijn ze geen van alle geworden.

[Wordt vervolgd]

[Naar begin pagina]

Er zijn mensen die doen alsof ze niet thuis zijn en met het licht uit zitten te wachten tot het tijdstip waarop het zingen voorbij is. Er zijn ook nieuwkomers die, onbekend met het gebruik, vertederd naar de zingende kinderen kijken, niet beseffend dat het die kinderen om iets anders te doen is. Ze kunnen het volgende te horen krijgen:

  Hier woont een kikkerbil
Die niks geven wil
  (voornamelijk in Noord Holland)
   
  Hier woont juffrouw Kikkerbil
Die ons niks meer (nooit wat) geven wil
(variaties: meester Kikkerbil, Jan Prikkebil)
  (voornamelijk in Groningen en Drente)

eventueel gevolgd door

  Had ik het maar geweten
Dan had ik op de stoep gescheten
  (Noord Holland)
   
  Hier woont een apekop
Die houdt de deur op slot
  (Noord Holland)
  Hier woont een slokop (paardekop)
Die (vr)eet alles zelf op
(Drente: juffrouw Slokop)
  (Noord Holland, Drente)
  Hier woont een gierigaard
Schop ’m met zijn kont in het prikkeldraad
 
(of: Val met je kont)
  (Noord Holland)

De aanvankelijke teleurstelling (‘die niks geven wil’) verandert in deze vervolg-regels in kwaadheid en agressie, al is het maar voor de grap. In een ‘kikkerbil’-versie, ingezonden vanuit Bovenkarspel (N.H.), wordt zelfs gedreigd met hel en verdoemenis:

  Hier woont kikkerbil
Die niks geven wil,
Alles wil ie houwen,
Dat zal hem later berouwen
Kikkerbil, je weet het wel,
Komt later lekker in de hel.

Voornamelijk in de kop van Noord Holland wordt ook gezongen:

  Sinte Maarten de deur is vast,
Geef die kerel op z'n ba(r)st,
Geef die vrouw een dikke zoen,
Dan zal ze de deur wel opendoen
 
(of: Geef die man een trap voor z’n barst)

Ook in 1938 was de tweeregelige ‘Kikkerbil’ het meest verbreide scheldliedje en werd in Noord Holland ‘Sinte Maarten de deur is vast’ gezongen (Helmer 1956). De ‘paardekop’ die alles zelf opvreet was toen relatief nieuw. De ‘gierigaard’ die in het prikkeldraad mag vallen bleek in 1963 (Francken) zeer geliefd te zijn onder de lagere school-leerlingen van Beverwijk en Heemskerk.

Andere scheldliedjes, vroeger (of nog steeds) gezongen, die ons in 1997 werden toegezonden, zijn:

  Baarg’t mor op tot Poaske,
Steek 't (stop’t) mor in joen moaske
(Berg je spul maar op tot Pasen,
Steek het maar in je achterwerk)
  (Bellingwolde, Gr.)
   
  Sint Martinus bokkepoot
Sloa dat oale wief toch dood
Want ze wil ons toch niks gee’m
Laat haar dan niet langer lee’m
  (Westdorp, Dr.)
  Tiereliereliere,
Heej woënt eine giere
 
Maasbree: Heej wônt 'nne geere
  (Venlo en Maasbree, L.)
  Hoog hois, lejeg hois,
Der zit een gierige pin in hois
(Hoog huis, laag huis,
Er zit een gierige pin in huis)
  (Retie en Grimbergen, België)

In Halsteren (N.Br.) werd, wanneer er niet werd opengedaan of niets werd gegeven, aan het laatstgezongen liedje toegevoegd:

  "Agge niks wult geve, kap dan da kreng de kop mar af".

© Marie van Dijk

Naar begin pagina

Literatuur over Sintmaartenszingen

Sint Maarten

Feesten