Op het feest van Sint Maarten trekken kinderen zingend langs de deuren, in de hoop daarvoor beloond te worden. Wie niet zingt krijgt niets, wie zingt krijgt misschien iets. Het zingen is het onvoorwaardelijke middel om het beoogde doel te bereiken; het doel is het binnenhalen van zo veel mogelijk snoepgoed, fruit, noten, brandbaar materiaal om een Sint Maartensvuur te stoken (Limburg), en wellicht ook geld. De te zingen (bedel)liedjes moeten op de een of andere manier gerelateerd zijn aan Sint Maarten of aan de folklore van zijn feestdag. Voor het overige lijkt het niets uit te maken wat of hoe er wordt gezongen. Juist daarin weerspiegelen de teksten de situatie van het al dan niet gespannen afwachten of een deur wel wordt opengedaan en er iets wordt gegeven. De versregels van de meeste Sint Maartensliedjes lijken instant-made-rijmen zonder enige logica, ter plekke verzonnen omdat er gezongen moet worden, het geeft niet wat, als het maar enigszins rijmt en, althans bij de meer traditionele liedjes, de reden waarom er gezongen wordt duidelijk wordt gemaakt. Maar hoe instant-made, onlogisch of onbeholpen ook, het heeft niet verhinderd dat sommige van deze liedjes, of liever: liedsegmenten, gedurende lange tijd voor het doel bruikbaar zijn gebleven en, gezongen in de eigen taal, de taal van de streek waarin men woont, bekend zijn of bekend zijn geweest in een gebied dat zich uitstrekt van Duinkerken tot Pommeren.
Sint Maartensgebruiken - het om een beloning zingen met lampions langs de deuren, het houden van optochten, het maken van vuren, de intocht van Sint Maarten, eventueel ook het kaarsje springen en het korfschudden fluctueren. Tegenwoordig zijn ze gebonden aan kinderen, dus afhankelijk van de aanwezigheid van kinderen, maar evenzeer afhankelijk van ouders en schoolkrachten, buurtverenigingen of gemeentebesturen die deze gebruiken in stand willen houden of nieuw leven willen inblazen. Ze kunnen verdwijnen, voorgoed of tijdelijk, of zich verplaatsen. Zo wees het onderzoek in Noord-Holland (1963) van M.J. Francken uit dat de stelling Sint Maartenszingen in Noord-Holland vindt alleen boven het IJ plaats niet meer gehouden kon worden; ook in het zuidwestelijk deel beneden het IJ werd op Sint Maarten langs de deuren gezongen, althans in 1963 en daaromtrent. Evenzo is in Amsterdam de Sint Maartensviering terug van heel lang weggeweest. Hoewel aan de grenzen van de stad het Sint Maartenszingen incidenteel opdook (in de westelijke nieuwbouwwijken) dan wel allengs traditie werd (Tuindorp Oostzaan, Diemen) zijn de meeste Amsterdammers volslagen onbekend met het verschijnsel dat, na een aanloop van enkele jaren, inmiddels (anno 2000) tot de grachtengordel is doorgedrongen. De tussenliggende periode (waarin het feest in Amsterdam niet werd gevierd) beslaat zon 150 jaar. Dat het destijds werd gevierd weten we uit een in 1851 door een Amsterdammer ingezonden brief in De Navorscher (I, p. 64), een soort babbelblad voor min en meer geletterde dames en heren. Onder de initialen H.T. beschreef hij, in reactie op iemand die het onderwerp had aangezwengeld, het gebruik, dat toen (1851) inmiddels uit Amsterdam was verdwenen, aldus:
"Ruim dertig jaren geleden kregen wij op onze gracht, in de laatste dagen der maand October, zeker met begin November, alle avonden, omstreeks 6 à 7 ure, een bezoek van de jongens uit de nabijgelegene achterbuurten, die aan alle huizen kwamen zingen, de giften van turf of hout of duiten (centen waren nog niet in gebruik [1]) opzamelden en dan op St. Maartensdag, 11 November, of wel den avond van 10 November, op de straat een vuurtje brandden, waarbij gezongen en gedanst werd." |
In 1997 heeft de afdeling Etnologie van het Meertens Instituut een vragenlijst over Sint Maartensgebruiken naar haar correspondenten uitgezonden. Al eerder, in 1938, werd een deel van de in dat jaar uitgezonden vragenlijst aan hetzelfde onderwerp besteed. Over de liedjes die naar aanleiding van deze vragenlijst zijn ingezonden heeft Gerd Helmer in 1956 een artikel gepubliceerd (zie literatuur). Destijds werd een proefkaart, een voorlopige verspreidingskaart, gemaakt, waarop de verschillende wijzen van Sint Maartensviering in Nederland zijn ingetekend. Op deze kaart zijn Limburg , Noord Holland (boven het IJ) en Groningen met het aangrenzende noorden en noord-oosten van Drente de grote concentratiegebieden waar Sint Maarten op enigerlei wijze wordt gevierd. Kleinere concentraties bevinden zich in Friesland (noord-oosten, midden en zuiden) en incidenteel zijn er vieringen in plaatsen rondom het IJsselmeer, in de Gelderse Achterhoek, in het oosten en westen van (Noord-)Brabant en op Goeree Overflakkee (Z.H.). In vergelijking hiermee zijn in 1997 Groningen, Friesland, Noord-Holland en Limburg min of meer stabiel gebleven en zijn de vieringen toegenomen in de provincies Drente en Brabant. In meerdere (Overijssel, Gelderland) of mindere (Utrecht, Zuid-Holland, Zeeland) mate hebben ze zich over de overige provincies verspreid. De Belgische provincies kunnen, bij gebrek aan gegevens uit 1938, helaas niet worden vergeleken.
[Naar begin pagina]"Huizen met een lang tuinpad worden gemeden; huizen met een kort tuinpad genieten de voorkeur. Een lang tuinpad betekent tijdverlies" (moeder in Schellinkhout, 1999).
"Ze kennen wel een aantal liedjes, maar ze kiezen het kortste en het gemakkelijkste uit om te zingen" (moeder in Purmerend, 2000).
"De liedjes worden steeds korter". Het wordt vaker gezegd. We zouden het willen nuanceren: er zijn liedjes die korter worden. Nemen we het momenteel in Nederland op 11 november waarschijnlijk meest gezongen liedje, Sint Maarten, Sint Maarten(in Groningen) of (elders): Sinte Sinte Maarten, op de melodie van Sinterklaas Kapoentje:
Sint Maarten, Sint Maarten De koeien hebben staarten De meisjes hebben rokjes an Daar komt Sint Martinus (of: Sinte Maarten) an! |
en vergelijken we die met een oudere versie (opname, gemaakt door Will Scheepers in 1953 in Zaandam, waarbij de opnameknop net iets te laat werd ingedrukt) dan zien we dat het een extract is uit een lied dat aanzienlijk langer is: