elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zomp

zomp , [trog] , zomp , Zie zeuning.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
zomp , zomp , Varkenstrog, spoelingbak, als bij Hondius, Moufe-schans, blz. 280: ‘Off uyt haere spoelijngh-back / Vult de Verckens haeren sack.’
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
zomp , zompe , mannelijk , drink- of voederbak voor ’t vee.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
zomp , sōmpen , (Auwen); kleine scheepjes van Zwolle en omstreken die nauwelijks 6 of 7 lasten groot zijn. Bij v. Dale: sompschuit, een schuit met platten bodem, inz. dienende om op kleine rivieren en op de kanalen te varen; van: somp, Hoogduitsch Sumpf = moeras.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
zomp , zomp , mannelijk , Lang, smal vaartuig, vooral op de Overijselsche kanalen in gebruik. Velen zullen zich nog de snelvarende bòtterzomp op Amsterdam herinneren met zijn onversaagde bemanning.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
zomp , somp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , vgl. rietsomp.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
zomp , sompen* , Nederlandsch sompschuit = platboomde schuit, afgeleid van somp = moeras, Hoogduitsch Sumpf.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
zomp , zomp , mannelijk , Lang, smal vaartuig, vooral op de Overijsselsche kanalen in gebruik. Velen zullen zich nog de snelvarende bòtterzomp op Amsterdam herinneren met zijn onversaagde bemanning.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
zomp , zômp , moeras.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
zomp , zoomp , mannelijk , zöömpe , houten voerbak, zomp (bepaald vaartuig). Nen Eantersen zoomp.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
zomp , zomp , Wordt ook een lange smalle schuit geheten, met welk soort van vaartuigen de Overijsselsche Vegt en de Regge bevaren worden.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
zomp , zoomp , zelfstandig naamwoord, mannelijk , zuempe , zuempken , 1 drink- of voerbak voor varkens, 2 oud zeilschip voor de Twentse riviertjes
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
zomp , zómp , mannelijk , zómpe , moerasland, drassig terrein.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
zomp , zómp , lager gelegen delen in een moerasgebied waarin steeds water staat.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
zomp , zomp , voerbak.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
zomp , zomp , zumpie , trog, voerbak.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
zomp , zomp , zompe , 0 , zompen , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook zompe (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) = 1. voederbak Keugies vreet al uut de zompe (Zdw), Gooi het oetschoonsel maor bij de zwienen in de zomp (Man), De katten kregen melk uut de zompe een halve klomp (Bei), As het hakseln daon was, wuur het hakselmes in de zomp legd, dat de kinder der niet bijkunden bak, waarin haksel werd gemaakt (Sle), z. ook hakselzomp 2. moeras (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Die zakte in de zompe (Hol), (fig.) Dat laand lig te zoep en te zompe nutteloos (Zdw) 3. zode, losse graspol (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), Daor drif een dikke zomp in het water (And), Dit laand is niet gooud ploougd; der ligt nogal wat zompen bovenop (Eex), Dikke zompen komt er los, aj veensloten schoont (Wed), Gooi even wat zompen in de dam, daj der over kunnen (Row) 4. iets minderwaardigs (Midden-Drenthe) Hij zit in een zomp van een auto (Gas), Een zomp van een wief smerig (Gas) *Leuge zompen gef knorrige zwienen (Scho)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
zomp , zomp , (Kampereiland, Kamperveen) trog
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
zomp , zumpien , kleine voerbak voor de varkens.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
zomp , zompe , zelfstandig naamwoord , de; drijvend zodenveld (hetz. als hevetille), plantenlaag zonder vaste ondergrond in moerassig gebied, in sloten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
zomp , zompe , zelfstandig naamwoord , 1. moerassige plek; 2. trog, voerbak.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
zomp , zomp , zompe , 1. laaggelegen, vochtig weiland; 2. drinkplaats, drinkkuil of drinkbak; 3. voerbak (voor varkens); zompig, 1. moerassig; 2. modderig; 3. miezerig, druilerig (weer).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
zomp , zómp , mannelijk , moerasland, moeras
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
zomp , zómp , drassige grote poel (Duits: Sumpf)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
zomp , zômp , zoomp , zelfstandig naamwoord, mannelijk , zûmp/zoompe , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); moerassig land
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
zomp , zómp , moeras
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal