elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: zatvreter 

zatvreter  , zaatvraeter , iemand die goed eten, niet genoeg vindt.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
zatvreter , zátvraeter , iemes deen ni alles lust, már wál veul ópschöpt; profiteur.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
zatvreter , zatvreeter , zelfstandig naamwoord , rijkaard (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
zatvreter , [persoon die nooit genoeg krijgt] , zaatvraeter , mannelijk , iemand die nooit genoeg krijgt; iemand die niets uitvoert, verkeerde dingen doet
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
zatvreter , zaatvraeter , zelfstandig naamwoord , zaatvraeters , zaatvraeterke , 1. lamlendeling 2. iemand die zich ongans eet
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
zatvreter , zátvraeter , lekkerbek
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal