elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: wiebelen 

wiebelen , wibbêln , wippêln, wubbêln , het zich zacht heen en weer bewegen van een staand voorwerp, wanneer er bv. beweging in den vloer is; de toavel wibbelt wat = stait wibbêlg, of: wubbêlg = niet vaststaande, licht beweegbaar, wankel; Oostfriesch wübbeln, wibbeln = heen en weer, op en neder bewegen; wiblig, wibbelg = niet vast, wankel staand; Nedersaksisch wibelsteerten = kwispelstaarten, en: wuppelen, frequentatief van: wuppen = beurtelings op en neer bewegen op eene wipplank. Stadsfriesch wiebeln = heen en weer bewegen, bv. op een’ stoel. (v. Dale: wiebelen = heen en weer bewegen, wankelen.) Vgl. wippen, en ʼt Groningsche wuppen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
wiebelen , wibbelen , Onvast staan en daardoor schudden, wiebelen. De taofel wibbelt. Zit daor n(i)eet zoo met u b(i)eenen te wibbelen. Wibbelig. Zie: tuiterig. Zie vooral: wépeldoorn.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
wiebelen , wibbelen , Onvast staan en daardoor schudden, wiebelen. De taofel wibbelt. Zit daor n(i)eet zoo met u b(i)eenen te wibbelen. Wibbelig. Zie: tuiterig. Zie vooral: wépeldoorn.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
wiebelen  , wiebbele , niet stil zitten, altijd in beweging.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
wiebelen , wibbeln , [werkwoord] , 1 wiebelen. Kaast staait te wibbeln, hai is wibbelg.; 2 met zijn stoel heen en weer gaan. Zit nait zo te wibbeln.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
wiebelen , wiebeln , wubbeln , [werkwoord] , wibbeln; wibbern
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
wiebelen , wiebele , wankelen, licht heen en weer bewegen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
wiebelen , biebele , heen en weer wiebelen
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
wiebelen , wiebeln , wubbeln , zwak werkwoord, onovergankelijk , Ook wubbeln (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe) = heen en weer bewegen, wiebelen Die stoel is rok, die wiebelt, ...wiemelt (Sle), Ie mut niet zo staon te wiebeln, stao ies stille (Hol), Hij zit op de stoel te wiebeln (Eri), ...wubbeln (Mep), De taofel, die wubbelt as de iene pote wat te kört is (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
wiebelen , wiebeln , wiebelen. Gaot er toch niet wiebeln met dat stuultien.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
wiebelen , wiebelen , werkwoord , 1. onvast staan, wankelen 2. wiebelend op een stoel zitten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
wiebelen , wibbele , werkwoord , wibbelde, gewibbeld, wibbelenterre , wiebelen
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
wiebelen , wiebele , zwak werkwoord , De Heuvelstraot spant de kroon terwijl de Kurvelscheweg en den Heuvel d'r bist doen om mekare niks toe te geven. Ik hè m'n eigen wijs laoten maoken, dè in de Heuvelstraot van die nuuw café aaf tot on den Heuvel toe precies nog tien tegels vaast zitten. De rest lee, as ge d'r op trapt te wiebelen as 'n keekwalk op de kermis. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 7; 30-11-1929); wiebere; Henk van Rijen - wiebelen; WBD III.1.2:24 'wieberen’ = wiebelen; ook: 'wiegelen, waggelen, kwakkelen, wiemelen'; 26 'wieberen’ = heen en weer schuiven; ook 'friemelen'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal