elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: weit 

weit , weit , Zie klappen.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
weit , wait , weit , [zelfstandig naamwoord] , tarwe. Got. weiteis. Zwe. hvete. De. hvede. Angels. hwæte. Eng. wheat. Fri. weet. Sagelt. wéte. Nd. weten. Hd. Waizen, Weizen. Waiten, weiten, wat van tarwe gemaakt is. Fri. wjitten.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
weit , weite , vrouwelijk , weit.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
weit , oostindiese wait , zie: waidoorn.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
weit , weite , vrouwelijk , Tarwe. Weitenmèl, weitenbrood.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
weit , weit , Turkse weit, mais.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
weit , weit , tarwe; rooje weit, roode tarwe. Weitebrood, tarwebrood, wittebrood. - Weit, Rek. Buurk. 120. - Weytenbroit, Rechtsbronn. v. Utr. 1, 328.
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
weit , weite , vrouwelijk , Tarwe. Weitenmèl, weitenbrood.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
weit  , weit , tarwe.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
weit , wäite , vrouwelijk , boekweit
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
weit , weite , Tarwe. Ook bij Kiliaan. [In Twente is weite: boekweite, witte weite: tarwe. A.S. hwete Chron. Saxon. pag. 156, 157.]
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
weit , waaiden , [zelfstandig naamwoord] , waaiten. Waaidenmeel. , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
weit , waait , waaide , [zelfstandig naamwoord] , weit, tarwe.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
weit , waejte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , boekweit
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
weit , weit , mannelijk , [D.: der Weizen] weit, tarwe.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
weit , waait , waaite , tarwe
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
weit , weit , weitse , mannelijk, vrouwelijk , verouderd Sittards woord voor “tarwe,” zie ook: Turksjweit (Turkse tarwe = mais).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
weit , weit , tarwe.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
weit , weit , wait , zelfstandig naamwoord , (KRS: Wijk, Lang, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens), wait (KRS: Lang, Coth, Hout; LPW: Lop), wet (KRS: Lang, Werk) tarwe; zie ook *weitebrood . Zie hoofdstuk 4, punt 10: gewassen . Zie verder Taalatlas, afl. 2, nr. 3 en 4: tarwe ; en Van Veen (1964, p. 72-74, kaart 7 en p. 116-117). 2. (als verkorte vorm van *weitebrood ): tarwebrood (KRS: Coth, Scha) Vroeger waren er twee broodsoorten: wit en weit . Het gebruikelijke compromis tussen lekker en betaalbaar was een dubbele boterham (*stuk ) die aan de ene kant uit ‘wit’ en aan de andere kant uit ‘weit’ bestond (Scha).
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
weit , weit , weite, wait, waait, waite , 0 , (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook weite (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), wait, waait (Kop van Drenthe), waite (Zuidoost-Drents veengebied) = 1. boekweit (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe) Vrouger weur hier op het bovenveen heilwat weite verbouwd (Bco) 2. tarwe (Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) Wait is tarwe en boekweit is boukwait (Eel), Het is niet altijd duidelijk welke van de twee betekenissen wordt bedoeld, zeker niet bij de samenstellingen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
weit , weite , tarwe
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
weit , weite , tarwe.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
weit , weite , zelfstandig naamwoord , de; tarwe
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
weit , weite , zie: tärwe.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
weit , weit , weite , tarwe; weitebrood, weite(n)stoete, tarwebrood; roomse weit, mais (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
weit , weît , weit , tarwe (Duits: Weizen; Engels: wheat) ook terf
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
weit , weit , tarwe
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal