Woord: weerom
weerom , wèrum
, weerom. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
weerom , weer-om
, zie omnemen . Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
weerom , weerum
, terug. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
weerom , wierumme
, weerom Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
weerom , wǝrom , ,
, terug: Wo’je ’t antwoord voor me mee wǝrom brenge? Ook: kom gauw wǝrom. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
weerom , weerom , [bijwoord]
, 1 weer, terug. Hai komt nooit weerom. Dit kikt weerom = dat wordt niet vergeten; wie geholpen wordt, wil graag wat terugdoen. Stad ook weeromme.; 2 om, ondersteboven. Wat helpt ‘t, òf kou n emmer vol melk geft, en hai schopt ‘t weerom? Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
weerom , veróm , bijwoord
, Weerom, terug. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
weerom , weerumme
, 1. weerom; 2. terug. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
weerom , weerum , wèerums , bijwoord
, Ook wèerums (wm) = 1. weerom, terug Ik heb het wel ies had, dat ik mit vorst hen Möppel gunk en mit daoi weerumme mus (Die), Met een kwinkslag haalde hij de stemming weerum (Pdh), Hij wet altied wat weerumme heeft altijd een weerwoord (Pes) 2. op de terugreis Weerum mus ik achterin zitten (Bov), Mien baos is er niet, kom weerum mor even an (Odo) 3. (wm), in Ik zal hum zo wèerums de boksen beslaon zo meteen een geducht pak slaag geven Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
weerom , weerum , 0
, (wm, dva) = bliksem, weerga As de wèerum als de weerga (wm), Mien tebakspuut was naor de wèerum naar de maan, weg (wm), En zee ik dan ees een köppel patriezen, of een korhane, of zo’n wèerum van een langelèpel weerlicht, bliksem (dva), z. ook weerslag Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
weerom , weerum , wirrum
, weer terug. wànnéér komde weerum?, wanneer kom je weer terug? Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
weerom , weerumme
, weerom, terug Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
weerom , vrom , bijwoord
, weerom, terug. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
weerom , weeromme , bijwoord
, 1. achteruit 2. naar vanwaar men komt 3. teruggekeerd 4. van de zijde van de ander, bijv. Ik lache weeromme 5. weer bij de bezitter, bijv. Hej’ van honderd gulden weeromme? kan ik het te veel betaalde aan wisselgeld terugkrijgen? Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
weerom , vrom , from, verom, veurom, berom , bijwoord
, weerom, terug Ook from; Ik mot effe weg, maor ik bin zôô from; verom, veurom [Msd] Hij’s weer verom gekomme Hij is weer terug gekomen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
weerom , werrum
, weer om Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
weerom , vroem
, p ook “vrom”, weerom, terug. in de uitdrukking “bende of (zèède), gaauw vroem?”, “ben je gauw terug?”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
weerom , weerumme , bijwoord
, terug. Zie ook: terugge. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
weerom , vrom , vrum , bijwoord
, terug (West-Brabant); vrum; terug (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
weerom , vróm
, weerom, terug; Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
weerom , bérom , brom
, weerom Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht. |
weerom , vrom , from , bijwoord
, wederom, terug; fleeweek vrom - de voor-vorige week; Cees Robben – vleeje-week-vrom (19680816); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VROM bw - samentrekking van wederom, terug; VROMPAKKEN ww. - terugpakken; Bosch vrom - weerom, terug; WNT WEDEROM, wederomme, weerom, vrom; Hees vrom (1:74) = weerom; from; weerom, voorvoorgaande; GG komde nòg es from; GG fleej week from waarde ok al hier Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |