elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: waterkoud 

waterkoud  , waterkald , koud en nat weer.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
waterkoud , wotterkòld , [bijvoeglijk naamwoord] , koud, doordat er regen in de lucht zit. ‘t Is wat wotterkòld van morgen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
waterkoud , waaterkaut , waterkoud, kil.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
waterkoud , watterkaaw , nattig en koud, gezegd van het weer.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
waterkoud , waoterkou , zelfstandig naamwoord , koud weer, gedaalde temperatuur alvorens het gaat regenen. zie: aarremoeïg weer.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
waterkoud , waeterkoold , bijvoeglijk naamwoord , met waterkoude
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
waterkoud , [kil] , waterkaod , kil, waterkoud
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal