elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: waskaars 

waskaars  , waskerts , waskaars.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
waskaars , waskaers , vrouwelijk , waskaerse , waskaerske , waskaars.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
waskaars , waskeerse , waskaars
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
waskaars , waskeerze , zelfstandig naamwoord , de; waskaars
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
waskaars , waskaers , zelfstandig naamwoord , waskaerse , waskaersie , waskaars Eerst stonge d’r vetkaerse in de straetlamptaerens, daernae waskaerse, toen wier ’t bronolie, laeter gas en tegewoordeg is ’t elektries Eerst stonden er vetkaarsen in de straatlantaarns, daarna waskaarsen, toen werd het petroleum, later gas en tegenwoordig is het elektrisch
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
waskaars , waskeerse , zelfstandig naamwoord , waskaars.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal