elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: want 

want , want , Ende want, voor dewijl, is zeer gemeen bij de ouden; dan minder gemeen is want op zich zelf voor aan eene zinsnede en alleen staande, op dezelfde wijze als men thans eene periode aanvangt met aangezien. Het wordt aldus gevonden in de Ordonnantie op het timmeren der afgebrande huizen te Breda van 1534, alwaar men leest: “Item want sommige straaten niet wyt en syn is geordineert dat niemant aldaar bancken en sal mogen setten ter straete waart in of over de goot.” En op gelijke wijze komt het verscheidene malen voor in de stukken, als bijlagen gevoegd achter de beschrijving van Breda door VAN GHOOR.
Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda.
want , want , wanneer. Oudtijds veel, thans schier niet meer in gebruik.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
want , wanten , zelfstandig naamwoord , grove, warme handschoenen, meer bepaald echter zulke, waaraan slechts de duim en de kleine vinger uitsteken, terwijl de drie middenste vingers (ook we
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
want , want , [zelfstandig naamwoord] , grof laken (pijwant); Gloss. Lips wanda, kleed; grove wollen manshandschoenen (in Friesland noemde men de zulken die niet gebreid, maar geweven zijn, wanten, mv.); vischgereedschap; “hi vist met en akte veur ‘t volle want”, met allerlei geoorloofd vischtuig; muur. z. Kil. op wand, want. Van winden, imp. wand, dus het omgewonden (laken, als kleed en rijs als muur). vid. omnino Grimm. D. S.152.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
want , want , waant, pijenguut , pij, wollen stof die gesponnen wordt uit den afval en het uitschot der wol en daarna door den dorpswever of geheel van wol, of met eene schering van linnen garen wordt geweven, die door den Drentschen boer voor zijne bovenkleeding wordt gebruikt; wanten buis = soort van jas van pij; linnen en want= linnen en wol. Kil. want = kleeding, en = laken.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
want , want , mannelijk, onzijdig , muur van leem.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
want , wante , vrouwelijk , wanten , handschoen zonder vingers, alleen met een duim.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
want , [wandluis] , wante , wantjen , weegluis.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
want , want , Te Zoutkamp verstaat men daaronder een vischtuig, bestaande uit eene lijn met haakjes waaraan wormen worden gestoken. Zal staan voor: hoekwant. Zie: want, en: hoekwant.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
want , [soort stof] , want , onzijdig , H(i)ee zit gud in zîn want – hij zit er warmpjes in. Het woord beteekent eigenl.: stof, laken. Vgl. ʼt oude lijnwand en ʼt schroder- (kleermaker) of wantsnijdersgilde.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
want , want , zelfstandig naamwoord, onzijdig , vgl. schutwant.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
want , want , went, wangt , voegwoord , Zie de wdbb. || We moete gien zier thois brenge; went den (dan) zou het net weze, ovve we zoo veul ehad hadde, datte we het niet op konne, Sch. t. W. 279.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
want , want* , (bldz. 576), Nederlandsch visscherstuig in ʼt algemeen, en als zeeterm: alle touwwerk aan boord.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
want , want , 1). handschoen met een duim, zonder vingers; 2). maat voor bouwland (ruim 110 M.?)
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
want , want , onzijdig , H(i)ee zit gud in zîn want – hij zit er warmpjes in. Het woord beteekent eigenlijk: stof, laken. Verg. het oude lijnwand en het schroder- (kleermaker) of wantsnijdersgilde.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
want  , wante , De wits van wante, je weet er alles van.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
want , klaer-want ,   ,   , want dat iet edraaid ligt. ’t Want kwam klaer. Gunter komti klaer!
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
want , want ,   ,   , handschoen.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
want , want , wand ,   , 1. zware staaldraden, vroeger henneptouwen, vanuit den mast op de verschansing aangehaald, tot steun van den mast dienend. ’t Stierboordswant mot ’n beetje anezettǝd. 2. haringnetten: D’r zit wand om de râep. 3. het heele vischtuig voor de haringvisscherij. Wand inneme, het gedroogde en gerepareerde haringwant van het wantveld op wagens laden en op den nettenzolder of in de motorschuit brengen. Wand-ophangers, werklui, die bij het binnenzijn van het schip, de netten uit de motorschuit in de taenbak leggen, ze er uithalen en op het wantveld bewerken, enz. Middel-, onder- en bovewant, het midden, de onderzij en de bovenzij van de haringnetten.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
want , van , [voegwoord] , want. Hai trilde, van hai was baang.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
want , vant , [voegwoord] , nevenvorm van van = want. , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
want , waant , waantje , [zelfstandig naamwoord] , slag. || slag; want
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
want , wande , [zelfstandig naamwoord] , mv. wanten = handschoen met alleen een duim. , (Stad)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
want , want , waant , [zelfstandig naamwoord] , 1 slag, in: hai het ter (n flinke) want van had = hij heeft erg geleden; hij is mager geworden; ook: hij heeft zeer hard gewerkt.; 2 pak slaag (Westerkwartier). ‘t Want kriegen. Hai mos n wantje (op pens) hebben. Ook: wat op ‘t want kriegen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
want , want , voegwoord , naast het gewone woord van.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
want , want , waant , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 ‘t want van ‘t schip.; 2 de buiteniste ruime mazen van de treemkes.; 3 lijn met geaasde haakjes als vistuig (Zoutkamp)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
want , wantjes , zelfstandig naamwoord, meervoud , Gebreide wollen handschoentjes, in de zegswijze wantjes an de handjes, maar gien broek an, gezegd van lieden met verbeelding, van lieden die meer tonen dan ze zijn of bezitten.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
want , waant , want, waan, waande , 0 , Ook want (Zuidoost-Drenthe), waan (Zuidoost-Drents zandgebied), waande (Veenkoloniën) = grote hoeveelheid, van klappen Wat is dat een alias van een jonge, wat een loeder, hij mus een waant klappen hebben (Smi), Ik heb die kerel een goeie want anmeten (Bor), Woj oprukken of neit? Aans kriej een een waantie op de pens (Rod). Ook de klap zelf Hij hef een waant had, hij beulde het oet (Bco)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
want , want , waant , 0 , wanten , Ook waant (Zuidwest-Drenthe, noord) = gebreide handschoen zonder vingers Ik vindt een want handiger in het wark en ie kriegt er nooit gien kaolde vingers in (Zwig), Waanten bint voesthaansen, meestal van dubbel gaoren ebreid (Wsv), De postboden hadden vrogger van die zwarte wanten an (Noo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
want , want , voegwoord , want Het gait neit deur, want wij kunnen neit (Eel), ...want ik ben zeik (Een), Vraog heur maar, want zij wet het wel (Ruw), Hij kun het nich weiten, want hij is er nich bie west (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
want , want , waant , (wm). Ook waant = ‘pij, wollen stof die gesponnen wordt uit den afval en het uitschot der wol en daarna door den dorpswever of geheel van wol, of met eene schering van linnen garen wordt geweven, die door den Drentschen boer voor zijne bovenkleding wordt gebruikt’ (wm), z. ook pijenguut
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
want , want , voornaamwoord , want
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
want , wante , waant , (Kampen) want, handschoen. Ook: waant (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
want , waante , zelfstandig naamwoord , de 1. handschoen zonder vingers, vuisthandschoen 2. handschoen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
want , want , waant , voegwoord , want: omdat, de reden is; ook wel inleidend op bijzinnen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
want , want , zelfstandig naamwoord , et; want (op een schip)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
want , wante , zelfstandig naamwoord , wäntien , want, vuisthandschoen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal