elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: wambuis

wambuis , wammes , wambuis. Hij krijgt - , dat is: wordt geslagen.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
wambuis , wammes , onzijdig , wammessen , wambuis; iemand bij zijn wammes nemen, hij krijgt op zijn wammes, hij zal hem wammes geven.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
wambuis , wammes , onzijdig , wambuis.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
wambuis , wams , wambuis, kort kamizool. Noord-Brabantsch wammes, Oostfriesch wams, wambeis, Nedersaksisch wamms, wambost = een lijfje, een kleed dat nauw om het lijf sluit; Westfaalsch wammes, Hoogduitsch Wamms; Noordfriesch wams, bostwams = manskamizool, en ook = jakje voor vrouwen uit de Kremp. Volgens ten Doornk. van het Oud-Fransche wambais, met name van het Middeleeuwsch Latijn wambasium, wambosium = een het bovenlijf bedekkend kleedingstuk; Middel-Nederduitsch wambôs, wambois, wambes, wambus, wammis, Kil. wambeys, Middel-Hoogduitsch wambeis, wambois, wambis, wammis, wambach, wambasch, en met het Oud-Fransche gambeson, provinciaal gambais, gambaison, Oud-Spaansch gambax, Oud-Portugeesch ganbas, van het Gothische vamba, Oud-Hoogduitsch wamba, wampa, womba, wumba, Middel-Hoogduitsch wambe, wampe, wamme = buik. (v. Dale: wammes = wambuis.) Zie ook: mekoar.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
wambuis , wams* , bij v. Dale: wammes.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
wambuis , wames , waemeske , kort kleed.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
wambuis , wams , zelfstandig naamwoord onzijdig , jas. ‘t Wams mout ter bie oet = ‘t is zwaar werk. Ain wat op ‘t wams geven = een pak slaag. ‘t Wams oettrekken = beginnen te werken of te vechten. Hai kin ‘t aan ‘t wamske = hij kan het heel goed. Ik kin hom aan ‘t wamske = ik ken al zijn eigenaardigheden. ‘t Is ain wams-en-boksem (Stad) = ‘t zijn vogels van gelijke veren; zie boksemwams. Hai krigt de aarm in ‘t wams = hij krijgt de slag beet.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
wambuis , wams , jas
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
wambuis , wémmeske , herenvest zonder mouwen, met knopen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
wambuis , wammes , in de uitdrukking iemand op z’n wammes geve (KRS: Wijk, Lang, Coth, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols), iemand op z’n wammes komme (KRS: Bunn): iemand een pak slaag geven Hetzelfde als iemand op z’n laaitafel geve . Wammes is ontstaan uit wambuis . Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 141).
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
wambuis , wambuis , wams , 0 , wambuizen , (veroud.). Ook wams (N: Midden-Drenthe en Kop van Drenthe) = wambuis Het wambuis is al lange uut de moede (Ker), (fig.) Hie hef het wambuis an is balsturig (Sle), As kinder groter wuurden zeden ze wal: die komp in het wambuis (Odo), Dat is boks en wambuis zij zijn onafscheidelijke vrienden (Zui), Het lui wams anhebben niet van plan zijn om direct aan het werk te gaan (N:ti) *Het is één buks, één wams om het even (Ros)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
wambuis , wambuis , (Gunninks woordenlijst van 1908) wambuis
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
wambuis , wammes , wambuis.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
wambuis , wambuis , wammes , zelfstandig naamwoord , de; wambuis
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
wambuis , wammes , zelfstandig naamwoord , wammesse , wammessie , 1. houten huis Planke wammes 2. hommeles ’t Is wammes 3. klap Hij kreeg een wammes voor z’n harses
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
wambuis , wames , onzijdig , wamese , waemeske , 1. wambuis, hemd 2. decolleté
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
wambuis , [kledingstuk] , waemeske , onzijdig , waemeskes , vest zonder mouwen of vest van driedelig pak, gilet
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal