elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: waden 

waden , wadden , werkwoord , waden. Lat. vadare. ONo/IJsl. va∂a. Zwe. vada. De. vade. Angels. vadan. Eng. to wade. Scho. waud. Fri. wadje. Hd. waten. Ital. quadare. Spa. Port. vadear.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
waden , wadjen , waden, nl. met bloote voeten en opgehaalden broek in ondiep water loopen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
waden  , waaie , waden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
waden , wadden , [werkwoord] , 1 wadjen.; 2 door poeltjes, weke grond of dikke sneeuw lopen. De kòien wadden ien ‘t gras = vertrappen ‘t natte gras in de wei.; 3 voetsporen achterlaten op vloer of straat. Moes hier nait zo wadden! (dV) , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
waden , wadjen , [werkwoord] , waden, door ‘t water stappen. Hai wadjede noa kaant van ‘t kenoal. || pootjebaaien , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
waden , woaden , [werkwoord] , waden. Deur ‘t wotter woaden. || woaren; woarens
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
waden , waaje , waoje , waajde, gewaje , waden, waadde, gewaad; a/ waden b/ grote stappen zetten.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
waden , waden , waoden, waeden, waan, waen , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe). Ook waoden (Noord-Drenthe), waeden (Zuidwest-Drenthe, noord), waan (Zuidwest-Drenthe, zuid, waen (Zuidwest-Drenthe, noord) = waden De koenen waadt deur de sloot (Oos), Wa der mor deur (Man), Deur de wieke waan (Zdw), Het water was zo diep, wij kunden er net deur waden (Zwe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
waden , waojen , waden. (waoide, gewaoijen).
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
waden , wadderen , wadden, wodderen , werkwoord , 1. waden 2. zitten plassen, spetteren in het water of op soortgelijke manier bezig zijn
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
waden , waeden , waederen , werkwoord , waden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
waden , woaje , waden, door water lopen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
waden , wèèje , werkwoord , waden (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
waden , waje , waatj, waadje, gewaadj , 1. waden 2. onrustig heen en weer lopen , Mètte stevele door de bieëk waje.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
waden , waje , werkwoord , waajtj, waajdje, gewaajdj , 1. ongedurig (door het huis) op en neer lopen, rondbaggeren zie ook tapere, trampele, trepele 2. vaak op stap zijn zie ook jatse, ketse, sjoeëje
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal