elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: waardig 

waardig , weerdêger , (waardiger), voor: meer waarde hebbende; ’t bijst wordt’r weerdêger van = verkrijgt daardoor meer verkoopwaarde, bv. door het eenige weken meer dan gewoon voeder te geven.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
waardig  , waerdig , waardig.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
waardig , weardeg , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , waardevol
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
waardig , waerdich , waerdigger, waerdichste , waardevol. Dat is ẹ waerdich sjtök: dat is een waardevol of kostbaar stuk.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
waardig , weerdig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , Var. als bij wèerd = 1. waardig Een weerdig old mannegie (Row), Hij gedruig zuk weerdig (Erf) 2. geschikt (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) Hij is niet weerdig veur zien wark (Zdw), Hij is er weerdig veur goed voor zijn geld (Gro), Die jong was niet weerdig genog goed genoeg voor a.s. schoonouders (Sle) 3. waard (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Hie is niet weerdig dat e leeft (Sle) 4. waardevol (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) Dat is weerdig spul duur (Klv), Dat laand blef aaid weerdig (Gro), Dat is een weerdige koe (Ker), ...klok (Een), De weerdige stokken bint er al uut gezegd bij een boeldag (Hgv), Een weerdig stokkie laand is nooit te duur (Dwi), Dat spul is er ok niet wèerdiger op worden is niet meer zo hoog in prijs (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
waardig , weerdig , bijvoeglijk naamwoord , 1. met enige waarde, ook: met veel waarde, kostbaar 2. in een weerdig veurkommen een waardige uitstraling 3. in et niet weerdig wezen het niet verdienen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
waardig , wêrdig , bijvoeglijk naamwoord , waardevol , VB: Dy sjoen kas ês e wêrdig sjtök.; waardig; wêrdig VB: Dè wêrdige awwe mêns mêt z'nne lange gryze bäord.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
waardig , waerdig , waardevol , Det is ein antiek, waerdig stök.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
waardig , weerdeg , bijvoeglijk naamwoord , waardig
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
waardig , waerdig , waardig
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal