Woord: vlo
vlo , vlooi
, Vloo. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
vlo , vloo , vrouwelijk
, vlooë , vloo. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
vlo , vloo
, meervoud vlooën = vlooien. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
vlo , vlooi , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, zie een zegsw. op Jaap en vgl. vloon. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
vlo , vloon , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Vlo. || ’t Jeukt zo: ik heb zeker ’en vloon. Bijten de vlonen je? – Misschien is het woord ontstaan uit vloon als meervoudsvorm van vlo. – Vgl. vlonepik. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
vlo , vloë
, vluë , vloo. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vlo , vloo , vrouwelijk
, vlöö , vlööchien , vlo Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
vlo , vlo , [zelfstandig naamwoord]
, mv. vloden, Stad vlooien. Opspringen as n bos vloden = plotseling driftig worden. Schertsend, as ain n vlo aan hom het: ik haar der ain hìnzet te zingen, en nou bit e mie! Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
vlo , vloo , zelfstandig naamwoord
, vloon , vluekn , vlo. Mekoar de vloon ofvangn, elkaar te vlug af wezen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vlo , vloj
, vlojje , vlojke(s) , vlo, vlooien, vlooitje(s). Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
vlo , vlooi , zelfstandig naamwoord
, Vlo. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
vlo , vloo , vrouwelijk
, vleu , vlo. In de gouen auen tiet, wie de vleu noch klómpe drouge: lang, heel lang geleden. Wae vleu wilt vange, mót gau zeen: wil je iets bereiken, dan moet je bijdehand zijn. Hae heurt de vleu neisten en zuut ’t graas wasse: het is een gie Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vlo , vloeë
, vlo; meervoud vluuë. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
vlo , vlo , 0
, vlooien, vloon , (Zuidwest-Drenthe, zuid)> = vlo De kat het vlooien (Row) *Turf en stro / Is goed voor de vlo (dc); Alles is een handigheid en vlooien vangen een gauwigheid (Bov); Aj vlooien vangen wilt, moej het hemd over de kop trekken (Gas); Vlo, vlo / Wupt in het stro / Wupt in het gras / Ik wol dat doe ein kikker wast (Erf) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vlo , vlòi
, vlo. mv. vlòien. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
vlo , vlo
, vlooien , (verkleinwoord niet gebruikt), vlo Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
vlo , vlóój
, vlo , Vur iin vlóój moet'te nie hil uwwen bûik kepot krabbe. Voor één vlo moet je niet heel je buik stuk krabben. De opbrengst moet wel de moeite lonen. Meervoud vlóój. Wie slaope ónder iin deeke, worre dur dezéllefde vlóój gesteeke. Zij die slapen onder één deken, worden door dezelfde vlooien gebeten. Een echtpaar krijgt op d’n duur dezelfde nukken. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
vlo , vlo , vlooie , zelfstandig naamwoord
, de; bekend insect: vlo, bijv. iene de vlooien ofvangen hem te slim af zijn Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vlo , vlooi , zelfstandig naamwoord
, vlooie , vlooichie , vlo; Hij vloog op as een bossie met vlooie Hij reageerde fel/driftig; Hoe kom een aop an vlooie Antwoord op een vraag, waar je geen antwoord op wil geven Zie ook luize Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
vlo , vloe , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, vluu , - , vlo , Zw: Dè bié d'n hoond sjliep dè vynk de vluu: wie met pek omgaat wordt ermee besmet. Zw: Es 't hönneke mer geng vluu ién ze sjtertsje kryt: als dat mooie leventje maar blijft duren Zw: (zie bij 'vangen') Zw: 'nne De vluu aofvange: iemand te slim af zijn Zw: Dè hèt nog mie sjueld es 'nnen hoond vluu. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vlo , vloj
, vlo Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
vlo , vlwôôj
, vlo. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
vlo , vloj
, vlojje , vlo , Vlug véngt men vlojje. Vlug vangt men vlooien. Haast me niet zo. Als reactie op een aansporing vlugger te zijn. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
vlo , vlooi , vloon , zelfstandig naamwoord
, vlo (Eindhoven en Kempenland); vloon; vlo (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
vlo , vloea , vrouwelijk
, vluue , vluueke , vlo , Vluue oppe stert höbbe: wordt gezegd van jongeren die al op jeugdige leeftijd belangstelling hebben voor het andere geslacht. Zoea nej kan m’n ein vloea neet inne vot kieke: je moet niet op alle details letten.: je moet niet op alle details letten. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vlo , vloeë , zelfstandig naamwoord
, vluë , vluëke , vlo; vluë oppe stert kriege/höbbe – belangstelling krijgen/hebben voor het andere geslacht Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
vlo , vloeëj , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, vluuëj , vlo Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vlo , vlôoj , zelfstandig naamwoord
, vlôoje , vlôojke , "vlo; Twee die saomen slaopen, eten, worren deur dezelfde vlooi' gebeten. (Piet Heerkens; uit: Brabant, ‘Brabantse spreuken’, 1941); Pierre van Beek – ""Wie bij den hond slaopt, krijgt vlooien"" is ons equivalent voor ""Wie met pek omgaat, wordt er door besmet."" (Tilburgse taalplastiek 11 Nieuwe Tilburgse Courant – maandag 17 april 1950); MP gez. Hoe kòlder/ gròtter hond, hoe meer vlôoje. MP gez. Wie bè den hónd slòpt, krèègt vlôoje. Pierre van Beek - gez. ópsteuven as ene zak vlôoje - wegrennen, in allerijl; Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - vlooi; Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ópsteuven as ene zak vól vlôoje ('72) - naar alle kanten wegvliegen; Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ge vèndt allicht en vlôoj in en schoojershèm (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1969)-je had kunnen weten wat je te wachten stond; maak dus achteraf geen aanmerkingen. Frans Verbunt (1996) - vur êen vlôoj hoefde nie hil oewen bèùk kepòt te krabbe; Frans Verbunt (1996) - zenèège vuulen as en vlôoj tusse twee naogels; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - vlo'i, znw.vr. 'vlooi' - vlo; WNT VLOOI vlo, vlooi" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
vlo , vloeë
, vluue , vlo Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |