Woord: vijlen
vijlen , vielle , werkwoord
, vijlen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vijlen , vijle , ,
, slijten door wrijving. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
vijlen , vieln , zwak werkwoord
, langzaam iets doen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
vijlen , viele
, vielde, haet of is gevielt , vijlen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
vijlen , vielen
, vielen, evield , 1. doorzeuren; 2. vijlen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
vijlen , vielen , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. vijlen Die spanzaege is te stomp, hij mut evield worden (Die), Hij mus er eerst wat ofvielen en toen pasde het (Wei), Hie wol hum de trouwring van de vinger of vielen (Sle) 2. schuren De tak vielt an de muur langes (Hoh), An het glas langs vielen, dat piept zo (Klv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vijlen , vielen , werkwoord
, vijlen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
vijlen , vieln
, vijlen. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
vijlen , vielen , werkwoord
, vijlen, met de vijl werken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vijlen , vaaile , werkwoord
, vaail, vaailde, gevaaild/geveele , [Obl] vijlen, met een vijl bewerken Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
vijlen , vyle , werkwoord
, vylde, gevyld , vijlen , VB: E sjtök hoüt vyle. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
vijlen , viele
, vieltj, vieldje, gevieldj , vijlen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vijlen , viele , werkwoord
, vieltj, vieldje, gevieldj , vijlen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
vijlen , viele , werkwoord
, vijlen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
vijlen , vèèle , zwak werkwoord
, vijlen; Dirk Boutkan (1996) - vèèle - vèlde - gevèld, met vocaalkrimping (Dirk Boutkan (1996) - 41); – ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij vèlt; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 37) vèèle - gij/hij vèlt; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VEEL - 2e hoofdvorm van 'vijlen'; vèlt, vèlde - vijlt, vijlde; Dirk Boutkan (1996) - vèlt, 3e p. enk. van 'vèèle’ (vijlen); – tegenwoordige tijd, sing., resp. verleden tijd van 'vèèle', met vocaalkrimping Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |