Woord: vetkaars
vetkaars , vetkers
, vetkaars. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vetkaars , vetkeers , vetkees , 0
, (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook vetkees = 1. smerig vrouwspersoon Die vrouw, wat is dat een vetkeers! (Sle) 2. dik vrouwspersoon (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Een vetkeerse of vetzak (Pes) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vetkaars , vetkeerse , zelfstandig naamwoord
, vetkaars, smeerkaars. Werd vroeger voor het branden van lantarenpalen gebruikt. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vetkaars , [vetkaars] , vètkaes , vrouwelijk
, vetkaars Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |