Woord: verzoeten
verzoeten , verzeute
, verzoeten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
verzoeten , verzuiten , [werkwoord]
, verzoeten, Geld verzuit de aarbaid. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
verzoeten , vezeuten , verzeuten
, verzachten, iets goed praten. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
verzoeten , verzuten
, verzuten, verzuut , verzoeten. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
verzoeten , verzuten , zwak werkwoord, overgankelijk
, Var. als bij zuut = veraangenamen Hie hef er niet veul aordigheid an, mor het geld verzuut het nog wat (Sle) *Geld verzuut de arbeid (Sti); Geld verzeuit, wat het waark aargert (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verzoeten , verzuutn
, zoet maken. Geld verzuut ’t wârk. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
verzoeten , verzuten , verzeuten, verzoeten , werkwoord
, aangenamer maken, bijv. Geld verzuut veule Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verzoeten , verzuten , werkwoord
, verzuten, verzuut , verzoeten. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |