Woord: vertoning
vertoning , vertuining
, vertooning. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
vertoning , verteuning
, vertoning. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
vertoning , verteuning , vertoning , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook vertoning (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe), var. als bij tonen = vertoning Wat een vertoning, almaol vrouwlu in het zwembad (Gie), Dat was ok een mooie verteuning, hie pakde mij zo het wark oet de handen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
vertoning , vertoning , vertonige , zelfstandig naamwoord
, de 1. vertoning: voorstelling 2. dat wat voorgesteld wordt, veelal: een bijzondere, eigenaardige, lachwekkende vertoning Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
vertoning , verteuning , zelfstandig naamwoord
, vertoning. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
vertoning , [vertoning] , vertuuening , vrouwelijk
, vertoning , Det is ein sjoean vertuuening. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
vertoning , vertuëning , zelfstandig naamwoord
, vertuëninge , vertuëningske , vertoning Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |