elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vertinnen 

vertinnen  , verteene , vertinnen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
vertinnen , vertinnen , [werkwoord] , Vertinde lepels. || hondekeudel
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vertinnen , [met kalk bestrijken] , vertinnen , met een dunne laag kalk bestrijken (1892).
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
vertinnen , verteene , verteende, haet of is verteent , vertinnen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vertinnen , vertinnen , zwak werkwoord, overgankelijk , 1. van een laagje tin voorzien De melkbus muut weer vertind worden; het febriek zorgt er wel veur (Ker), (bijv.) Het glimt as een vertinde hondekeutel in de maoneschien (Hol), Vertinde naogels wordt gebruukt veur linnen spannen achter het behang (Zui) 2. een pas gepleisterde muur met een natte kwast of borstel bestrijken, vertinnen (mets.) Die binnenmure moet vertind worden (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vertinnen , verteêne , vertinne , werkwoord , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); vertinnen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal