Woord: verschelen
verschelen , verschèlen , zwak werkwoord
, schelen; ’t kan mij niks verschèlen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
verschelen , verschèlen , veschèlen
, Schelen. ʼt Kan mîn niks ve(r)schèlen. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
verschelen , verschelen*
, ook Nederlandsch voor “verschillen” en Geldersch in beide beteekenissen. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
verschelen , [schelen] , verschèlen , veschèlen
, Schelen. ʼt Kan mîn niks ve(r)schèlen. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
verschelen , verschaele
, schelen. Et kan mich niks verschaele, het kan mij niets bommen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
verschelen , verschille
, schelen, verschelen Kamme niks verschille Dat kan me niet schelen Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
verschelen , verskêle , werkwoord
, Variant van schelen. | Dat ken me niks verskêle! Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
verschelen , versjaele
, schelen. ’t Kan mich niks versjaele: het kan me niets schelen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
verschelen , verschille
, dát ká meej niks verschille: dát guf niks, dát deut meej niks. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
verschelen , verschelen , onbepaald werkwoord
, schelen Het kan mij niks verschelen, of ik in hoes blieven mut (Scho), Wat kan het mie verschelen, hoe dat oflop (Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verschelen , verskelen
, zie skelen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
verschelen , verschèèln
, schelen, interesseren. Wat kan mien ’t verschèèln! Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
verschelen , verschille
, schelen , Gi meugd kieze wór we hènne gôn, mén kan't niks verschille, ik gôj aalté meej. Je mag kiezen waar we naar toe gaan, mij kan het niet schelen, ik ga altijd mee. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
verschelen , verscheele , werkwoord
, verscheel, verscheelde, verscheeld , schelen, onverschillig blijven ’t Ken me niks verscheele Het kan mij niets schelen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |