elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verleren 

verleren  , verliere , verleeren.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
verleren , verleren , [werkwoord] , verleerd , 1 overgankelijk. Dat verleert hai nooit weer.; 2 Dat verleert hom nait gaauw (onoverg.). Hai is ‘t schrieven nòg nait verleerd. || verleerd
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
verleren , verlèren , zwak werkwoord, overgankelijk , verleren, vergeten Aj ienmaol goed melken kunt, verlèer ij dat nooit weer (Sle), As ie eerder wat nich meer wussen, zeden ie: dat bun ik verleerd (Bov), De iene kan het best ontholden en de aander verleert het (Hgv), Je moeders taol verleer ij nooit (Scho)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
verleren , [vaardigheid kwijtraken] , verlieëre , verleren , Sjaatse verlieërs se neet gaw.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
verleren , verliere , verleren
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal