Woord: verhogen
verhogen , verhuëge
, ophoogen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
verhogen , verhöögen , zwak werkwoord
, verhogen; zie: hooge Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
verhogen , verhogen , [werkwoord]
, Dij zok zulf verhoogt, wort vernederd. (Lukas XVIII: 14.) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
verhogen , verheuge
, verheuchde, haet of is verheuch , verhogen, hoger maken. Zie ook: vruie is verheugen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
verhogen , verheung
, verheung, verheugd , verhogen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
verhogen , verhogen , verheugen , zwak werkwoord, overgankelijk
, Ook verheugen (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) = verhogen De brandverzekering is dit jaor veur het eerst verhoogd (Pdh), Hij gung het bod verhogen (Row), Alle priezen hebt ze verhoogd (Bov), Wai hebt de zolder een mooi stokkie verheugd (Die), Ik had het huus geern wat willen verheugen, mar dat much niet (Flu) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verhogen , [hoger maken] , verheugen
, verhogen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
verhogen , vereugen
, verhogen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
verhogen , verwooge , werkwoord
, tentoonstellen, van ’t Allerheiligste. * Nederlands woordenboek van Koenen / Van Dale: verhogen: verheffen, in aanzien doen stijgen. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
verhogen , verhogen , verheugen , werkwoord
, 1. hoger maken 2. doen stijgen: van een prijs, bod e.d. Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verhogen , verhôôge , werkwoord
, verhôôg, verhôôgde, verhôôgd , 1. verhogen, bevorderen op school M’n zeuntjie naer de zesde klas verhôôgd Mijn zoontje is overgegaan naar de zesde klas 2. ophogen Ze heñ d’n dijk verhôôgd Zij hebben de dijk opgehoogd Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
verhogen , verhuge , werkwoord
, verhuugde, verhuug , verhogen , VB: Verlejje wëk ês z'n traktemeent nog verhuug, gelûif ich. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
verhogen , verhuëge , werkwoord
, verhuëgtj, verhuëgdje, verhuëgdj , verhogen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
verhogen , verhoeëge
, verhogen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |
verhogen , verhuuege
, verhogen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |