Woord: verbreken
verbreken , verbreken
, vernietigen, ongeldig maken van den roem bij ’t jassen en pandoeren. Zie: roemen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
verbreken , verbraeke
, verbraek, verbriks, verbrik, verbrook, verbraoke , verbreken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
verbreken , vebrekng , werkwoord
, verbreken. t Wier vebrekng, een overeenkomst of toezegging te niet doen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
verbreken , verbraeke
, verbrouk, haet of is verbraoke , verbreken; verbouwen. Zich de kop verbraeke: prakkezeren. De pach verbraeke: de huur opzeggen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
verbreken , verbreken , sterk werkwoord, overgankelijk
, verbreken Hij hef alle umgang met zien femilie verbreuken (Bei), Hij hef dat kontrakt verbreuken (Nije), Het loodtie verbreken (Row), (...) dan moej de tralies verbreken (Eli), Hij hef zien woord verbreuken gebroken (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verbreken , verbreken , werkwoord
, 1. verbreken, ook fig. 2. doorbreken: van de sleur enz. 3. uiteen doen gaan, kapot maken, in een huusholing verbreken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verbreken , verbrèken , werkwoord
, verbrek/verbrèèkt, verbrak, < , verbreken. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
verbreken , verbraeke
, verbreken Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |