Woord: venijn
venijn , vernijn
, venijn. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
venijn , vernien
, venijn; West-Vlaamsch fernien. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
venijn , fenint , onzijdig
, Venijn, vergif. Ook verzwering uit aanraking met vergif ontstaan. Onze bòtterbü̂r hef fenint an de vinger, misschîns van ’n èvedasse. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
venijn , fenint , onzijdig
, Venijn, vergif. Ook verzwering uit aanraking met vergif ontstaan. Onze bòtterbûr hef fenint an de vinger, misschîns van ’n èvedasse. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
venijn , venien
, venijn. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
venijn , vernien , venien , zelfstandig naamwoord onzijdig
, 1 venijn.; 2 inwendige kwaal, vooral bij dieren; (Westerkwartier) Dij kou wil nait gruien, hai lidt an ‘t venien.; 3 ongedierte, voornamelijk muggen. || schietvernien Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
venijn , veneent , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, 1 vergif, 2 zeerte aan vingers Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
venijn , venien , onzijdig
, venijn. ẹ Sjtök venien: een venijnig mens. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
venijn , venint
, pijnlijke ontsteking aan de vingers, werd soms bestreden met slangenvel dat eerst in melk werd gekookt. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
venijn , venien , vernien, verniend , 0
, Ook vernien (Zuidoost-Drents veengebied), verniend (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. venijn Het venien kik hum oet de ogen (Bco), Het verniend zit in de starte (Mep) 2. venijnig persoon Wat een stok verniend is dat (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
venijn , veniend
, (Gunninks woordenlijst van 1908) (niet Kampen) vergift, venijn Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
venijn , venient
, venijn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
venijn , venien , veniend, vernien, verniend , zelfstandig naamwoord
, et 1. ongemak, ziekte, lastig ongedierte bij vee, bijv. Bi’j venien het een koe een hiele hadde raand in ’t gier 2. venijnigheid, boosaardigheid Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
venijn , fenijn , zelfstandig naamwoord
, [O] 1. venijn 2. insectenplaag D’r zit veul fenijn in de bôôme Er zitten veel kleine insecten (ongedierte) in de bomen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
venijn , venien , zelfstandig naamwoord
, venijn. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
venijn , venien , veniend, verniend
, vergif; venienboom, taxus (zeer giftige plant). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
venijn , verningt , fernènt , zelfstandig naamwoord
, venijn, ongedierte in gewassen (Helmond en Peelland); fernènt; venijn (Eindhoven en Kempenland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
venijn , veniên , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, venijn Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
venijn , venèèn , zelfstandig naamwoord
, venijn; Cees Robben - èn der mundje dun en zèùneg vant 'fenèèn' [datum] Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
venijn , venie~n
, venijn Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |