Woord: uitroep
uitroep , oetreup
, uitroep. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
uitroep , uutroêp , mannelijk
, boelhuis, erfhuis D’n uutroêp Het erfhuis. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
uitroep , oetroep , 0
, oetroepen , Var. als bij roepen = uitroep Een oetroup van verwondering (Vri) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
uitroep , uutroep , zelfstandig naamwoord
, de; uitroep, kreet Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |