elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: uitkomen 

uitkomen , oetkomen , uutkomen , voor: komen, bij ons komen; ie mouten ijs oetkomen = gij moet ons eens bezoeken. “Eindelijk (nl. na de begrafenis) begint de een voor en de ander na, na afscheid van de vrinden te hebben genomen, onder belofte van spoedig eens weer “oet” te komen, te vertrekken.”
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
uitkomen , oetkomen , passen, voegen, aanstaan; ’t mout mie ook oetkomen = het moet mij ook gelegen komen, wat betaling, of: als het de ontvangst van gezelschap betreft; hou komt joe ’t oet dat wie mör’n komen? = is het u goed dat wij u morgen een bezoek brengen? ’t komt doar nijt goud oet mit dei baiden = die beide personen zijn het lang niet eens.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
uitkomen , oetkomen , = opkomen, in het kaartspel = uitspelen; hij komt mit troef op, of: oet = hij gooit troef oet, of: op = hij speelt troef uit.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
uitkomen , uitkomen , sterk werkwoord, intransitief , Zie de wdbb. – Ook: bij iemand uitkomen, bij hem op visite gaan. || Ik moet bij ’em uitkomme.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
uitkomen  , oetkome , uitkomen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
uitkomen , ütkuommen , kuöm üt, ütekuömmen , rond komen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
uitkomen , uitkomme ,   ,   , Kom uit!, alarmroep tot de mannen omlaeg.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
uitkomen , der over tou komen , [werkwoord] , plotseling komen, als iets gaande is; klem op tou. Veldwachter kwam der over tou. || over tou
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
uitkomen , oetkomen , [werkwoord] , 1 uitkomen. Schoul komt oet. Komt gaauw es weer oet! = op bezoek. Dat komt ja aiveg mooi oet: twaalf aaier en dattien kukens! schertsend, als iets “klopt”. Der op oetkomen = er op uitdraaien.; 2 ontdekt worden. Ons gehaaim is tòch oetkomen; ‘t komt oet, al zellen kraaien ‘t ook doun.; 3 opkomen in ‘t kaartspel. Wel komt oet?; 4 passen. ‘t Komt mie goud oet. ‘t Komt nait goud oet mit heur baaident = zij zijn het lang niet eens.; 5 naar buiten treden (van mazelen enz.) Mezzels wollen eerst nait oetkomen.; 6 Dat komt bie de wiend uut (Westerkwartier) = dat hangt van de wind af.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
uitkomen , uutkommen , kwam (kwaamp) uut, uut ekommen , uitkomen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
uitkomen , oetkommen , zwak werkwoord, onovergankelijk , 1. uitkomen De bloempies kompt mooi uut (Die), Hij speulde niet goed, hij mus mit troef uutkommen (Eri), As de somme op nul uutkomp, is hij vaste goed (Bro), Het komp almaol op ’t zölfde oet op hetzelfde neer (Sle), Daor is niks bie oetkomen dat heeft geen resultaat gehad (Bov), Het is oetkommen tuschen die beide de verkering is uit (Wes), As de kukens uutkoomt, muj de katte wegholden (Ruw), Zie durft er niet goed veur oetkommen (Val), Die misdaod is nooit oetkommen (Zwe), Kom der ies oet, dan za’k je wal kom eens op als je durft (Sle) 2. voor de dag komen Aj wat te zeggen hebt, dan kom der mor met oet (Hijk), Daor kan ik niet met oetkommen (Coe), Die kwamen er zo armelijk uut, en zij kunden het wel betalen (Zdw), Nou moej ok is een maol oetkommen, wij bint hier noou al dreei maol west en ij komt ja niet weer eens bij ons op bezoek komen (Eex), z. ook naokommen 3. passen, treffen Dat komp mij wal goed uut, ik ben der net an toe (Klv), Het mout heur mor net oetkommen (Eel) 4. kloppen Het komp niet oet wat e vertelt (Zwig)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
uitkomen , uutkomen , uitkomen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
uitkomen , uitvalle , werkwoord , uitkomen, van kuikens uit het ei. De pielekes zèn uitgevalle. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
uitkomen , uutkommen , uutkoemen , werkwoord , 1. naar buiten komen 2. eindigen, zodat de mensen vertrekken 3. uit school komen na de lessen 4. leiden naar, z’n eindpunt vinden bij 5. uitlopen, uitkomen, opengaan 6. uit het ei komen 7. in uutkommen tegen spelen tegen 8. uitspelen bij kaarten 9. bekend worden 10. in d’r veur uutkommen openlijk zeggen, bekennen 11. voor de dag komen, overkomen, zich vertonen 12. verschijnen, uitgegeven worden 13. als resultaat hebben, aflopen, uitdraaien op, uiteindelijk blijken te zijn 14. juist zijn, kloppen 15. voldoende hebben, rondkomen 16. gelegen komen 17. zich aftekenen, tot z’n recht komen 18. in bedreugen uutkommen bedrogen uitkomen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
uitkomen , oétpreente , werkwoord , preente oét, oétgepreent , uitkomen , (de vormen laten uitkomen) oétpreente VB: Dat bluuske preent érg oét. VB: Ich gaon mich ién de sjnie oétpreente.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
uitkomen , uutkommen , werkwoord , uitkomen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
uitkomen , oetkómme , uitkomen , Dao kumtj niks van oet. De slaaj kumtj oet. Det kumtj oet: dat kan niet geheim blijven. Mèt troef oetkómme.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
uitkomen , oetkómme , werkwoord , kum(p)tj t, kwaam t, oetgekómme , uitkomen; de aerpele kómme(n) t – 1. de aardappelen komen uit 2. je hebt een gat in je kous
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
uitkomen , ötkoome , sterk werkwoord , uitkomen; te voorschijn komen kiemen (van zaden); Cees Robben: dè stuk wèg dè op dieje wèg ötkomt; Mandos - Brabantse spreekwoorden: óp etzèlfde stròtje ötkoome (vB TT '70) - steeds hetzelfde vertellen; een gesprek altijd naar hetzelfde punt leiden; – ötkoome - kwaam èùt - ötgekoome; WBD III. 4. 3: 30 'uitkomen' = bloeien; Antw. UITKOMEN, UITKOMMEN - te voorschijn komen, gevonden worden, van iemand of iets dat verloren was.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal