Woord: tussentijds
tussentijds , tuskentied , tuskentie
, inmiddels; tusschentijds. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
tussentijds , tussentieden , tuskentieden
, (klemtoon op: tie), voor: soms, nu en dan; tussentieden is zij wat beter = van tijd tot tijd zijn er kenteekenen van beterschap. Ook (met den klemtoon op tus) = in den tusschentijd, bv. in den schofttijd, tusschen de schooluren, enz. Oostfriesch tuskentiden = somtijds. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
tussentijds , tössetieds
, tusschen tijds. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
tussentijds , tösjetiets
, tussentijds. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
tussentijds , tuschentieds , tuschentied , bijwoord
, (Zuidoost-Drenthe). Ook tuschentied (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) = ondertussen Tuskentieds kwam hij op heil andere gedachten (Bco), Bij dat zwaore wark moej nog even tussentied oetrusten (Schl) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
tussentijds , tussentieds , bijwoord
, tussentijds, tussendoor Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
tussentijds , tussentieds , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, tussentijds. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |