Woord: tuisen
tuisen , toeschen
, kwanselen. Fr. troquer. Hd. tauschen, ruilen en bedriegen. Eig. uit het hoorntje spelen, d. i. dobbelen. Van tote [Hd. taute?] of tuyte, hoorntje, is [tuiten] freq. Kil. tuytelen, verwisseld met tuyschen, uit den koker spelen, dobbelen, kwanselen, ruilen. Van daar is tauschen bij de Hd. ook bedriegen. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
tuisen , tuischen
, Verruilen. Iemand die gedurig vee verruilt of daarmede handelende is, heet een tuischer. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
tuisen , [ruilen] , tûsgen , zwak werkwoord
, ruilen; ummetûsgen, omruilen. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
tuisen , tûsen , zwak werkwoord
, ruilen; ummetûsen, omruilen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
tuisen , tuischen
, voor: drinken, slempen. (Nederlandsch tuischen = spelen, dobbelen.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
tuisen , toesse
, ruilen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
tuisen , tůsschen
, ruilen, handelen. Nen tůsscherbaas Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
tuisen , toessen
, Volgens de uitspraak, of tuischen: ruilen, permutare. Zo ook bij Kiliaan. Wij gebruiken ook vertoessen voor verruilen. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
tuisen , tuisken , [werkwoord]
, met kleine teugen drinken. , (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
tuisen , toeskn , zwak werkwoord
, ruilen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
tuisen , tuse
, ruilen umtuse omruilen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
tuisen , toesse
, ruile. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
tuisen , tüsse
, ruile. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
tuisen , toesse
, spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
tuisen , toeschen , toesken , zwak werkwoord, overgankelijk
, (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën, veroud.). Ook toesken = ruilen Hej nog wat te toeschen? (Nsch) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
tuisen , toesen
, ruilen van vee. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
tuisen , tuisen
, dobbelen, spelen (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
tuisen , toese , tuuse , werkwoord
, ruilen, wisselen (Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland; Eindhoven en Kempenland); tuuse; ruilen (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
tuisen , toese
, toestj, toesdje, getoestj , ruilen , Ich zooj mèt nemes wille toese. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |