elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: toe

toe , toe , tusschenwoord. , Toe! Jan kom. Toe! laat ons gaan. Ook met maar vergezeld. Bijv. Toe maar Piet, gij werkt goed, hetwelk dan beduidt: ga maar voort.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
toe , to , toe , toe; to dan maor = toe dan maar; Eng. to, Gron. tou. Ook = te, en: toen. Oostfr. to, tô, te = toe, OHD. za, zi, zô, HD. zu.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
toe , toe , bij, tot, van, aan, voor; daor wassen twee jongs toe; leg dit toe dat = leg dit bij dat; Haarm is zuster toe Jantien = Harm is eene zuster van Jantje, (ook Gron.); Gron. tou, Eng. to.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
toe , , bijwoord , toe, tô maor.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
toe , , tow , bijwoord, voorzetsel , der ümme tô gaon, er om heen gaan; der nao tô gaon, er heen gaan, enz.; toe, tow maor.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
toe , tou , toe, als overtolligheid in: ik goa noa hoes tou, – noa mien voader tou, – noa ber tou; dei weg gait noa O̅skerd tou; wie zitten om toavel tou; hij lopt om hoes tou. Zie ook: tou in.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
toe , tou , toe, tot, te; het het Willem tou kammeroad; iemand wel iets tou willen = hem wel iets willen geven of gunnen, hem genegen zijn; Drentsch to willen; dat dut nijt tou zoak = dat doet niets ter zake; hij ’s ’n bruier tou Jan = hij is een broeder van Jan, die beiden zijn broeders, ook Drentsch. – Engelsch he is a brother to John; hij is vrund tou dei boer = hij is met dien boer bevriend; zij is tou Jans (Westerkwartier) = zij bevindt zich op dit oogenblik ten huize van Jan; koomt ook rais tou onzent = brengt ons ook eens een bezoek = koomt ook ijs oet; zij loopen veul tou ’n kander = zij hebben eene drukke verkeering; tou thoes (of: toes) oet wezen = niet meer in het ouderlijk huis zijn, bij anderen dienen of getrouwd zijn; de kou is tou ’t land oet = de koe is over of door de sloot in een ander stuk land gekomen; ik goa noa hoes tou = ik ga naar huis; hij het t’r tou doan = hij is overleden; hij zel t’r wel tou doun = hij zal wel niet herstellen; ’t is ijn mooi tou = het is mij (of: ons) aangenaam, het doet mij goed; ’t heurn d’r tou doun = geen deel nemen aan het gesprek; ook Drentsch; dat komt doar nijt bie tou = het komt daar niet van daan; doar gait veul sukker (of: sōkker) tou = daar is veel suiker voor noodig; hou nō tou? bij Hooft: hoe nu toe? zooveel als: wat nu te doen? hij studijrt tou dokter (enz.) = hij studeert in de geneeskunde; hij leert tou meester, tou peerdokter, tou burgemeester, enz. “doe most studijrt hebben tou ’n Kats of zoo ijne!” Noord-Brabantsch toe = te; ik ben gisteren toe Etten geweest; Friesch, Oud-Friesch thoe, toa, Hoogduitsch zu. Zie ook: toue.
buiten, na, nog ijn tou dei, of: – ijne tou deie = die nog en dan nog een, bv: ’t overreiken van gelijksoortige dingen; geef mie nog ìjn glas tou disse. Vgl. toudreugen.
aan, in; ik bin d’r tou wend = ik ben er aan gewend, er aan gewoon geraakt; ook aan personen: hij is tou heur wend.
voor: van: “Ja, en wait ie wel, wat schuld d’r tou is, dat ’t zoo’n malle wereld is?” Zie ook: tou 1. Ook: hij is bruir (enz.) tou mie.
voor (ten behoeve van); dat vleesch is tou mör’n = voor het middagmaal van morgen bestemd; hij ’s goud tou plougpeerd = goed voor ploegpaard; da’s tou tiedverdrief; ’k mout kranten hebben tou ’t inpakken; dei jas wil ik tou doags droagen; die houd is tou söndoags.Vgl. West-Vlaamsch to voor tot: to morgend.
bij; ’k heb d’r nog wat woater, fōkker, zolt, enz. tou doan, en pleonastisch in: bietou = op den koop toe (fig.); dat kwam doar nijt bietou = dat was er de oorzaak niet van. zij drinkt kōffie tou heur boterham (of: brug = brōgge). Vgl. West-Vlaamsch: eet uw brood toe uw vleesch. (Vgl. ’t Nederlandsch toevoegsel, toenaam, enz. en ’t veroud toewijf = bijwijf.) Zie ook; toudoun.
tou - oet (toe - uit); hij ’s tou de leerjoaren oet = hij heeft de leerjaren achter den rug; tou toes oet wezen = dienen of getrouwd zijn, enz.; hij ’s tou ’t lieden oet = hij is dood; ’t trekt mie tou toonen oet, van pijn, schrik, enz. gezegd; ’t woater is tou kook oet; ’t volk is tou kerk oet, enz.; “Kiks ja nog moar even boven en onder tou boksen oet.” = gij zijt immers nog maar een snotjongen; ik koom nijt tou deur oet = ik ben altijd te huis. Drentsch aachter toe d’ hof oet, enz.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
toe , toue , (bijvoeglijk naamwoord), van ’t voorzetsel toe; ik kwam veur toue deur = veur toudeur = bij de toedeur, de gesloten deur; in ’n toue woagen zitten, zooveel als: in een wagen met eene kap, die ook van voren afgeschut is of kan worden, waarin men dus beschut is tegen den wind. (Weil. v. Dale: toedeur = geslotene deur; v. Dale: toewagen = bedekt of gesloten rij- of voertuig.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
toe , , is niet alleen het Ndl. toe, maar wordt ook vaak gebezigd voor Ndl. dicht b.v. Dôt ʼt raam en de döre tô. De jonges hadden ʼt bôk tô. Samenst. zijn: Tôdôn, tôlaoten, tôgooien, tôhòlden, tôkrîgen, tôstòppen enz. Vgl. lö̀s.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
toe , toe , bijwoord, voorzetsel , 1) Bijw. Zie de wdbb. en vgl. antoe op aan en tot daar an toe op daar. 2) Voorz. in verschillende gevallen waar in de algem. taal te, tot, tegen wordt gebezigd. Vgl. Mnl. toe, Fri. to, Hgd. zu enz. – a) Te. Thans weinig gebruikelijk. || Toe uizent, ten onzent, V. GEUNS, Zaandam 410. Hij woont toe Haarlem, DE JAGER, Nieuw Archief 1, 477. – b) Tot, naar (inzonderheid met gaan). || Ik gong toe Neeltje-buur en vroeg hoe ’et mit buurman was. – Sommigen spreken ook van: Vlees toe vlees eten (maar aldoor vlees eten en niets anders). Evenzo: Je moete gien bier toe bier (onophoudelijk bier) drinken, kaas toe kaas eten, enz. – c) Tot, tegen (met spreken enz.). || Hij zeê toe me: ik zou ’et maar niet doen. Ik kwam ’em teugen, maar-i sprak niet toe me (zei me niet goedendag). Zoek een goeie plaas (plaats)! roept moeder Ma toe de knecht, Sch. t. W. 275. – Met kijken. || Hij keek toe ’et raam uit (uit het venster). – d) Tegen, tegen aan. Vgl. de zegsw. toe blik an op blik I. || Hij zit toe de tafel an. Ik viel net mit me kop toe ’et hek an. – Ook met op. || ’Et mag niet toe mekaar op komme (elkaar niet raken). Roei niet toe de wal op (er tegen aan). Hij klom as ’en kat toe de muur. – e) Tot, voor. || Je hebbe er toe ’estreden (er alle moeite voor gedaan). Ik heb er toe ’edaan wat ik kon, maar ’et heb me niks ’eholpen. – f) Tot, ten behoeve van. || Voor een kussen toe de orgelist f 5-10, Hs. rekeningboek kerk W.-Zaandam, f° 48 r° (17de e.).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
toe , tou* , ook in: ʼt liekt mie goud tou = ʼt komt mij goed voor, ʼt liekt mie niks tou = het komt mij bedenkelijk voor; ʼt is ijn mooi tou (zie ijn * 1) = ʼt is aanlokkelijk vgl.: lieken . – Ook beteekent het “bij”; ʼk heb dʼr nog wat woater tou doan, en komt pleonastisch voor in bietou; vergel. ʼt Nederlandsche “op den koop toe”, ʼt verouderde “toewijf” = bijwijf, “toevoegsel”, enz.; zie ook opnemen en achteranzitten .
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
toe , tou* , 3: het zelfstandig naamwoord “toedeur” bij v. Dale.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
toe , , is niet alleen het Ned. toe, maar wordt ook vaak gebezigd voor Ned. dicht, bv.: Dôt ʼt raam en de dö̂re tô. De jonges hadden ʼt bôk tô. Samenst. zijn: Tôdôn, tôlaoten, tôgooien, tôhòlden, tôkrîgen, tôstòppen, enz. Verg. lö̀s.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
toe , toe , dicht.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
toe , tou , toe, dicht. Ån de toue düür kuommen: voor de dichte deur komen. Hei is der wal vån ån tou: hij is er wel toe bereid.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
toe , toe ,   ,   , uitroep. Skaem je, toe!
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
toe , tou rais , 1 toe maar!; 2 uitroep: tou rais, wicht, wat dus mie zeer! || tou es! , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toe , tou , [bijwoord] , 1 toe; duidt de richting aan. Hai runde noes tou. ‘t Gaait om joe tou = om u heen. Noa ber tougoan. Fig. Dat vaalt tou = valt mee. Om ‘t hoes tou lopen, om toavel tou zitten. Op de koop tou. Ik heb ter niks tou te zeggen = over te zeggen. Ain wat tou willen = iemand iets gegund zijn. Ik dee ‘t heuren der tou = ik luisterde maar. Doar gaait n bult sokker tou = daar moet veel suiker bij. Dat het ter gain goud tou doan. Ik moet even toe de kist (West-Westerkwartier) = bij de kist, om er wat uit te nemen. Zo ook: hij ging toe de kaan met zupen.; 2 aan....tou, duidt het einde der beweging aan. ‘t Kwam nait aan mie tou. Aan dis tied tou. Dat is tou (tòt) doar aan tou. Ik bin der aan tou = ik ben zo ver. Hai is ter moar maal aan tou = ‘t is slecht met hem gesteld. Van tijd: ‘t is aan tou dat e komt = hij kan ieder ogenblik komen. Zai is hoast aan tou = zij loopt op het laatst. Zo ook: kou is aan tou.; 3 as ter tou; Stad aster aan tou.; 4 in verbinding met een bvn. ‘t Is mie mooi tou = ik gevoel het als iets moois. Ik bin der tou wìnd = er aan gewoon. Dat is naarns tou nut = is nergens goed voor. Doar bin ik niks tou weerd = daar deug ik niet voor. Ik bin der nijschiereg tou = benieuwd naar. Eerbijen bin ik slim nij tou = daar verlang ik naar, omdat ik ze nog niet gehad heb. Ales was mie der nògslim aigen tou. ‘t Rook hom lekker tou = hij vond die reuk lekker. ‘t Pruift mie zoer tou.; 5 om aan te duiden, dat de handeling doorgaat: hai sluig moar tou.; 6 aansporing. Sloag es tou, ast duurste! Tou ais! = doe het maar! Tou mor! doe duurst ja wel = pak aan zie tou moar!.; 7 bie tou = overtollig. Òl man is ter moar n beetje bie tou.; 8 dat komt doar nait bie tou = dat komt daar niet vandaan.; 9 gesloten. Ogen tou doun. Deur was tou; wie kwammen veur n toue deur.; 10 bestemd voor. Dat vlaais is tou mörn. Hai is goud tou plougpeerd. Dij jas is nòg best tou doags. Dit is tou tiedverdrief. Geld tou de raais. Wotter tou de kovvie. Hai het ‘t geld, ‘t verstand ter tou. Hai het ter net n pokkel tou. Doar is tied tou neudeg. Ik geef ter tien gullen tou. Hou mout ‘t laand ter tou huren. Doar is road tou. Ik zel die helpen tou ‘t waark. Doar mouve n stok òf vair tou wezen. ‘t Plak is geschikt tou bauwen (dV) = om er een huis op te zetten. Doar gaait n bult iezer tou = is er voor nodig. De beste rògge gaait tou ròggen stoet. Doar het e n knecht tou. ‘t Laand is verhuurd tou eerappels en doar is ‘t ook best tou. Ik heb aal ‘t waark ter tou doan. ‘t Weer is mooi tou toentjen. Doar was gain aander tou = daar was niemand anders voor geschikt, voor aanwezig, voor beschikbaar. Doar het hai ‘t geld tou doan. Zai krigt ter toch n man tou = zij (‘t zwangere meisje) krijgt toch een man (voor haar kind). Hai deugt nait tou doomnee, al het e der ook tou leerd. Hai bruukt ter goud tou = hij gebruikt er medicijnen voor.; 11 tot, in uitdrukkingen als: Zai het heur moeke tou zok nomen = bij zich in huis genomen. Hai het Willem tou kammeroad. Ze lopen veul tou nkander = gaan veel met elkaar om.; 12 tot aan. Ze binnen tou heur joaren = a. zij hebben de leeftijd; b. ze zijn mondig. Hai zel wel tou bedoaren komen. Tou traauwen is ze nooit komen.; 13 tou.... oet = uit. Tou mien hoes, tou deur oet! Zai is al tou ‘t hoes oet = zij dient al, Kou is tou ‘t laand oet = uit de wei gelopen. Hai is tou leerfoaren, tou schoul oet. Hai is tou ‘t lieden oet = hij is dood. ‘t Trekt mie, ‘t begroot mie tou tonen oet, zie toon. Hai kwam tou ‘t stro oet kroepen. Zo ook: ‘t Waait hier tou in. Goat mor tou dij deur in. (Hogeland overal TE.); 14 behalve. Tou mie is ter nog ain. (Niet Stad en Westerkwartier); 15 bij. Ik dou der nòg wat wotter tou. Zai drinkt kovvie tou heur brog. Kòien kriegen lienkouk tou. Wie mouten eerappels tou kopen (bij die we zelf hebben). Geld tou geven = nog geld geven aan iemand, die ons iets schuldig is.; 16 Hai het ‘t ter tou doan (klem op doan) = hij is overleden; zachter uitdrukking dan: hai is dood. Hai zel ‘t ter wel tou doun = hij wordt niet weer beter.; 17 Wel is schuld ter tou? = wie is schuld er aan? (Niet Stad en Westerkwartier).; 18 tou onzent (verouderend) = bij ons. Komt ook es tou onzent.; 19 Dat kwam der tou! = dat kwam er op aan.; 20 er op toe. Ik mos n gullen tougeven. Hai krigt n schoap tou. Ik was bliede tou, dat ik ter òf was, - Dij keur het, het kwel tou = keur baart angst.; 21 om de familiebetrekking aan te duiden. Hai is n neef tou mie.; 22 in uitroepen: Grode God nog tou!.; 23 mor tou = al door. Hai aarbaidt mor tou. Laagt mor tou! = die ‘t laatst lacht lacht het best.; 24 extra. Zai verdaint nòg al es fleeg n stuver tou.; 25 noa(r) tou = naar. Hai wil noa Slòchter tou. Noar hoes tou, gewoonlijk noes tou; dit niet in ‘t Westerkwartier Dood wacht ons aalmoal, mor naimand dij der noa tou wil. Doar wol e nait noa tou = daar wilde hij niet van horen; dat wou hij niet toegeven.; 26 Der wazzen vief tou = a. ‘t kwam toe aan vijf personen; b. er waren er vijf voor aangewezen.; 27 tou! = toe! Maak voort! doe ‘t maar!; 28 In tal van uitdrukkingen als: ik kwam der over tou; ik zit ter achtertou = achterheer. || astertou; tou wezen; toukomen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toe , tou hebben aan , [bijwoord] , in een uitdrukking als: ik heb ‘t aan mien spoarbaankboukje tou = ik ben zo ver, dat ik ‘t gebruiken moet. Ik heb ‘t aan n nije boksem tou = ik moet nodig een nieuwe broek hebben. Fig. Hai haar ‘t aan n proatje tou = hij had behoefte om eens te praten.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toe , toe! , [tussenwerpsel] , naast tou! Aansporing. , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toe , tout! , [tussenwerpsel] , toe, beleefde vorm van tou. Òch tout, Moeke, ik wil ‘t ja zo geern. Niet in Stad en Westerkwartier
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toe , tou wòrren , drukt het begin van een aandoening uit. Wòrt die ‘t hier al n beetje aigen tou? || tou; tou wezen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
toe , too , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , dicht gesloten; vuur de too duure komm, iem. niet thuis treffen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
toe , too , bijwoord , 1 toe, tot, er op toe, 2 neer. t Dr too goojn, er de brui van geven
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
toe , too , uitroep , toe!
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
toe , toe , dicht Mak de deur ’s toe Maak de deur eens dicht.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
toe , toe mar! , nou nou! toe mar! , ge doet krek of det ’t niks kôst nou nou! Je doet net of het niets kost!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
toe , toe nou! , Kom nou toch!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
toe , tou , soms: van (Dat is ’n zuster tou hom)
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
toe , toe , bijwoord, voorzetsel , In verouderd Westfries werd ‘toe’ ook als voorzetsel gebezigd. | De tong hong toe z’n bek uit. Hai kwam toe de achterdeur binnen. Toe Andoik, deer benne ze roik. Je zoile toe de wal op. ’n Akker toe gras gooie. Wat hei je kregen toe je verjaring. Vgl. Boek. onder toe.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
toe , toe , dicht. ’nen Toeë. een gesloten mens.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
toe , toe , toe , tussenwerpsel , Wordt gebruikt om iets te relativeren of om opgewonden gemoederen tot bedaring te brengen. Ook wel symbolisch voor de Kempische mentaliteit die problemen graag uit de weg gaat of ze wegwuift door er luchthartig over te gekscheren. Maar soms zet dan iemand zijn stekels op en zegt nijdig: Toe, toe! Toe is gin gat!
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
toe , toe , tussenwerpsel , toe, vooruit Toe, dit most annimmen! (Gie), Toe, schiet ies een beetien op! (Koe), Toe jong, toe non! (Zwe), Toe dan, veuroet! (Emm), Tou maor, begun maor (Erf), Tou mar, en dat veur zo’n bitken geld? uitroep van verwondering (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
toe , toe , tou, to, toou , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, voorzetsel, voegwoord , Ook tou (Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied), to (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe), toou (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. (bw.) toe Hij draaide het gezicht naor mie tou (Bco), Ik heb het ’s aovend wel an zitten toou wil graag zitten (And), Midden in het veld en haost gien pad naor hoes toou (Eex), Hij is der tou in staot (Erf), Dat e te laat was, is nog daoran toe, mor... (Oos), Het lopend wark kan ik nog wal zo’n beetie doon, mar het hef niks to houdt niet over (Hijk), Dai jong, dai wil ook naargens tou wil niets (Vtm), Kerel haar de kost tou (Pei), Wai hebben het er niet an tou het past ons niet (Nor), z. ook antoe, Ik bin um het hoes tou an het ophogen (Bco), z. ook umtoe, Ik doe er twie kwarties toe geef (Emm), Daor is het daarp te groot toe voor (ti), Hij is door het naoste tou staat er het dichtst bij (Nsch), Hej nog hulp toe? extra hulp (Bui), Ik was tot op het hemd toe nat (Klv), De koien tou de schuur oetdrieven uit de schuur drijven (Een), Ik bin bliede toe, dat... er blij om (Sle), Det jonge volk tegenswoordig trouwt maar zo toe dat trouwt ook maar (ui), Doe tied er mor toe neem er maar de tijd voor (Sle), Den is er ok neimelkt toe nieuwsgierig naar (Pdh), ‘door aan te merken, dat zo’n gebak der egenliek to stiet’ erbij hoort (vn), De dokter kwamp dalijk toe op hem af (po) 2. (bn.) dicht (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied) Hai kwam veur een tou deur dichte deur (Row), Wij wolden heur verrassen, mar kwamen veur de toe deure (Koe), Wij bint mit de toe waegen hierhen ekomen (Die) 3. (vz) tot (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Dat is nog een nicht to mien va (Oos), Leg dit toe dat (dva) 4. (voegw.) ofschoon De bloemen komt de hiele dag niet van de roeten of, toe daw het kacheltien rood hebt staon (bs:Dal)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
toe , tów , toe, dicht.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
toe , toe , dicht
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
toe , toe , dicht. Ik heb de deure toe edaon.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
toe , toe , bijwoord , 1. toe: naar, reikend tot, gericht naar 2. voort, verder, goed voortgaand, bijv. Ze zingt mar toe 3. toereikend zijn, in toe kunnen 4. met de gesteldheid of situatie zoals die is/ blijkt, bijv. an vekaansie toe wezen 5. erbij te rekenen, erbij horend, bijv. Dat kuj’ d’r niet toe rekenen 6. bijdragend aan, bijv. d’r niet toe doen niet ter zake zijn 7. toegevoegd, extra 8. met de bedoeling, bestemming, bijv. Daor heb ik de moed niet toe 9. dicht, gesloten, bijv. De deure is toe
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
toe , toe , tussenwerpsel , 1. vooruit, komaan 2. asjeblieft, bijv. Toe help me toch 3. kom nou, ach kom: Och toe, dat vaalt wel mit
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
toe , toeje , bijvoeglijk naamwoord , toe, dicht Een toeje deur ken nied oope gaon Een dichte deur kan niet open gaan
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
toe , toûw , bijwoord , toe , (gesloten) toûw VB: Doég de duur toûw. Zw: 'nne Toûwe vlaoj: vlaai met deegdeksel Zw: Haaw ze toûw: hou je mond Zw: Op d'n hoüp toûw: op de koop toe.; dicht toe toûw VB: Doég de dëur toûw Zw: 'nne toûwe vlaoj: vlaai met deegdeksel Zw: Haaw ze toûw!: hou je mond Zw: Op d'n hoüp toûw: op de koop toe.; verstopt (neus) toûw VB: Ich zit gaans toûw, ich kên koelik nog aoseme.; 'nne toûwe vlaoj vlaai (met deegdeksel); 'nne toûwe vlaoj; toûw loch betrokken toûw loch - In: betrokken lucht
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
toe , tôw , toe , dicht, toe
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
toe , tôw , tot
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
toe , toew , dicht, toe, tot , Doe de deur toew. Doe de deur dicht. , Toew, toew is gin gat. Dicht, dicht is niet open. Nee blijft nee. Een reactie op het kindergezeur ”toe nou”. , Hèij wâr nat van óndere toew boove. Hij was nat van onderen tot boven.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
toe , toe , gesloten (toeë deur); mit toeë beurs, zonder bijbetaling.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
toe , toew , voorzetsel , tot (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
toe , toe , dicht , Mèt toe bujele betale: met gesloten beurzen betalen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
toe , toe , toe, erbij , Toet noe toe.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
toe , toe , toew , bijvoeglijk naamwoord , toewe , dicht, gesloten; betale mèt toew bujels – betalen in natura, met dichte portemonnees (bijvoorbeeld door de molenaar een deel van het meel te geven als loon voor het malen); zich toe aete – eten tot men niet meer kan zie ook stf
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
toe , tow , bijwoord , dicht, langs, toe
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
toe , toe , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, voorzetsel , tot; 1. bijwoord; WNT TOE (IV) voorzetsel. Het bijwoord TOE (I) gewestelijk als voorzetsel gebezigd, reeds in het Mnl. en thans nog opgegeven voor ... het Brabants en het Zaansch. 2. voorzetsel (tot... aan toe); B van hier toe daor; Ge moet wòchte toe nuuwjaor toe. Kees en Bart - in Tilburgsche Post 1922-193? - Toe en zóndag = tot zondag; 'toe merregenmiddag'; ...van veuren toe aachteren... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939); ...Toe zelfs z'n hoesten en kuchen toe... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939); Mar afijn, dè waar nogal toe daoraon toe... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC 13-4-1940 – 24-8-1940); Hij ha koppent en bleef toe 's middags te bed... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC 13-4-1940 – 24-8-1940); Teun moes 'n half uurke loopen toe aon et station... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; NTC 16-9-1939); ...hij gong er gemakkelijk toe zitten en vaawde z'n haanden over z'nen buik... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939); Den buurman gong er toe zitten... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939); ...zuinig toe gierig toe... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de NTC 20-5-1939 – 17-6-1939); ...van kop toe teen! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de NTC 20-5-1939 – 17-6-1939); De vrouw gong toe de deur toe mee... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de NTC 22-4-1939 – 8-5-1939); Toen wij nog jonk waren, gong et er heel aanders naor toe! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; NTC 1-10-1938) ; ...van deur toe deur. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; NTC 1-10-1938) ; ...vant Gurke toe de Rèèt... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Vur den aawe prèès‘); ...meej der taande op mekaare/ haawe ze vol toe òn et ènd. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Aovendvierdaogse); Audio-opname 1978 – van smorges vijf uure toe saoves twaalef uure (Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013); Et waar daor werken van ’s mèèrges vruug, vier uur, toe ’s aovens tien uur. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Ge zondigde van hier toe giender, verkondigden ze van de prikstoel… (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Hij deej ok nôot sèùker in zen pap en ie aat aaltij un bord toe de raand toe vol. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); van aaronskèlke, drèüve, jèün/ toe fuksias èn strèükmargriet. (Henriëtte Vunderink; Wiet; k Zal van oe blèève haawe, 2007); GD 06 toe en uur òf vèèf toe; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - TOE voorzetsel  = te; ook gebruikt voor 'tot'; wachten toe morgen. C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - TOE vz - tot aan, dikwijls herhaald achter de aangeduide plaats of tijd; toe de school toe, toe Kerstmis toe. Thans 'tot ,.. toe' en 'tot on'. J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - TOE voor 'tot', in de beteekenis zoo wel van ad, usque, welke Kiliaen -  aan dit 'toe' geeft, als in die van 'te'. Z.a. A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - krt. 78 plaatst T in het 'toe'-gebied. Zie ook blz. 181. WNT TOE (IV) voorzetsel. Het bijwoord TOE (I) gewestelijk als voorzetsel gebezigd, reeds in het Mnl. en thans nog opgegeven voor ... het Brabants en het Zaansch. 2.1. voorzetsel 'toe'  vervangt 'op'; Cees Robben – Mar ’t is taovend wir niks toe den botteram... [vanavond op droog brood naar bed] (19651022); 3. bijvoeglijk naamwoord; toe = dicht; CiT (53) 'Des 'ne waoge mee toeë raoi'; ...ginnen overweg die aaltij toe is (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Aan den overweg die netuurlijk toe was, wier er gestopt.. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal