Woord: tijk
tijk , tiik
, beddetijk. Van ti-en, trekken. Overtreksel. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
tijk , tîk , vrouwelijk
, tijk. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
tijk , teik , vrouwelijk
, tijk; beddeteik. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
tijk , tijk , teek
, tijk, beddetijk. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
tijk , teek , teekt, tiek, tijk , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk, onzijdig
, Beddetijk, het bekleedsel van bed en kussens. || ’Et teek(t) moet ’ewassen. Een tiek tot een bed en peuluw, Hs. invent. (Wormer, a° 1762), prov. archief. – Teek is ook elders in N.-Holl. de gewone vorm van het woord. || Bed-teeck ende Servetten; … Tafel-laecken ofte Bed-teeck, Handv. v. Ench. 292 (linnenwevers-gildebrief, a° 1614). Item Gertruit, van III beddenteecken te nayen, Rek. v. Egmond f° 56 r° (a° 1839). – Zo ook in Friesl. – Vgl. FRANCK op tijk. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
tijk , teek
, berteek = beddetijk. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
tijk , teek
, tijk. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
tijk , taik , [zelfstandig naamwoord]
, tijk. Kuzzentaiken. De taik zit om de buur = de zak met veren, kapok enz. Als stofnaam ‘t taik. De grote tijk is de bèrretaik ter onderscheiding van die om de peluw. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
tijk , tiek , [zelfstandig naamwoord]
, taik. n Kuzzentiek. || taik , (Oldambt en Stad) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
tijk , teek , zelfstandig naamwoord
, Tijk, overtrek van een beddekussen, van een veren bed e.d. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
tijk , teik , teek , vrouwelijk
, teike , tijk, overtrek beddegoed. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
tijk , tiek , 0
, tijk Der zit nog olderweste tiek umme (Ruw), Der mus nei tiek um het berre (Een), z. ook het meer gebr. beddetiek Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
tijk , tiek
, tijk Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
tijk , tiek
, tijk, overtrek beddegoed. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
tijk , tiek , tieke, teek , zelfstandig naamwoord
, et; tijk, overtrek van een beddenkussen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
tijk , teek , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, - , - , tijk , (bep. grove stof) teek VB: teek leet gèine sjtöb doer en ze woerd daovuur vuur beddezek gebruk. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
tijk , tiek , zelfstandig naamwoord
, tijk, beddengoed, dekbedovertrek. Zie ook: beddegoed. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
tijk , tiek , tiekt
, tijk, kussenovertrek. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
tijk , teek , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, teke , bedovertrek Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
tijk , tèèk , zelfstandig naamwoord
, "lastig wijf; Henk van Rijen - tijk, zwaar katoenen of linnen weefsel; N. Daamen - Handschrift 1916 – ""O!' 't is zo'n taik (lastig wijf)""" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |