Woord: temen
temen , témen , tjémen , zwak werkwoord
, temen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
temen , temen , zwak werkwoord, intransitief
, Zie de wdbb. – Ook: zich voortdurend beklagen. || Zit nou niet zo te temen; daar krijg-je je geld toch niet mee weerom. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
temen , tiëme
, zanikken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
temen , tjeerm , [werkwoord]
, zeuren. Getjeerm. || tjaimen , (West-Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
temen , taimeln , taimen , [werkwoord]
, temen. Hòl op mit dien getaimel! Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
temen , tjaimen , tjaimeln , [werkwoord]
, taimen, zeuren. Hai tjaimt as n baarmpien. , (Stad) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
temen , taimen
, zeurig praten Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
temen , temen
, zeurderig praten Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
temen , tiejeme
, zeurderig praten Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
temen , taemen
, zeuren, lijzig praten. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |