Woord: telder
telder , teller
, Etensbord, taljoor, teljoor; Fransch tailloir, Duitsch teller. Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68. |
telder , teller
, tafelbord. Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo. |
telder , teller , [zelfstandig naamwoord]
, bord. Ook Hd. De. tallerken. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
telder , têlder , mannelijk
, bord, schotel. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
telder , telder , mannelijk
, bord, schotel. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
telder , telder , teller
, (Westerwolde) = etensbord, tafelbord, Overijselsch, Noord-Brabantsch, Zuid-Limburgsch telder, Geldersch Oostfriesch teller. Westfaalsch täller, Hoogduitsch Teller, Kil. telioore, talioore, Holsteinsch tellör, Fransch tailloir, Italiaansch tagliere, Spaansch taller. (v. Dale: teljoor = bord, eetbord.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
telder , telder*
, bij v. Dale: teljoor. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
telder , telder
, bord. Det maedje kus te op ein telderke rônddreie, dat meisje is altijd helder gekleed. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
telder , telder , mannelijk
, telders , teldertien , bord, schotel Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
telder , telder
, Tafel-bord. Bij ’t gemeen in de steden veeltijds, bij de Boeren bestendig in gebruik. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
telder , tealdr , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, tealdrs , tealdrken , tafelbord Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
telder , telder
, [D.: der Teller] (etens)bord. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
telder , teller
, etensbord Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
telder , taelder
, bord. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
telder , tèlder
, bord om van te eten. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
telder , telder
, etensbord. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
telder , telder
, 1. maat van aardewerk met twee oren. Zie ook: bòttertelder (Kamperveen); 2. Gunninks woordenlijst van 1908: tafelbord Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
telder , telder
, bord om van te eten. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
telder , teleur , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, teleure , teleurke , eetbord , (du. 'Teller' mnl. 'taeljoor, telluer': schotel, vooral dienend tot het snijden van vlees. VB: 'r Haw 'nnen teleur noon vuur zich sjtoën, dao kôs te koék aachter helle. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
telder , tèller
, etensbord Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
telder , telder , zelfstandig naamwoord
, (verouderd), (etens)bord. Zie ook: börd. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
telder , telder
, 1. (houten) bord; 2. sierbord op de schoorsteenmantel. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
telder , telder , zelfstandig naamwoord
, etensbord (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
telder , telder , mannelijk
, telders , telderke , eetbord , Det waas zoea lekker det wae d’n telder aaflekdje. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
telder , têlder , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, têlders , têlderke , (Nederweerts) etensbord Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
telder , telder
, eetbord Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |