elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: takken 

takken , takken , werkwoord , tukken, langdradig zijn. Hiervan takker = iemand die tukt, talmt.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
takken , takken , zwak werkwoord, transitief , Grijpen, beetpakken, vangen. || De dief is ’etakt. Ik zel zien, of ik die musk takken ken. Der benne zoveul vliegen in de kamer: je magge er wel ers an ’et takken gaan. – Zo ook in de afjacht op de vraag: “(Moeder,) wat doet uwe deer (daar)? ”Apevlooien takken; zel jij ’et steertje vasthouwe?” – Inzonderheid bij het krijgertje spelen. || De man moet de anderen zien te takken. Ik heb je ’etakt (gegrepen en de nodige tikken gegeven, zodat je er bij bent). – Ook overdrachtelijk. || Wacht maar, ik zel je wel takken. (wel krijgen, wel vinden, het verdiende loon geven). – Ook bij KIL. vindt men tacken in de zin van tangere, deprehendere, en van arripere, apprehendere, captare etc. Het woord behoort bij het in de Middeleeuwen en de 17de e. gebruikelijke ww. taken, grijpen, wegnemen (vgl. Taalk. Bijdr. 1, 265; OUDEMANS 7, 5; DE VRIES, Warenar 95), dat in Friesl. en Oost-Friesl. nog algemeen bekend is, en dat identiek is met Eng. take, Onoorsch taka, Got. têkan, grijpen, nemen, enz. – Zie ook tak, takker, takkie-de-man en HONKIE-TAKKIE (op honk) en vgl. taken.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
takken  , takke , aambeien.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
takken , takke , werkwoord , Variant van (aan)tikken, beetpakken. Vgl. Oudnederlands taken, Engels to take.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
takken , takke , aambeien. Blouende takke: bloedende aambeien.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
takken , takken , zwak werkwoord, onovergankelijk , niet glad of recht maaien, knippen, slijpen etc. De schere takt haakt, doordat hij slecht is geslepen (Hol), Hij kan niet gooud haoren, hie takt (Bal)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
takken , takken , werkwoord , op slechte wijze scherp maken van een zeis, een mes
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
takken , tagke , werkwoord , takde, getak , ruziën , VB: 't Kömp gaans ziëker rënge, dy twie zién zich al de gaanse noon aon 't tagke.; beknorren VB: Môjjer takde Zjengske wie 'r de koffiepot haw laote valle.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
takken , tagke , werkwoord , tagktj, tagkdje, getagktj , kibbelen, plagen, ruzie maken
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
takken , takke , (meervoud) aambeien
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal