elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stuiven

stuiven , stoeven , [werkwoord] , 3p. sing. pres. ind. stôft, part. stoven , stuiven.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
stuiven , stûven , sterk werkwoord , stuiven.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
stuiven , stoeven , stuiven; ’t stōft ’r over = ’t vliegt er over, zegt men van een schip dat snel zeilt. – Ook = stofregenen; stoever = stoevertien = lichte regenbui, ook: stoeverke, en: stoevertje.
voor: loopen, in den kinderdeun: ijn, twei, drei, vijr, vief, zes, zeuven, doar komt Jan mit vis an steuven (Marne). Vgl. steubeltje, en: steuvêrn.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
stuiven , stü̂̂ven , Stuiven. Spreekwijze: D(i)ee zîn geld wil z(i)een stü̂̂ven, mot koopen tabak en dü̂̂ven.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
stuiven , stuiven , sterk werkwoord, intransitief , Zie de wdbb. – Wat stuift het, gezegd als iemand zit te bluffen of veel drukte heeft. || Nou, nou, wat stuift ’et! – Ook wel (met de woorden van een bekend drinkliedje): Wel foei, wat stuift dat meel, en dat gaat deur je keelgat heen en dat gaat deur je keel (men krijgt het benauwd van dat gebluf).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
stuiven , stoevĕn , stuiven.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
stuiven , stûven , Stuiven. Wat stüf ʼt (h)ier! Wat wordt hier opgesneden, gegeurd! Zie ook: duve. Spreekwijze: D(i)ee zîn geld wil z(i)een stûven, mot koopen tabak en dûven.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
stuiven , stuuve , stuiven.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
stuiven , stůůven , stuääf, estuääven; het stof , stuiven. Het stof hier: men snijdt op.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
stuiven , stoeven , [werkwoord] , ik stoef, doe stofst, hai stoft; ik stoof, bin stoven. , 1 stuiven. In dij meulen stoft ‘t mie te haard = de molenaar geeft geen gewicht. ‘t Stoft ter over = ‘t gaat snel. Ik wait nait woar e stoven òf vlogen is. ‘t Regent dat ‘t stoft = heel hard. ‘t Koorn stoft = ‘t stuifmeel vliegt over de akkers.; 2 stofregenen. ‘t Stoft.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stuiven , steuven , [werkwoord] , lopen; alleen in ‘t dansrijm: Ain, twij, drij, vair, vief, zes, zeuven, Doar komt Jan mit de maaid aan steuven. Vergelijk steubeltje, steven en steuvern. Echter gangbaar in Hunzingo. Hai steuvent ter liek op òf.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stuiven , stoewn , sterk werkwoord , 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: stof, 1e persoon enkelvoud verleden tijd: stuef , stuiven
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
stuiven , stiêve , stuiven.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
stuiven , stûve , ijlen Daor stuuft ie hin! Daar ijlt hij heen. (Hij gaat er vlug vandoor.)
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
stuiven , stuive , werkwoord , Ook: van stof of kaf schonen. Vgl. stove. Voltooid deelwoord stoven, in de zegswijze erges op stoven weze, ergens gek op zijn, iets zeer graag lusten, iets graag willen hebben. Vgl. erges op snoven weze.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
stuiven , stove , werkwoord , Doen stuiven, kaf uit zaad laten waaien.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
stuiven , sjtuffe , werkwoord , sjtufde, haet gesjtuf/sjtuufde, haet of is gesjtuuf , stuiven. Dao sjtuf ’t: daar is wat gaande; daar is het niet pluis. Dao haet ’t gesjtuf: daar ging het fel en hard toe.; sjtuuve stuiven, zie ook: sjtuffe.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
stuiven , stoem , steuf, estöam , stuiven.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
stuiven , stoeven , sterk werkwoord, onovergankelijk , 1. stuiven Aj de kachel op gungen poken, dan steuf het nogal (Die), Het zand stöf alle kanten op (Pdh), De rogge hef aordig stoven er hingen wolken stuifmeel boven de rogge (Vri), ook De katties begunt al aordig te stoeven wilgenkatjes (Geb), Kafmeul jagen, dat steuf nog meer as dörsken (Oos), (zelfst.) Dat was een buie veur het stoeven licht buitje (Bov), De mulder nam een kilo veur het stoeven verstuiven van meel tijdens het malen (Sle) 2. zich snel verplaatsen Het iest mij toe, as die schoeljongen op de fiets de kruzing over stoeft (Odo), As een gek steuf hij vurt (Mep), Daor kwam de hiele kiddejacht anstoeven (Mep) 3. motregenen Het hef van rechten niet erègend, allend maar wat estèuven (Hol) *Boeren bint net meelzakken; aj der niet op houwt, stoeft ze niet (Dwi); Aj oen geld wilt zien stoeven / Muj kopen bijen en doeven (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stuiven , stiéven , 1) (stiéf, stòf, gestòvven) stuiven, stof maken; 2) (stiefde, gestiefd) snel ergens naar toe gaan.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
stuiven , stôêven , stöf, steuf, steuven, esteuven , stuiven
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
stuiven , stoevm , stuuvm , stuiven. De rogge is druk an ’t stoevm.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
stuiven , stoeven , werkwoord , 1. stuiven 2. (onpers.) licht regenen, motregenen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
stuiven , sjtöbbe , werkwoord , sjtöbde, gesjtöb , stuiven , VB: 'r Sjtöbde langs op z'nnen awwen tuf. Zw: Dalik gèit 't sjtöbbe: dadelijk gaat het gebeuren.; rennen sjtöbbe; hel (dadelijk breekt de hel los) dalik gèit 't sjtöbbe VB: Es dy zoe doer goën mêt sjtichele, daan gèit 't dalik sjtöbbe.; sjtôffe pochen sjtôffe Zw: sjtôffe en ién d'n brook sjiéte ês geng keuns; sjtôffe bluffen sjtôffe
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
stuiven , stíéve , hard rijden
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
stuiven , stoeven , werkwoord , stöf, stoof, estöven , stuiven. Dät bultien zand veurt uus ef best estöven met die ärde wind.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
stuiven , stuven , 1.stuiven, stoven (W.-Veluwe); 2. er vrolijk aan toe gaan; d’r op stuven, hard werken.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
stuiven , stiefe , stieve , werkwoord , motregenen (Helmond en Peelland); stieve; stuiven, stof (doen) opwaaien (Den Bosch en Meierij)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
stuiven , stuve , stuuftj, stuufdje, gestuufdj , stuiven
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
stuiven , stuve , werkwoord , stuuftj, stuufdje/stoeëf, gestuufdj/gestoeëve , stuiven; det ’t zoeë stuuftj – uitdrukking waarmee een bepaalde gradatie wordt aangegeven; hae wirktj det ’t zoeë stuuftj – hij werkt dat de stukken ervan af vliegen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
stuiven , stuve , werkwoord , stuuftj, stuufdje/stoeëf/stoof, gestuufdj/gestove , stuiven
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
stuiven , stèùve , stieve , sterk werkwoord , stèùve - stoof - gestoove , stuiven; stuiven; WBD III.4.4:115 'stieven' = stuiven; Haor STIEVE - stuiven; stôof - stoof; verleden tijd van stèùve
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
stuiven , stu~ve , stoof – gestaove , stuiven
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal