elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stevel 

stevel , stevel , [zelfstandig naamwoord] , laars. Zwe. stöfvel. De. stövle. Nd. stäwel. Hd. Stiefel. Ital. stivále. Stevelknecht, steveltrekker, laarzentrekker. Zwe. stöfvelknekt. De. stövleknegt. Hd. Stiefelknecht.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
stevel , stevel , laars; vetleeren stevels = laarzen die alleen met vet besmeerd worden, om het leer lenig te houden, waterlaarzen. – Fig.: ’n stevel anhebben = dronken zijn, (vgl. het Nedersaksisch: he kan enen goden stevel supen = hij kan geweldig zuipen). Tegen kleine jongens die aanhoudend om laarzen vragen, zegt men: dien stevels hangen in de putte te dreugen, (Oldampt) Weil. v. Dale: stevel = laars, inzonderheid ruiterlaars, (waarvoor het Groningsch heeft: kapleerzen en kapstevels); Overijselsch stevel, Kil. stevel, stivel, Oostfriesch stêfel, stäfel, Nedersaksisch, Holsteinsch stevel, Hoogduitsch Stiefel, Zweedsch stövwel, Oud-Hoogduitsch stiful, Middel-Hoogduitsch stival, van het Italiaansch stivale, Oudfransch estival, voetbekleeding tot over de schenen, en dit uit het Middeleeuwsch Latijn stivalis, zomerbekleeding van zeer dun leder van het Latijnsche aestivalis = wat de zomer brengt, van aestivus, zomersch, van: aestus = zomer. Zie ten Doornk. art. stêfel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
stevel  , stevel , laars.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
stevel , stiäävel , mannelijk , laars. Daor koop he ånstiäävelen: daar komt hij aanlopen.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
stevel , stevel , [zelfstandig naamwoord] , laars. Als jongens om laarzen vragen, luidt het schertsende antwoord: dien stevels hangen in put te dreugen. Gladde stevels en gain hozen! = ‘t wil wat lieken en ‘t is niks. n Stevel aan hebben = dronken zijn. (Stevel, lett. = zomerschoen, van ‘t L. aestivalis = zomers.)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
stevel , steavl , zelfstandig naamwoord, mannelijk , steavls , steavlken , laars. Gesteavld en gespoord, kant en klaar, om uit te gaan
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
stevel , stevels , laarzen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
stevel , stiefels , zelfstandig naamwoord, meervoud , Schoenen. Uit Duits Stiefel = schoen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
stevel , sjteevel , mannelijk , sjteevele , sjteevelke , laars; bierglas in de vorm van een laars. “De sjteevel drénke” betekende een bierglas in de vorm van een laars en met een inhoud van tenminste een liter in één teug leegdrinken. Was vroeger regel of voorschrift bij toetreding tot een gezelschap of
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
stevel , staevele , (mv.) laarze.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
stevel , steevel , laars.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
stevel , stevels , laarze.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
stevel , stevel , 0 , stevels , laars Het is door zo nat, doe kanst beter stevels antrekken (Bov), Dat kuj met de stevels anvulen het is overduidelijk (Emm), Die hef een mooie poep, ...piep in de stevel is dronken (Gro), Die man mot hum maor in de stevels drukken gezegd van iem. met veel kinderen (Rol), Hij zet de stevels der in de pas (Bal), Dei is zo klein, dat is net een paar stevels mit een kop der op (Bco), z. ook bij leers
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stevel , stiefel , laars.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
stevel , stevel , zelfstandig naamwoord , de 1. (verouderd) laars 2. grens met Duitsland
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
stevel , sjtiével , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjtiévele , sjtiévelke , laars , (du. 'Stiefel') (mnl. 'stevel': laars.) VB: Doeg dich d'n sjtiévele mer aon, aanders krys te mêsnäote veuj.; bierglas (bep. groot bierglas) sjtiével VB: Es te dè sjtiével ién èine kier oétdreenks daan bis te 'nne knappe.; kwaad (zijn) 'm ién z'nne sjtiével hebbe
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
stevel , stiefel , zelfstandig naamwoord , laars. Zie ook: leerze.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
stevel , stiefel , laars.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
stevel , stevel , mannelijk , stevele , stevelke , 1. regenlaars 2. bierglas in de vorm van een laars
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
stevel , stevel , zelfstandig naamwoord , stevele , stevelke , laars (Duits: Stiefel)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
stevel , stevel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , stevele/stevels , stevelke , laars, lange
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
stevel , staevel , staevels , staevelke , laars
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal