elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: station 

station  , stasjôn , station.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
station , stoatsion , [zelfstandig naamwoord] , 1 station De stoatsionsjef enz.; 2 de plaats, waar iets gevestigd is. n Dekstoatsion; fòkstoatsion.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
station , station , 0 , stations , station An het station heb ik vraogd, waor ik hen mus (Zwin), Ik mus hum van het station ofhalen; hij har teveul bagage bie zuk (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
station , stesjon , zelfstandig naamwoord , et; station: voor bussen, treinen, trams, ook: stationsgebouw of radiozender
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
station , stusjón , station
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
station , stesjon , zelfstandig naamwoord , stesjunneke , Henk van Rijen - station
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal